• No results found

Verhalenvertellers. De portfoliocarrière van freelance journalisten bij Story Terrace.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verhalenvertellers. De portfoliocarrière van freelance journalisten bij Story Terrace."

Copied!
12
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

V E R H A L E N

V E R T E L L E R S

De portfoliocarrière van freelance journalisten bij Story Terrace

MIRJAM VAN ZUIDAM UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM 10080058 / 6337384

MASTER JOURNALISTIEK EN MEDIA BEGELEIDING: KLASKE TAMELING EN MARK DEUZE 08-02-2016

(2)

1. INLEIDING... 3

2. THEORETISCH KADER... 5

INLEIDING... 5

2.1 HETVERANDERENDEMEDIALANDSCHAP...5

2.1.1De veranderende behoefte van de lezer...5

2.1.2De opkomst van (onderzoek naar) de freelancer...6

2.2 HETFREELANCEBESTAAN...7 2.2.1 De veranderende carrière... 7 2.2.2 De ‘portfolio carriere’... 9 2.2.3 Wat is journalistiek?... 18 3. METHODE... 21 INLEIDING... 21 3.1 ONDERZOEKSSTRATEGIE...21 3.2 ONDERZOEKSINSTRUMENT...21 3.3 ANALYSE... 24 3.4 VERANTWOORDING... 26

4. DE CASE STUDY: STORY TERRACE... 27

INLEIDING... 27 4.1 ONTSTAANSGESCHIEDENIS...27 4.2 VERDIENMODEL... 28 5. RESULTATEN... 31 INLEIDING... 31 5.1 VERHALENVERTELLERS... 31

5.2 DEPORTFOLIOCARRIÈREVANDE STORY SCHRIJVERS...33

5.2.1 De kenmerken... 33

5.2.2 Proces 1: autonomie... 34

5.2.3 Proces 2: onzekerheid... 35

5.2.3 Proces 3: sociale isolatie... 38

5.3 DESELECTIEVANWERKZAAMHEDEN...39

5.3.1 Invloeden op het selectieproces...40

5.3.2 Gemengde praktijk (for the greater good)...41

5.4 DEAANSLUITINGBIJ STORY TERRACE...43

6. CONCLUSIE... 46 7. DISCUSSIE... 50 8. NAWOORD... 51 9. LITERATUURLIJST... 52 10. BIJLAGEN... 56 INLEIDING... 56 BIJLAGE I... 56 BIJLAGE II... 59

(3)

1. INLEIDING

Sinds een jaar of vijftien maakt de journalistiek een enorme transformatie door. Tijdschriften worden opgeheven door dalende inkomsten, de lezersaantallen van dagbladen lopen drastisch terug, regionale dagbladen en persbureaus verdwijnen en nieuwe websites verdienen weinig of niets met journalistieke content (Witterhold, 2014).

In deze nieuwe wereld moet de individuele journalist zich aanpassen. De financiële problemen van traditionele media leiden tot het verdwijnen van vaste contracten en maken plaats voor een groeiende groep freelancers, die zich staande moet zien te houden als ondernemer (Vinken en IJdens, 2013). Om hier in te slagen moeten hedendaagse freelancers zich als merk positioneren, zorgen voor voldoende opdrachtgevers en een toereikend inkomen (Storey, Salaman en Platman, 2005). De vraag is echter hoe freelancers functioneren in deze nieuwe werkelijkheid en welke keuzes zij maken om zich te handhaven.

Deze nadruk op ondernemerschap heeft namelijk niet op elke freelancer hetzelfde effect. De een gedijt prima in een bestaan als zzp’er en prijst zichzelf gelukkig met de autonomie en de vrijheid die dit oplevert, de ander bezwijkt onder de grote druk op de eigen identiteit en zelfvertrouwen (Storey, Salaman en Platman, 2005). En niet voor niets. Het freelance bestaan gaat gepaard met kwesties als groeiende verantwoordelijkheid, sociale isolatie en, voornamelijk, (financiële) onzekerheid, aldus wetenschappers Clinton, Totterdell en Wood (2006). Zij bedachten hier de term ‘portfoliocarrière’ voor. Een freelance bestaan bestaat volgens hen steeds meer uit het opbouwen en onderhouden van een portfolio: verschillende werkzaamheden voor verschillende opdrachtgevers. Een onzeker bestaan, waarin een ondernemende houding van steeds groter belang is.

Om deze onzekerheid op te vangen zorgen steeds meer freelance journalisten voor een gemengde praktijk (Vinken en IJdens, 2013), wat inhoudt dat zij er zowel journalistieke als minder journalistieke werkzaamheden op na houden, om te kunnen voorzien in hun levensonderhoud. Bij de selectie van hun werkzaamheden moeten ze een afweging maken tussen journalistiek-ethisch verantwoorde werkzaamheden (Ladendorf, 2012) en commerciële klussen, die vaak meer geld opleveren (Vinken en IJdens, 2013). De freelancers willen geloofwaardig en betrouwbaar blijven, maar ook de huur kunnen betalen. De grenzen tussen wat moreel verantwoord is en wat niet, kan de journalist zelf bepalen en deze grenzen verschillen dan ook per journalist.

Niet alleen zijn er meer freelancers, ook steeds meer organisaties maken gebruik van de groeiende groep individuele journalisten. Zo ook de start-up Story Terrace, die biografieën verkoopt aan particuliere opdrachtgevers, voor privégebruik. Om een zo breed mogelijk aanbod aan schrijvers aan te kunnen bieden aan hun klanten, die tussen de 1.000 en 2.750 euro aan een boek besteden, hebben zij een poule van 91 Nederlandse auteurs en journalisten verzameld, die op basis van interviews biografieën schrijven over het leven van klanten. De start-up trekt een breed scala aan journalisten en schrijvers aan, die op verschillende manieren invulling geven aan de term ‘freelancer’. Sinds een aantal maanden ben ikzelf ook bij de start up aangesloten. Uit een e-mail van Mirjam Prenger, opleidingscoördinator van de master Journalistiek en Media aan de

(4)

Universiteit van Amsterdam, bleek dat Story Terrace op zoek was naar een nieuwe lichting jonge schrijvers. Ik meldde mij in september 2015 aan en ben inmiddels onderdeel van het collectief.

Al snel na de kennismaking met Story Terrace begon ik mij af te vragen in hoeverre de werkzaamheden voor de start up ‘journalistiek’ te noemen waren. De geschreven biografieën worden namelijk niet verkocht, maar hebben een oplage van vier of vijf boeken, voor privégebruik. Ook zijn de levensverhalen gebaseerd op slechts één bron: die van de klant. Het leek me dat ook de andere betrokken freelancers zichzelf deze vraag hadden gesteld en ik wilde ontdekken wat hen – net als mij - dan toch aantrok aan het biografencollectief. Deze vraag bleek het perfecte startpunt voor een onderzoek naar de freelance praktijk van (deze) journalisten en ik besloot mijn scriptie te wijden aan een analyse van de afweging die freelance journalisten maken in hun werkzaamheden. Wanneer kiezen zij voor journalistieke klussen en wanneer niet? En waarom zijn ze eigenlijk freelancer geworden? Door het waarom en hoe van het journalistieke freelancersbestaan te onderzoeken, kunnen mogelijk nieuwe inzichten ontstaan die in de wetenschappelijke literatuur nog onderbelicht zijn gebleven.

Om meer inzicht te geven in de werkzaamheden en motiveringen van de groep freelancers die bij de start up is betrokken, is een duidelijke onderzoeksvraag geformuleerd, namelijk:

In hoeverre kunnen de freelancers van Story Terrace beschouwd worden als ‘portfolio werkers’ en waarom kozen zij voor biografencollectief Story Terrace als onderdeel van hun (portfolio) carrière?

Om de onderzoeksvraag te beantwoorden zal in het volgende hoofdstuk (hoofdstuk 2) een theoretisch kader worden gepresenteerd. In dit theoretische kader wordt geschetst hoe het medialandschap is veranderd, in lijn met de veranderende behoefte van de lezer en de opkomst van de freelancer. Ook het freelance bestaan en de werkzaamheden van de freelance journalist zullen hier aan de orde komen, aan de hand van verschillende wetenschappelijke theorieën, met als belangrijkste de ‘grounded theory of portfolio

working’ van Clinton, Totterdell en Wood (2006). Om de freelance journalisten van

biografencollectief Story Terrace te onderzoeken, maak ik gebruik van een kwalitatieve case study. De gebruikte onderzoeksmethode wordt beschreven in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 worden ontstaan en werkwijze van dit collectief beschreven, op basis van interviews met de medewerkers van Story Terrace. In hoofdstuk 5 worden de resultaten van de interviews met freelance journalisten die zich aansloten bij het collectief geanalyseerd en besproken. Dit leidt tot een antwoord op de onderzoeksvraag. Tot slot volgen in hoofdstuk 6 en 7 de conclusie en discussie.

(5)

2. THEORETISCH KADER Inleiding

Als eerste stap wordt in dit hoofdstuk inzicht gegeven in de bestaande kennis over de positie, de functie en de werkzaamheden van freelancers in het hedendaagse medialandschap. In de eerste twee paragrafen zullen de veranderingen in het medialandschap van de afgelopen vijftien jaar aan bod komen, door de veranderende behoefte van de lezer en de opkomst van de freelancer te beschrijven. In de derde paragraaf zullen zowel het freelance bestaan als de werkzaamheden van de freelancer aan de orde komen. Aan de hand van verschillende thema’s uit de theorieën over de ‘portfoliocarrière’ zullen de wetenschappelijke bevindingen over het freelance bestaan en de werkzaamheden in deze paragraaf uiteengezet worden en geoperationaliseerd.

