• No results found

De positie van de leverancier onder eigendomsvoorbehoud in geval van doorverkoop

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De positie van de leverancier onder eigendomsvoorbehoud in geval van doorverkoop"

Copied!
53
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De positie van de leverancier onder eigendomsvoorbehoud in geval

van doorverkoop

Masterscriptie Floris Maessen

April 2015

(2)

Naam Floris Maessen

Studentnummer 6148719

Email

Begeleidster Selma de Groot

Datum 8 april 2015

(3)

Inhoudsopgave

1

INTRODUCTIE ... 1

Inleiding ... 1 1.1 Rechtvaardiging ... 3 1.2 1.2.1 Parlementaire geschiedenis ... 3

1.2.2 De Hoge Raad in Dix/ING ... 3

1.2.3 Verstijlen ... 4

1.2.4 Moment van vestigingshandeling ... 4

1.2.5 Positie banken ... 5

1.2.6 Economisch surplus ... 6

1.2.7 A-G Timmerman... 7

Plan van behandeling... 9

1.3

2

theoretisch kader ... 11

Het eigendomsvoorbehoud ... 11

2.1 2.1.1 Verlies van het eigendomsvoorbehoud ... 11

2.1.2 Geclausuleerd eigendomsvoorbehoud ... 12

2.1.2.1 Goede trouw ... 12

Het verlengd eigendomsvoorbehoud ... 13

2.2 2.2.1 Horizontaal verlengd eigendomsvoorbehoud ... 14

2.2.2 Verticaal verlengd eigendomsvoorbehoud ... 14

2.2.2.1 Zaaksvorming ... 14

2.2.2.2 Vordering uit doorverkoop ... 15

Samenvatting ... 16 2.3

3

Aanknopingspunten ... 17

Duitsland ... 17 3.1 3.1.1 Verlängerter Eigentumsvorbehalt ... 17 3.1.2 Globalzession ... 18

3.1.3 Samenvatting & tussenconclusie ... 20

België ... 22 3.2 3.2.1 Derdenwerking ... 22 3.2.2 Derdenbescherming ... 23 3.2.3 Voortverkoop ... 23 3.2.4 Faillissement ... 24 3.2.5 Zakelijke subrogatie ... 24 3.2.6 Accessoir recht ... 25

3.2.7 Nemo plus leer versus de vertrouwensleer ... 25

3.2.8 Superprioriteit & Verrijkingsverbod ... 25

3.2.9 Samenvatting & tussenconclusie ... 26

Nederland ... 28

3.3 3.3.1 Pandrecht ... 29

3.3.1.1 Beschrijving stil pandrecht ... 29

3.3.1.2 Analyse pandrecht bij voorbaat ... 30

3.3.1.2.1 Verzamelpandakte in samenwerking met een brancheorganisatie ... 31

(4)

3.3.2 Cessie ... 33

3.3.2.1 Beschrijving ... 33

3.3.2.2 Cessie zonder fiduciaverbod ... 33

3.3.2.3 Tussenconclusie... 35

3.3.3 Zaaksvervanging ... 36

3.3.3.1 Pandrecht en zaaksvervanging ... 36

3.3.3.2 Verzekeringsgelden ... 36

3.3.3.3 Art. 3:229 lid 2 als opmaat voor een pandrecht bij voorbaat voor de leverancier? ... 37

3.3.3.4 Tussenconclusie... 38

3.3.4 Nederlands internationaal privaatrecht ... 39

3.3.4.1 Beschrijving ... 39

3.3.4.2 De zaak... 39

3.3.4.3 De vordering... 40

3.3.4.4 Samenvatting & tussenconclusie ... 40

4

Conclusie ... 41

(5)

1 INTRODUCTIE Inleiding

1.1

Een leverancier onder eigendomsvoorbehoud kan zijn voorbehouden eigendom op verschillende (wettelijke) manieren verloren zien gaan.1 Mijn belangstelling gaat echter uit naar de gevolgen voor het eigendomsvoorbehoud in geval van een doorverkoop waarbij zowel de verkoper, koper en tweede koper professionele partijen zijn.

