• No results found

Het timbre van taal: een onderzoek naar klankperceptie in spraak en muziek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het timbre van taal: een onderzoek naar klankperceptie in spraak en muziek"

Copied!
60
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

FLEUR GOPPEL

16 augustus, 2016

Nederlands als tweede taal en meertaligheid

een onderzoek

naar klankperceptie

in spraak en muziek

het timbre

(2)

Voorwoord

Titel: Het timbre van taal

Student: Fleur Goppel

Studentnummer: 10002042

Onderwijsinstelling: Universiteit van Amsterdam

Studie: Nederlands als tweede taal en meertaligheid (duale master) Begeleider: Folkert Kuiken

Datum: 16 augustus 2016

(3)

Samenvatting

In deze scriptie wordt ingegaan op het raakvlak tussen taal en muziek met als doel het scheppen van inzicht in het functioneren van klankperceptie binnen beide domeinen. Een dergelijk inzicht kan worden ingezet bij het vormgeven van effectief uitspraakonderwijs dat muzikale vaardigheden weet te benutten.

Een factor die van zeer sterke invloed is gebleken op uitspraakvaardigheid en een eventueel accent, is de mate van overeenkomst tussen het fonemisch systeem van de moedertaal enerzijds en dat van de tweede taal anderzijds, wat zowel een faciliterende als belemmerende rol kan spelen. Het is van belang klankonderscheidend vermogen te ontwikkelen om tot een goede uitspraakvaardigheid te komen.

In dit experiment is onderzocht in hoeverre er een relatie bestaat tussen klankonderscheidend vermogen voor minimale paren in taal en klankonderscheidend vermogen voor de muzikale aspecten timbre, toonhoogte en duur. Dit is gedaan door middel van het afnemen van vier audiotests en een interview bij 33 participanten.

Uit de analyse is gebleken dat het klankonderscheidend vermogen voor zowel timbre, duur als toonhoogte significant verband houdt met het klankonderscheidend vermogen voor foneemcontrasten in minimale paren. Dit is in lijn met de verwachtingen gebaseerd op eerder onderzoek. De bevindingen bevestigen de hypothese dat de perceptie van contrasten in timbre en duur sterker overeenkomt met de perceptie van foneemcontrasten dan de perceptie van contrasten in toonhoogte.

Ook is er gekeken naar de taal- en muziekachtergrond van de participanten, waaruit blijkt dat ervaring verband houdt met de testscores. Daarbij valt op dat muziekervaring een positieve invloed lijkt te hebben op het klankonderscheidend vermogen voor zowel muziek als taal. Dit onderzoek is echter correlationeel van aard. Voor het aantonen van een verklaring zal meer en uitgebreider onderzoek moeten worden verricht.

(4)

inhoud

Samenvatting

inleiding 5

3

1

Theoretisch

kader 8

1.1 Afbakening van het onderzoeksveld 9

1.1.1 Muziek en spraak 9

1.1.2 Belang van aandacht voor klankonderscheid in het NT2-onderwijs 10 1.1.3 Relevantie van dit onderzoek 11 1.2 Theorie 12

1.2.1 Categorische perceptie 12

1.2.2 Effect van ervaring op spraakperceptie 13 1.2.3 Verwerking van muziek en spraak 14

1.2.4 Timbre 15 1.2.5 Minimale paren 17 1.3 Hypothese 17

2

Methode

20

2.1 Inleiding 21 2.2 Participanten 22

2.3 Verantwoording van de onderzoeksinstrumenten 24 2.4 De tests 26

2.4.1 Test A: Fonologisch geheugen 26 2.4.2 Test B: Minimale paren 26 2.4.3 Test C: Timbre 27 2.4.4 Test D: Toonhoogte 28 2.5 Interview 28 2.6 Procedure en apparatuur 29 2.7 Data-analyse 29

3

Resultaten

30

3.1 Correlaties 31

3.1.1 Correlaties tussen scores van test A, B, C en D 31 3.1.2 Muzikanten- vs. niet-muzikantengroep 32 3.1.3 Meertalige vs. minder-talige groep 33

3.2 Gemiddelde score op test A, B, C en D 34 3.2.1 Muzikanten- vs. niet-muzikantengroep 34 3.2.2 Meertalige vs. minder-talige groep 34

3.3 Scores op controletest A ( fonologisch geheugen ) van de verschillende subgroepen 35 3.4 Vergelijking scores subgroepen 36

3.4.1 Meertalige muzikanten vs. minder-talige muzikanten 37

3.4.2 Meertalige muzikanten vs. meertalige niet-muzikanten 37 3.4.3 Meertalige muzikanten vs. minder-talige niet-muzikanten 37 3.4.4 Minder-talige muzikanten vs. meertalige niet-muzikanten 37 3.4.5 Minder-talige muzikanten vs. minder-talige niet-muzikanten 37 3.4.6 Meertalige niet-muzikanten vs. minder-talige niet-muzikanten 37

3.5 Correlaties tussen de verschillende timbre- en foneemcontrasten 38

4

Discussie

39

4.1 Het verband tussen timbre, toonhoogte en fonemen 40 4.2 Het effect van ervaring op de gemiddelde score 42

4.3 Het verband tussen de verschillende timbre- en foneemcontrasten 43 4.4 Conclusie 44

4.5 Implicaties voor het onderwijs en vervolgonderzoek 46

Referenties

47

(5)

inleiding

Uitspraak is een indicator van taalbeheersing die vaak als eerste wordt waargenomen in communicatie met een tweedetaalleerder. Verstaanbaarheid en accent zijn hierbij invloedrijke factoren. Tegelijkertijd is uitspraak een van de moeilijkste aspecten van een taal om goed onder de knie te krijgen. Om verwerving van een goede uitspraak binnen het taalonderwijs op succesvolle wijze te faciliteren is kennis nodig van de verschillende factoren die uitspraak en uitspraakverwerving beïnvloeden. Uitspraak vormt ook een interessante verbinding in het vele onderzoek naar de overeenkomsten tussen taal en muziek, omdat met name op het gebied van het percipiëren, analyseren en produceren van klanken verbanden te vinden zijn. In deze scriptie wordt ingezoomd op dat raakvlak met als doel het scheppen van inzicht in het functioneren van klankperceptie in zowel taal als muziek. Een dergelijk inzicht kan worden ingezet bij het vormgeven van effectief uitspraakonderwijs dat muzikale vaardigheden weet te benutten.

Uitspraak is een belangrijk onderdeel van mondelinge taalvaardigheid. Hoe succesvol communicatie is, wordt onder andere sterk door uitspraak beïnvloed (Kjellin, 2002; Kahmkhien, 2010). Succesvolle mondelinge communicatie is naast schriftelijke communicatie voor tweedetaalleerders van belang om te kunnen functioneren in de samenleving waarin die tweede taal de voertaal is. Een goede uitspraak van de tweede taal draagt daaraan bij. Uitspraakvaardigheid kan beïnvloed worden door verschillende factoren. Bij de ontwikkeling van uitspraak spelen onder andere persoonlijkheid – durf om te spreken –, leerstrategieën, geheugen en ervaring een rol (Milovanov, 2009). Ook de leeftijd waarop men begint met het verwerven van de tweede taal, duur van verblijf in de doeltaalomgeving, sekse en de gebruiksfrequentie van de eerste en tweede taal beïnvloeden de ontwikkeling van uitspraakvaardigheid (Flege et al., 1995). Een factor die van zeer sterke invloed is gebleken op uitspraakvaardigheid en een eventueel accent, is de mate van overeenkomst tussen het fonemisch systeem van de moedertaal enerzijds en dat van de tweede taal anderzijds, wat zowel een faciliterende als belemmerende rol kan spelen (Milovanov, 2009; Piske, 2001). De hier opgesomde factoren staan in veel gevallen onderling weer in verband met elkaar en vormen daarmee dus geen directe causale voorspellers voor uitspraakvaardigheid.

(6)

In hoeverre er een verband bestaat tussen taalvaardigheden en muziekvaardigheden (o.a. op het gebied van percipiëren en produceren van toonhoogte, interval, melodie, dynamiek, en ritme), is in de afgelopen decennia in toenemende mate onderzocht. Verschillende onderzoekers hebben een verband gevonden tussen bepaalde aspecten van muziek- en taalvaardigheden. Middels een meta-analyse van 25 onderzoeken heeft Butzlaff (2000) een significante relatie gevonden tussen muzikale scholing en leesvaardigheid. Uit een onderzoek van Anvari et al. (2002) is gebleken dat er een relatie bestaat tussen de perceptie van toonhoogte enerzijds en fonemisch bewustzijn en vroege leesvaardigheid anderzijds. In een onderzoek van Kilgour et al. (2000) werd een relatie gevonden tussen muzikale scholing en het verbale geheugen en de reproductie van teksten en verhalen. Ook bleken in een onderzoek van Foregaerd et al. (2008), muzikaal geschoolde kinderen beter te scoren op vocabulairetests dan kinderen die geen muziekonderwijs hebben gevolgd omdat musiceren het verbale geheugen zou trainen.

