• No results found

Hoe kan ambivalentie gemeten worden en wat zijn de relaties met cardiovasculaire aandoeningen en diabetes?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Hoe kan ambivalentie gemeten worden en wat zijn de relaties met cardiovasculaire aandoeningen en diabetes?"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Hoe kan ambivalentie gemeten worden en wat zijn de relaties met

cardiovasculaire aandoeningen en diabetes?

A.M.E.E. Spigt

Universiteit van Amsterdam Studentnummer: 10515755 Begeleider: Jos Bosch Inleverdatum 26-05-2016 Aantal woorden:

(2)

Inhoudsopgave

1. Abstract pag. 2

2. Inleiding pag. 3, 4

3. Inleiding deel 1 pag. 5 t/m 10

4. Methode deel 1 pag. 11 t/m 16

5. Resultaten deel 1 pag. 16 t/m 23

6. Conclusie deel 1 pag. 22, 23

7. Inleiding deel 2 pag. 22 t/m 24

8. Methode deel 2 pag. 24, 25

9. Resultaten deel 2 pag. 26, 27

10. Conclusie deel 2 pag. 27

11. Discussie deel 1 en 2 pag. 27, 28, 29

(3)

Hoe kan ambivalentie gemeten worden en wat zijn de relaties met

cardiovasculaire aandoeningen en diabetes?

A.M.E.E. Spigt

Abstract

Momenteel is er in de onderzoekswereld geen consensus over hoe ambivalentie gemeten moet worden. Het is van belang om ambivalentie te kunnen meten

aangezien ambivalentie gepaard gaat met het ervaren van stress waar mensen onder lijden. In dit onderzoek zijn drie verschillende manieren van het meten van

ambivalentie ontwikkeld: twee op basis van literatuur en een op basis van statisch redeneren. Er is gebruik gemaakt van een bestaande dataset waarin ambivalentie naar de baas en collega’s op de werkvloer is gemeten (N= 1350). Vervolgens zijn met de drie methodes gekeken of er een relatie bestaat tussen ambivalentie en de risico’s op cardiovasculaire aandoeningen en diabetes. De bevindingen voor deze relatie verschilde per methode, en zijn dus lastig te interpreteren.

Mensen evalueren de hele dag objecten om zich heen. Bij deze evaluaties zijn

mensen vaak geneigd in dichotomieën te denken (Thompson, Zanna, Griffin, 1995). Mensen denken bijvoorbeeld over goed versus fout, mannelijke versus vrouwelijk, etc. Daarentegen kan iets tegelijkertijd goed en fout worden geëvalueerd. Dit wordt ambivalentie genoemd.

Ambivalentie is het gelijktijdig positief en negatief evalueren van een object, mens of

handeling; ook wel attitudeobjecten genoemd. Zo kan iemand aan de ene kant een positief gevoel hebben bij alcohol, omdat het geassocieerd is met genot en socialisatie. Aan de

(4)

andere kant kan alcohol negatieve evaluaties oproepen aangezien overmatig gebruik schadelijk kan zijn voor de gezondheid. De tegenstrijdigheid van evaluaties van hetzelfde

attitudeobject kan gezien worden als gebrek aan consistentie binnen een attitude. Dit is in

strijd met de behoefte aan consistentie die mensen hebben (Festinger, 1957). Deze

inconsistentie kan vervolgens een onprettig gevoel veroorzaken (Newby-Clark, McGregor & Zanna, 2002).

Dit onderzoek bestaat uit twee delen. Ten eerste wordt onderzocht hoe ambivalentie kan worden gemeten. Ten tweede wordt gekeken hoe ambivalentie zich lichamelijk uit in

cardiovasculaire aandoeningen en diabetes. Voor beide delen is gebruik gemaakt van een

bestaande data set (zie Herr, Bosch, Vianen et al. 2014). Hierin zijn evaluaties van werknemers gemeten en vragenlijsten over cardiovasculaire aandoeningen en diabetes opgenomen.

(5)

Inleiding Deel 1: Hoe wordt ambivalentie gemeten?

Het meten van ambivalentie is sinds de Jaren ’40 onderwerp van onderzoek (Thompson, Zanna & Griffin, 1995). Momenteel is er nog steeds geen consensus over de manier waarop ambivalentie gemeten kan worden (Gardner, 2006). In dit onderzoek zullen 3 manieren voor het meten van ambivalentie onder de loep worden genomen.

Vaak wordt er een één-dimensionele schaal gebruikt om om evaluaties te

beoordelen. Op deze schaal representeert een lage score een negatieve evaluatie van een attitudeobject en een hoge score een positieve evaluatie van een attitudeobject. Één dimensionele schalen dwingen mensen af positief of negatief over een attitudeobject te denken. Echter zijn evaluaties niet alleen hoog en laag te vangen, namelijk bij ambivalentie evaluaties. Wanneer er namelijk sterk positief én negatief gedacht wordt over

attitudeobject, wordt er gescoord rondom het schaalmiddelpunt. Het probleem bij één dimensionele schalen is dan ook het interpreteren van een score op of rond het

schaalmiddelpunt. Dit zogenaamde bipolaire probleem (o.a. Kaplan, 1972: Gardner,

Cacioppo & Berntson, 1997: Petty & Priester; Van der Pligt, Van Harreveld & De Liver, 2009) houdt in dat het schaalmiddelpunt als ambivalentie of onverschilligheid te interpreteren is. Ambivalentie kan scores rond het middelpunt laten zien aangezien er gelijktijdig positief en negatief wordt geëvalueerd waardoor er gemiddelde evaluatie wordt gerapporteerd. Daarnaast kan onverschilligheid ook scores rond het middelpunt laten zien aangezien er bij afwezigheid van een sterke positieve of negatieve evaluatie er ook een gemiddelde evaluatie wordt gerapporteerd, zie Figuur 1. Kaplan (1972) draagt als oplossing voor het bipolaire

probleem aan om evaluaties op dimensionele schalen te meten. Bij een

(6)

deze manier kunnen positieve en negatieve aspecten van een evaluatie onafhankelijk worden gescoord.