In de praktijk doet zich vaak de volgende situatie voor. De verkoper levert goederen onder een geclausuleerd eigendomsvoorbehoud aan de koper. De koper zal deze goederen proberen door te verkopen aan een derde om uit de opbrengsten de verkoper te kunnen voldoen. Nu in het professionele handelsverkeer rekeningen vaak niet terstond betaald worden zal de koper een vordering uit doorverkoop verkrijgen op de derde.

In het huidige systeem komt het eigendomsvoorbehoud door deze doorverkoop te vervallen en resteert voor de verkoper slechts een (concurrente) vordering op het vermogen van de koper. De bank zal ter zekerheid van het verleende bedrijfskrediet aan de koper een stil pandrecht krijgen op alle huidige en toekomstige vorderingen van de koper.2 De bank krijgt daardoor een eerste stil pandrecht op de vordering uit doorverkoop.

De leverancier onder eigendomsvoorbehoud ziet aldus zijn eigendomsrecht, het sterkste recht dat men op een goed kan hebben, in geval van doorverkoop verdwijnen zonder dat hij betaald krijgt of dat hij er een vorm van zekerheid voor in de plaats krijgt.3

Ik zou daarom willen onderzoeken of het mogelijk is om de positie van de leverancier onder eigendomsvoorbehoud (A) in geval van doorverkoop te versterken. Ik zal hierbij de volgende onderzoeksvraag hanteren:

In hoeverre zijn er aanknopingspunten vanuit het Nederlandse, Belgische en Duitse recht om binnen het Nederlandse rechtstelsel de positie van de leverancier onder geclausuleerd eigendomsvoorbehoud, in geval van doorverkoop, te versterken?

Voor de leesbaarheid van deze studie zal ik in het vervolg de volgende uitgangspunten hanteren:

1 Deze mogelijkheden bespreek ik in paragraaf 2.1.1. 2

Dit zal doorgaans geschieden door middel van een verzamelpandakte.

3 Art. 5:1 BW

(6)

(i) Ik zal de verkoper of leverancier onder eigendomsvoorbehoud aanduiden met een (A), de koper onder eigendomsvoorbehoud met een (B) en de tweede koper of derde met een (C); (ii) Ik zal het vorige punt ook hanteren in citaten; en

(iii) Om herhaling te voorkomen zal ik in het vervolg niet herhalen dat de levering geschied met een geclausuleerd eigendomsvoorbehoud tenzij anders aangegeven.

Voordat ik echter met de behandeling van mijn onderzoeksvraag begin zal ik toelichten waarom ik het wenselijk acht dat de positie van de leverancier (A) versterkt wordt. Dit zal ik doen aan de hand van verscheidenen invalshoeken waarbij ik onder meer de wetgever, de rechtspraak en verschillende schrijvers zal behandelen.

(7)

Rechtvaardiging 1.2

1.2.1 Parlementaire geschiedenis

De parlementaire geschiedenis stelt dat: ˈˈWie goederen levert, behoort zich hiertoe te kunnen

bewapenenˈˈ.4

Hieruit blijkt dat de wetgever het van belang heeft geacht dat een leverancier (A) zich moet kunnen wapenen om de vordering(en) die de verkoper (A) heeft op de koper (B) betaald te zien worden. De wetgever merkt tevens op dat:

ˈˈindien de verkoper (A), zo hij geen eigendomsvoorbehoud, doch slechts een bezitloos pandrecht zou kunnen bedingen, als kredietgever achter moeten staan bij de geldkredietgever die zich eerder op alle tegenwoordige en toekomstige goederen van de koper (B) een bezitloos pandrecht heeft bedongen, wat, als de koper (B) een onderneming drijft, gemakkelijk het geval is.ˈˈ5

Hieruit komt naar voren dat de wetgever het van belang acht dat de verkoper (A) niet plaats moet nemen achter de bank. De oplettende lezer zal onmiddellijk opvallen dat dit indirect juist gebeurt in geval van doorverkoop. Hoewel in mijn voorbeeld de goederen niet meer in het bezit zijn van de koper (B) moet de wetgever hebben geweten dat zaken (vaak) niet voor langere tijd bij de koper (B) zullen verblijven. Het is praktijk dat de koper (B) de geleverde zaken doorverkoopt waarna de koper (B) een vordering op de derde (C) zal krijgen. De vordering op de derde (C) zal onder de verzamelpandakte van de bank komen te vallen en de leverancier (A) blijft met lege handen achter. En laat dit nou datgene zijn wat de wetgever in beginsel heeft willen voorkomen.