De meeste en de sterkste verbanden tussen taal- en muziekvaardigheden zijn echter te vinden op het gebied van fonologie. Zo bestaat er verband tussen het herkennen van subtiele veranderingen in toonhoogte in muziek enerzijds, en in spraak uit een vreemde taal anderzijds (Slevc, 2012). Er is gebleken dat muziekvaardigheden van Engelssprekenden in verband staan met het percipiëren en produceren van lexicale tonen in het Mandarijn (Slevc, 2012). Daarnaast blijken muziekvaardigheden verband te houden met vaardigheden als het onderscheiden van verschillende klinkerklanken en klinkerduur (Sadakata & Sekiyama, 2011), het onderscheiden van verschillen in voice-onset-time, de tijd die verloopt tussen de aanzet van de klank en het moment waarop de stembanden beginnen te trillen(Chobert et al., 2011), en het nauwkeurig verstaan van spraak in ruis (Slevc, 2012). Uit onderzoek van Arellano & Draper (1972) is gebleken dat er een sterk positief verband bestaat tussen muziekvaardigheden en het accent van Engelssprekenden in het Spaans als tweede taal. Ook Milovanov et al. (2009) vonden een correlatie tussen muziekvaardigheden en uitspraakvaardigheid van Engels als tweede taal. Datzelfde onderzoek wees uit dat muziekvaardigheden overeenkwamen met de vaardigheid om minimale paren receptief te onderscheiden. Slevc & Miyake (2006) onderbouwen de link tussen taal en muziek door aan te tonen dat muziekvaardigheden in verband staan met het verwerken en produceren van klanken uit een tweede taal.

(7)

In deze scriptie wordt de eventuele relatie tussen taal en muziek onderzocht met betrekking tot het vermogen om klanken te onderscheiden. Daarbij wordt het begrip klank, tenzij anders gespecificeerd, gebruikt om zowel tonen als fonemen aan te duiden. De onderzoeksvraag luidt:

In hoeverre bestaat er een relatie tussen klankonderscheidend vermogen voor minimale paren in spraak

en klankonderscheidend vermogen voor de muzikale aspecten timbre, toonhoogte en duur?

Met minimale paren in spraak worden woordparen bedoeld die in slechts een klank van elkaar

verschillen zoals bijvoorbeeld het Nederlandse woordpaar /bal/ - /pal/. Timbre is een muzikale term die duidt op de kwaliteit van het akoestisch signaal en wordt ook wel klankkleur genoemd. Het onderscheid tussen twee klanken van een gelijke toonhoogte en duur, bijvoorbeeld veroorzaakt doordat de klanken via verschillende instrumenten worden voorgebracht, wordt met timbre omschreven. In paragraaf 1.2.4 zal het begrip timbre nader worden toegelicht.

Een antwoord op de onderzoeksvraag zal worden geformuleerd aan de hand van literatuur en de resultaten van vier receptieve auditieve tests, afgenomen bij moedertaalsprekers van het Nederlands. Allereerst zal de theoretische achtergrond uiteen worden gezet op basis waarvan de hypothese wordt geformuleerd. Daarna wordt in hoofdstuk 2 de onderzoeksmethode besproken. Vervolgens komen in hoofdstuk 3 de resultaten aan bod. Deze worden nader besproken in hoofdstuk 4, de discussie waarin tevens de conclusie en implicaties voor het onderwijs en vervolgonderzoek aan bod komen.

(8)

theoretisch

kader

(9)

Theoretisch kader

1.1 Afbakening van het onderzoeksveld

1.1.1 Muziek en spraak

Zowel bij muziek als spraak worden complexe akoesti sche signalen door de hersenen verwerkt. Deze functi e wordt met name toegeschreven aan de neo-cortex, zie fi guur 1. Verschillende onderzoeken wijzen uit dat muziek en taal gebruikmaken van nauwverwante neurocogniti eve systemen (Milovanov et al., 2007; Musacchia et al., 2007; Wong et al., 2007; Patel, 2008; Kraus & Chandrasekaran, 2010; Milovanov et al., 2011; Slevc, 2012). Ook wanneer niet specifi ek gekeken wordt naar het verwerken van akoesti sche signalen, blijkt dat bepaalde delen van de hersenen waarvan gebruik wordt gemaakt bij het verwerken van taal (o.a. degyrus frontalis inferior inclusief het gebied van Broca, zie fi guur 2), acti ef zijn bij het verwerken van muziek (Leviti n & Menon, 2003; Maess, Koelsch, Gunter, & Friederici, 2001). De resultaten suggereren daarnaast dat langdurige muzikale training dankzij adapti eve plasti citeit van de hersenen, invloed heeft op de vorming van het netwerk waarmee akoesti sche signalen worden verwerkt (Milovanov et al., 2011; Slevc, 2012). Het functi oneren van dit netwerk kan er, met andere woorden, bij het verwerken van muziek voor zorgen dat het netwerk gevoeliger wordt voor het verwerken van akoesti sche signalen uit zowel muziek als spraak. Bovendien vergt het verwerken van een muzikaal akoesti sch signaal meer van dit netwerk dan het verwerken van een akoesti sch signaal uit spraak wat betreft de nauwkeurigheid van de verwerking. Het trainen van dit netwerk middels muziek heeft daarmee een groter eff ect dan uitsluitend trainen middels spraak, terwijl beide domeinen van een dergelijke toename in gevoeligheid van dit netwerk zullen profi teren (Patel, 2011). Vanuit dit oogpunt is het interessant te onderzoeken welke rol muziek zou kunnen spelen binnen uitspraakonderwijs. Door veel onderzoekers wordt dit verband geplaatst in een groter geheel van overeenkomsten tussen taal en muziek. Op fonologisch gebied zou dit verband echter ook simpelweg een gevolg kunnen zijn van een overkoepelend algemeen auditi ef verwerkingssysteem, in plaats van uniek toegeschreven te kunnen worden aan het overeenkomsti ge karakter van taal en muziek. Er zijn ook onderzoeksresultaten die wijzen in de richti ng van afzonderlijke neurocogniti eve systemen die worden gebruikt bij het verwerken van taal en muziek (McMullen & Saff ran, 2004), wat suggereert dat er hooguit sprake is van een algemeen auditi ef verwerkingssysteem dat verantwoordelijk is voor de

(10)

verwerking van zowel muziek- en spraakgeluid als ander geluid (Patel, 2003).

De bevindingen uit de hierboven besproken onderzoeken duiden op een verband tussen auditi eve verwerking van taal en muziek. Het is dus zinvol om te onderzoeken hoe beide verwerkingsprocessen verlopen en na te gaan of er inderdaad sprake is van transfer tussen deze domeinen. Transfer van vaardigheden is mogelijk wanneer het ontwikkeldomein lijkt op het

transferdomein (Foregaerd et al., 2008). De bovengenoemde onderzoeksresultaten suggereren dat de vaardigheid om muzikaal geluid te analyseren, het analyseren van de fonologische structuur van een tweede taal kan faciliteren. In dat geval is er sprake van transfer. Of muziek en taal elkaar daarin op unieke wijze kunnen versterken of dat beide domeinen afh ankelijk zijn van een gedeeld neurocogniti ef systeem zal verder onderzoek moeten uitwijzen.

1.1.2 Belang van aandacht voor klankonderscheid in het NT2-onderwijs

Aandacht voor uitspraak is, zoals gezegd, in het NT2-onderwijs van groot belang. Niet in de laatste plaats omdat het verwerven van een correcte uitspraak een van de grotere obstakels is ti jdens het leren van een tweede taal (Sadakata & Sekiyama, 2011). Het zorgt ervoor dat een tweedetaalleerder zijn eigen boodschap beter kan communiceren en tevens de boodschap van een ander beter kan begrijpen. Ook kan uitspraakonderwijs bijdragen aan het zelfvertrouwen van een taalleerder, wat de

taalverwerving bevordert (Kjellin, 2002). Bij het aanbieden van uitspraakonderwijs is het van belang te beseff en dat recepti eve verwerving van een taalverschijnsel in de meeste gevallen vooraf zal gaan aan de producti eve verwerving daarvan (Appel & Vermeer, 1994, p.150). Dit is ook het geval bij de

ontwikkeling van uitspraakvaardigheid (Kuiken & Vermeer, 2013, p.57). Goede luistervaardigheid is een

FIguur 1: De Hersenen

Bron: Michael (2016)

FIguur 2: Gyrus frontalis inferior

en het gebied van Broca

(11)

voorwaarde voor goede spreekvaardigheid. Voor het correct verstaan en uitspreken van een taal is kennis nodig van het fonemisch systeem van die taal. Uit onderzoek is gebleken dat een correcte perceptie van fonemen noodzakelijk is voor een correcte productie van die fonemen door een tweedetaalleerder (Flege et al., 1995). Bovendien blijkt dat het goed kunnen onderscheiden van

klanken niet alleen een voorwaarde is voor de mondelinge productie van die klanken, maar ook voor de schriftelijke productie ervan. Ook leesvaardigheid staat hiermee in verband (Anvari et al., 2002).

Wanneer iemand de klanken uit een tweede taal niet goed kan onderscheiden, zal dus niet alleen het mondeling produceren van die klanken moeizaam gaan, maar kan ook het schriftelijk produceren en het lezen van de grafemen die bij die klanken horen, problemen opleveren. De ontwikkeling van

klankonderscheidend vermogen en klankproductie verdienen dus ruimschoots aandacht binnen het NT2-onderwijs.

1.1.3 Relevantie van dit onderzoek

Het onderzoeken van factoren die van invloed kunnen zijn op uitspraakvaardigheid is nuttig voor het taalonderwijs (Piske, 2001). Eventuele verbanden kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van effectieve leermethoden (Slevc, 2012). Muziekvaardigheden zijn al vaker succesvol in verband gebracht met andere cognitieve vaardigheden zoals onder andere algemene intelligentie, verbaal geheugen,

geletterdheid, visuele perceptie, ruimtelijk inzicht en motoriek (Milovanov et al., 2007). Daarnaast zijn er veel aanwijzingen dat er een verband bestaat tussen muziek- en taalvaardigheden (Milovanov et al., 2011). Omdat deze verbanden vooral sterk aanwezig lijken te zijn op het gebied van de fonologie (Slevc & Miyake, 2006), is het zinvol om hier dieper op in te gaan en te onderzoeken hoe individuele

verschillen in spraakperceptie zich verhouden tot individuele verschillen in de auditieve perceptie binnen andere domeinen, en of een algemene auditieve vaardigheid hier wellicht aan ten grondslag ligt. Het is relevant de rol van klankonderscheidend vermogen te onderzoeken omdat deze een voorwaarde vormt voor het ontwikkelen van uitspraak (Milovanov et al., 2009), ook wanneer het niveau van klankonderscheidend vermogen niet een-op-een correleert met het niveau van

uitspraakvaardigheid (Milovanov et al., 2011). Ook wanneer er geen sterk verband blijkt te zijn tussen muziek en taal, is het zinvol deze domeinen samen te onderzoeken omdat dit inzicht verschaft in hoe het brein klanken verwerkt in beide domeinen (McMullen & Saffran, 2004; Slevc, 2012).