2.1 Het veranderende medialandschap

2.1.1 De veranderende behoefte van de lezer

“De journalistiek ligt onder vuur. Lezers lopen weg en ook adverteerders houden het voor gezien. Internet is de boosdoener, en journalisten en uitgevers zoeken naar mogelijkheden om te overleven.” 1

In de serie Iedereen Journalist, die in 2013 door de NPO werd uitgezonden, probeert presentator Henk Steenhuis het onvermijdelijke verval van de traditionele media in woorden te vangen. De documentaireserie is er een in een scala aan documentaires die het mondiale verdwijnen van print aankondigen en onderzoeken. Zo is er in 2011 een film gemaakt over de teloorgang van The New York Times (“Page One: Inside The New

York Times”), kregen de Amerikaanse kranten er in hun algemeenheid van langs in een

documentaire uit 2013 (“Black and White and Dead All Over”) en zond dezelfde NPO onlangs (2015) ook een documentaire uit over de ondergang van een Deense boulevardkrant (“The Newsroom – Off the Record”).

Geen onlogisch onderwerp voor een documentaire, want het staat er niet goed voor met de papieren krant. Tussen 2000 en 2005 daalde de totale betaalde oplage met 15 procent, in de vijf volgende jaren met 23 procent (Bakker, 2013). Sinds 2006 wordt de losse verkoop ook strenger gemeten door onderzoeksinstituut HOI (nu NOM); hierdoor werden de oplagecijfers nog extra naar beneden bijgesteld. De laatste vijf jaar blijven de oplages dalen. Sinds 2010 jaarlijks met gemiddeld 6 procent (Chamuleau, Lauf, Van Santen en Sierhuis, 2015).

Met de lezers vertrekken ook de adverteerders. In dezelfde vijftien jaar halveerden de advertentie-inkomsten van circa 1 miljard naar circa 500 miljoen euro (Chamuleau, Lauf, Van Santen en Sierhuis, 2015). Want wat moet een adverteerder bij een medium dat aan bereik verliest? Digitale advertenties en branded content moeten deze verliezen opvangen, maar ook dit lijkt (nog) niet voldoende om de kranten op de lange termijn overeind te houden (Bibby, 2014; Bruno en Kleis-Nielsen, 2012).

Vooral de daling van de lezersaantallen heeft kranten wakker geschud. Lang wisten ze weinig van hun publiek. Maar nu ook de advertenties afnemen, zijn media genoodzaakt 1 Iedereen Journalist. Henk Steenhuis. NPO, 2013.

(6)

om zichzelf de vraag te stellen wat de (online) behoefte van de lezer (en kijker en luisteraar) is. Het antwoord: lezers maken steeds meer gebruik van internet om aan informatie te komen (Newman en Levy, 2013). Dit geldt vooral voor jonge lezers, slechts 20 procent van de lezers onder de 35 jaar gebruikt nog traditionele media als kranten, radio en televisie als voornaamste nieuwsbron (Cauwenberge, Beentjes en d’Haenens, 2011). En zelfs als ze de website van een krant of omroep weten te vinden, brengen zij er hooguit minuten door. Per verhaal slechts luttele seconden, stellen Bruno and Kleis-Nielsen (2012).

“More people spend more time online, but not necessarily on news. More advertisers spend more money online, but not necessarily to the benefit of content creators.” 2

Daarbij komt nog dat de websites van kranten het vaak moeten opnemen tegen websites die gratis nieuws aanbieden. Betalen voor nieuws is voor een grote groep consumenten niet meer vanzelfsprekend, al komt hier langzaamaan verandering in, onder meer dankzij innovatieve paywalls en initiatieven als Blendle. Toch weten kranten met een betaalmuur en nieuwe start-ups hier bij lange na niet zo veel mee te verdienen als voorheen met print. De gemiddelde consument is gewend geraakt aan een constante toestroom aan informatie, waarbij zij zelf kunnen bepalen welk (gratis) nieuws wanneer beschikbaar moet zijn (Cauwenberge, Beentjes en d’Haenens, 2011).

Om grip te krijgen op de veranderende behoeften van de lezer en de verschuivende advertentiemarkt zijn zowel de traditionele media als jonge start-ups voortdurend in transitie (Deuze, 2014). Vooral het zoeken naar verdienmodellen voor online journalistiek is voor hen een constant punt van aandacht. Het sleutelwoord, volgens Bruno en Kleis-Nielsen (2012), die negen verschillende online journalistieke start ups in West-Europa onderzochten, is cross-subsidization. Hoe meer inkomstenbronnen de (startende) journalistieke onderneming heeft, hoe beter. Als er dan een wegvalt, stort niet gelijk het hele bedrijf in. Maar waar die dan vandaan moeten komen, wat ze precies opleveren, en welke gevolgen deze hebben op de inhoud van de content van de websites, verschilt per journalistieke start-up. Een eenduidig antwoord laat vooralsnog op zich wachten. Tot die tijd worden de verliezen opgevangen aan de kant van het productieproces: de journalisten zelf.

2.1.2 De opkomst van (onderzoek naar) de freelancer

Sinds de jaren negentig gaat de nieuwsindustrie dus niet meer over banen, maar over ontslagen, vacaturestops en redactionele bezuinigingen. In vijftien jaar tijd verloren zeker 1500 journalisten hun vaste baan in de dagbladsector in Nederland. Vaste contracten bestaan bijna niet meer en worden zelden nog opnieuw uitgeschreven. Ze maken plaats voor freelancers, die als zelfstandige ondernemers voor meerdere opdrachtgevers werken.

Het onderzoek naar freelance journalisten moest op dat moment echter nog op gang komen. Het deel van de totale arbeidsmarkt dat freelancete werd lang onderschat. Eigenlijk per ongeluk kwam de HBO-Raad, die in 1993 onderzoek deed naar de werkzaamheden en vooruitzichten van de journalistieke arbeidsmarkt, tot de ontdekking dat wel 13 procent van de Nederlandse journalisten op freelancebasis 2 Bruno, N. & Kleis Nielsen, R. (2012) “Survival is succes. Journalistic Start-Ups in Western-Europe.” The Reuters Institute for the Study of Journalism (2012).

(7)

werkzaam was (Deuze, 2004). Het onderzoek opende de ogen van de sector: het ging om veel meer mensen dan aanvankelijk werd gedacht.

In 1999 volgde een grootschalig Europees onderzoek. The International Federation of Journalists (IFJ) voerde een enquête uit onder 130 journalistieke organisaties en associaties in 98 landen wereldwijd. Hieruit bleek dat al 23 procent freelancer was. Het IFJ voegde aan deze uitkomst toe dat deze groep zou blijven groeien, evenredig met de journalistieke praktijk in zijn geheel (IFJ, 1999). Deuze (2002) ondervond in Nederland een precies gelijk percentage: 23 procent van de Nederlandse journalisten was in 2002 freelancer.

Uit een recentere (2006) studie van de IFJ blijkt dat de voorspelling van groei juist is. Meer dan een derde van alle journalisten wereldwijd heeft inmiddels volgens de organisatie in 2006 een “atypisch” dienstverband; ze freelancen of werken met een tijdelijk contract. Dit zijn in totaal meer dan een half miljoen freelancers wereldwijd (IFJ, 2006) Op het moment van schrijven van deze scriptie (januari 2015) zijn er 5.600 freelance journalisten (en fotografen) in Nederland, die zich hebben opgegeven bij de Kamer van Koophandel, aldus Nick Kivits (2015) op website Villamedia.

Vooruitkijkend kan gesteld worden dat de groep freelance journalisten in Nederland blijft groeien. Verreweg de meeste nieuwkomers in het vak beginnen tegenwoordig als zelfstandige journalist (Witterhold, 2014). Op sommige redacties worden nog wel mensen aangenomen, maar steeds vaker zijn dit tijdelijke constructies zoals werkervaringsplaatsen en verlengde stages tegen minimale vergoedingen. Waar freelancen vroeger een bewuste keuze was van een kleine groep individuen, dwingt de markt een groot deel van de journalisten nu freelancer te worden buiten hun intentie om (Cohen, 2011; Vinken en IJdens, 2013). Het bedrijfsrisico wordt verplaatst van mediabedrijven naar het individu, dat zelf een bedrijf is geworden en moet zorgen voor een productieve en zekere toekomst (Deuze, 2007 p. 84).

2.2 Het freelance bestaan

Met de freelancer, komt ook het onderzoek naar de freelancer op. Waar Wahl-Jorgensen en Hanitzsch (2009) in hun Handbook of Journalism nog betreuren dat het merendeel van het onderzoek naar journalisten wordt gedaan onder fulltime redacteuren, is dit pakweg zes jaar later al een stuk verbeterd. De veranderingen in de journalistiek worden op veel niveaus wetenschappelijk onderzocht, en onderzoek naar freelancers krijgt steeds meer ruimte in journalism studies wereldwijd. In deze paragraaf zal uiteengezet worden wat er in de wetenschappelijke literatuur over het freelance bestaan in - en buiten - de journalistiek bekend is.