Figuur 1: Bipolaire probleem bij een dimensionele schalen volgens Kaplan (1972)

Op een positieve evaluatie schaal zal dan hoog of laag gescoord kunnen worden en voor de negatieve evaluatie schaal geldt dit idem dito. Aan de hand van deze dimensionele schaal kan ambivalentie onderscheiden worden van onverschilligheid aangezien een ambivalent iemand wellicht zowel hoog op de positieve evaluatie als op de negatieve evaluatie scoort. Daarentegen zal een onverschillig persoon zowel laag op de positieve als negatieve schaal scoren, zie Figuur 2.

(7)

Nadat Kaplan had bepaald hoe ambivalentie gemeten kon worden, ontwikkelde hij een methode om ambivalentie te berekenen. Hiervoor nam Kaplan de som van de positieve evaluatie en de negatieve evaluatie. Vervolgens trok hij de polarisatie tussen de positieve en negatieve evaluatie van de som van evaluaties. De resultaten van deze methode zijn te zien in Tabel 1.

Tabel 1:

Ambivalentie meten (Kaplan): Somscore Evaluatie – Polarisatie Evaluatie Positieve Evaluatie Negatieve Evaluatie 1 2 3 4 1 2 2 2 2 2 2 4 4 4 3 2 4 4 6 4 2 4 4 6

Bij deze methode van ambivalentie dus gelijk aan de overlap van positieve en negatieve

evaluaties. In de tabel is te zien dat er meer ambivalentie is bij een 4 x 4 evaluatie dan bij

een 3 x 4 evaluatie. Deze veronderstelling komt overeen met de theorie dat hoe sterker én meer uiteenlopend de evaluaties zijn, des te sterker de ambivalentie is. Echter is er een probleem met deze manier van ambivalentie meten. Zoals hierboven te zien in de tabel is bij een zwakke evaluatie op de ene schaal een sterker wordende evaluatie op de andere schaal een constante ambivalentie score terwijl de evaluaties op de andere schaal sterker worden. Bijvoorbeeld, wanneer iemand een 2 scoort op het negatieve component, heeft dit persoon een ambivalentie score van 4 ongeacht of het persoon een 2, 3 of 4 scoort op het positieve component. Kaplan heeft dus een een redelijke methode geïntroduceerd om evaluaties over

(8)

positieve en negatieve attitudeobjecten te meten, maar hij heeft geen goede operationele definitie gegeven van ambivalentie.

Katz (1991) poogde de operationalisatie van Kaplan te verbeteren en introduceerde een nieuwe manier om ambivalentie te meten. In plaats van de somscore van de positieve en negatieve evaluaties schaal te berekenen, berekende hij het product van de positieve en negatieve evaluatie. De resultaten van deze methode zijn te zien in Tabel 2. Volgens Katz werd er op deze manier beter rekening gehouden met de extremiteit en continuïteit van de evaluatie. Echter bleek deze methode geen verbetering te zijn van de methode van Kaplan. Wanneer zwakke evaluaties op de ene schaal constant worden gehouden en de evaluaties op de andere schaal sterker worden, wordt de ambivalentie niet lager maar juist hoger vergeleken met de methode van Kaplan. Katz vergroot het probleem van Kaplan in plaats van het op te lossen.

Tabel 2:

Ambivalentie meten (Katz): Positieve Evaluatie x Negatieve Evaluatie Positieve Evaluatie Negatieve Evaluatie 1 2 3 4 1 1 2 3 4 2 2 4 6 8 3 3 6 9 12 4 4 8 12 16

(9)

In het licht van de voorgaande discussie gaat dit onderzoek 3 alternatieve methodes bekijken waarop ambivalentie gemeten kan worden. De eerste methode in dit onderzoek is ontwikkeld aan de hand van statisch redeneren met variantie. Variantie is een maat voor de spreiding van een reeks waarden, dit wil zeggen de mate waarin de waarden onderling verschillen. In dit onderzoek is gekozen voor het statistisch redeneren met variantie omdat variantie wellicht kan laten zien hoe ambivalent iemand is. Immers, hoe groter de variantie, hoe meer de afzonderlijke waarden onderling verschillen, des te ambivalenter iemand is. De tweede methode is gebaseerd op een methode zoals beschreven door Uchino (2008). Hier worden eerst de gemiddelde positieve en gemiddelde negatieve evaluaties uitgerekend per persoon. Vervolgens bepalen deze twee scores in welke categorie iemand komt: positief, negatief, ambivalent of onverschillig. Deze methode wordt in dit onderzoek onder de loep genomen omdat er hier een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende categorieën van evalueren. De derde methode is gebaseerd op een methode zoals

beschreven door Berntson (2008). Eerst worden er per persoon twee z-scores uitgerekend: een voor de positieve en een voor de de negatieve evaluatie. Een z-score laat zien hoeveel standaarddeviaties een score afwijkt van de gemiddelde score. Op deze manier kan er in beeld gebracht worden hoe iemand evalueert ten opzichte van de rest van de steekproef. Vervolgens worden de z-scores in twee verschillende formules ingevuld. Een formule laat zien hoe consistent er wordt geëvalueerd en de andere formule drukt de sterkte van de ambivalentie uit. In dit onderzoek is er gekozen om ambivalentie te meten aan de hand van de methode van Berntson omdat deze methode laat zien hoe een deelnemer scoort ten opzichte van de rest van de steekproef. Bovendien wordt ambivalentie gemeten op twee dimensies (continuïteit en sterke van ambivalentie) waardoor het alle evaluatie