(12)

1.2 Theorie

1.2.1 Categorische perceptie

Zinnen, woorden en lettergrepen uit gesproken taal zijn opgebouwd uit verschillende

betekenisonderscheidende spraakklanken die fonemen worden genoemd (Werker, 1989). Welke fonemen dit zijn en welke onderlinge contrasten daartussen bestaan, kan per taal sterk verschillen. Zo kent het Arabisch het foneem ħ dat in het Nederlands niet voorkomt. Voor moedertaalsprekers van het Nederlands is het daarom lastig de ħ te onderscheiden van bijvoorbeeld de ɦ, een Nederlands foneem dat erg op de ħ lijkt. Elke taal heeft een eigen fonemisch systeem waarin de verschillende fonemen volgens een taalspecifieke categorische indeling van elkaar onderscheiden worden (Cutting, 1982; McMullen & Saffran 2004). Om spraak goed te kunnen verwerken is kennis nodig van die categorische indeling. Spraakklanken worden door de hersenen namelijk niet als uniek akoestisch signaal

waargenomen, maar herkend als lid van een bepaalde categorie (Carrol, 2008, p. 79). Zo worden door een moedertaalspreker van het Nederlands de verschillende uitspraakvarianten van /b/ allemaal als lid van dezelfde categorie waargenomen. Terwijl de uitspraak van /p/, die qua akoestische eigenschappen erg kan lijken op de uitspraak van /b/, duidelijk als lid van een andere foneemcategorie wordt

waargenomen. Dit fenomeen wordt ‘categorische perceptie’ genoemd. Wanneer de categorische indeling van fonemen in een taal afwijkt van de indeling in een andere taal, kan het percipiëren en produceren van de fonemen in de ene taal problematisch zijn voor een moedertaalspreker van de andere taal.

Foneemcategorieën ontstaan doordat de hersenen bij het waarnemen strakke grenzen trekken tussen fonemen, terwijl deze fonemen zich eigenlijk in een continuüm van spraakklank bevinden. Als gevolg hiervan kan men bepaalde foneemcontrasten duidelijk percipiëren en andere niet of nauwelijks, ook wanneer de onderlinge afstand binnen de foneemcontrasten even groot is. Altmann et al. (2014) noemen dit het ‘categorisch effect’. Zij hebben onderzocht hoe klankparen, bestaande uit twee

verschillende klanken, worden waargenomen. Daarbij maakten zij gebruik van paren waarvan de twee klanken binnen eenzelfde foneemcategorie vallen, en van paren waarin de afstand tussen de klanken over de grens van twee foneemcategorieën heen valt. Hiervoor maakten zij onder andere gebruik van verschillende klanken die zich op het continuüm van /bo/ naar /do/ bevinden. Een klankpaar bestond uit twee verschillende klanken die door de participant eerder als lid van twee verschillende

(13)

foneemcategorieën waren beoordeeld, of uit twee verschillende klanken die eerder als lid van dezelfde foneemcategorie waren beoordeeld en dus als gelijk werden waargenomen. Daaruit is gebleken dat het eenvoudig is om het verschil tussen twee klanken waar te nemen wanneer deze tot twee verschillende foneemcategorieën behoren, terwijl dit zeer lastig is voor twee klanken met een even groot onderling contrast, die tot dezelfde foneemcategorie behoren. De foneemcategorieën van de moedertaal zijn dus van grote invloed op hoe spraak wordt waargenomen. Categorische perceptie zorgt er enerzijds voor dat sommige kleine akoestische verschillen niet worden waargenomen, maar maakt het anderzijds mogelijk om kleine akoestische verschillen waar te nemen die voor de moedertaal van belang zijn, bijvoorbeeld omdat deze verschillen ten grondslag liggen aan een semantisch onderscheid in de moedertaal. Zo is het voor een spreker van het Nederlands essentieel om het verschil tussen /pak/ en /bak/ te kunnen horen. Echter, wat een belangrijk foneemcontrast is in de ene taal, is soms een

verwaarloosbaar contrast in de andere taal. Dit geldt bijvoorbeeld voor het Arabisch waarin het onderscheid tussen de Nederlandse /p/ en /b/ niet van belang is omdat slechts van één klank gebruik wordt gemaakt die sterk op beide klanken lijkt. Met andere woorden, de twee Nederlandse

foneemcategorieën voor /p/ en /b/ vallen binnen één Arabische foneemcategorie. Zodoende kunnen volwassenen moeite hebben met het waarnemen van de foneemcontrasten van een vreemde taal die in de moedertaal niet voor een semantisch onderscheid zorgen (Werker, 1989; Best et al., 2001). Het verwerven van een taal met categorische grenzen die afwijken van de grenzen waaraan iemand gewend is, kan erg moeizaam verlopen omdat het niet eenvoudig is om de ingesleten categorische grenzen succesvol te verleggen (Flege et al., 1995; Sadakata & Sekiyama, 2011).

1.2.2 Effect van ervaring op spraakperceptie

Categorische grenzen ontstaan als gevolg van de ervaring die wordt opgedaan met het fonemisch systeem van de taal waarin men opgroeit. Uit onderzoek blijkt dat de mens bij de geboorte nog zeer gevoelig is voor allerlei subtiele foneemcontrasten die voor de moedertaal niet relevant zijn. Deze gevoeligheid neemt af als gevolg van het verwerven van de moedertaal (Trehub, 1976; Werker & Tees 1984; Werker, 1989). Wat opvalt is het tempo waarin de gevoeligheid afneemt. Onderzoek wijst uit dat baby’s al na tien tot twaalf maanden even ongevoelig zijn als volwassenen voor klankcontrasten die voor de moedertaal niet fonemisch relevant zijn (Werker & Tees, 1984; Kuhl, 2010). Hoewel ander

(14)

onderzoek aantoont dat oudere kinderen nog steeds iets gevoeliger kunnen zijn dan volwassenen (Best et al., 2001), is een sterke afname in die gevoeligheid duidelijk zichtbaar. Dat dit het gevolg is van ervaring en niet van ‘maturational constraints’ – beperkingen als gevolg van het rijpingsproces van de hersenen – wordt door Kuhl (2010) aangetoond in een onderzoek naar foneemperceptie bij baby’s. Tijdens het verwerven van taal, waarmee de baby reeds in de baarmoeder begint (Partanen et al., 2013), analyseert een baby alle talige input die in de omgeving te horen is. Volgens Kuhl vormt een baby vervolgens de foneemcategorieën aan de hand van statistische informatie uit die input. De gevoeligheid die de baby bij de geboorte nog heeft voor fonemen en foneemcontrasten die niet in de moedertaal voorkomen of niet van belang zijn, raakt verloren. Kuhl toont dit aan door middel van een experiment met Japanse en Amerikaanse baby’s. Op een test waarbij de baby’s onderscheid moesten maken tussen het klankpaar /ra/ en /la/ scoorden Amerikaanse baby’s steeds beter naarmate zij ouder werden. De Japanse baby’s scoorden daarentegen steeds slechter, omdat zij niet aan het contrast tussen /ra/ en /la/ werden blootgesteld in de taal die zij aan het verwerven waren, namelijk het Japans. Ook toont Kuhl aan dat wanneer baby’s vanaf de geboorte input in beide talen blijven ontvangen, zij de gevoeligheid voor de bijbehorende foneemcontrasten behouden.

Het verlies van de gevoeligheid voor foneemcontrasten die in de moedertaal fonemisch niet relevant zijn, zorgt ervoor dat het verwerven van een tweede taal wat betreft het percipiëren en produceren van spraak lastig kan zijn. De moedertaal oefent daarbij grote invloed uit op het verwerven en verwerken van de tweede taal (Piske et al., 2001). Uit onderzoek blijkt dat men in eerste instantie probeert om de nieuwe klanken uit een vreemde taal te plaatsen in de foneemcategorieën van de moedertaal (Best et al., 2001). Hoe sterker een nieuw foneem afwijkt van de categorieën waarvan de taalverwerver gebruikmaakt, hoe waarschijnlijker het is dat er een nieuwe foneemcategorie zal

ontstaan. Hoe succesvol dit proces verloopt is onder andere afhankelijk van de eigenschappen van het nieuw te categoriseren foneem (Best et al., 2001).