2.2.1 De veranderende carrière

De opkomst van de freelancer is niet voorbehouden aan de journalistiek. In de wetenschappelijke literatuur over de freelance journalist worden veelvuldig vergelijkingen gemaakt met andere vakgebieden, waar de opkomst van de freelancer eveneens te zien is. Bijvoorbeeld in de Britse en Amerikaanse filmwereld, waar al in de jaren zeventig een groei te zien was in projectgestuurde klussen, zo stellen de onderzoekers Helen Blair, Susan Grey en Keith Randle (1998). Decorbouwers,

(8)

geluidstechnici, scriptschrijvers en acteurs, allemaal worden ze per klus ingehuurd en daarna weer losgelaten, om via hun eigen netwerk weer op zoek te gaan naar een nieuw project. Ook Deuze (2007) ziet deze project gestuurde manier van werken terug in de filmwereld. Sterker nog: de televisie-, game- en reclamewereld vertonen volgens hem dezelfde kenmerken. In zijn boek Media Work (2007) stelt Deuze dat alle industrieën die zich bezig houden met de productie van cultuur, een dergelijke transformatie ondergaan. Het is een ontwikkeling die Blair, Grey en Randle al in 1998 voorspelden:

“The increase in the number of temporary jobs, self employment and greater job mobility are thought to be epitomised in the film industry and it is presumed that the tragedy of the film industry is one that will be followed by other sectors in the ‘information society’.” 3

“The Hollywood model of work” kenmerkt zich dus door projectgestuurd werken en sijpelt door in andere industrieën, zo stelt ook Adam Davidson, journalist bij de New York Times (Davidson, 2015). Flexibiliteit en baanonzekerheid zijn volgens Davidson in steeds meer sectoren aan de orde van de dag. “The Hollywood Model is now used to build bridges, design apps or start restaurants.”

Verschillende wetenschappers hebben getracht deze nieuwe manier van werken in kaart te brengen, onder meer door het begrip carrière opnieuw te definiëren. Zo constateren Gold en Fraser (2002) dat dit begrip aan verandering onderhevig is: de traditionele betekenis van carrière als een opwaartse loopbaan binnen een hiërarchische organisatie maakt langzaam plaats voor een meer flexibele connotatie van het begrip. Een van de eersten die de term opnieuw definieerden was Hall (1976). Halverwege de jaren zeventig stelde hij dat het ‘managen’ van de eigen carrière niet meer bij een organisatie lag, maar bij de persoon zelf. Hij ontwikkelde een nieuwe term: de ‘protean career’. Iedere werknemer heeft andere ervaringen, stelt Hall, bijvoorbeeld in de vorm van opleiding, training, verschillende werkgevers en veranderingen in het werkveld. Deze persoonlijke variaties zorgen daarom voor een diversificatie van het begrip carrière. Ook Arnold en Jackson (1997) stellen dat er geen overkoepelend idee meer is van carrière en dat het steeds meer persoonsgebonden is. Werknemers geven hier volgens hen zelf betekenis aan, door eigen waarden te formuleren en succes te definiëren. Zij gebruiken de term ‘new career’ om deze verandering te beschrijven. Mirvis and Hall (1996) en Arthur en Rousseau (1996) spreken in dit licht over een grenzeloze carrière. De ‘boundaryless career’. heeft de invulling gekregen van een reeks mogelijke vormen, waar netwerken, competenties, meerdere werkgevers en ondernemerschap aan ten grondslag liggen.

Samenvattend stelt Baruch (2002) dat een lineair career system plaats heeft gemaakt voor een multidirectional career system. Dit nieuwe model biedt ‘een veelvoud aan mogelijkheden, richtingen en ontwikkelingen.’ Er zijn meerdere wegen naar succes, simpelweg omdat ieder zijn manier heeft om succes te definiëren. Baruch:

“We now have multi-options criteria for assessing success in career. These can be inner satisfaction, life balance, autonomy and freedom, and other measures of self-perception. All these

3 Blair, H., Grey, S., Randle, K. (1998). “Working in film Employment in a project based industry”. Personnel Review, Vol. 30 No. 2, 2001, pp. 170-185. MCB University Press.

(9)

have entered the formula, alongside the traditional external measures of income, rank and status.” 4

Kortgezegd suggereren al deze modellen dat veel individuele werknemers flexibeler worden, zich bewegen tussen meerdere organisaties om hun werk uit te voeren, meerdere banen hebben gedurende hun carrière (Clinton, Totterdell en Wood, 2006) en op hun eigen wijze bepalen hoe succesvol ze zijn.

Gold en Fraser (2002) stellen echter dat er nog weinig onderzoek gedaan is naar de individuele ervaring van dergelijke ‘extra-organisatorische’ carrières. Om deze reden is het interessant om in deze scriptie op de volgende vragen in te gaan: hebben de freelance journalisten die zijn aangesloten bij Story Terrace een ‘extra-organisatorische’ carrière? Zo ja, hoe passen de werkzaamheden voor Story Terrace in deze carrière en waarom kozen zij hiervoor?

2.2.2 De portfolio carrière

Een van de modellen die deze ‘multidirectionele carrière’ beschrijft, is de theorie over ‘portfolio careers’ van Handy (1990, 1994). Handy vergelijkt carrières met het hebben van een portfolio, een weergave van verschillende werkzaamheden voor verschillende werkgevers. Deze portfolio werkers, die zich voornamelijk in de media bevinden, werken voor meerdere opdrachtgevers, die hen niet betalen voor hun tijd, maar voor de door hen geleverde producties. Een portfoliocarrière is dus: “A collection of different items, but

a collection that has a theme to it.”

Om de kenmerken en processen van een portfoliocarrière te onderzoeken, is het belangrijk het concept nader uiteen te zetten. Hiervoor zal gebruik gemaakt worden van de ‘grounded theory of portfolio working’ van Clinton, Totterdell en Wood (2006). Zij geven een compleet overzicht van de karakteristieken, processen, uitkomsten van en invloeden op de individuele ervaring van portfoliocarrières.

Het model van Clinton et al. bestaat uit vier lagen. De eerste laag behelst de kenmerken, de tweede laag de processen, de derde de invloeden en de vierde de uitkomsten van een portfoliocarrière. Voor een goed begrip van het model zullen hieronder alle vier de lagen worden toegelicht en aangevuld met complementerende wetenschappelijke inzichten. Het model fungeert als kapstok voor de uitwerking van het onderzoeksinstrument (itemlijst) dat in deze scriptie is gebruikt. Steeds wordt daarom aangegeven hoe de beschreven inzichten tot invulling van dit instrument hebben geleid.

4 Baruch, Y. (2002). “Transforming careers: from linear to multidirectional

career paths. Organizational and individual perspectives”. Career Development International Vol. 9 No. 1, 2004 pp.

(10)

Figuur 1.:

Schematische weergave van de ‘grounded theory of portfolio working’ van Clinton, Totterdell en Wood (2006).

Kenmerken

1. Portfolio werken kenmerkt zich volgens Clinton et al. allereerst door: het zelf managen van het werkende leven. Portfolio werkers zijn hun eigen baas,

nemen beslissingen op basis van hun eigen oordeel. Ook zien zij zich als zelfverantwoordelijk voor de ontwikkeling van hun carrière.

Evident is dat freelance journalisten hun eigen leven managen, door zelf werk te genereren, opdrachtgevers te benaderen en relaties te onderhouden. De journalist als ondernemer is een groeiend begrip. Niet voor niets wijdde Yolan Witterhold (2014) er onlangs een heel handboek aan: “De Journalist als zzp’er”. Als freelance journalist moet je niet alleen steeds met ideeën komen, maar, net als bij een onderneming: een eigen strategie bepalen, ‘producten’ aan de man brengen, zelf een eigen merk worden en een goede inschatting kunnen maken van de markt (Storey, Salaman en Platman, 2005). Deze ondernemende houding is echter niet voor iedereen weggelegd. Ook niet iedere freelance journalist is freelancer geworden ‘uit ondernemerschap’. Verscheidene auteurs maken dan ook onderscheid tussen de ondernemende journalist die niet wíl werken voor een baas (40%) en de voormalig of startende werknemer die wel wil maar niet (meer) kán werken voor een baas (30%) (Cohen, 2011; Vinken en IJdens, 2103).

(11)

De eerste, ondernemende, freelancer is vaak succesvoller en verdient beter dan zijn of haar collega’s die door de markt gedwongen worden als zzp’er te werken (Vinken en IJdens, 2013).

Of een freelance journalist nu gedwongen of zelfgekozen ondernemer is, eenmaal freelancer willen journalisten vaak niet meer terug (Witterhold, 2014). Uit het onderzoek van Vinken en IJdens blijkt dat slechts vijf procent een baan in loondienst ambieert, hoewel een kwart van hen wel een combinatie zou willen. Bögenhold, Heinonen, en Akola (2014) stellen dan ook dat het een beetje overdreven is om te constateren dat de ene freelancer ongelukkig en verbannen is en de ander onafhankelijk en vrij. Deze groepen zijn respectievelijk maar 28 en 20 procent van het totaal. De meesten (51,9 %) zitten er tussen in; iedere freelancer heeft tenslotte zijn eigen motieven en uitdagingen. Andrew Bibby, die recenter onderzoek deed voor het International Labour Office (2104), laat zien dat voor een groeiend aantal jonge werknemers freelancen ‘nu eenmaal de manier is waarop werk vorm heeft gekregen’ Dit eerste kenmerk is in de itemlijst gerangschikt over de noemer ‘freelance praktijk’. 5

2. Een tweede kenmerk van portfolio werkers is volgens Clinton, Totterdell en Wood

(2006) het onafhankelijk genereren van inkomsten. Ze moeten zelf opdrachten binnenhalen en een inkomen voor zichzelf zien te verwerven.