(10)

Methode deel 1: Hoe wordt ambivalentie gemeten? Deelnemers

In de gebruikte data set zijn duizenddriehonderdtachtig (1380 mannen en 208 vrouwen) werknemers van het luchtvaartbouwbedrijf onderzocht met een gemiddelde leeftijd van 45, SD= 1.4. De participanten reageerde op een advertentie als onderdeel van een vrijwillig gezondheidsonderzoek. De participanten die de vragenlijst niet of deels in hebben gevuld zijn uitgesloten van het onderzoek. De toepassing van deze exclusiecriteria resulteerde is een uiteindelijke steekproef van 1380 deelnemers. Alle deelnemers gaven voor aanvang schriftelijk informed consent. Aan het eind van het onderzoek hebben de deelnemers een compensatie gekregen voor de verloren arbeidsuren en kregen ze een persoonlijk gezondheidsrapport. De studie is goedgekeurd door de lokale medische-ethische commissie (Herr, Bosch & Vianen, 2014).

Procedure

In dit onderzoek is er gebruik gemaakt van een bestaande dataset beschreven door

Herr, Bosch, Vianen et al. 2014. Het onderzoek werd in twee dagen afgenomen. De eerste

testochtend werden de vragenlijsten afgenomen in een kamer verwijderd van de werkplek van de werknemers.

Materialen

SALSA. Voor de meting van ambivalentie is de Salutogenetische Subjecktieve Arbeit

Analyse (SALSA) gebruikt. Deze vragenlijst meet de subjectieve gezondheid en het welzijn

van de werknemers op de werkvloer. Deze vragenlijst bestaat uit 16 vragen de positieve en negatieve evaluaties van werknemers over baas en collega’s in de werksituatie (1 = sterk mee eens, 5 = sterk oneens). De SALSA heeft 4 subschalen: positieve evaluatie baas, een

(11)

voorbeeld item hiervan is: ,,Onze baas is geïnteresseerd in ons welzijn .” Een volgende subschaal is: negatief evaluatie baas een voorbeeld item hiervan is: ,,Onze baas gaat op een oneerlijke manier met ons om.” De derde subschaal is: positieve evaluatie collega’s, een voorbeeld item hiervan is: ,,Op mijn werk helpen mensen mij om taken af te ronden.” De vierde subschaal van de SALSA is negatieve evaluatie collega’s, een voorbeeld hiervan is: ,,Ik moet met mensen werken die niet tegen een grapje kunnen”. De positieve evaluatie van de baas werd ondervangen in 5 items en de negatieve evaluatie van de baas werden

ondervangen in 3 items. Deze verhouding geldt idem dito voor de positieve en negatieve evaluaties van de collega’s. De gesommeerde totaal scores op de SALSA variëren tussen de 16 en 80, en de gemiddelde totaal scores variëren tussen de 1 en de 5. De SALSA is een Duitse vragenlijst en afgenomen bij Duitse participanten daarom werd deze niet vertaald. De betrouwbaarheid is goed, met een Cronbach’s a tussen .85 en .96 voor de subschalen en de totale scoren. De schalen van evaluaties zijn gespiegeld: een lage score op een item van de positieve evaluatie schaal heeft dezelfde interpretatie als een hoge score op een item van de negatieve evaluatie schaal. In deze situatie zou een proefpersoon extreem hoog kunnen scoren in twee verschillende situaties: door bijvoorbeeld hoog te scoren op 2 items van dezelfde sub-schaal en door hoog te scoren op 2 gespiegelde items. Hierdoor zullen

gesommeerde of gemiddelde scores van de SALSA geen onderscheid maakt tussen positieve of negatieve evaluaties. Om deze reden zijn noodzakelijk de negatieve schalen om gescoord waardoor een hoge score op de negatieve schalen een positieve evaluatie is, en een lage score op de negatieve schalen een positieve evaluatie is.

(12)

Analyse aan de hand van variantie

Analyse. De variantie methode is de eerste methode waarmee gepoogd wordt ambivalentie te meten. De variantie is de spreiding van een reeks waarden, dit wil zeggen de mate waarin de waarden onderling verschillen. Hoe groter de variantie, hoe meer de afzonderlijke

waarden onderling verschillen. De toepassing hiervan op de SALSA tussen sub-schalen houdt in dat een grotere spreiding tussen de positieve en negatieve evaluatie schalen inhoudt dat de waarden onderling sterk verschillen en er wellicht sprake is van ambivalentie. Wanneer en een kleinere spreiding tussen de positieve en negatieve evaluatie schaal is, de waarde onderling dus niet sterk verschillen, is er wellicht sprake van eenzijdige evaluatie. Voor de toepassing op de SALSA binnen sub-schalen geldt dit principe idem dito aangezien, door de om scoring, een hoge score op een negatieve schaal een positieve evaluatie is en een lage score op een negatieve score een negatieve evaluatie is. Een grote spreiding en dus ook hoe meer iemand ambivalent is. Hoe kleiner de variantie, hoe minder de afzonderlijke waarden onderling verschillen, en dus ook hoe meer eenzijdig iemand evalueert. Voor de

variantieanalyse is per proefpersoon de variantie berekend voor de positieve/negatieve evaluaties van de baas en voor de positieve/negatieve evaluaties van de collega’s. Aan de hand van de formule voor variantie is de variantie per persoon uitgerekend.