1.2.2 De Hoge Raad in Dix/ING

In het arrest Dix/ING heeft de Hoge Raad de verzamelpandakteconstructie aangenomen. De Hoge Raad wijst er zelf op dat er door de verzamelpandakteconstructie weinig tot niets overblijft voor concurrent schuldeisers van met bancair krediet gefinancierde bedrijven.6 Ook de Hoge Raad zal er mee bekend zijn dat er in de praktijk vaak sprake zal zijn van doorlevering in de normale bedrijfsuitoefening waardoor de leverancier een concurrent schuldeiser wordt. De Hoge Raad stelt in dit arrest dat de verzamelpandakte constructie de positie van de concurrente schuldeiser in verre mate heeft uitgehold.7 Maar desondanks is de Hoge Raad toch van mening dat:

4 Parl. Gesch. boek 3, p. 388. 5 Parl. Gesch. boek 3, p. 388. 6

HR Dix/ING r.o. 4.8.2.

7 HR Dix/ING r.o. 4.8.3.

(8)

ˈˈVoor zover zij goederen leveren staan hun [de leveranciers, F.M.] in het algemeen voldoende mogelijkheden ten dienste zich de eigendom voor te behouden of zekerheid te bedingen voor de voldoening of het verhaal van hun vorderingen.ˈˈ8

Met een welwillende lezing zou hier geïnterpreteerd kunnen worden dat de Hoge Raad vindt dat er naast het eigendomsvoorbehoud en pandrecht nog andere mogelijkheden zijn voor de leverancier (A) om zich te beschermen dan thans in de praktijk worden gebruikt. Alhoewel ik geen concrete aanwijzing heb voor wat ze dan bedoelen biedt het wellicht wel een opening om dit verder te onderzoeken.

1.2.3 Verstijlen

Een schrijver die de positie van de leverancier beoogt te versterken is Verstijlen. Behalve kritische kanttekeningen bij arresten waarbij de Hoge Raad de laatste ‘kruimels’ omtrent zekerheden aan de kredietverstrekkers heeft gegeven schreef hij een kleine 10 jaar geleden het volgende:9

ˈˈDoet het niet meer recht aan de betrokken belangen, dat de leverancier die zijn bereidheid om de schuldenaar een zaak op krediet te leveren afhankelijk heeft gemaakt van de verkrijging van een pandrecht op de nieuwe zaak of vordering prevaleert boven degene [de bank, F.M.] die toevallig in de positie was eerder een vestigingshandeling te verrichten? De keuzes die de wetgever en rechtspraak in Duitsland en Frankrijk hebben gemaakt, suggereren een bevestigende beantwoording van deze vragen.ˈˈ10

Verstijlen bezigt hier de gedachten dat de band die de leverancier (A) heeft met het geleverde goed en de daaruit voortspruitende vordering (B-C) een eerste stil pandrecht op deze vordering rechtvaardigt. In ieder geval een pandrecht welke rang heeft boven die van de bank. Het eerste stil pandrecht van de bank ontstaat doordat de bank een eerdere vestigingshandeling verricht. Dit zal ik in de volgende paragraaf toelichten.

1.2.4 Moment van vestigingshandeling

De vordering die ontstaat bij doorverkoop is in beginsel een absoluut toekomstige vordering nu deze ontstaat uit een nieuwe rechtsverhouding. Deze nieuwe rechtsverhouding vloeit voort uit de koopovereenkomst van de koper (B) en de derde koper (C). Hoewel de vordering uit doorverkoop bij voorbaat is verpand aan de bank moet de bank nog wel de vestigingshandelingen verrichten. Dit doet

8 HR Dix/ING r.o. 4.9.4. 9

Zie noot Verstijlen bij HR Dix/ING en HR Van Leuveren/ING.