Een uitgebreid scala aan onderzoekers onderschrijft dit kenmerk ook voor freelance journalisten. Bij het genereren van inkomsten krijgt de freelance journalist te maken met allerlei zaken waar zijn collega’s in vaste dienst niet over hoeven na te denken. Zo worden freelancers bijvoorbeeld slechter betaald, blijkt uit de internationale survey van het IFJ (2006), namelijk 73,2 procent slechter dan collega’s met een vast contract. Deze ontwikkeling kent een oorsprong in de vroege jaren negentig (Storey, Salaman en Platman, 2005). De deregulering zorgde voor meer competitie tussen mediabedrijven en een grotere druk om goedkoper en efficiënter te produceren. Werkgevers kregen de opdracht het meest te halen voor de kleinste vergoeding en dat leidde tot lagere tarieven. De Nederlandse beroepsorganisaties NVJ, FLA, FF en Lira ondervonden in 2013 eenzelfde dalende trend in de tarieven van Nederlandse freelance journalisten, schrijvers en fotografen: de Nederlandse tarieven zijn in tien jaar tijd met bijna 20 procent gedaald. Zij tonen daarbij aan dat bijna 44 procent van de Nederlandse freelancers voor zijn of haar onderhoud afhankelijk is van de partner. Bovendien wordt een deel van de werkzaamheden helemaal niet doorberekend in de betaling: freelancers werken gemiddeld ruim 37 uur per week, maar krijgen er maar 22,5 betaald (Vinken en IJdens, 2013).

Het tweede kenmerk is in de itemlijst gerangschikt onder de noemer ‘inkomsten’. 6

5 Het item ‘freelance praktijk’ zal naast het besproken aspect van zelfmanagement ook ingaan op de volgende aspecten: loopbaan , specialisaties, ontstaan van en tevredenheid met het freelance bestaan en de kennismaking met biografencollectief Story Terrace.

6 Het item “inkomsten” zal naast het besproken aspect van betaling en inkomsten ook in gaan op de volgende aspecten: inkomensstabiliteit, onderhandelingspositie en de invloed op het inkomen van biografencollectie Story Terrace.

(12)

3. Een derde kenmerk in de ‘grounded theory of portfolio working’ is variatie in werk en werkgevers. De projecten en opdrachten van portfolio werkers zijn

vaak zeer gevarieerd. De variatie is te zien in het aantal werkzame uren per klus, de aard van de werkzaamheden, en de opdrachtgevers. Ook zijn er duidelijk verschillen tussen rustige en drukke periodes.

Ook dit kenmerk gaat op voor freelance journalisten. Uit de survey van Vinken en IJdens (2013) blijkt dat freelancers gemiddeld 3,4 opdrachtgevers hebben. Omdat zij aan het eind van de maand voldoende moeten verdienen, en misschien ook omdat zij dit leuk vinden, bestaat er vaak veel variatie in deze werkgevers, projecten en opdrachten. Deze variatie vindt op allerlei niveaus plaats. Grote projecten wisselen af met korte klusjes van een dag werk. De opdrachtgever kan een landelijke kwaliteitskrant zijn, het lokale sufferdje of een goed gelezen glossy. Maar naast journalistieke producties doen freelancers ook uiteenlopende andere klussen: van commerciële klussen tot horecawerk en van ghostwriting tot het leiden van debatten.

Zogezegd doen freelance journalisten ook zelf aan het eerdergenoemde

cross-subsidization. Vinken en IJdens (2013) zagen deze manier van werken terug in de door

hen onderzochte freelancers en noemden deze manier van werken een ‘gemengde praktijk’. Want hoewel 72 procent van de freelancers die zij onderzochten zichzelf ‘journalist’, ‘fotograaf’, ‘schrijver’, ‘fotojournalist’, of ‘redacteur’ noemde, bleek dat slechts iets meer dan de helft (62,5%) zijn werkzaamheden in de categorie “pure journalistiek, schrijvend en fotograferend werk” schaalde. 37,5 procent koos voor de categorie “ander werk/gemengde praktijk”. De onderzochte freelancers doen bijvoorbeeld steeds meer commercieel werk om rond te komen (Vinken en IJdens, 2013).

Een van de voornaamste redenen om meer commercieel werk te doen, is economisch. Want in termen van inkomsten, zo blijkt uit het onderzoek van Vinken en IJdens (2013), zijn de freelancers die veel commerciële klussen doen, het meest succesvol. Freelance journalisten die voornamelijk voor media werken (zoals dagbladen, omroepen en regionale media) verdienen gemiddeld 55-59 euro per uur, tegenover zo’n 72 euro per uur voor freelancers die voornamelijk werken voor niet-media (semicommerciële opdrachtgevers als vaktijdschriften, publiekstijdschriften en commerciële als het bedrijfsleven). Het verschil in uurprijs kan dus oplopen tot wel 17 euro.

Toch kiezen niet alle freelance journalisten voor het doen van (semi)commercieel werk. Dit heeft te maken, zo stelt Ladendorf (2012), met het feit dat de geloofwaardigheid en ethos van de journalist – zo blijkt uit het dominante journalistieke discours – in het gedrang komt op het moment dat hij of zij zich gaat bezighouden met ‘information work’, PR of reclame. Hoewel er in het werkveld nog uiteenlopend op gereageerd wordt, houdt niemand tegen dat de grenzen tussen de twee werkvormen vervagen. Professionele principes maken volgens Ladendorf (2012) langzaam plaats voor individuele ethiek. In haar onderzoek naar Zweedse freelancers ontdekte Ladendorf dat freelance journalisten uiterste grenzen voor zichzelf ontwikkelen, waarbinnen de commerciële klussen moeten vallen om hun integriteit te behouden. Deze grenzen verschillen per journalist - de een vindt dat hij zich meer kan veroorloven dan de ander -, maar allen maken onderscheid tussen journalistiek, ‘information’ (ook wel: communicatie) en advertenties. Journalisten trekken deze grenzen vaak met het publiek in het achterhoofd (hoe blijf ik als journalist

(13)

geloofwaardig?) of met de eigen ethische opvattingen in gedachten (vind ik dit product moreel verantwoord?).

Op basis van de eigen ethiek maken individuele journalisten dus de afweging wel of geen klussen aan te nemen die buiten hun opvatting van journalistiek vallen. Interessant is daarom om de freelancers van Story Terrace te vragen hoeveel van hun werkzaamheden zij scharen onder de noemer journalistiek en hoeveel niet, en op basis van welke ideeën zij deze verdeling tot stand laten komen. Spelen er voornamelijk economische motieven (commercieel werk levert vaak meer op) of ethische overwegingen (ik doe alleen wat ik bij mijn functie vind passen)?

Vooral deze laatste vraag is interessant, aangezien uit het onderzoek van Ladendorf (2012) ook naar voren kwam dat de freelancers hun eigen grenzen overschreden, wanneer de druk om te overleven groter was dan hun ethische overwegingen. Of, zoals een van haar respondenten stelde: “[…] the most important ethic for me is to support

myself”. Voldoende geld maakt freelancers dus vrijer in hun keuze om klussen aan te

nemen of af te wijzen (Das, 2007), maar in het geval van financiële problemen moeten zij hun idealen soms inbinden om aan het einde van de maand de groene cijfers te behouden.

Dit derde kenmerk is in de itemlijst worden gerangschikt onder ‘opdrachtgevers’. 7

4. Een vierde kenmerk is een werkomgeving buiten die van een enkele organisatie. Portfolio werkers werken vaak alleen of als onafhankelijke actoren

en stemmen hun werkomgeving daar ook op af. Dit in tegenstelling tot de werknemer, die vaak werkzaam is op de locatie van de organisatie waarvoor hij of zij werkt.

Ook dit geldt voor freelance journalisten, daar zij geen vaste werkplek hebben op een redactie, of slechts voor en beperkt deel van de werktijd. Dit kenmerk is in de itemlijst ondergebracht bij ‘de freelance praktijk’.

De vier kenmerken van de ‘grounded theory of portfolio working’ zetten een aantal processen in werking, die bepalend zijn voor de manier waarop portfolio werkers hun werkzame leven ervaren.

Processen

1. Allereerst speelt het proces van autonomie, dat voortkomt uit het eerder genoemde zelf managen. De directe link tussen werk genereren, werk afleveren en hiervoor betaling ontvangen, zorgt voor een gevoel van controle over de eigen toekomst, stellen Clinton, Totterdell en Wood (2006). Ook levert het een gevoel van controle op over werkmethodes en werkuren. Hierbij gaat het met name om de vrijheid om te kiezen wanneer niet te werken (hoewel portfolio werkers minstens zo veel uren maken als werknemers). Verder hebben portfolio werkers 7 Het item “opdrachtgevers” ” zal naast de besproken balans tussen journalistiek en niet journalistiek werk ook ingaan op de volgende aspecten: het belang van journalistiek versus inkomsten en de inschaling van het journalistieke karakter van biografenollectief Story Terrace.