(s2) = Σ [(xi - x̅)2]/n – 1

Door deze analyse zijn er per persoon twee ambivalentie maten berekend: een voor de evaluaties van de baas en voor de evaluaties van de collega’s. In het licht van de voorgaande beargumentering zou variantie wellicht een methode kunnen zijn op ambivalentie te meten. Voordat we uitspraak doen over de kwaliteit van deze methode worden eerst de twee andere methodes voor het meten van ambivalentie onder de loep genomen.

(13)

Analyse aan de hand van de methode van Uchino

Analyse. De tweede methode die poogt ambivalentie te meten is een methode gebaseerd zoals beschreven door Uchino (2008). In dit onderzoek zijn evaluaties tegenover partners onderzocht met behulp van de Social Relationships Index (SRI); een vragenlijst waarin positieve en negatieve evaluaties van partners berekend. De items van de SRI worden beoordeeld met een 6-punts Likert-scale (1 = oneens, 6 = extreem). Uchino begint met de gemiddelde score voor de positieve en negatieve schaal te berekenen. Aan een gemiddelde evaluatie op één schaal alleen kan nog niet gezegd worden of iemand ambivalent is, het gaat om hoe de scores zich op twee schalen tot elkaar verhouden. Om de verhouding tussen twee evaluaties in kaart te brengen ontwikkelde Uchino regels voor 4 verschillende categorieën.

Om deze reden zijn er de volgende regels opgesteld:

Als positieve schaal = 1 en negatieve schaal = 1 dan is de evaluatie onverschillig. Als positieve schaal < 1 en negatieve schaal = 1 dan is de evaluatie positief. Als positieve schaal > 1 en negatieve schaal > 1 dan is de evaluatie ambivalent. Als positieve schaal = 1 en negatief schaal > 1 dan is de evaluatie negatief.

Om van deze regels gebruikt te maken zijn de gemiddelde scores omgezet naar de scores 1 (voor gemiddelde scores tussen 2.51-4.50), < 1 ( voor gemiddelde scores tussen 1.00-2.50) en > 1 (voor gemiddelde scores tussen 4.51- 6.00).

Om met de methode van Uchino ambivalentie op de werkvloer te meten zijn allereerst de gemiddelde score op de positieve en negatieve schaal van de SALSA berekend. Vervolgens werden de gemiddelde scores van de SALSA om gescoord, echter verschilt van de SALSA in de scoringsprocedure van de SRI; de items van de SRI worden beoordeeld met een 6-punts

(14)

Likert-scale en de SALSA op een 5-punts Likert scale. Om deze reden is de scoring voor de

SALSA anders; namelijk 1 (voor gemiddelde scores tussen 2.00-4.00), < 1 ( voor gemiddelde scores tussen 1.00-1.99) en > 1 (voor gemiddelde scores tussen 4.01- 5.00).

In dit onderzoek is er gekozen voor Uchino methode 1 en Uchino methode 2. Uchino methode 1 is een strengere methode waarbij mensen evenveel kans hebben om positief, ambivalent, negatief en onverschillig te worden gerekend. Uchino methode 2 is een mildere

methode waarbij mensen eerder in een ambivalent categorie vallen omdat de bandbreedte

vergroot is. De bandbreedte is van 2.51-4.50 naar 2.00-5.00 opgeschroefd waardoor de kans dat werknemers in de ambivalente groep komen groter is geworden. Voor deze analyse zijn er per persoon twee evaluatie maten berekend: een voor de evaluaties van de baas en voor de evaluaties van de collega’s.

Analyse aan de hand van de methode van Berntson

De derde methode die poogt ambivalentie te meten is een methode gebaseerd op een methode zoals beschreven door Berntson (2008). Ten eerste zijn twee variabelen zijn aan de hand van z-scores en een daaropvolgende formule berekend. Om de methode toe te passen op het meten van ambivalentie zijn eerst de z-scores voor positieve evaluatie en negatieve

evaluatie van baas en collega berekend. Vervolgens gebruikt Berntson twee formules om

onderscheid te maken tussen de variabelen en hun continuüms. Om dit toe te passen op het meten van ambivalentie wordt onderscheid gemaakt tussen de sterke van de ambivalentie, ook wel SAM en de continuïteit van de evaluatie, ook wel CEM. De formule van de sterkte

van ambivalentie laat de maat van ambivalentie zien. Deze wordt bepaald door de sterkte

van de positieve en negatieve evaluaties. Als iemand sterk positief en negatief evalueert zal dit persoon sterker ambivalent zijn dan wanneer iemand matig positief en negatief

(15)

evalueert. De formule van continuïteit van evaluatie laat de consequentheid van evaluaties zien. Continuïteit van evaluaties is het eenzijdig evalueren dus als je hoog positief scoort, zal er laag negatief worden gescoord aangezien er geen tegenstrijdigheid wordt ervaren in evaluaties. Ambivalentie daarentegen is hoog scoren op zowel de positieve als negatieve schaal. Dit maakt de sterkte van ambivalentie en de continuïteit van evaluatie tegenpolen. De formules voor deze methode zagen er als volgt uit:

SAM = sterkte van de ambivalentie = z-score positieve evaluatie + (-z-score negatief evaluatie)

CEM = continuïteit van evaluatie = z-score positieve evaluatie – (-z-score negatief evaluatie)

Aan de hand van de score op sterkte van ambivalente en continuïteit van evaluatie van een persoon werd een richtingscoëfficiënt bepaald in een grafiek met sterkte positieve evaluatie op de x-as en sterkte negatieve evaluatie op de y-as (zie Figuur 3). Uit de grafiek is af te lezen dat wanneer iemand een ambivalentie houding heeft er sterk positief en negatief wordt geëvalueerd.