1.2.3 Verwerking van muziek en spraak

Niet alleen zijn de klanken uit spraak onderhevig aan categorische perceptie, ook muzikale klanken zoals toonhoogte, timbre en interval blijken categorisch te worden gepercipieerd (Cutting, 1982; McMullen & Saffran, 2004). De aanname dat toonhoogte een rol speelt in spraak wordt ondersteund door het vele

(15)

onderzoek dat hiernaar gedaan is. De resultaten suggereren dat de vaardigheid om lexicale tonen en prosodie te verwerken, gebruikmaakt van dezelfde mechanismen als het verwerken van toonhoogte in muziek (Sadakata & Sekiyama, 2011; Slevc, 2012). Ook de overeenkomst tussen taal en muziek met betrekking tot het verwerken van ritme of duur is onderzocht en wijst op gedeelde vaardigheden (Patel, 2003; Bhathara et al., 2015; Ordin & Polyanskaya, 2015). Spraak bestaat echter uit meer dan

toonhoogte, duur en ritme (Sadakata & Sekiyama, 2011). Ook de kwaliteit van het akoestisch signaal speelt een rol bij de perceptie en productie van spraak. In muzikale termen wordt die kwaliteit timbre of ook wel klankkleur genoemd. Timbre is als aspect echter minder vaak meegenomen in de vergelijking van auditieve perceptie in muziek en spraak (Pimsleur et al., 1962). Wanneer op lexicaal niveau gekeken wordt naar de foneemcontrasten in bijvoorbeeld het Nederlands, lijkt toonhoogte een veel minder relevante factor te zijn dan bij toontalen waarop een groot deel van bovengenoemde onderzoeken zich baseren. Dit geldt ook voor bepaalde contrasten uit andere talen zoals het Arabisch, Deens, Fins en Zweeds welke betrokken zijn in dit onderzoek. Bij dergelijke foneemcontrasten lijkt juist de kwaliteit van het akoestisch signaal van grote invloed. In dat geval zou timbre als muzikaal aspect een sterker verband kunnen houden met het onderscheiden van die foneemcontrasten dan toonhoogte. Om deze reden zal in dit onderzoek bijzondere aandacht zijn voor de perceptie van timbre naast de perceptie van

toonhoogte en duur.

1.2.4 Timbre

Timbre omvat het verschil tussen twee akoestische signalen van gelijke toonhoogte en duur die even luid klinken maar bijvoorbeeld door twee verschillende instrumenten of stemmen worden

voortgebracht of op verschillende wijzen worden aangeslagen (Goad & Keefe, 1992). De complexiteit van de geluidsgolf bepaalt het timbre van een klank (Bernier & Stafford, 1972). De belangrijkste akoestische parameters waaruit timbre is opgebouwd zijn volgens Caclin et al. (2006) attack time,

spectral centroid en spectrum fine structure.

Attack time wordt omschreven als de tijd die verloopt tussen de fysieke aanzet van een klank en

het moment waarop deze ritmische nadruk, de aanzet, wordt gepercipieerd. De snelheid van toename in de signaalsterkte, ook wel rise time genoemd, is daarop van invloed (Gordon, 1987). Dit verschijnsel doet zich voor bij zowel tonen in muziek als fonemen in spraak. In spraak kan wat betreft plosieve

(16)

klanken1 wellicht een vergelijking worden gemaakt

met voice onset time, de tijd die verloopt tussen de aanzet van de klank en het moment waarop de stembanden beginnen te trillen. Want zowel bij

voice onset time als bij attack time is rise time een

bepalende factor voor de klankperceptie (Carrol, 2008, 80). Spectral centroid is het gewogen gemiddelde van de frequenties aanwezig in een bepaald akoestisch signaal. Spectrum fine structure omvat de verdeling van boventonen/formanten in het signaal. De term ‘boventoon’ wordt gebruikt

om resonantie op een bepaalde frequentie aan te duiden in een muzikale context. In de context van spraak wordt doorgaans de term ‘formant’ gebruikt om resonantie op een bepaalde frequentie aan te duiden (Thompson, 2009). Zowel bij klanken uit muziek als spraak zijn bovengenoemde aspecten in de akoestische structuur terug te vinden (Thompson, 2009). Figuur 3 laat de frequentieverdeling zien van de twee sterkste formanten (F1 en F2) bij de verschillende klinkers in het Nederlands. Hieruit valt bijvoorbeeld op te maken dat de frequenties die bij de [u:] het sterkst aanwezig zijn, lager zijn dan de frequenties die het sterkst aanwezig zijn bij de [a:]. In figuur 4 is het verschil in de verdeling van

1 Plosieve klanken zijn medeklinkers die worden geproduceerd door met behulp van een volledige afsluiting overdruk in de mond op te bouwen, om de lucht vervolgens in één keer te laten ontsnappen. In het Nederlands kennen we de volgende plosieven: /p/, /b/, /t/, /d/, /k/, /g/. (Appel et al., 2002, 151)

FIguur 3: Frequentie F1 en F2 bij de klinkers

Bron: RIetveld & van Heuven (1997)

FIguur 4: Frequentiespectrum centrale c (261Hz) voortgebracht door piano (links) en viool (rechts)

(17)

boventonen te zien bij de klank van een centrale c (261Hz) op een piano (links) en een viool (rechts). In beide figuren wordt weergegeven welke frequenties in welke mate aanwezig zijn bij een klank, ook wel het frequentiespectrum genoemd, waarmee het timbre van die klank wordt bepaald.

1.2.5 Minimale paren

Het Nederlands kent ongeveer 40 verschillende fonemen. Tussen vele daarvan bestaan slechts kleine akoestische verschillen waardoor het voor een NT2-leerder lastig kan zijn deze foneemcontrasten waar te nemen wanneer deze niet overeenkomen met de fonemen van zijn of haar moedertaal. Dergelijke foneemcontrasten zijn te illustreren met minimale paren zoals /bak/ - /pak/ en /man/ - /maan/. Zoals eerder besproken wijzen veel onderzoeksresultaten op een verband tussen verschillende aspecten van muzikale luistervaardigheid enerzijds en het anderzijds percipiëren en produceren van fonemen, onder andere in de vorm van minimale paren (Milovanov et al., 2009). Ook van het onderscheiden van

verschillen in timbre is gebleken dat dit mogelijk verband houdt met de perceptie van spraak (Pimsleur et al., 1962). In dit onderzoek wordt gekeken in hoeverre er een relatie bestaat tussen de perceptie van timbre en fonemen. Meer specifiek wordt het vermogen om verschillen in timbre te onderscheiden vergeleken met het vermogen om minimale paren te onderscheiden. Daarnaast wordt ook het onderscheidend vermogen voor toonhoogte en duur van een klank meegenomen.

1.3 Hypothese

Op basis van eerdere onderzoeksresultaten wordt in dit experiment een verband verwacht tussen de perceptie van de muzikale stimuli en de perceptie van de talige stimuli, minimale paren. De in dit hoofdstuk besproken literatuur suggereert in veel gevallen dat dit verband te verklaren is door een voor taal en muziek uniek overeenkomstig karakter. In dat geval wordt in dit experiment verwacht dat

bepaalde muzikale aspecten een sterkere significante correlatie vertonen met klankonderscheid in spraak dan andere muzikale aspecten. Verwacht wordt dat er met name een sterke relatie bestaat tussen het percipiëren van timbre en duur enerzijds en de perceptie van foneemcontrasten anderzijds. Toonhoogte wordt verwacht minder sterk verband te houden met de perceptie van de in dit experiment opgenomen foneemcontrasten dan timbre en duur.

(18)

kant mogelijk ook worden verklaard door het bestaan van een verband tussen de verschillende receptieve luistervaardigheden op een algemeen niveau. In dat geval is de verwachting dat het

klankonderscheidend vermogen voor de verschillende muzikale aspecten in gelijke mate overeenkomt met het klankonderscheidend vermogen voor taal.

Op basis van de hierboven besproken verwachtingen en de uit eerder onderzoek af te leiden aanname dat er een verband bestaat tussen foneemperceptie en perceptie van verschillende muzikale aspecten, is de volgende hypothese opgesteld.

De perceptie van contrasten in timbre en duur komt sterker overeen met de perceptie

van foneemcontrasten dan de perceptie van contrasten in toonhoogte.

Muzikale scholing en ervaring zijn naar verwachting van invloed op het percipiëren van akoestische signalen in het algemeen en zouden daarom overeen kunnen komen met hogere scores voor zowel muzikaal als talig klankonderscheidend vermogen (Sadakata & Sekiyama, 2011; Caclin et al., 2006). Dit kan wijzen op eenzelfde auditief verwerkingsproces dat ten grondslag ligt aan zowel muzikale als talige auditieve verwerking (Anvari et al., 2002). Muzikale vaardigheden zouden daarmee de verwerving van de fonemen in een tweede taal kunnen faciliteren (Slevc & Miyake,2006; Foregaerd et al., 2008). Tijdens muziekonderwijs wordt mogelijk simultaan het proces getraind dat ten grondslag ligt aan de analyse en verwerking van het talige akoestische signaal, omdat taal en muziek gebruik zouden maken van een overeenkomstig verwerkingsproces (Milovanov et al., 2009).

Indien er een verband bestaat tussen klankonderscheidend vermogen op het gebied van minimale paren en timbre, is het ook interessant te kijken naar de meer specifieke overeenkomsten daarin. De verwachting is dat het klankonderscheidend vermogen voor de afzonderlijke klankaspecten besproken in paragraaf 1.2.4, in verband te brengen is met klankonderscheidend vermogen op

afzonderlijke foneem- en timbrecontrasten. Zo zal attack time mogelijk in verband staan met de aanzet van een foneem, zoals die van een medeklinker aan het begin van een woord, en de aanzet/aanslag van een toon op een instrument. Spectral centroid en spectrum fine structure worden verwacht verband te houden met de kwaliteit van een klinker en de algehele klankkleur van een instrument. Tot slot kan klinkerduur mogelijk verband houden met toonduur.

(19)

Deze receptieve vaardigheid kan verband houden met de productieve vaardigheid op het gebied van uitspraak. Aan de hand van de resultaten met betrekking tot klankvaardigheid kan echter geen conclusie worden getrokken over leerbaarheid, het vermogen om een nieuw fonemisch systeem te verwerven. Hoewel enkele mogelijke verklaringen voor de bevindingen worden aangehaald, richt het ontwerp van dit onderzoek zich op het vinden van een correlatie tussen een talig aspect en bepaalde muzikale aspecten. Als gevolg hiervan kan uit de resultaten niets over de causaliteit van dit eventuele verband worden geconcludeerd.