(14)

controle over de richting van hun eigen carrière, zij vinden het prettig die zelf te kunnen bepalen. De autonomie wordt door portfolio werkers gewaardeerd en het is voor veel van hen een motief om te kiezen voor een dergelijke manier van werken.

Al in 1998 stelde David Weaver, op basis van een vergelijking van surveys uit 21 verschillende landen, dat de beroepstevredenheid onder journalisten vrij hoog ligt. Dit zou volgens hem gerelateerd zijn aan de autonomie die de journalisten (menen te) hebben. Bij freelancers speelt dit nog eens een grotere rol, omdat zij zichzelf als verantwoordelijk zien voor de ontwikkeling van hun carrière (Deuze, 2007). Ze hebben de vrijheid hun eigen werk te selecteren, hun eigen tijd in te delen en hun professionele identiteit zelf vorm te geven (Das 2007; Cohen, 2011). Ze zijn minder gebonden aan de beroepswaarden van een vaste werkgever omdat ze – als ze zich dit kunnen veroorloven - klussen die niet binnen hun eigen kader passen, kunnen weigeren (Das, 2007). Dit komt overeen met de bevinding van Clinton, Totterdell en Wood (2006) dat de voordelen die portfolio werkers ondervinden - het eigen baas zijn en het nemen van beslissingen op basis van een eigen oordeel – de eventuele nadelen overstemt.

Ook Storey, Salaman en Platman (2005) zien de autonomie als een grote reden voor journalisten om ‘ondernemer’ te worden, inclusief het zelf werken aan strategie, ‘producten’, een eigen merk en een goede inschatting van de markt. Bibby (2014) voegt daar nog aan toe dat de generatie journalistieke studenten die het vak nu betreedt, is opgegroeid met het idee dat werken niet (alleen) geld moet opleveren, maar iets is waarmee je jezelf als persoon kunt realiseren (Deuze, 2007; Bibby, 2014). Doe wat je leuk vindt, waar je passie ligt, en dan komt het vanzelf goed, is de heersende opvatting. Een freelance bestaan voorkomt in hun ogen de gevreesde kantoorbaan en moet zorgen voor diversiteit, onafhankelijkheid en avontuur. Ook Witterhold noemt de passie voor het vak in zijn boek “De journalist als zzp’er’. Journalistiekstudenten kiezen volgens hem niet voor het vak uit financiële overwegingen. Voor velen is het een droombaan (Witterhold, 2014). De mogelijkheid om gepubliceerd te worden telt voor een groot aantal beginners zwaarder dan geld.

Dit proces is in de itemlijst gerangschikt onder ‘autonomie’. 8

2. Een tweede proces dat bepalend is in een portfoliocarrière, is dat van

onzekerheid. Portfolio werkers hebben vaak geen garantie op toekomstige

werkzaamheden en leven van dag tot dag, van maand tot maand of van jaar tot jaar. Voornamelijk op financieel gebied kan dit voor bij deze groep voor stress zorgen.

Ook Storey, Salaman en Platman (2005) schrijven over deze onzekerheid bij journalisten. De nadruk op concurrentie en ondernemerschap en een (te) grote focus op reputatie legt volgens hen een grote druk op freelance journalisten. Eerdere successen geven geen garantie voor de toekomst en het gevaar om vergeten of afgewezen te worden ligt altijd om de hoek. “Je bent zo goed als je laatste klus”, is dan ook een veelgehoorde term onder journalisten. Deze reputatiedruk zou niet alleen effect hebben op het zelfvertrouwen van 8 Het item “autonomie” zal naast het besproken aspect van ervaren autonomie ook ingaan op de volgende aspecten: balans tussen werk en vrije tijd, autonomie als motief en de invloed op de autonomie van biografencollectief Story Terrace.

(15)

de journalisten, maar ook op de kwaliteit van hun werkzaamheden en de manier waarop zij hun ondernemerschap uitoefenen.

Deze gevoelens van concurrentie en reputatiedruk worden versterkt door dalende tarieven en teruglopende inkomsten. Betaling in de journalistiek is niet vastgelegd. De meeste media betalen per stuk of per woord, maar er zijn geen richtprijzen ontwikkeld.

Daarbij vallen zzp’ers onder de Mededingingswet en mogen ze geen prijsafspraak maken. Betaling wordt daarom vastgesteld op basis van succes bij eerdere klussen en de mate waarin iemand doet wat hem gevraagd wordt (Deuze, 2007). Dit werkt concurrentie in de hand, sinds 2003 is deze zowel op onderwerpen, prijs en opdrachtgevers toegenomen (Vinken en IJdens, 2013). Freelance journalisten worstelen dus constant met de vraag: zal ik volgende week of maand genoeg verdienen? Weet ik voldoende klussen binnen te slepen en lukt het om goed te onderhandelen? Vandaar dat freelance journalisten het soms prettig vinden om een rubriek te vullen, zodat een klein beetje werkzekerheid gegarandeerd is.

Toch stellen Clinton, Totterdell en Wood (2006) dat bijna de helft van de freelancers deze onzekerheid als prettig ervaart. Zij zien uitdagingen in de onzekerheid en leggen de nadruk op de variatie en onvoorspelbaarheid van hun werkzaamheden. Voor deze groep werkt onzekerheid motiverend. Deze denkwijze kan ook vergeleken worden met wat Cohen (2011) en Vinken en IJdens (2013) ‘ondernemende freelancers’ noemen. Zij verdienen vaak meer dan de gedwongen freelancer (Vinken en IJdens, 2013). Maar ook begaafde onderhandelaren ondervinden obstakels; veel werk wordt goedkoop aangeboden door nieuwkomers en stagiaires, die zich nog willen bewijzen en hun passie laten spreken (Storey, Salaman en Platman, 2005). Maar ook als deze de prijs niet onder druk zetten, blijft het feit dat de markt verzadigd is. Er zijn nu eenmaal meer journalisten dan klussen en zonder een bijzondere reputatie geldt: voor jou tien anderen.

Storey, Salaman en Platman (2005)vonden dat verschillende journalisten verschillende strategieën hanteren om met deze onzekerheid en prestatiedruk om te gaan. Sommigen onderstreepten hun eigen ondernemerschap, en zagen een reeks mislukte opdrachten als het falen van hun onderneming, en niet van hun eigen talent. Of verklaarden een tijdelijke afname in klussen met de veranderende behoeften van de markt. Ook zijn er freelance journalisten die zich tot in het uiterste voegen naar de behoeften van hun opdrachtgever en de vraag van de markt. Zij accepteren werk waar zij de kwalificaties niet voor hebben of werken extreme uren om de deadline te halen. Een van de meest voorkomende strategieën van freelancers om met deze druk om te gaan is te voorkomen dat ze te veel moeten leunen op één opdrachtgever (Storey, Salaman en Platman, 2005; Witterhold, 2014).

Een andere strategie van journalisten om met deze onzekerheid om te gaan, heeft echter weer veel met autonomie te maken. Door de nadruk te leggen op de vrijheid die het freelance bestaan biedt, herdefiniëren sommige journalisten het eigen succes. De bij het freelance bestaan toehorende keuzevrijheid wordt door deze groep gevierd. Zij zeggen tegen zichzelf: ik krijg misschien niet zo veel betaald voor deze opdracht, maar kan dan wel de middag naar het park met mijn kind. Dat huis met de grote tuin is niet belangrijk, ‘as long as I am getting by’. Het niet-werkzame leven is voor hen van groter belang. Zo leidt deze strategie om om te gaan met de nadelen, weer tot benadrukking van de voordelen.

(16)

Het is niet gek dat onzekerheid op gespannen voet staat met autonomie. Tussen de processen bestaat een wisselwerking, stellen Clinton, Totterdell en Wood (2006). Grote (financiële) onzekerheid kan zorgen voor minder controle. Uit angst voor geldproblemen nemen portfoliowerkers soms werk aan dat zij liever niet zouden doen of niet bij ze past. Of zij zoeken werk dat meer vastigheid biedt, waardoor hun keuzevrijheid afneemt.

“Many interviewees found themselves frequently contradicting the main reason why they began portfolio working, i.e. unpredictability and flexibility, due to the need to control and regulate their workload and income” 9

De stress over onzekerheid kan weggenomen worden door autonomie in te leveren, maar dan verdwijnt het aspect van keuzevrijheid dat vaak de basis vormt van de motivatie voor deze manier van werken.

Het is interessant om het bestaan van onzekerheid bij de freelancers van Story Terrace te onderzoeken. In hoeverre zijn zij onzeker over hun toekomstige werkzaamheden en hoe gaan zij om met deze onzekerheid? Benaderen zij dit positief en zien ze het wellicht zelfs als een motief om te gaan freelancen, of is het een vervelende bijkomstigheid die ze nu eenmaal hebben geaccepteerd? En zorgen de werkzaamheden voor Story Terrace voor minder onzekerheid?

Het proces onzekerheid evenals de opvang strategieën zijn in de itemlijst opgenomen als ‘onzekerheid’. 10

3. Een derde proces dat bepalend is in een portfoliocarrière is dat van sociale

isolatie. Het alleen en zelfstandig werken, thuis of in een eigen kantoorruimte,

beperkt de mogelijkheden voor sociale interactie en de ontwikkeling van relaties. Dit heeft voordelen: zo hebben portfolio werkers geen last van kantoorpolitiek en kunnen zij zich in alle rust concentreren. Maar er kleven ook nadelen aan, zoals sociale isolatie en een gebrek aan sociale, technische en professionele steun. Deze nadelen worden vaak opgevangen in het privéleven.