(16)

Figuur 3: Soort evaluatie bepalen door de sterkte van ambivalentie (SAM) en de continuïteit van evaluatie (CEM), volgens methode van Uchino (2008. )

Resultaten deel 1: Hoe wordt ambivalentie gemeten

Resultaten van de variantie methode

De resultaten voor de evaluaties van de werknemers gebaseerd op de variantie methode zijn weergeven in de Figuur 4 voor de evaluatie van de baas en in Figuur 5 voor de evaluatie van de collega’s. Op de x-as staat de grootte van de variantie en op de y-as staan het aantal werknemers. In beide figuren is te zien dat de meerderheid van de werknemers een lage variantie heeft en de minderheid een hoge variantie.

(17)

Figuur 4: Resultaten voor de variantie methode voor evaluatie baas

Figuur 5: Resultaten voor de variantie methode voor de evaluaties collega’s

Resultaten van de Uchino methode

De resultaten voor de evaluaties van de werknemers gebaseerd op Uchino methode 1 zijn weergeven in de Tabel 4 voor de evaluatie van de baas. In Tabel 5 zijn de resultaten voor de evaluaties van de werknemers gebaseerd op Uchino methode 2 te zien. De groep ambivalente werknemers naar baas is bij Uchino methode 2 groter, dan bij Uchino methode 2 (verschil van 358 werknemers).

(18)

Tabel 4: Resultaten voor Uchino methode 1 voor evaluatie baas

Positief Negatief Ambivalent Onverschillig

N 698 566 52 34

Mean 5.2 1.8 3.2 4.1

SD 3.4 2.5 2.1 4.6

Tabel 5: Resultaten voor Uchino methode 2 voor evaluatie baas

Positief Negatief Ambivalent Onverschillig

N 463 176 410 301

Mean 4.5 2.5 4.3 3.9

SD 3.4 2.5 2.1 4.6

De resultaten voor de evaluaties van de collega’s gebaseerd op Uchino methode 1 zijn weergeven in de Tabel 6 en de resultaten voor Uchino methode 2 zijn te zien in Tabel 7. Ook bij de evaluatie van collega’s is de groep ambivalente werknemers naar baas bij Uchino methode 2 groter dan bij Uchino methode 1 (verschil van 354).

Tabel 6: Resultaten voor Uchino methode 1 voor evaluatie collega’s

Positief Negatief Ambivalent Onverschillig

N 681 532 56 81

Mean 5.3 1.6 3.8 4.9

(19)

Tabel 7: Resultaten voor Uchino methode 2 voor evaluatie baas

Positief Negatief Ambivalent Onverschillig

N 463 176 410 301

Mean 4.3 2.5 4.1 3.9

SD 3.4 2.5 2.1 4.6

Resultaten van de Berntson methode

De resultaten uit de methode van Berntson zijn weergeven in twee grafieken: een voor de evaluaties van de baas en een voor de evaluaties van de collega’s. Figuur 4 laat de evaluatie van de baas zien en Figuur 5 laat de evaluatie van de collega’s zien. Het punt in de grafiek laat zien hoe sterk ambivalent en consistent iemand zijn baas en of collega’s

evalueert ten opzichte van de gemiddelde evaluaties van de werknemers. De scores voor

evaluatie baas zijn net als de scores voor evaluaties collega’s voornamelijk rondom het

gemiddelde geconcentreerd. Dit betekent dat er positief, negatief, onverschillig en ambivalent werd geëvalueerd door de werknemers op de werkvloer. Aan de hoog

concentratie z-score in het centrum van de grafiek is te zien dat er op de werkvloer meer gematigde evaluaties waren dan sterke evaluaties.

(20)

Figuur 4: De evaluaties van de baas door de werknemers. Berekening gebaseerd op de methode van Berntson et al. 2008.

Figuur 5: De evaluaties van de collega’s door de werknemers. Berekening gebaseerd op de methode van Berntson et al. (2008)

(21)

Resultaten voor de vergelijking van de drie methodes

Verondersteld wordt dat wanneer de drie methodes ambivalentie meten, de methodes onderling zullen correleren. Correlatie toont namelijk aan dat hetzelfde construct wordt gemeten. Om te kijken in hoeverre de methodes met elkaar correleerden is er een Pearson

Correlation uitgevoerd. Eerst werden de correlaties berekend tussen de 3 methodes voor de evaluaties van baas, zie Tabel 8. Vervolgens werden de correlaties berekend tussen de 3

methodes voor de evaluaties van collega’, zie Tabel 9. In Tabel 8 is te zien dat er een

significante, zwakke negatieve correlatie gevonden is tussen de sterkte van de ambivalentie

(SAM) van Berntson en de variantie methode, r=- .493, p <.01. Daarnaast correleert de Uchino methode 1 significant positief met Uchino methode 2, r = .390, p <.01

Tabel 8:

Correlaties tussen de drie methodes van de Baas subschaal

Variantie Uchino

(22)

Note: *=p<.05, **=p<.001

In Tabel 9 is te zien dat er een significante, zwakke negatieve correlatie gevonden is tussen de sterkte van de ambivalentie (SAM) van Berntson en de variantie methode, r=- .290, p

<.01. Daarnaast correleert de Uchino methode 1 significant positief met Uchino methode 2, r = .351, p <.01. Ten slotte is er een significante zwakke correlatie gevonden tussen Uchino methode 2 en de variantie methode, r= .2, p<.01.