10 Verstijlen, TvPr 2006, p. 1191.

(9)

zij door middel van het registreren van de verzamelpandakte. Indien de koper (B) de vordering uit doorverkoop bij voorbaat zou hebben verpand aan de leverancier (A) zou de leverancier de vestigingshandeling op dezelfde dag als de bank moeten registreren. Nu over het algemeen mag worden aangenomen dat een leverancier niet bekend is met een dergelijke praktijk is dit lastig te bereiken voor een leverancier (A). Verstijlen schreef hierover het volgende:

ˈˈDe sterkere positie van de financier berust op de eerdere vestigingshandeling die in artikel 3:97 lid 2 (jo. 98) B.W. hoger wordt aangeslagen, niet op een ouder recht. Maar is de omstandigheid dat een financier eerder in staat is geweest een vestigingshandeling te verrichten werkelijk een rechtvaardiging voor de sterkere positie van die financier? Of behoort de band tussen de door de leverancier (A) onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaak en de daaruit voortspruitende nieuwe vordering te prevaleren?ˈˈ11

Ik ben het eens met het argument dat het afbreuk doet aan de positie van de leverancier dat zij plaats moet nemen achter de bank nu deze slechts een eerdere vestigingshandeling heeft verricht.

Bij registratie wordt niet het tijdstip vastgelegd maar alleen de datum. Dit zou betekenen dat indien het mogelijk wordt voor de leverancier (A) om te bewerkstelligen dat hij de onderhandse akte op de zelfde dag als de bank zou kunnen registreren dat de leverancier op grond van de prior-tempore regel in eenzelfde positie als de bank zou kunnen verkeren.

Hierbij zou ik graag willen opmerken dat ik mij afvraag hoe lang een dergelijke constructie zou kunnen duren. Het zou niet verbazen dat de banken nadien zouden clausuleren dat de koper (B) geen zekerheidsrechten mag verlenen aan leveranciers (A) die nadelig voor de bank zouden zijn.12

1.2.5 Positie banken

Verdedigd wordt dat het terecht is dat de vordering uit doorverkoop verpand wordt aan de bank nu dit door middel van de kredietverstrekking en verzamelpandakte tussen de koper en kredietverstrekker is overeengekomen.13 Dat indien de leverancier (A) een eerste pandrecht wil bedingen hij hier zelf zorg voor moet dragen. Dit argument vind ik geen goede grondslag nu de koper (B) in de meeste gevallen

11 Verstijlen, TvPr 2006, p. 1191. 12

Verstijlen beschrijft in Verstijlen, TvPr 2006, een praktijk waarbij een brancheorganisatie namens de leveranciers onder eigendomsvoorbehoud een verzamelpandakte zou registreren als ware een bank om aldus tot een evenwichtigere praktijk te komen. Dit zou een ware paritas creditorum tot gevolg hebben. Deze mogelijkheid bespreek ik in paragraaf 3.3.1.2.1.

13

Niet elke koper (B) heeft een (nood) krediet bij de bank en heeft daarom ook niet al zijn huidige en toekomstige vorderingen stil verpand aan de bank.

(10)

zou kiezen voor de huisbank.14 Al is het maar dat deze hele theorie slechts speelt in geval van financiële moeilijkheden van de koper. De koper (B) is dan vaak al aangewezen op het beleid van de huisbank nu indien deze zijn zekerheden zal uitwinnen een faillissement onvermijdelijk zal zijn.

Van den Heuvel verdedigt in haar dissertatie de zeer sterke voorrangspositie die de bank als gevolg van het generieke zekerheidsrecht inneemt. Zij is van oordeel dat deze positie wordt gerechtvaardigd door het belang van de bancaire kredietverlening en de verplichte monitoring van het functioneren van de onderneming. Volgens Van den Heuvel worden de overige schuldeisers beschermd door de zware verantwoordelijkheid van de bank ten aanzien van hun belangen.15

Dat het bovenstaande zal leiden tot hogere kosten voor de kredietverstrekking van de bank of dat banken hierdoor minder zullen uitlenen is mijns inziens slechts een aanname. De praktijk wijst uit dat in landen waar wel een verlengd eigendomsvoorbehoud bestaat eenzelfde financieringspraktijk bestaat als in Nederland.