Ook freelance journalisten ondervinden de voor- en nadelen van sociale isolatie (Gold en Fraser, 2002 en Platman, 2002). Om deze reden investeren ze in het ontwikkelen en onderhouden van een sterk netwerk (Deuze, 2007). Dit kan bijvoorbeeld helpen bij onderhandelingen en het vergaren van werk, maar ook zorgen voor aanbevelingen bij opdrachtgevers en sollicitaties. Een sterk netwerk is vaak grotendeels informeel, en wordt meestal opgedaan tijdens een eerder dienstverband (Storey, Salaman en Platman, 2005). Mensen die al eerder met elkaar gewerkt hebben zoeken elkaar namelijk vaak weer op, stellen ook Blair, Grey en Randle (1998), om onwennige en onsuccesvolle samenwerkingen te voorkomen. Door deze contacten kan de onzekerheid, genoemd in voorgaande paragraaf, worden tegengegaan. Participatie in (in-)formele, lokale, dynamische, sterke en ondersteunende netwerken is dan ook cruciaal voor het vergaren 9 Clinton, M., Totterdell, P. en Wood, S. (2006). “A Grounded Theory of Portfolio Working: Experiencing the Smallest of

Small Businesses”. International Small Business Journal 2006 24: 179

10 Het item “onzekerheid” zal naast het besproken aspect van onzekerheid en opvang strategieën ook ingaan op concurrentie, onzekerheid als motief en de invloed van Story Terrace op deze onzekerheid.

(17)

van werk in de mediabranche, stelt Deuze in Media Work (2007) en kan voor freelance journalisten een motief zijn om te kiezen voor het ondernemerschap.

Een meer formele vorm van een netwerk zou de vakbond kunnen zijn, maar deze verliest aan populariteit onder de steeds meer versnipperende groep journalisten. Het blijkt moeilijk mensen te organiseren die voor meerdere werkgevers werken en een vast dienstverband afwisselen met een freelancersbestaan, zoals veel zelfstandigen doen (Blair, 2003; Storey, Salamand and Platman, 2005; Osnowitz, 2007 en Cohen, 2011). Vakbonden als de NVJ (Nederlandse Vereniging voor Journalisten) zijn logischerwijs actief bezig om de arbeidsomstandigheden van freelance journalisten te verbeteren, maar hebben moeite met het vinden en verbinden van een heterogene groep werknemers die samen een vuist kunnen maken. De groep is te divers om te vangen met één sturende maatregel (Osnowitz, 2007). De NVJ zegt zelf over het algemeen de belangen van ongeveer 60 procent van alle werkzame journalisten in Nederland te behartigen.

Dat (freelance) journalisten zich niet meer in groten getale verbinden aan een vakbond, betekent niet dat zij geen steun vinden bij elkaar. Andere (kleinere) vormen van collectiviteit komen hiervoor in de plaats (Cohen, 2011). Steeds vaker komen mediaprofessionals bij elkaar in groepen die niet permanent zijn, maar wel bijdragen aan de saamhorigheid (Blair, 2003). Dergelijke tijdelijke werkgroepen – in de literatuur

semi-permanent workgroups genoemd – variëren van flexwerkplekken speciaal voor

journalisten, tot kleine collectieven die elkaar aanprijzen bij hun werkgevers of zelfs producties samen maken. Ze keren geen salaris uit en bouwen geen gezamenlijk pensioen op, maar bieden wel een fysieke werkplek met ‘collega’s’ en kunnen eventueel in zijn geheel benaderd worden voor grote producties (Blair, 2003).

Biografencollectief Story Terrace kan gezien worden als een collectief in zijn soberste vorm. De start up biedt geen werkplek, maar verdeelt wel klussen onder zijn leden. Ook kent het een ‘leider’, in de vorm van editor van Story Terrace Juliet Jonkers, die het werk aanneemt en verdeelt en zorgt voor zekerheid op gebied van betaling. Het is daarom interessant de freelancers die zich aansloten bij het biografencollectief te vragen hoe Story Terrace bijdraagt aan hun netwerk en welke voordelen dit met zich meebrengt. Dit derde proces is in de itemlijst uitgewerkt als het concept ‘sociale isolatie’. 11

Invloeden

Bepaalde persoonlijke karaktertrekken zijn geschikt om met de autonomie, onzekerheid en sociale isolatie om te kunnen gaan: zelfvertrouwen, stressbestendigheid en zelfmotivering. Ook situationele kenmerken kunnen hier aan bijdragen, zoals een lage financiële behoefte (iemand gaat bijna met pensioen, kan op zijn partner bouwen of heeft geen kinderen) of de tijd dat iemand al freelance werkt (hoe langer iemand werkt, hoe meer ontspannen hij of zij is), de vraag naar de specifieke werkzaamheden (hoe gespecialiseerder de kennis of vaardigheden, hoe meer vraag en hoe minder 11 Het item “sociale isolatie” zal naast de besproken aspecten van werkomstandigheden, gevoelde steun andere freelancers en het belang van een netwerk ook ingaan op sociale isolatie als motief en de invloed van Story Terrace op deze sociale isolatie.

(18)

onzekerheid) en de aanwezigheid van een sterk netwerk (dat kan leiden tot nieuwe klussen en meer sociale interactie).

Uitkomsten

De processen van autonomie, onzekerheid en sociale isolatie hebben volgens Clinton, Totterdell en Wood (2006) invloed op het dagelijks leven van de portfolio werkers. Zij noemen drie gevolgen. Allereerst groeit de werkintensiteit van deze groep. De constante druk meer werk te genereren en het gevoel altijd iets te moeten doen, zorgt voor een gejaagd gevoel. Elke dag is een werkdag en een mogelijkheid om geld te verdienen. Liever overwerkt dan niets te doen, is een gedachte die deze groep moeilijk uitschakelt. Ook vervagen hierdoor de grenzen tussen werk en vrije tijd. Enerzijds wordt dit als positief ervaren, portfolio werkers hebben meer mogelijkheid om de werktijden zelf te bepalen, meer energie en meer mogelijkheden voor spontane beslissingen. Wel leidt dit in de praktijk tot minder betaalde uren en krijgt werk in het dagelijks leven snel de overhand. Vooral de portfolio werkers die veel controle hebben en goed om weten te gaan met onzekerheid, lukt het de balans tussen werk en vrije tijd in hun voordeel te laten werken. Een derde gevolg betreft het welzijn van de portfolio werker. Een grote groep ervaart de manier van werken als bevredigend. Maar weinig zien een vaste baan als een verbetering van de kwaliteit van leven. De controle over de eigen werkzaamheden maakt de groep beter bestand tegen de lange uren en andere negatieve effecten.

Van deze vier lagen (kenmerken, processen, invloeden en uitkomsten) vormen alleen de eerste twee het onderwerp van dit scriptieonderzoek: de kenmerken en de processen. Reden hiervoor is het feit dat deze twee aspecten van een portfoliocarrière een antwoord kunnen bieden op de onderzoeksvraag. Zo kan aan de hand van het toetsen van de kenmerken bepaald worden of de freelancers van Story Terrace over een portfoliocarrière beschikken (het eerste deel van de onderzoeksvraag) en kunnen de processen eventuele motiveringen blootleggen (het tweede deel van de onderzoeksvraag). De processen die Clinton, Totterdell en Wood (2006) noemen -autonomie, onzekerheid en sociale isolatie – zullen daarom in de volgende paragrafen benaderd worden als eventuele motieven die meespelen bij de keuze voor een freelance bestaan, en de keuze voor aansluiting bij Story Terrace.

2.2.3 Wat is journalistiek?

Om het derde kenmerk van de portfolio carrière (variatie in werk en werkgevers) te kunnen onderzoeken, is het belangrijk om de freelance journalisten hun opdrachtgevers te laten indelen. Indien de freelance journalisten beschikken over wat Vinken en IJdens (2013) een ‘gemengde praktijk’ noemen, is het belangrijk dat zij onderscheid maken tussen journalistieke en minder journalistieke opdrachtgevers. Hiervoor moet de term ‘journalistiek’ echter wel gedefinieerd worden. Een sluitende definitie van de term bestaat echter niet. Het is een vrij beroep, wat volgens Witterhold (2014) wil zeggen dat:

“iedereen op een zonnige dinsdagmorgen kan besluiten dat hij journalist is.” Witterhold

verwijst voor een definitie naar een uitspraak van journalist Dick van Eijk op website De

Nieuwe Reporter in 2006. Volgens van Eijk is een journalist iemand die onafhankelijk

verhalen vertelt die zijn ingegeven door de waarheid, aan burgers. Hij benadrukt daarbij dat: ‘de aard van een bijdrage bepaalt of die journalistiek is, niet de positie van de auteur’.

(19)

Een interessantere vraag dan ‘wat is journalistiek?’ is dan misschien ‘wanneer is iets journalistiek?’ Om ook hier niet in te verdwijnen in een vraag die de beroepsgroep al jaren bezighoudt, en ook nog wel eens wil veranderen (‘journalism’ heeft nog wel eens plaatsgemaakt voor ‘new journalism’ en ‘new new journalism’) zal dit vraagstuk aan bod komen door aan de freelancers van Story Terrace zelf te vragen een definitie te geven van journalistiek en om journalistiek te onderscheiden van commercie. Aan de hand van deze eigen definitie en het zelf aangewezen onderscheid kunnen zij vervolgens hun eigen werkzaamheden indelen, en bepalen welk van hun opdrachten op basis van welke opvatting wel of niet journalistiek te noemen is. En wat hun overwegingen zijn bij de keuze van deze balans.