Variantie Sig. N 1 1521 Uchino methode 1 Sig. N .120** <.001 1513 1 1513 Uchino methode 2 Sig. N .264** <.001 425 .390** <.001 1416 1 Berntson CEM Sig. N -.048 .062 1521 .122** <.001 1306 .112** <.001 1416 1 Berntson SAM Sig. N -.493** <.001 1521 -.119** <.001 1513 -.234** <.001 1416 -.001 .958 1521 1 Variantie Uchino

methode 1 Uchino methode 2 Berntson CEM Berntson SAM Variantie Sig. N 1 1545 Uchino methode 1 Sig. N .090** <.001 1540 1 1540 Uchino methode 2 Sig. N .200** <.01 1435 .351** <.001 1435 1 Berntson CEM Sig. N .019 .463 1545 .066* .010 1540 -.033 .208 1435 1

(23)

Tabel 9:

Correlaties tussen de drie methodes van de Collega subschaal

Note: *=p<.05, **=p<.001

Conclusie

De methodes van variantie methodes en de methodes van Uchino hangen onderling samen. Voor de methode van Berntson is geen samenhang gevonden met andere methoden. Dit betekent dat de methodes van Berntson de maat van ambivalentie anders meten dan de variantie en Uchino methode. Met deze bevinding zal rekening gehouden moeten worden in deel 2 wanneer de drie verschillende methodes van ambivalentie de samenhang met

lichamelijke gezondheid gaan berekenen.

Deel 2 Hoe hangt ambivalentie samen met cardiovasculaire aandoeningen en diabetes? Inleiding

In deel 1 van deze scriptie zijn drie methoden beschreven om ambivalentie te meten: aan de hand van de methode van variantie, de methode van Uchino en de methode van

Berntson. Deel 2 is een toepassing van deze methodes en wordt gekeken naar de

samenhang tussen ambivalentie en lichamelijke gezondheid.

Uit onderzoek blijkt dat het ervaren van ambivalentie stressvol is. Daarnaast blijkt uit dit onderzoek dat hoe intensiever de ambivalentie wordt ervaren, hoe stressvoller deze wordt ervaren (Katz & Campbell, 1994). Tevens heeft stress negatieve lichamelijke

consequenties zoals vermoeidheid, aandoeningen van de luchtwegen en problemen met het bewegingsapparaat (Ijzermans, Dirkzwager & Breuning, 2005). Aan de hand van deze

Berntson SAM Sig. N -.290** <.001 1545 -.048 .061 1540 -.079* .003 1435 -.003 .918 1545 1

(24)

bevindingen lijkt het interessant te onderzoeken in hoeverre ambivalentie samenhangt met negatieve lichamelijke gevolgen. De verwachtte relatie tussen ambivalentie en lichamelijke gezondheid is negatief, een toename van ambivalentie hangt wellicht samen met een afname van lichamelijke gezondheid.

In dit onderzoek is ervoor gekozen om de relatie tussen ambivalentie en de prevalentie van cardiovasculaire aandoeningen en diabetes te meten. Cardiovasculaire

aandoeningen zijn aandoeningen aan het hart of bloedvaten. Uit voorgaand onderzoek bleek

dat er een relatie is tussen werkstress en een verhoogd risico op cardiovasculaire aandoeningen (Heitzer, Schlinzig, Krohn, Meinertz & Munzel, 2001). Diabetes is een

stofwisselingsziekte waarbij de bloedsuikerspiegel niet op pijl blijft. Uit voorgaand onderzoek blijkt dat er ook een relatie is tussen stress en het bloedsuikergehalte bij diabetes patiënten. Stress is geassocieerd met schommelingen in het bloedglucose (Maritim, Sanders & Watkins, 2003). De verwachting is dat ambivalentie op de werkvloer geassocieerd is met

cardiovasculaire aandoeningen en diabetes.

Methode deel 2 Deelnemers.

In dit onderzoek is er gebruik gemaakt van een bestaande dataset beschreven door

Herr, Bosch, Vianen et al. 2014. Voor beschrijvingen van de deelnemers, zie deel 1.

Procedure

In dit onderzoek is er gebruik gemaakt van een bestaande dataset van Herr, Bosch,

Vianen et al. 2014. Het onderzoek werd in twee dagen afgenomen. De eerste testochtend

werden de vragenlijsten afgenomen in een kamer verwijderd van de werkplek van de werknemers.