1.2.6 Economisch surplus

Een belangrijk argument ter onderbouwing voor een mogelijke rangwisseling tussen de verkoper (A) en de bank is het volgende. Indien de verkoper (A) een stil pandrecht bij voorbaat zou bedingen op de vordering (B-C) van de koper (B) op de derde (C) zou hij, zoals eerder beschreven, plaats moeten nemen achter de bank die gebruik maakt van een verzamelpandakte. Doordat de kredietverstrekking vaak vele malen hoger zal zijn dan de vordering die de leverancier (A) heeft op de koper (B) blijft er logischerwijs niets over voor tweede pandhouders.

De leverancier (A) zou in het gunstigste geval kunnen bewerkstelligen dat hij zijn stille pandrecht op dezelfde dag registreert als de bank. Hierdoor kunnen de leverancier (A) en de bank gelijk in rang zijn maar zou er naar rato van hun vorderingen worden uitbetaald.16 Nu zoals gezegd de bank een velen malen hogere vordering heeft zou dit voor de verkoper (A) weinig zoden aan de dijk zetten. Om nog maar te zwijgen over de administratieve rompslomp van het registreren van de verzamelpandakte welke een gemiddeld leverancier niet gewend is.

14

Ik ben mij bewust dat dit een stellige aanname is. De koper (B) zal zeer waarschijnlijk de bank zou verkiezen boven de verkoper (A) nu de bank het bedrijfskrediet van de koper (B) faciliteert. Maar de bank heeft zijn positie ook te danken aan het feit dat de bank vanaf de start, in de vorm van een starterskrediet, betrokken is bij de onderneming en daardoor een eerste pandrecht heeft gecreëerd.

15

Van den Heuvel, diss. 2004, p. 196.

16 HR Rivierland/Gispen. De dag van de aanbieding van de registratie heeft te gelden als dag van registratie.

(11)

Indien de leverancier (A) echter eerste pandhouder zou zijn blijft er voor de bank als tweede pandhouder een interessant gedeelte van de vordering uit doorverkoop over.17 Er mag er vanuit worden gegaan dat de koper onder eigendomsvoorbehoud de zaak zal doorverkopen met een economisch surplus. Hierbij valt te denken aan overheadkosten en een winstopslag. Nu de verkoper (A) slechts de kosten van de geleverde zaak vergoed wil zien, blijven deze overige gelden beschikbaar voor de bank. Hieruit blijkt dat het niet de een of de ander hoeft te zijn (de bank of de leverancier) maar dat ze ook beiden in een acceptabele positie kunnen verkeren. Bij dit voorbeeld ga ik er vanuit dat er geen horizontaal eigendomsvoorbehoud is bedongen en dat het eigendomsvoorbehoud niet geldt voor andere vorderingen die voortvloeien uit de verhouding tussen de leverancier (A) en de koper (B).18

Hierbij merk ik ook graag een meer technisch / financieel aspect op aan de hand van het volgende voorbeeld. Indien we de vordering uit doorverkoop gaan ontleden zouden we heel eenvoudig geschetst op het volgende uit kunnen komen. Indien we uitgaan van de volgende bedragen:

De zaak $5, -

Overhead $4, -

Winst $2, -

Vordering uit doorverkoop $11, -·

Globaal gezien wordt de $5, - die de zaak kost (voor-) gefinancierd door de leverancier (A). De bank financiert met zijn positie als huisbank / kredietverstrekker (grofweg gezien) de overhead kosten. Het argument dat het de bank is die het hele bedrijfsproces mogelijk maakt en het risico loopt en daarom terecht een eerste rangs positie heeft op de doorverkoop vordering is mijns inziens nog niet zo vanzelfsprekend. Nu de bank zich als tweede pandhouder ook mag voldoen uit de winst ($2, -) heeft de bank al een sterkere positie dan overige crediteuren. Dit zou echter verdedigbaar zijn nu de bank een groter risico draagt.

1.2.7 A-G Timmerman

Ik zie mij in het voor aangaande tevens gesterkt door de heer Timmerman in zijn hoedanigheid als advocaat generaal in het arrest van de Hoge Raad Van Leuveren / ING.19 Timmerman stelt hier vraagtekens bij de veronderstelling van de Hoge Raad dat het in ieders belang is dat krediet wordt verkregen op eenvoudige wijze en tegen geringe kosten. Hij merkt hierbij terecht op dat de

17 Er zijn gevallen denkbaar dat er geen surplus zou overblijven voor de bank als tweede pandhouder. Vooral ten

tijden van faillissement zou een dergelijke situatie denkbaar zijn.