(20)

methode

(21)

(2)

methode

2.1 Inleiding

In dit experiment zal het klankonderscheidend vermogen voor minimale paren in spraak worden vergeleken met dat voor timbre, duur en toonhoogte in muziek. Daarmee word geprobeerd een antwoord te vinden op de onderzoeksvraag: In hoeverre bestaat er een relatie tussen

klankonderscheidend vermogen voor minimale paren in spraak en klankonderscheidend vermogen voor de muzikale aspecten timbre, toonhoogte en duur? Zoals gesteld in hoofdstuk twee is de hypothese daarbij als volgt:

De perceptie van contrasten in timbre en duur komt sterker overeen met de perceptie

van foneemcontrasten dan de perceptie van contrasten in toonhoogte.

Met welke foneemcontrasten uit een vreemde taal iemand moeite kan hebben, wordt sterk beïnvloed door het fonemisch systeem van diens moedertaal (Sadakata & Sekiyama, 2011). In het huidig

experiment is Nederlands de moedertaal. De achtergrond van de participanten wordt verder besproken in paragraaf 2.2. In paragraaf 2.3. worden de onderzoeksinstrumenten verantwoord. Op basis van het fonemisch systeem van het Nederlands is een selectie van foneemcontrasten opgesteld waarmee de participanten vermoedelijk weinig tot geen ervaring hebben (Van Veen et al., 2009, p.156-157). Deze selectie is verwerkt in testitems bestaande uit 24 minimale paren. In paragraaf 2.4 worden deze testitems en die van de andere tests nader toegelicht. Vervolgens wordt in paragraaf 2.5 het interview als onderdeel van de onderzoeksmethode besproken waarna de procedure en gebruikte apparatuur aan bod komen in paragraaf 2.6. Tot slot wordt in paragraaf 2.7 de methode voor analyse gepresenteerd.

(22)

2.2 Participanten

Aan dit onderzoek nemen 33 participanten deel, waarvan 13 mannen en 20 vrouwen. De leeftijd van de participanten ligt tussen de 21 en 31 jaar met een gemiddelde leeftijd van 25 jaar en 8 maanden. Allen zijn moedertaalsprekers van het Nederlands en woonachtig in de regio midden-west Nederland (provincies Noord-Holland, Flevoland en Utrecht). Alle participanten zijn hoogopgeleid (hbo/wo) en hebben nauwelijks tot geen ervaring met de talen die zijn gebruikt in dit experiment (Arabisch, Deens, Fins en Zweeds). De muzikale achtergrond van de participanten varieert.

De participanten zijn voor de analyse van de resultaten verdeeld in een muzikanten- en een niet-muzikantengroep. 51,5% musiceert niet en heeft in totaal minder dan vijf jaar muziekonderwijs2

genoten. Indien sprake is van autodidactisch musiceren in het verleden beperkt de duur hiervan zich bij deze niet-muzikantengroep tot maximaal twee jaar met een gemiddelde duur van tien maanden. De gemiddelde leeftijd van deze groep is 25 jaar en 11 maanden. 48,5% van de participanten musiceert en/of heeft langdurig muziekonderwijs genoten3. De achtergrond van deze muzikantengroep wordt in

tabel 1 nader gespecificeerd.

Daarnaast zijn de participanten voor de analyse van de resultaten verdeeld in een meertalige en een minder-talige groep. Alle participanten hebben naast het Nederlands op de middelbare school Frans, Duits en Engels taalonderwijs genoten. 51,5% heeft zich na de middelbare school met maximaal één andere vreemde taal beziggehouden4, en vormt de minder-talige groep. De talen

waarmee deze groep ervaring heeft zijn Arabisch5, Fries, Italiaans, Japans, Koerdisch en Spaans. 48,5%

heeft zich na de middelbare school met twee tot zeven andere vreemde talen beziggehouden, met een gemiddelde van 3,1 talen, en vormt de meertalige groep. De talen waarmee deze groep ervaring heeft zijn Cambodjaans, Chinees, Deens6, Esperanto, Fries, Grieks, Hebreeuws, Indonesisch, Italiaans,

Japans, Koreaans, Kroatisch, Laotiaans, Maleis, Portugees, Russisch, Spaans, Swahili, Thai, Turks, Twi, Vietnamees en Zweeds7.

2 Hiermee wordt onderricht op een instrument of zang bedoeld dat buiten de muziekeducatie behorend tot het regulier basis- en middelbaar onderwijs valt.

3 De vijf participanten uit de muzikantengroep die op dit moment niet musiceren hebben minimaal acht jaar muziekonderwijs genoten met een gemiddelde van elf jaar. Deze groep is in tabel 1 aangeduid als subgroep D.

4 ‘Bezighouden’ houdt hier in dat men zich tenminste voor een minimale periode van een maand receptief heeft bezig gehouden met het verwerven van een vreemde taal. De omvang van deze ervaring strekt zich zodoende uit van een beperkte receptieve kennis tot een uitgebreidere

productieve vaardigheid.

5 Vier participanten hebben ervaring met een taal (Arabisch, Deens of Zweeds) die gebruikt wordt in het experiment. Deze ervaring is echter van dusdanig beperkte omvang dat aangenomen mag worden dat deze geen beduidende invloed op de resultaten heeft gehad.

6 Zie noot 5. 7 Zie noot 5.

(23)

De minimale paren bestaan uit Arabische, Deense, Finse en Zweedse woorden. Voor dit onderzoek zijn participanten geselecteerd die geen aanmerkelijke ervaring hebben met het Arabisch, Deens, Fins en Zweeds. Hierdoor wordt de semantische kennis die over de testitems aanwezig zou kunnen zijn, als factor uitgesloten. Daarnaast zorgt deze eis ervoor dat kan worden vastgesteld of de participanten daadwerkelijk de foneemcontrasten waarnemen en niet de woorden als geheel vanwege ervaring met het Arabisch, Deens, Fins of Zweeds.

Middels een verdeling op het gebied van taal- en muziekervaring zijn vier unieke subgroepen ontstaan te weten ‘meertalige muzikanten’ (M_T), ‘minder-talige muzikanten’ (M_GT), ‘meertalige

niet-muzikanten’ (GM_T), en ‘minder-talige niet-niet-muzikanten’ (GM_GT). Zie bijlage 1 voor een specificatie van de verdeling van participanten over deze subgroepen.

TABEL 1: SPECIFICATIE ACHTERGROND PARTICIPANTEN UIT MUZIKANTENGROEP

Subgroep Aantal participanten Gemiddelde tijd besteed aan musiceren in uren per week Muziekonderwijs in jaren Gemiddelde leeftijd A 1 56 (Professioneel muzikant) 23 28 jaar B 9 3,7 5,5 - 13 gem. 8,6 24 jaar, 7 mnd. C 1 1 2 25 jaar D 5 0 8 - 15 gem. 11 26 jaar, 8 mnd.

(24)

2.3 Verantwoording van de onderzoeksinstrumenten

Om het onderscheidend vermogen op het gebied van minimale paren, timbre, duur en toonhoogte met elkaar te kunnen vergelijken is gebruik gemaakt van audiotests. Aangezien er voor timbre geen geschikte gestandaardiseerde test voorhanden is, en omwille van uniformiteit, zijn vier nieuwe tests voor dit onderzoek ontwikkeld.

Ook geheugen speelt een rol bij het verwerven van het fonemisch systeem van een tweede taal en bij het uitvoeren van taken zoals opgenomen in dit onderzoek. Daarom is een bewerking van de Llama D-test (http://www.lognostics.co.uk/) opgenomen in dit experiment. Deze test meet het fonologisch geheugen en heeft in dit experiment een controlerende functie.

Eerder onderzoek op het gebied van klankperceptie maakt vooral gebruik van auditieve discriminatie- en identificatietaken. Het identificeren van een klank is in de meeste gevallen moeilijker dan het discrimineren tussen twee klanken (Cutting, 1982). Identificatie vereist kennis van de categorie waartoe die klank behoort (Sadakata & Sekiyama, 2011). Om het klankonderscheidend vermogen te bepalen, is het in dit geval niet relevant dat de afzonderlijke klanken ook bekend zijn en kunnen worden geïdentificeerd. Het gaat enkel om het herkennen van klankcontrast (tussen items waarmee de participant geen ervaring heeft), aangezien dit een voorwaarde is voor het kunnen onderscheiden van de foneemcategorieën in een tweede taal. De tests bestaan daarom uit discriminatietaken.

In onderzoek naar de perceptie van foneemcontrasten kan bij het vormen van minimale paren gebruik worden gemaakt van korte lettergrepen zoals /ba/ - /pa/. In gesproken taal komen foneemcontrasten echter bijna altijd voor in de context van een volledig woord. Om de realiteit daarin meer te benaderen is in dit onderzoek gekozen voor minimale paren die volledige woorden voorstellen bestaand uit mkm-, mk- en mkmk-combinaties8.

In dit onderzoek ligt de focus, zoals gezegd, op de mogelijke relatie tussen foneemperceptie en de perceptie van timbre. Ter vergelijking worden ook toonhoogte en duur meegenomen als variabelen, omdat uit eerder onderzoek (Anvari et al., 2002; Patel, 2003; Sadakata & Sekiyama, 2011; Slevc, 2012; Bhathara et al., 2015; Ordin & Polyanskaya, 2015) is gebleken dat er een verband bestaat tussen deze muzikale aspecten en foneemperceptie. De perceptie van duur speelt mogelijk een rol bij het onderscheiden van contrasten tussen klinkers, zoals in het Nederlandse minimale paar /man/ -

8 mkm = medeklinker-klinker-medeklinker. Voorbeeld: /dyk/ mk = medeklinker-klinker. Voorbeeld: /vi/

(25)

/maan/. Uiteraard zijn er verscheidene andere muzikale aspecten zoals ritme en melodie die ook eerder in relatie tot taal zijn onderzocht. Hoewel deze relatie zeer interessant is (Crowder, 1990; Patel, 2003; Patel et al., 2006; Bhatara et al., 2015), zijn ritme en melodie bij niet-toontalen vooral relevant wanneer deze in verband worden gebracht met prosodie op zinsniveau of in meerlettergrepige woorden. Voor het onderscheiden van foneemcontrasten in minimale paren zijn muzikale aspecten als melodie en ritme minder relevant, omdat bij minimale paren zoals gebruikt in dit onderzoek, ritme en prosodie slechts een beperkte rol spelen.