(25)

Meetinstrumenten

Voor het meten van cardiovasculaire aandoeningen zijn er 7 vragen geselecteerd uit een bestaande vragenlijst met de titel: ‘’Diseases and treatment’’. Deze vragenlijst is onderdeel van de afgenomen survey ‘’Work-Life-Health Survey, How are you?” en

ontwikkeld door Herr, Bosch & Vianen. Deze vragenlijst meet, door een arts vastgestelde, klachten en diagnoses van de werknemers. De vragen stellen vast in hoeverre de

deelnemers risico hebben op cardiovasculaire aandoeningen en in hoeverre er al

cardiovasculaire aandoeningen zijn. De antwoordschaal van elk item was dichitoom, en kon beantwoord worden met ‘’wel’’ of ‘’niet’’. Voorbeelden van enkele vragen: ,,Heeft u ooit een hartaanval gehad?”, en ,,Bent u ook behandelt voor hartfalen?”, en ,,Gebruikt u regelmatig voorgeschreven medicatie voor een hoge bloedruk?”

Voor het meten van diabetes werden 3 vragen geselecteerd uit dezelfde vragenlijst waaruit items zijn opgenomen voor de variabele cardiovasculaire aandoeningen, namelijk ‘’Diseases

and treatment’’. Deze vragenlijst is dienvolgens ook onderdeel van de afgenomen survey.

De drie vragen voor het vaststellen van diabetes waren: ,,Heeft u diabetes en moet u medicatie slikken of regelmatige insuline spuiten?” en ,,Zijn er al veranderingen in uw ogen opgetreden door de diabetes?” en ten slotte ,,Heeft u een keer uw ogen laten opereren?” Hier was de antwoordschaal wederom dichitoom, de antwoordmogelijkheden waren: ‘’wel’’ of ‘’niet’’.

Analyse deel 2

De associatie tussen cardiovasculaire aandoeningen en ambivalentie, en tussen

diabetes en ambivalentie is bepaald met behulp van een lineaire regressie. Hierbij is de

assumptie van normaliteit getest en deze is niet geschonden, p < 0.34. Daarnaast is er gecorrigeerd voor leeftijd en sekse met een logische regressieanalyse. Ten slotte zijn de

(26)

deelnemers die de vragenlijst niet compleet hadden ingevuld, niet meegenomen in het onderzoek.

Resultaten deel 2

Evaluaties van de baas

De samenhang tussen ambivalentie naar baas en cardiovasculaire aandoeningen en diabetes gaven wisselende resultaten voor de verschillende methodes, zie Tabel 5. Wanneer

ambivalentie werd berekend aan de hand van variantie, bleek ambivalentie naar baas significant positief samenhang te hangen met en cardiovasculaire aandoeningen F= 90,75, p

<.001, waarbij de verklaarde variantie (R2) = 0,6% was. Daarnaast bleek de sterkte van ambivalentie (SAM) naar baas uit de methode van Berntson significant positief samenhang

te hangen met diabetes F = 89,76, p = .05, waarbij de verklaarde variantie (R2) = 0.7% was.

Tabel 10: Resultaten uit de regressieanalyse tussen methodes voor cardiovasculaire aandoeningen en diabetes bij evaluaties van baas.

Variantie Uchino

methode 1 Uchino methode 2 Berntson CEM Berntson SAM Cardiovasculaire

(27)

Diabetes

Sig. 3.1 .18 0.9 .13 3.4 .07 0.7 0.2 0.7** .05

Evaluaties van de collega’s

De samenhang tussen ambivalentie naar collega’s en cardiovasculaire aandoeningen en diabetes gaven verschillende resultaten voor de verschillende methodes, zie Tabel 6. Wanneer ambivalentie werd berekend aan de hand van variantie, bleek ambivalentie naar baas significant positief samenhang te hangen met en cardiovasculaire aandoeningen F=

81,69, p <.001 waarbij de verklaarde variantie (R2) = 0,9% was. Vervolgens bleek uit de

variantieanalyse dat ambivalentie naar baas positief significant samenhangt met diabetes, F=

82,54, p<.001 waarbij de verklaarde variantie (R2) = 1.2% was. Ten slotte bleek de sterkte van ambivalentie (SAM) naar collega’s uit de methode van Berntson significant positief

samenhang te hangen met diabetes, F= 82, 54, p = 0.03, waarbij de verklaarde variantie (R2) = 1.3 was.

Tabel 11: Resultaten uit de regressieanalyse tussen methodes voor cardiovasculaire aandoeningen en diabetes bij evaluaties van collega’s.

Variantie Uchino

Methode 1 Uchino methode 2 Berntson CEM Berntson SAM Cardiovasculaire

aandoeningen 0.9** 2.1 1.3 0.7 1.1

Sig. <.001 .29 .11 .06 .09

Diabetes 1.2** 1.9 7.1 1.2 1.3**

(28)

Conclusie deel 2

Het risico voor cardiovasculaire aandoeningen en diabetes hangen per methode wisselend samen met evaluatie maat. Aan de hand van de variantie methode kan er geconcludeerd worden dat ambivalentie samenhangt met cardiovasculair risico en diabetes. Daarentegen is er met de methode van Uchino geen samenhang gevonden tussen het risico op

cardiovasculaire aandoeningen en diabetes. Aan de hand van deze bevindingen kan er geen eenduidige conclusie worden getrokken over de samenhang tussen ambivalentie en het risico op cardiovasculaire aandoeningen en diabetes.