18

Art. 3:92 lid 2 BW.

19 HR Van Leuveren/ING, punt 3.44. van A-G Timmerman.

(12)

verstrekking van krediet het mogelijk maakt om een onderneming te starten en voort te zetten maar dat hierbij ook de werknemers, leveranciers en afnemers (minstens zo) onontbeerlijk zijn. Timmerman schrijft dat hij geen bevredigende rechtvaardiging heeft kunnen bedenken voor de vraag wat de banken zo anders maakt dat zij een bijzondere positie en verhaalsrecht innemen in vergelijking met werknemers, leveranciers, afnemers en andere concurrente schuldeisers.

Ik sluit mij graag aan bij de redenering van de heer Timmerman. De vordering uit doorverkoop heeft slechts bestaansrecht door de medewerking van de leverancier (A). Het doet afbreuk aan de positie van de leverancier (A) om alle zekerheden aan de bank te doen toekomen. Het in paragraaf 1.2.5 aangehaalde argument van Van den Heuvel vind ik in dit licht dan ook minder sterk.

(13)

Plan van behandeling 1.3

Aan de hand van verschillende juridisch bronnen (parlementaire geschiedenis, de Hoge Raad in Dix/ING, Verstijlen en A-G Timmerman) en invalshoeken (moment van vestigingshandeling, positie banken en economisch surplus) heb ik proberen aan te geven dat mijn wens om de positie van de leverancier (A) te versterken niet uit de lucht is gegrepen. Behalve dat ik het persoonlijk rechtvaardig acht dat de positie van de leverancier (A) wordt versterkt zie ik mij op dit punt dan ook gesterkt door een breed spectrum aan ondersteunende argumenten.

In hoofdstuk 2 zal ik eerst het theoretisch kader van het eigendomsvoorbehoud en het verlengd eigendomsvoorbehoud uiteen zetten. Dit zal inzicht verschaffen in de vormgeving en werking van het Nederlands verlengd eigendomsvoorbehoud.

Ik zal na het theoretisch kader in hoofdstuk 3 aan de hand van twee buitenlandse rechtsstelsels, die beide een verlengd eigendomsvoorbehoud kennen, bekijken hoe zij tot dit verlengd eigendomsvoorbehoud zijn gekomen en bekijken of hier mogelijk aanknopingspunten liggen om de positie van de leverancier (A) te versterken. Na het bespreken van deze twee rechtsstelsels zal ik bekijken of er mogelijk aanknopingspunten in het Nederlandse recht zijn om de positie van de leverancier (A) te versterken.

Ik zal in hoofdstuk 3 beginnen met Duitsland. In Duitsland is er door middel van een wisselwerking tussen de rechtspraak en de praktijk een oplossing gevonden om de zwakke positie van de leverancier (A) te versterken. Hierbij hebben (zelfs) de banken hun medewerking verleend.

Hierna zal ik in hoofdstuk 3 het Belgisch verlengd eigendomsvoorbehoud bespreken. In België treedt op 1 januari 2017 de nieuwe Pandwet in werking waarin de Belgische wetgever via wijzigingen in de Pandwet de positie van de leverancier beoogt te versterken.20

België en Duitsland zijn bij uitstek geschikt om mogelijke aanknopingspunten in Nederland te bekijken. Naast het feit dat deze twee landen onze grootste handelspartners zijn heeft Duitsland de positie van leveranciers (A) versterkt via de rechtspraak en heeft België ervoor gekozen om dit door middel van de wetgever te doen. In beginsel zijn dit de twee instrumenten om de rechtspositie van personen of goederen te wijzigen. Het verkrijgen van inzicht in deze twee rechtsstelsels, op het gebied van het verlengd eigendomsvoorbehoud, kan een bijdragen leveren aan mijn analyse om de positie van de Nederlandse leverancier te versterken.

20 Op 26 november 2014 heeft de Belgische wetgever besloten om de inwerkingtreding van de Pandwet uit te

stellen tot 1 januari 2017 i.p.v. 1 december 2014. Het elektronisch pandregister was niet gereed waardoor uitstel noodzakelijk was.