Omdat de perceptie van timbre afhankelijk is van verschillende parameters te weten attack time,

spectral centroid en spectrum fine structure (Caclin et al., 2006), maakt dit onderzoek gebruik van drie

verschillende soorten timbre-discriminatietaken. Hoewel in ieder akoestisch signaal deze verschillende parameters aanwezig zijn, zorgt het ontwerp van drie verschillende soorten taken voor een verschuiving van nadruk op de afzonderlijke parameters.

Het eerste type timbre-discriminatietaak (C1) presenteert contrasten in aanzet van het akoestisch signaal waarmee de nadruk vooral op attack time ligt.

Het tweede type timbre-discriminatietaak (C2) benadert het akoestisch signaal als geheel, omdat contrasten tussen verschillende klankbronnen (muziekinstrumenten) worden gepresenteerd. Daarmee ligt de nadruk vooral op spectral centroid en spectrum fine structure.

Tot slot wordt bij het derde type timbre-discriminatietaak (C3) een contrast in speelwijze gepresenteerd. Daarmee ligt de nadruk in deze laatste taak vooral op attack time in combinatie met duur.

De fragmenten in de timbretest zijn afkomstig van verschillende blaas- en strijkinstrumenten waarvan oorspronkelijk gebruik wordt gemaakt in klassieke westerse symfonische muziek, maar die ook in meer en mindere mate aanwezig zijn in hedendaagse muziek. Voor strijkinstrumenten is gekozen om aan te kunnen sluiten bij eerder onderzoek van Cutting (1974) naar categorische perceptie van timbre dat gebruik maakte van strijkinstrumenten. Voor blaasinstrumenten is gekozen omdat bij het produceren van geluid op een blaasinstrument, net als bij het produceren van spraak, de klank wordt gevormd door de stuwing van lucht en de positie van tanden, lippen, kaken en tong. Bij de toonhoogtetest is gebruik gemaakt van een kunstmatige toon, zodat de invloed van timbre op de perceptie van toonhoogte tot het minimale beperkt blijft.

(26)

2.4 De tests

2.4.1 Test A: Fonologisch geheugen

Deze test is een bewerking van de Llama D-test en bestaat uit twee gedeelten. Tijdens het eerste gedeelte krijg de participant tien meerlettergrepige pseudowoorden te horen in een niet bestaande taal. De participant krijgt daarbij de instructie goed te luisteren naar de klanken. Tijdens het tweede gedeelte luistert de participant naar 24 meerlettergrepige pseudowoorden in dezelfde niet bestaande taal en dient per woord op het antwoordformulier aan te geven of het woord in het eerste gedeelte van de test te horen is geweest, of dat het een nieuw woord betreft. De tien bekende woorden komen allemaal een keer voorbij in de 24 opgaven. De geluidsbestanden zijn afkomstig uit de Llama D-test (http://www.lognostics.co.uk/). Tussen de opeenvolgende opgaven zit twee seconden pauze. Zie bijlage 2 voor de lijst met items van deze test.

2.4.2 Test B: Minimale paren

Deze test bestaat uit 24 minimale paren afkomstig uit het Arabisch, Deens, Fins en Zweeds, ingesproken door moedertaalsprekers. De opnamen zijn geselecteerd uit divers bestaand audiomateriaal dat ingezet wordt bij uitspraakonderwijs. Er zijn vier verschillende typen contrasten in de test opgenomen:

B1) Contrast tussen woorden met en zonder stød9 komt voor in de Deense minimale paren, zoals in het

minimale paar /hun/ - /hund/.

B2) Contrast in medeklinkerklank bevindt zich in de Arabische minimale paren zoals /kuf/ - /quf/. B3) Contrast in klinkerklank/klinkerkwaliteit doet zich voor bij de Zweedse minimale paren zoals

/bi/ - /by/.

B4) Tot slot komt contrast in klinkerduur voor in de Finse minimale paren, zoals in het minimale paar /takkaa/ - /taakkaa/.

(27)

De verschillende contrasttypen worden afwisselend aangeboden. Tussen twee woorden van een paar zit drieënhalve seconden pauze. Tussen de opeenvolgende opgaven zit drie seconden pauze. De participant dient op het antwoordformulier aan te geven of de twee woorden exact hetzelfde klinken of dat deze verschillen.

Deze test bevat zeven gelijke10 en zeventien contrasterende minimale paren en duurt 4

minuten en 52 seconden. Voorafgaand aan de test hoort de participant twee voorbeeldopgaven van respectievelijk een gelijk en contrasterend minimaal paar. Zie bijlage 3 voor de lijst met items van deze test.

2.4.3 Test C: Timbre

Deze test bestaat uit 24 paren van klanken voorgebracht op muziekinstrumenten. Er zijn strijk- en blaasinstrumenten gebruikt. De strijkinstrumenten zijn viool, altviool en cello. De blaasinstrumenten zijn hoorn, hobo, althobo, fagot, tenortrombone en alttrombone. Omdat de akoestiek van een ruimte invloed heeft op het timbre van een klank (Goad, 1992) zijn alle instrumenten in dezelfde ruimte opgenomen met een Tascam DR-1 opname-apparaat. De instrumenten op de opnamen zijn bespeeld door leden van het Almeers Jeugd Symfonie Orkest. Zoals besproken in paragraaf 2.3 komen er drie typen timbrecontrasten in deze test voor waarin de aspecten attack time, spectral centroid, spectrum

fine structure en duur zijn meegenomen.

Het eerste type ‘aanzet’ (C1) maakt gebruik van klanken van eenzelfde frequentie en duur, voorgebracht door hetzelfde instrument waarbij de toon op twee verschillende wijzen wordt aangezet. Een voorbeeld hiervan is de ‘ta’- versus de ‘ha’-aanzet11 op tenortrombone waarbij de toename in

intensiteit van de klank respectievelijk explosief en gradueel verloopt.

Bij het tweede type ‘instrument’ (C2) komen klanken van eenzelfde frequentie en duur aan bod die voorgebracht worden op twee verschillende instrumenten zoals viool versus altviool.

Bij paren van het derde type ‘speelwijze’ (C3) komen notenreeksen van eenzelfde frequentie aan bod voortgebracht op hetzelfde instrument waarbij het contrast zich bevindt in de duur en aanzet van de noten. Een voorbeeld hiervan is een reeks van vier kwartnoten voorgebracht door een hobo, gespeeld op legato versus staccato wijze, zie figuur 5.

10 Bij gelijke paren is gebruik gemaakt van één fragment dat twee keer wordt afgespeeld. De klanken zijn daardoor exact hetzelfde. Dit geldt ook voor de gelijke paren uit de andere tests.

11 De begrippen ‘ta’, ‘da’, ‘la’ en ‘ha’ worden bij blaasinstrumenten gebruikt om aan te geven met welke beweging en stand van de mond en lippen, een toon moet worden aangezet.

(28)

De verschillende contrasttypen worden afwisselend aangeboden. Tussen twee klanken/klankreeksen van een paar zit tweeënhalve secondenpauze. Tussen de opeenvolgende opgaven zit vier seconden pauze. De participant dient op het antwoordformulier aan te geven of

de twee klankreeksen exact hetzelfde klinken of dat deze verschillen. Deze test bevat acht gelijke en zestien contrasterende paren en duurt zes minuten en twee seconden. Voorafgaand aan de test hoort de participant twee voorbeeldopgaven van respectievelijk een gelijk en een contrasterend paar. Zie bijlage 4 voor de lijst met items van deze test.

2.4.4 Test D: Toonhoogte

Deze test bestaat uit 24 paren van kunstmatig gegenereerde tonen. De frequenties van de tonen liggen rond het middenregister van muziek (ca. 440 hertz) en het middenregister van spraakgeluid (ca. 1000hz) tussen 250 – 1140 hertz. De paren zijn afwisselend afkomstig uit de verschillende registers om de test voor de participant boeiend te houden. Tussen twee tonen van een paar zit 1,2 seconden pauze. Tussen de opeenvolgende opgaven zit drie seconden pauze. De participant dient op het antwoordformulier aan te geven of de twee tonen exact hetzelfde klinken of dat deze verschillen. De toonafstanden in de contrasterende paren zijn 4, 5, 10, 16, 20, 59, 63, 100, en 120 hertz.

Deze test bevat zeven gelijke en zeventien contrasterende paren en duurt vier minuten en vijf seconden. Voorafgaand aan de test hoort de participant twee voorbeeldopgaven van respectievelijk een gelijk en een contrasterend paar. Zie bijlage 5 voor de lijst met items van deze test.

2.5 Interview

Naast het uitvoeren van de tests dient de participant ook antwoord op enkele vragen te geven. Deze vragen gaan over de taal- en muziekachtergrond van de participant. Ook wordt hiermee gecontroleerd of de participant mogelijk een gehoorafwijking heeft. De vragen verschaffen allereerst inzicht in de talen waarmee de participant in aanraking is geweest. Daarnaast wordt middels de vragen achterhaald wat de omvang en het karakter is van de ervaring met musiceren van de participant. Er wordt ingegaan op het soort instrument, muziekonderwijs, autodidactisch musiceren en de omvang en duur van het musiceren.