Discussie

In dit onderzoek werden drie methoden ontwikkeld om ambivalentie te meten: de variantie-, Uchino- en Berntson methode. Vervolgens werden deze methoden toegepast om ambivalentie te meten en werden de relaties bekeken met cardiovasculaire aandoeningen en diabetes. Verwacht werd dat de 3 methodes onderling sterk zouden correleren aangezien

er werd gepoogd hetzelfde te meten, namelijk ambivalentie op de werkvloer. Daarentegen bleek uit de resultaten van dit onderzoek dat de methodes wisselend sterk en zwak

samenhingen. Echter hoeft deze wisselende samenhang tussen de methodes nog niks te zeggen over het wel of niet meten van maat van ambivalentie. De resultaten uit dit onderzoek zijn namelijk erg lastig te interpreteren. Een rede hiervoor is dat de uitkomstmaten voor het meten van ambivalentie onderling verschilde. Er is namelijk gebruikt gemaakt van variantie, gemiddelden en z-scores als uitkomstmaat. De drie

uitkomstmaten hadden verschillende ranges, variantie scores liepen van 0 tot 4, gemiddelde scores liepen van 3 tot 6 en z-scores liepen tussen de -5 en de +5. Omdat alleen bij de

(29)

methode van Uchino een ambivalentie score van 6 mogelijk was zal deze score niet kunnen hebben correleren met scores van andere methoden.

Bovendien betekent een hoge correlatie tussen methodes alleen dat hetzelfde construct wordt gemeten. Wellicht zou dit alleen hetzelfde deelaspect van ambivalentie kunnen zijn waardoor er een hoge correlatie tussen beide methodes is. Kortom, een hoge correlatie geeft alleen een hoge samenhang aan en nog geen valide methode voor het meten van ambivalentie.

Naast de moeilijk te interpreteren resultaten van dit onderzoek, konden er alleen conclusies worden getrokken over de samenhang tussen ambivalentie en lichamelijk gezondheid. In dit onderzoek is namelijk een cross-sectioneel design gebruikt waardoor er geen causale

verbanden aangetoond konden worden tussen ambivalentie en lichamelijke gezondheid. Daarentegen wegen de beperkingen van dit onderzoek niet op tegen de methodes die zijn ontwikkeld. In dit onderzoek zijn namelijk drie methodes naast elkaar gezet om ambivalentie te meten. Als er een effect wordt gevonden bij twee methodes op ambivalentie te meten is dit krachtiger dan een bevinding op basis van één methode. Daarnaast is ambivalentie bij werknemers gemeten met een steekproefgrootte van 1350. Hierdoor zijn de gevonden resultaten goed generaliseerbaar naar de werkelijkheid. Dit onderzoek kan beschouwd worden als een exploratief onderzoek waarbij vele deuren zijn opengezet voor andere onderzoekers. Op basis van de bevindingen uit dit onderzoek kan er namelijk in volgend onderzoek rekening worden gehouden met verschillende uitkomstmaten per methodes voor het meten van ambivalentie door bijvoorbeeld eenzelfde range te gebruiken.

(30)

Literatuurlijst

Berntson, G.G., Norman, G.J., Hawley, L.C., & Cacioppo, J.T. (2008). Cardiac autonomic balance versus cardiac regulatory capacity. Psychophysiology, 45, 634-625.

Campo, R.A., Uchino, B.N., Vaughn, A., Reblin, M., & Smith, T.W. (2008). The assessment of positivity and negativity in social networks: The reliability and validity of the social relationships index. Journal of Community Psychology, 37, 471-286.

Festinger, L. (1957). A theory of cognitive dissonance. Evanston, IL: Row, Peterson.

IJzermans, C.J.; Dirkzwager, A.J.E.; Breuning, E. (2007). Long-term health consequences of disaster: a bibliography. Psychophysiology, 48, 221-325.

Kaplan, K. J. (1972). On the ambivalence-indifference problem in attitude theory and measurement: A suggested modification of the semantic differential technique.

(31)

Lerman, A., & Herrmann, J (2003). Endothelial Function Under Pressure. Journal of the

American College of Cardiology, 41, 1759-1760.

Maritim, A.C., Sanders, R.A., & Watkins, J.B. (2003). Diabetes, oxidative stress, and antioxidants: a review. J Biochem Mol Toxicol, 17, 24-28.

Nordgren, L.F., van Harreveld, F., & van der Pligt, J. (2005). Ambivalence, discomfort and motivated information processing. Journal of Experimental Social Psychology, in press.

Thompson, M., Zanna, M., & Griffin, D. (1995). Let’s not be indifferent about (attitudinal) ambivalence. In R. E. Petty & J. A. Krosnick (Eds.), Attitude strength: Antecedents and

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze twee dimensies zijn later door andere onderzoekers omgedoopt in 'zorg voor eigen belang' en 'zorg voor andermans belang' (Rahim, 1992; Rubin et al., 1994;

Geef je eindantwoord in

a) Als absolute maat om de verbossing te beoordelen, stellen we het aantal bomen en struiken per oppervlakte die boven de heidebegroeiing uitsteken, voor. Als relatieve maat om

opbrengen aanvullende maatregelen nodig voor het opheffen van dispersieknelpunten voor de fauna. Bijna alle insectengroepen die in de vegetatie voorkomen blijken in principe

Gebruik en beleving van natuur van niet-westerse allochtonen 3.1 Participatie in het bezoek aan het groen in en buiten de stad 3.2 Gebruik van groen in de stad 3.3 Gebruik

Despite these complexities, the ability to form concepts and create symbolic representations is an essentially natural psychic function which allows humans to achieve a certain

Zo denkt een aantal van hen dat dit binnen het huidige aantal uren niet mogelijk is: ‘Het moet wel binnen één fte passen’; ‘De jeugdregisseur heeft het dusdanig druk, dat hij