Naast een onderscheid tussen journalistiek en commercie, is het ook interessant om de freelancers een onderscheid te laten maken tussen journalistiek en de biografie. Op basis van dit onderscheid kan het journalistieke karakter van Story Terrace worden beoordeeld. In de literatuur zijn zowel verschillen als overeenkomsten te zien tussen de journalistieke en biografische praktijk.

Hoogleraar Geschiedenis en Theorie van de Biografie en directeur van het Biografie Instituut van de Rijksuniversiteit Groningen, Hans Renders ziet een aantal verschillen en overeenkomsten. In ‘De zeven hoofdzonden van de biografie, over biografen, historici en

journalisten’ (2008) legt Renders uit dat de biografie zich – als kritisch genre – parallel

heeft ontwikkeld aan de journalistiek. De biografie heeft zich lang beperkt tot een viering van een leven, zonder deze in een kritische context te plaatsen. Ook biograaf en docent Journalistiek aan de Universiteit van Missouri, Steve Weinberg, noemt het niet-oordelende karakter van de biografieën van voor 1975. Hij wijt dit in zijn boek “Telling

the Untold Story. How Investigative Reporters are Changing the Craft of Biography” (1992)

aan het feit dat veel biografen tot dan toe academici waren. Zij schreven vaak een biografie vanuit een bepaalde bewondering voor iemand die iets had bijgedragen aan hun vakgebied, en lieten daarom de meer persoonlijke, emotionele en morele aspecten van iemands leven buiten beschouwing.

Maar net als de journalistiek werd de biografie in de afgelopen eeuwen steeds interpretatiever, meer gericht op de actualiteit en kreeg het een groeiende rol in de publieke opinie (Renders, 2008). De ‘biographie contemporaine’ ontstond, ook binnen journalistieke week- of maandbladen.

“Voor kranten werd de biografische methode een vorm die de mogelijkheid bood om dichter op de huid van de tijd te gaan zitten, door mensen van naam en faam op hun eigen merites te beoordelen.” 12

In de 19e eeuw kwam bovendien meer aandacht voor de ‘gewone man’ en daarmee

veranderden ook de werkwijzen, zo werden ooggetuigen en familieleden bijvoorbeeld onderworpen aan interviews. Verder lijkt journalistiek volgens Renders op het schrijven van biografieën, omdat ze - in de publieke opinie - beiden ‘een samenzwering tegen de geschiedenis’ vormen. Men zag/ziet beide disciplines als tijdelijke producten, waar historici zich later op zullen baseren alsof het ‘eeuwige waarheden’ zijn geweest.

12 Renders, H. (2008) “De zeven hoofdzonden van de biografie. Over biografen, historici en journalisten.” Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam

(20)

“Biografen zijn monsters die een prooi nodig hebben; als die prooi er niet is, dan verzinnen ze wat of baseren zich op kwade geruchten. Dat wordt ook vaak gezegd over journalisten.” 13

Een reden dat de biografische praktijk in de loop der jaren steeds meer is gaan lijken op (onderzoeks)journalistiek, is volgens Weinberg (1992) dat meer journalisten biografieën zijn gaan schrijven. En journalisten hebben nu eenmaal een heleboel vaardigheden in huis, die perfect zijn voor het schrijven van een biografie. Zo stelt Weinberg:

“The top journalists turned biographers bring ready-made to the craft traits that tend to come less naturally to specialized academics: they know how to find hard-to-find, previously private information on a variety of subjects from government agencies and private repositories; how to convince reluctant sources to talk; how to write for readers of all levels rather than other holders of doctorates; how to compose at the word processor before the deadline is gone past”. 14

Het vinden en overtuigen van bronnen, het schrijven voor een breed publiek, het werken met deadlines en, natuurlijk, het interviewen zijn (zoals het citaat laat zien) typisch journalistieke vaardigheden die bij het schrijven van biografieën tot hun recht komen. Een groot verschil tussen journalisten en biografen is echter de onderwerpkeuze. In de journalistiek wordt het persoonlijke verhaal gebruikt om iets over de actualiteit te zeggen. Er wordt over een bepaalde persoon geschreven omdat hij of zij representatief is voor een actuele ontwikkeling of nieuwsfeit. De biograaf werkt (meestal) andersom en kiest zijn ervoor om de uniciteit van zijn hoofdpersoon te benadrukken (Renders, 2008). In dit laatste aspect maakt Renders (2008) onderscheid tussen de herdenkende (‘commemoratieve’) en de kritische biografie, ook wel de ‘low biography’ en de ‘high

biography’, die zich beiden laten kenmerken door het onderzoek dat aan het schrijven

vooraf gaat.

“De schrijver van een herdenkingsbiografie is er helemaal niet bij gebaat om bronnen aan te boren die tegen de bestaande reputatie van zijn held in gaan en daarom zal hij die bronnen ook niet gaan zoeken. De kritische biografie heeft die bronnen juist wel nodig.” 15

De low biography poogt dus om het unieke uitgangspunt van zijn protagonist met gegevens te bevestigen en de high biography zal ook op zoek gaan naar relativerende zaken. In hoofdstuk 5 zal het journalistieke karakter van Story Terrace worden behandeld, deels op basis van de ideeën van Renders (2008) en Weinberg (1992).

3. METHODE Inleiding

13 Renders, H. (2008) “De zeven hoofdzonden van de biografie. Over biografen, historici en journalisten.” Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam

14 Weinberg, S. (1992). “Telling the Untold Story: How Investigative Reporters Are Changing the Craft of Biography”.

University of Missouri.

15 Renders, H. (2008) “De zeven hoofdzonden van de biografie. Over biografen, historici en journalisten.” Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam

(21)

De leidende vraag in deze scriptie is hoe de freelance journalisten van Story Terrace zich handhaven in hun ondernemerschap. De onderzoeksvraag luidt: In hoeverre kunnen de

freelancers van Story Terrace beschouwd worden als ‘portfolio werkers’ en waarom kozen zij voor biografencollectief Story Terrace als onderdeel van hun (portfolio) carrière? In dit

hoofdstuk zal uiteengezet worden hoe deze onderzoeksvraag is onderzocht. In de komende paragrafen zullen achtereenvolgend de onderzoeksstrategie, het onderzoeksinstrument, de itemlijst, de respondenten en de methode van analyse nader worden uitgelegd.

3.1 Onderzoeksstrategie

Om de onderzoeksvraag te beantwoorden is een kwalitatieve onderzoeksmethode gebruikt. Deze keuze vloeide voort uit het tweede deel van de onderzoeksvraag, dat als doel heeft motieven te formuleren. Hiervoor is onderzoek naar de context nodig en daar is een kwalitatieve methode voor geschikt. Deze onderzoeksstrategie heeft als doel het unieke karakter van het biografencollectief in kaart te brengen en ruimte te creëren voor de onderlinge overeenkomsten en verschillen tussen de betrokken freelancers. Vanwege een persoonlijke interesse naar de werkzaamheden van biografencollectief Story Terrace en de vraag wat deze start up zo aantrekkelijk maakt voor een grote groep freelance journalisten, is voor dit kwalitatieve onderzoek gekozen voor het gebruik van deze start-up als case study. Dankzij de keuze voor een case study kon een duidelijke populatie freelance journalisten geselecteerd worden, waaruit een steekproef getrokken is: namelijk de 91 freelancers van het biografencollectief. Bij deze specifieke onderzoeksgroep zal onderzocht worden in welke mate deze freelancers voldoen aan het model van de portfoliocarrière.

3.2 Onderzoeksinstrument

Om de onderzoeksvraag te beantwoorden zijn semigestructureerde diepte-interviews gehouden met acht freelance journalisten die verbonden zijn aan biografencollectief Story Terrace. De semigestructureerde vorm is flexibel en moet zo ruimte geven voor onvoorziene informatie en extra informatie en anekdotes van de respondenten. Ook kan worden doorgevraagd bij minder duidelijke antwoorden, wat de kwaliteit van de resultaten ten goede komt. De interviews zijn voorbereid zonder hypothese, om met een open blik de interviews in te gaan, evenals achteraf te analyseren. De vragen van de semigestructureerde diepte-interviews komen voort uit het theoretisch kader.