(29)

2.6 Procedure en apparatuur

Voorafgaand aan het afnemen van de tests wordt middels een interview nagegaan of iemand aan de voorwaarden voor deelname voldoet. Participanten in dit onderzoek hebben geen gehoorbeschadiging en zijn moedertaalsprekers van het Nederlands. Vervolgens worden de tests afgenomen waarbij de participant instructie krijgt over het invullen van het antwoordformulier. Na afloop van iedere test krijgt de participant de ruimte om aan te geven wanneer hij of zij klaar is voor de volgende test. In totaal duurt het afnemen van de tests ongeveer twintig minuten. De tests worden afgespeeld als .wav bestanden en door de participant beluisterd via een koptelefoon (Philips SHL3000). Na het afleggen van de vier tests wordt via het interview informatie verkregen over de taal- en muziekachtergrond.

2.7 Data-analyse

Op basis van de testscores van de participanten wordt middels Pearson-correlatie nagegaan of er een significante relatie (p < 0,05) bestaat tussen de test A, B, C en D. Daarmee wordt de hypothese al dan niet weerlegd en vervolgens antwoord gegeven op de onderzoeksvraag in hoeverre er een relatie bestaat tussen klankonderscheidend vermogen voor minimale paren in spraak en klankonderscheidend vermogen voor de muzikale aspecten timbre, toonhoogte en duur. Daarbij wordt gecontroleerd voor muziek- en taalervaring van de participanten. Ook worden de gemiddelde scores van groepen met een verschillende taal- en muziekachtergrond met elkaar vergeleken door middel van een ANOVA-analyse en een t-test. Daarnaast wordt gekeken in welke mate de afzonderlijke timbrecontrasttypen overeenkomen met de afzonderlijke foneemcontrasttypen middels een Spearman-correlatie tussen de scores op deze afzonderlijke typen.

(30)

resultaten

3

hoofdstuk

(31)

(3)

Resultaten

De data die de grondslag vormen van deze resultaten, zijn afkomstig van participanten die allen zonder verstoring aan het gehele experiment hebben deelgenomen. Verstoring zou kunnen bestaan uit

tekenen van vermoeidheid of frustratie bij de participant, het voortijdig beëindigen van het experiment of het voorkomen van een technische storing (n = 0). De scores op de tests A, B, C en D zijn normaal verdeeld zoals bepaald door de Shapiro-Wilk test (α > 0,05).

3.1 Correlaties

3.1.1 Correlaties tussen scores van test A, B, C en D

Tabel 2 laat zien dat de score van test B (minimale paren) significant correleert met zowel de scores van test C (timbre), r = 0,530 en p = 0,002, als test D (toonhoogte), r = 0,458 en p = 0,007. Hierbij bestaat het sterkste verband tussen de score van test B (minimale paren) en test C (timbre). Daarnaast is te zien dat enerzijds de scores van de twee taaltests A en B significant correleren, r = 0,407 en p = 0,019, en anderzijds de scores van de twee muziektests C en D significant correleren, r = 0,562 en p = 0,001.

TABEL 2: CORRELATIE TUSSEN SCORES VAN TEST A,B, C EN D (N=33)

(32)

3.1.2 Muzikanten- vs. niet-muzikantengroep

In tabel 3 en 4 zijn de resultaten van de participanten opgesplitst in een muzikantengroep (n = 16) en een niet-muzikantengroep (n = 17). Bij de muzikantengroep (tabel 3) is te zien dat de score van test B (minimale paren) significant correleert met de score van test C (timbre), r = 0,688 en p = 0,003. Daarnaast bestaat er bij de muzikanten een significant verband tussen de scores van de twee muziektests C en D, r = 0,546 en p = 0,029, en bestaat er geen significant verband tussen de scores van de twee taaltests A en B.

Bij de niet-muzikantengroep, zie tabel 4, correleert de score van test B (minimale paren) significant met de score van test A (fonologisch geheugen), r = 0,556 en p = 0,020. Daarmee bestaat er een verband tussen de scores van de twee taaltests A en B. Tussen de scores van de twee muziektests bestaat voor deze niet-muzikantengroep geen verband.

TABEL 3: Correlatie tussen scores van muzikantengroep (n = 16) op test A, B, C en D

(33)

3.1.3 Meertalige vs. minder-talige groep

In tabel 5 en 6 zijn de resultaten van de participanten opgesplitst in een meertalige groep (n = 16) en een minder-talige groep (n = 17). Tabel 5 laat zien dat er bij de meertalige groep een significante correlatie bestaat tussen de score op test B (minimale paren) en zowel test C (timbre) als test D (toonhoogte). Het sterkste verband bestaat hierbij tussen test B (minimale paren) en test C (timbre),

r = 0,655 en p = 0,006. Daarnaast is er een significant verband tussen de twee muziektests C en D en

bestaat er geen significant verband tussen de twee taaltests A en B.

Tabel 6 laat zien dat er bij de minder-talige groep een significante correlatie bestaat tussen de score op test B (minimale paren) en test A (fonologisch geheugen), r = 0,680 en p = 0,003. Daarmee bestaat er een verband tussen de scores van de twee taaltests A en B. Tussen de scores van de twee muziektests C en D bestaat voor deze minder-talige groep geen verband.

Tabel 5: Correlatie tussen scores van meertalige groep (n = 16) op test A, B, C en D

(34)

3.2 Gemiddelde score op test A, B, C en D

3.2.1 Muzikanten- vs. niet-muzikantengroep

In figuur 6 is te zien dat de muzikantengroep gemiddeld hoger scoort op alle tests dan de

niet-muzikantengroep. Dit verschil is echter alleen op test D (toonhoogte) significant gebleken als bepaald door de t-test (p = 0,012).

3.2.2 Meertalige vs. minder-talige groep

Figuur 7 laat de verschillen zien in de gemiddelde score van de meertalige groep en de minder-talige groep op de vier tests. Deze verschillen zijn echter niet significant gebleken als bepaald door de t-test.

Figuur 6: Gemiddelde score op test A, B, C en D. Muzikanten- vs. niet-muzikantengroep

(35)

3.3 Scores op controletest A ( fonologisch geheugen )

van de verschillende subgroepen

Zoals bepaald door ANOVA is er geen significant verschil in de score op test A voor de vier verschillende subgroepen (ANOVA, F(3,29)=1.455, p=0,247), zie figuur 8.

Figuur 8: Gemiddelde score test A subgroepen

M_GT = Minder-talige muzikanten M_T = Meertalige muzikanten

GM_GT = Minder-talige niet-muzikanten GM_T = Meertalige niet-muzikanten

(36)

3.4 Vergelijking scores subgroepen

Figuur 9 laat zien dat de subgroep met meertalige muzikanten gemiddeld het hoogste scoort op test B (minimale paren) en C (timbre). Op tests D (toonhoogte) scoort de subgroep met minder-talige muzikanten het hoogst.

Figuur 9: Gemiddelde score subgroepen op test B, C en D

(37)

3.4.1 Meertalige muzikanten vs. minder-talige muzikanten

In figuur 9 is te zien dat de meertalige muzikanten gemiddeld hoger scoren dan de minder-talige muzikanten op test B. Dit verschil is significant (p = 0,011) als bepaald door de t-test, zie tabel 7. Tussen de gemiddelde scores op test C (timbre) en D (toonhoogte) bestaan geen significante verschillen tussen deze twee subgroepen.

3.4.2 Meertalige muzikanten vs. meertalige niet-muzikanten

Figuur 9 laat zien dat de meertalige muzikanten gemiddeld hoger scoren dan de meertalige

niet-muzikanten op tests B (minimale paren), C (timbre) en D (toonhoogte). Deze verschillen zijn echter niet significant gebleken als bepaald door t-test, zie tabel 7.

3.4.3 Meertalige muzikanten vs. minder-talige niet-muzikanten

Figuur 9 laat zien dat meertalige muzikanten op alle tests gemiddeld hoger scoren dan minder-talige niet-muzikanten. Echter alleen het verschil tussen de gemiddelde scores op test D (toonhoogte) is daarbij significant gebleken (p = 0,016), zie tabel 7.

3.4.4 Minder-talige muzikanten vs. meertalige niet-muzikanten

In figuur 9 is te zien dat minder-talige muzikanten op alle tests gemiddeld hoger scoren dan meertalige niet-muzikanten. Echter alleen het verschil tussen de gemiddelde scores op test B (minimale paren) is daarbij significant gebleken (p = 0,003), zie tabel 7.

3.4.5 Minder-talige muzikanten vs. minder-talige niet-muzikanten

In figuur 9 is te zien dat talige muzikanten op alle tests gemiddeld hoger scoren dan minder-talige niet-muzikanten. Echter alleen het verschil tussen de gemiddelde scores op test B (minimale paren) is daarbij significant gebleken (p = 0,041), zie tabel 7.

3.4.6 Meertalige niet-muzikanten vs. minder-talige niet-muzikanten

Figuur 9 laat zien dat meertalige niet-muzikanten op alle tests gemiddeld hoger scoren dan minder-talige niet-muzikanten. Echter geen van deze verschillen is significant gebleken bepaald door de t-test, zie tabel 7.

(38)

3.5 Correlaties tussen de verschillende timbre- en foneemcontrasten

De items uit test B (minimale paren) omvatten vier verschillende typen foneemcontrasten: B1 – stød

B2 – medeklinkerklank

B3 – klinkerklank/klinkerkwaliteit B4 – klinkerduur

De items uit test C (timbre) omvatten drie verschillende typen timbrecontrasten: C1 – aanzet

C2 – instrument C3 – speelwijze

Omdat er weinig spreiding is in de scores als gevolg van het beperkte aantal testitems per contrasttype, is hier gebruik gemaakt van de non-parametrische correlatietest van Spearman.

Tabel 8 laat zien dat foneemcontrasten van het type B1 (stød) en B2 (medeklinkerklank) de sterkste significante correlatie hebben met het timbrecontrast van het type C1 (aanzet). De foneemcontrasten van het type B3 (klinkerklank/klinkerkwaliteit) en B4 (klinkerduur) hebben het sterkste significante verband met het timbrecontrast van het type C2 (instrument).