(14)

Ik acht het hierna van belang om te bekijken of er aanknopingspunten zijn vanuit het Nederlandse recht om de positie van de leverancier (A) te versterken. Het kan mogelijk zijn dat de positie van de leverancier (A) in geval van doorverkoop versterkt kan worden door gebruik te maken van in Nederland erkende rechtsfiguren. Doordat ik in hoofdstuk 2 het theoretisch kader betreffende het eigendomsvoorbehoud uiteen heb gezet zal ik hierbij verder gaan met het bespreken van bepaalde andere Nederlandse rechtsfiguren. Behalve pandrecht, cessie en zaaksvervanging zal ik daarbij tevens kijken naar eventuele mogelijkheden vanuit het Nederlandse internationaal privaatrecht.

Aangekomen bij de conclusie zal ik in hoofdstuk 4 bespreken welke aanknopingspunten gebruikt kunnen worden om de positie van de leverancier in geval van doorverkoop te versterken. Ik zal in de conclusie specifiek mijn onderzoeksvraag beantwoorden. Nu de samenvattingen en tussenconclusies op het eind van de paragrafen een uitgebreid overzicht geven van de door mij behandelde onderwerpen zal ik deze in de conclusie niet herhalen.

(15)

2 THEORETISCH KADER Het eigendomsvoorbehoud 2.1

Onderzoek wijst uit dat er in de meeste gevallen een eigendomsvoorbehoud is opgenomen in de algemene voorwaarden tussen professionele leveranciers (A) en afnemers (B). In geval van levering aan een consument komt een voorbehouden eigendom een stuk minder voor.21 Artikel 5:1 BW luidt: ˈˈeigendom is het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebbenˈˈ. Hieruit kan afgeleid worden dat het eigendomsvoorbehoud (in theorie) dus de meest verregaande vorm van zekerheid is die een leverancier (A) zich kan voorbehouden.22 Aan het eigendomsvoorbehoud is in het nieuwe burgerlijk wetboek in totaal één artikel gewijd, te weten art. 3:92 BW. Het eigendomsvoorbehoud houdt een voorwaardelijke overdracht van de eigendom in onder de opschortende voorwaarde van de voldoening van de betaling van de koopprijs.23 Op basis van lid 2 kan er slechts een geldig eigendomsvoorbehoud worden bedongen in de volgende drie gevallen:

1) vorderingen betreffende de tegenprestatie voor krachtens de overeenkomst geleverde of nog te leveren zaken;

2) vorderingen betreffende de tegenprestatie voor krachtens een dergelijke overeenkomst tevens verrichtte of te verrichten werkzaamheden; en

3) vorderingen wegens tekortkoming in de nakoming van dergelijke overeenkomsten.

2.1.1 Verlies van het eigendomsvoorbehoud

Het eigendomsbehoud vervalt behalve bij de in art. 3:92 lid 3 BW opgesomde gevallen ook in geval van natrekking24, vermenging en zaaksvorming respectievelijk art. 5:3 jo 5:14, 5:15 en 5:16 BW.25 Buiten deze in de wet geregelde gevallen kan het eigendomsvoorbehoud tevens komen te vervallen indien de koper (B) de zaak doorverkoopt. De koper (B) kan hiertoe bevoegd zijn doordat deze doorverkoop valt onder de normale uitoefening van zijn bedrijf.

De Asser schetst met betrekking tot de geldigheid van de overdracht:

ˈˈMen zal ter verklaring van de geldigheid van de overdracht aan de derde moeten aannemen

dat de overdracht door de oorspronkelijke vervreemder aan de verkrijger (B) onder eigendomsvoorbehoud niet alleen geschiedt onder de opschortende voorwaarde van

21 Snijders & Rank-berenschot 2012, par. 486. 22

Hennis, JutD 2014/17: ‘Het eigendomsvoorbehoud is niet een ‘echt’ zekerheidsrecht in de zin van boek 3 BW, maar een hybride vorm: een verbintenisrechtelijke constructie met goederenrechtelijke aspecten’.

23 Art. 3:92 lid 1 BW.

24 Het eigendomsvoorbehoud vervalt niet indien de onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaak de hoofdzaak

betreft.