Bij de selectie van respondenten is er gebruik gemaakt van probabiltiy sampling: er is een willekeurige groep respondenten geselecteerd uit het totaal van aangesloten journalisten. Elke journalist had een kans geselecteerd te worden. Een nuancering is hier echter wel op zijn plaats. Het totaal betrof de freelancers die zich op de website van Story Terrace als ‘journalist’ profileerden. Zij kwamen in eerste instantie in aanmerking voor een interview, in tegenstelling tot de groep die zichzelf ‘auteur’ noemde en niet de focus zijn van dit onderzoek. Het biografencollectief telt namelijk 55 journalisten, 23 romanschrijvers en 13 ‘anders’ (scriptschrijvers, redacteuren, copywriters, eigen levensverhalenbedrijfje, theaterschrijvers en/of documentairemakers). Uit de eerste groep journalisten (55) zijn, gezien de geringe tijd die beschikbaar is voor dit onderzoek, in eerste instantie een tiental freelance journalisten benaderd. De reden voor het benaderen van slechts een selectie, was de hoop op een hogere respons. Het idee was dat

(22)

de geselecteerde groep journalisten zich ‘uitverkoren’ zouden voelen en eerder op de aanvraag in zouden gaan. Desondanks viel de respons enigszins tegen, in eerste instantie reageerden slechts vijf freelance journalisten. Om deze reden is in een later stadium besloten nog eens tien journalisten te benaderen, om toch een zo hoog mogelijk aantal respondenten te bevragen. Dit moest de generaliseerbaarheid van het onderzoek ten goede komen. Een reden voor de relatief lage respons kan gevonden worden in het feit dat de interviews plaats moesten vinden rond de laatste weken van december. De feestelijkheden stonden het plannen van de interviews wellicht enigszins in de weg. Uiteindelijk zijn er acht interviews met freelance journalisten afgenomen, dit betreft ongeveer 14,5 procent van het totaal.

Het contact met deze respondenten liep via de organisatie van het collectief. Om de privacy van de freelance journalisten te waarborgen is een interviewverzoek via de e-mail naar editor Juliet Jonkers gestuurd, die het verzoek doorstuurde naar de betreffende journalisten. Het contact met Juliet verliep goed en bevorderde de respons. Via haar waren de betrokken freelancers goed te benaderen. De respondenten is een lijst met mogelijke data aangeboden; de interviews zouden tussen 15 december 2015 en 8 januari 2016 plaatsvinden. In verband met de feestdagen is deze periode echter met een week verlengd. Mede hierdoor is het aantal van acht interviews met freelance journalisten bereikt.

Ook zijn drie semigestructureerde diepte-interviews afgenomen met medewerkers van Story Terrace, die hebben geleid tot een goede beschrijving van de casus en beantwoording van de onderzoeksvraag.

Tien van de elf interviews zijn opgenomen met toestemming van de respondenten. Dit om de antwoorden zo nauwkeurig mogelijk te registreren en archiveren, en te voorkomen dat er nuances verloren gingen. Vanwege de drukke agenda van een van de respondenten, heeft één interview telefonisch plaatsgevonden, waardoor het niet mogelijk was het gesprek op te nemen. In dit geval is er voor gekozen gedurende het gesprek mee te schrijven via de computer. De overige tien interviews zijn letterlijk getranscribeerd. De elf interviews duurden bij elkaar 12 uur en 10 minuten (gemiddeld 70 minuten per interview) en leverden 176 pagina’s (99.607 woorden) aan materiaal op, dat met de hand is geanalyseerd. De methode van deze analyse is te lezen in paragraaf 3.6. Om de privacy van de respondenten te waarborgen, zijn de interviews geanonimiseerd en worden in hoofdstuk 5 (de resultaten) geen namen genoemd. De respondenten hebben op deze manier zo open mogelijk hun ervaringen kunnen delen en hoeven zich geen zorgen te maken dat zij hier op worden aangesproken door (potentiële) opdrachtgevers.

In de interviews zijn een aantal theoretische concepten aan bod gekomen, die zijn gebaseerd op de ‘grounded theory of portfolio working’ van Clinton, Totterdell en Wood (2006). Zij geven een compleet schematisch overzicht van de karakteristieken, processen, uitkomsten van en invloeden op de individuele ervaring van portfoliocarrières. Voor deze scriptie is gekozen alleen de eerste twee aspecten van het schematische overzicht te gebruiken: de karakteristieken en de processen. Beide aspecten worden in de itemlijst vertegenwoordigt, de eerste drie items onderzoeken de karakteristieken en het laatste item onderzoekt de processen, die eventueel ook als

(23)

motieven gezien kunnen worden, zowel voor het freelance bestaan als voor de aansluiting bij biografencollectief Story Terrace.

Item 1: Freelance praktijk

Dit item is gebaseerd op het eerste kenmerk van de ‘portfolio carrière’ zoals beschreven door Clinton, Totterdell en Wood (2006): het zelf managen van het werkende leven. De volgende thema’s kwamen hierbij aan bod:

- Loopbaan - Specialisaties

- Ontstaan van en tevredenheid met het freelance bestaan - Ondernemerschap

- Verbintenis Story Terrace

Item 2: Opdrachtgevers

Dit item is gebaseerd op het derde kenmerk van de ‘portfolio carrière’: variatie in werk en werkgevers.

- verschillende opdrachtgevers en klussen - Balans journalistiek en niet journalistiek werk - Belang journalistiek versus inkomsten

- Inschaling Story Terrace

Item 3: Inkomsten

Dit item is gebaseerd op het tweede kenmerk: het onafhankelijk genereren van inkomsten.

- Betaling

- Stabiliteit inkomen

- verzekeringen en secundaire voorwaarden - trainingsmogelijkheden

- onderhandelingspositie - Invloed van Story Terrace

Item 4: De freelance ervaring

Het laatste item onderzocht de individuele ervaring van de freelance praktijk op basis van drie theoretische concepten: autonomie, onzekerheid en sociale isolatie.

Autonomie

- Ervaren gevoel van controle over eigen toekomst - Balans werk en vrije tijd

- Autonomie als motief - Invloed van Story Terrace

Onzekerheid

- (On)zekerheid voldoende klussen - (On)zekerheid eigen kwaliteiten - Concurrentie

- Methodes om onzekerheid mee op te vangen (inleveren autonomie, overwerken) - Onzekerheid als motief

(24)

- Invloed van en keuze voor Story Terrace

Sociale isolatie

- Werkomstandigheden

- Gevoelde steun andere freelancers - Belang netwerk

- Sociale isolatie als motief

- Invloed van en keuze voor Story Terrace

3.3 Analyse

Na het verzamelen van het onderzoeksmateriaal, het interviewen en vervolgens transcriberen van de gesprekken, is de data geanalyseerd. Voor de analyse is gebruik gemaakt van de letterlijke transcripties van de acht semigestructureerde interviews met de freelance journalisten. (De overige drie interviews, met de medewerkers van de start up, zijn gebruikt om een goede beschrijving van de case study te realiseren, te lezen in hoofdstuk 3.) De analyse van de interviews vonden plaats in drie fases: de exploratiefase, de coderingsfase en de integratiefase (Wester en Peter, 2004). Al tijdens de onderzoeksfase en later tijdens het transcriberen zijn zogeheten sensitizing concepts, opgemerkt en genoteerd: terugkerende thema’s die een eerste richting gaven aan het onderzoek. Vervolgens zijn alle transcripten teruggelezen aan de hand van careful

reading, dat in dit onderzoek zal worden aangeduid als open codering (Glaser en Strauss,

1968). De open codering vormde de eerste fase van een drie fases tellende analyse. De open codering hield in dat na een zorgvuldige lezing van de transcripties een aantal terugkerende thema’s naar voren zijn gekomen. Deze manier van coderen maakt het mogelijk zo dicht mogelijk bij de data zelf te blijven en een aantal concepten bloot te leggen, evenals een kader te vormen waarbinnen de onderzoeksresultaten geplaatst kunnen worden. Deze concepten zijn als codes in de linker kolom van Figuur 2 weergegeven. In de tweede coderingsfase, de reductiefase, zijn binnen deze concepten een aantal kernbegrippen bepaald, om een stap te zetten van beschrijvende naar meer conceptuele codes. Dit is axiaal coderen. De derde en laatste fase van het coderingsproces is de integratiefase, ook wel het selectief coderen. In deze fase zijn de eerdere codes getoetst aan de hand van de bestaande theorie over ‘portfolio werken’. Op deze manier kon een coherent verhaal ontstaan en een verfijning van het in eerste instantie gebruikte theoretisch kader ontwikkeld worden. Deze codes (uit de theorie van Clinton et al.) vallen te lezen in de laatste kolom van Figuur 2. De theoretische concepten uit figuur 2 zullen in het volgende hoofdstuk nader toegelicht worden.

Figuur 2: Coderingstabel

Open codering Axiale codering Selectieve codering

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Naar goede gewoonte neemt Air Liquide vrede met het bevestigen van zijn doelstellingen voor heel 2021 (stijging van de winst), wat echter al niet slecht is in een context van

Maar het blijft belangrijk om uzelf af te vragen of uw partner voldoende inkomen heeft als u komt te

Als u bijna met pensioen gaat en nog in dienst bent van de Rabobank, kunt u een cursus volgen om u voor te bereiden op uw pensioen. Kijk hiervoor op het

Ik ant- woord voorzichtig (omdat ik nog niet ben begonnen): ‘Dat hangt van u af.’ Hij laat me de voorpagina van Le Parisien zien, een artikel over dsk, tegen wie de aanklachten

6.3 Indien de gewenste herziening niet als een eenvoudige herziening is aan te merken, stelt de Journalist Opdrachtgever hiervan spoedig op de hoogte onder vermelding van

Door onze ruime expertise in holle wanden kunnen we ons onderscheiden met diverse afwerkingen. Al onze producten zijn CE

Antwoord: De keuze voor het type pensioencontract en invaren worden gemaakt door de sociale partners die zitting hebben in de Commissie Arbeidsvoorwaarde Pensioen.. Die

Op pensioendatum Partner aanmelden Rekenvoorbeeld Wat is nog meer handig om te weten?... Ik wil