Discussie

Tabel 8: Correlatie tussen foneemcontrasten (B1, B2, B3, B4)

en timbrecontrasten (C1, C2, C3)

(39)

discussie

(40)

DISCUSSIE

4.1 Het verband tussen timbre, toonhoogte en fonemen

In dit experiment is onderzocht in hoeverre er een relatie bestaat tussen klankonderscheidend

vermogen voor minimale paren en klankonderscheidend vermogen voor de muzikale aspecten timbre, toonhoogte en duur. Dit is gedaan door middel van het afnemen van vier audio-tests en een interview bij 33 participanten. De volgende hypothese is daarbij opgesteld:

De perceptie van contrasten in timbre en duur komt sterker overeen met de perceptie van

foneemcontrasten dan de perceptie van contrasten in toonhoogte.

Uit de analyse is gebleken dat het klankonderscheidend vermogen voor zowel timbre, duur als

toonhoogte significant verband houdt met het klankonderscheidend vermogen voor foneemcontrasten in minimale paren. Dit is in lijn met de verwachtingen gebaseerd op eerder onderzoek. Het verband tussen het klankonderscheidend vermogen voor contrasten in timbre en foneemcontrasten is sterker gebleken dan het verband tussen toonhoogte- en foneemcontrasten. Met deze bevinding wordt de hypothese dat de perceptie van contrasten in timbre en duur sterker overeenkomt met de perceptie van foneemcontrasten dan de perceptie van contrasten in toonhoogte, bevestigd.

Dit effect verandert wanneer gecontroleerd wordt voor muzikale achtergrond. Bij de muzikantengroep wordt het verband tussen klankonderscheidend vermogen voor timbre- en

foneemcontrasten sterker, terwijl het verband tussen klankonderscheidend vermogen voor toonhoogte- en foneemcontrasten zwakker wordt en niet langer significant is, zie tabel 3. Wanneer gekeken wordt naar de scores van niet-muzikanten, is geen sprake van een verband tussen het klankonderscheidend vermogen voor foneemcontrasten en timbre of toonhoogte, zie tabel 4.

Ook wanneer wordt gecontroleerd voor taalachtergrond, staat timbre sterker in verband met foneemcontrasten dan toonhoogte bij de meertalige groep, zie tabel 5. Wanneer gekeken wordt naar de scores van de minder-talige groep, is geen sprake van een verband tussen het klankonderscheidend vermogen voor foneemcontrasten en timbre of toonhoogte, zie tabel 6. De verbanden tussen zowel timbre en foneemcontrasten, als tussen toonhoogte en foneemcontrasten, zijn voor de meertalige

(41)

groep wel zwakker dan wanneer niet gecontroleerd wordt voor achtergrond. De resultaten geven met andere woorden bij controle voor taalachtergrond reden om aan te nemen dat de hypothese kan worden aangenomen. Bij controle voor muzikale achtergrond duiden de resultaten nog sterker op bevestiging van de hypothese.

Er bestaat dus een significant verband tussen het klankonderscheidend vermogen voor timbre- en foneemcontrasten. Omdat dit verband sterker is dan dat tussen toonhoogte- en foneemcontrasten wordt de hypothese niet verworpen, en is er aanleiding te denken dat er een bijzondere overeenkomst is tussen de auditieve verwerking van spraak en muziek waarvan verwacht wordt dat deze niet bestaat tussen de auditieve verwerking van spraak en andere niet-muzikale akoestische signalen. In het licht van die gedachte is veel van het eerdere onderzoek verricht (Slevc & Miyake, 2006; Milovanov et al., 2011; Patel, 2011; Sadakata & Sekiyama, 2011; Slevc 2012) zoals besproken in hoofdstuk twee. Toch is er ook een verband gevonden tussen het waarnemen van toonhoogte- en foneemcontrasten, zij het minder sterk dan tussen het waarnemen van timbre- en foneemcontrasten. De afwezigheid van een relatie tussen toonhoogte- en foneemcontrasten zou leiden tot de aanname dat klankonderscheidend vermogen in muziek en taal op het gebied van timbre en minimale paren op een unieke gedeelde eigenschap berusten. Het vinden van een verband tussen toonhoogte- en foneemcontrasten in dit onderzoek kan echter aanleiding geven te denken dat de overeenkomst in het klankonderscheidend vermogen tussen de verschillende domeinen het gevolg is van een algemeen auditief vermogen dat wordt ingezet bij zowel spraak en muziek als bij akoestische signalen van andere aard. In dat geval is de overeenkomst tussen spraak en muziek niet uniek en zal een dergelijke overeenkomst ook tussen spraak en andere auditieve domeinen gevonden moeten kunnen worden.

Dit betekent echter niet dat het irrelevant is om muziek te betrekken bij spraakonderwijs. Zoals besproken in paragraaf 1.1.1 is namelijk gebleken dat het netwerk dat wordt ingezet bij het verwerken van akoestische signalen, zwaarder belast wordt bij het verwerken van muzikaal geluid dan bij het verwerken van spraakgeluid. Daardoor zou het effectiever zijn dit netwerk te trainen met behulp van muziek in plaats van spraak (Patel, 2011). Het kan echter ook zijn dat er andere domeinen bestaan, die zouden kunnen worden ingezet voor het ontwikkelen van klankonderscheidend vermogen voor spraak, die nog effectiever zijn dan muziek. Een voorbeeld hiervan zou een luistertraining op het gebied van het herkennen van klanken in ruis kunnen zijn. Of dergelijke effectievere domeinen bestaan zal moeten worden onderzocht.

(42)

4.2 Het effect van ervaring op de gemiddelde score

Uit de ANOVA-analyse van de scores op controletest A (fonologisch geheugen) is gebleken dat er geen significante verschillen bestaan tussen de afzonderlijke subgroepen. Dit betekent dat de score op test A geen verklaring kan zijn voor de verschillen in score tussen de subgroepen op de andere tests.

Uit de resultaten besproken in paragraaf 3.4.1 blijkt dat meertalige muzikanten op test B (minimale paren) gemiddeld significant hoger scoren dan minder-talige muzikanten. Hieruit kan worden afgeleid dat het hebben van meer taalervaring kan leiden tot een hogere score op de test die het

klankonderscheidend vermogen meet op het gebied van minimale paren.

Ook meer muzikale ervaring lijkt tot hogere scores op deze test te leiden. Dit blijkt met name uit de resultaten besproken in paragraaf 3.3.4 en 3.3.5 waarbij de muzikanten gemiddeld significant hoger scoren dan de niet-muzikanten op tests B (minimale paren).

Het effect van muzikale ervaring lijkt, wanneer gekeken wordt naar de resultaten besproken in paragraaf 3.3.4, groter dan het effect van taalervaring. Figuur 5 laat zien dat minder-talige muzikanten op alle tests gemiddeld significant hoger scoren dan meertalige niet-muzikanten. Hieruit zou op het eerste gezicht kunnen worden afgeleid dat het effectiever is om klankonderscheidend vermogen te trainen door middel van muziek dan door middel van taal, en zo op beide gebieden hoger te gaan scoren. Of dit kan worden geconcludeerd, is echter afhankelijk van de manier waarop taalervaring en muziekervaring in dit experiment zijn gemeten en gedefinieerd. Muziekervaring is gemeten en

uitgedrukt in een gemiddeld aantal uren per week dat wordt besteed aan musiceren en het aantal jaren dat is besteed aan muziekonderwijs of autodidactisch musiceren. Taalervaring is daarentegen gemeten en uitgedrukt in het aantal talen waarmee de participant in aanraking is geweest, waarbij de intensiteit van de ervaring kan variëren van een beperkte receptieve kennis tot een uitgebreidere productieve vaardigheid, maar niet als factor is meegewogen. Wanneer taalervaring op dezelfde kwalitatieve wijze zou kunnen worden gemeten en uitgedrukt als muziekervaring, treedt er wellicht een ander effect op. Dit zal dan ook in toekomstig onderzoek op dergelijke wijze moeten worden aangepakt om meer inzicht te krijgen in het effect van ervaring van taal en muziek op de prestaties in beide domeinen.

De trend voor muziek- en taalervaring is vergelijkbaar. Beide vormen van ervaring staan in een positief verband met het klankonderscheidend vermogen. De populatie in de verschillende subgroepen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Met behulp van de Independent-Samples T Test wordt per onafhankelijke variabele onderzocht of er een significant verschil bestaat tussen de Citotoets score voor deze beide

Op dit moment ligt het Wetsvoorstel bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz) ter behandeling in de Tweede Kamer voor, met waarborgen voor een

de overheid met Postbus 51 en de NOS (publieke omroep) niet voldoende mogelijkheden om een voorlichtingsbe­ leid te voeren? En als je al van mening bent dat toch

De relatie tussen humusvormen en vegetatietypen hebben we onderzocht door per humusvorm aan te geven welke vegetatietypen voor komen.. Een belangrijk uitgangspunt bij de

De kans dat in Regio Noord (Groningen, Friesland, Drenthe) plus Overijssel bij een toenemend percentage MVa-gebruik een effectiviteit van 5%, 10% of 15%

Kenmerkend verschil tussen de leeuwen in Tsavo en Serengeti (een natuurreservaat in Tanzania) is dat de mannelijke dieren in Tsavo beduidend minder manen hebben dan die in

De sluipwesp kan nu redelijk ongestoord naar de broedkamers van het nest van de mieren gaan en haar eieren in de rupsen van het blauwtje leggen die zich vervolgens tegoed gaan

Het onderzoek van Astington en Jenkins (1999) naar de relatie tussen ToM en taal heeft uitgewezen dat deze relatie daadwerkelijk bestaat, en dat met name syntactische