25 Asser/Mijnssen, Van Mierlo & Van Velten 3-III 2003/432 e.v.

(16)

voldoening van de prestatie maar tevens onder de opschortende voorwaarde dat de verkrijger onder eigendomsvoorbehoud de zaak in de normale uitoefening van zijn onderneming vervreemdt aan een derde.ˈˈ26

Hieruit blijkt dat er twee mogelijkheden zijn waardoor het eigendomsvoorbehoud op de zaak kan komen te vervallen. In eerste instantie door voldoening van de prestatie door de verkrijger (B). Maar echter ook indien de verkrijger (B) de zaak vervreemdt (doorverkoopt) in de normale uitoefening van zijn bedrijf. Deze voorwaarden zijn niet cumulatief. Het in vervulling gaan van een van deze twee voorwaarden doet de eigendom overgaan op de verkrijger (B). In het geval van de doorverkoop zal er dan sprake zijn van een samenval van rechtsmomenten. Dit betekent dat tegelijkertijd als de eigendom van de verkoper (A) overgaat op de koper (B) de eigendom overgaat op de derde (C).

2.1.2 Geclausuleerd eigendomsvoorbehoud

De koper (B) kan bevoegd zijn tot vervreemding in de normale uitoefening van zijn bedrijf indien er sprake is van een geclausuleerd eigendomsvoorbehoud. Deze clausule wordt doorgaans aangeduid als beschikkingsbevoegdheidsclausule of bevoegdheidsclausule.27 De bevoegdheid tot vervreemden hoeft echter niet schriftelijk of nadrukkelijk te zijn vastgelegd nu deze ook kan voortvloeien uit de tussen de verkoper en koper bestaande rechtsverhouding.28

2.1.2.1 Goede trouw

Is de koper (B) niet bevoegd tot vervreemding in de normale bedrijfsuitoefening kan de zaak toch rechtsgeldig worden overgedragen aan de derde (C). Hiervoor is vereist dat de derde (C) te goeder trouw is en hij de zaak anders dan om niet verkrijgt.29 Tevens mag de levering niet constitutum possessorium geschieden nu de koper (B) slechts houder is van de zaak.30

Zoals hiervoor aangegeven is voor de goede trouw van de derde (C) het moment van voltooiing van de levering bepalend. In een aantal arresten is het begrip goede trouw nader uitgelegd. De derde (C) is niet verplicht tot onderzoek indien er geen reden is tot twijfel aan de financiële positie en reputatie van de koper (B).31 Ook indien de derde koper (C) wist of behoorde te weten dat er in de desbetreffende branche geleverd wordt onder eigendomsvoorbehoud kan er sprake zijn van goede

26

Asser/Van Mierlo & Van Velten 3-VI* 2010/546 (onderstreping F.M.).

27 Snijders & Rankberenschot 2007, nr. 494; Reehuis 1998, nr. 69. 28 Reehuis, 2013, nr. 69; HR Love/Love. 29 Art. 3:86 lid 1 BW. 30 Art. 3:11 en 3:115 a BW. 31 HR Hoogovens/Matex.

(17)

trouw. Dit is het geval indien de derde (C) geen reden had tot twijfel van een juiste afwikkeling tussen de verkoper (A) en koper (B).32

Indien de derde (C) niet te goeder trouw is dan vervalt het eigendomsvoorbehoud van de leverancier (A) niet. Het eigendomsvoorbehoud blijft op de zaak rusten en de verkoper (A) zou de zaak kunnen terugnemen als eigenaar van de zaak. Hiervoor is dan wel vereist dat de koper (B) tekortschiet in zijn betalingsverplichting aan de verkoper (A).

Het verlengd eigendomsvoorbehoud 2.2

In de voorgaande paragrafen heb ik een korte schets gegeven van wat het eigendomsvoorbehoud inhoudt, waarvoor dit gebruikt kan worden en hoe dit kan komen te vervallen. Hierbij is tevens kort aandacht besteed aan de bevoegdheid tot doorverkoop van de koper. In de volgende paragrafen zal ik mij echter toespitsen op het verlengd eigendomsvoorbehoud.

De vorige paragraaf laat ons zien dat de leverancier (A) zijn eigendomsvoorbehoud verloren kan zien gaan zonder dat de vordering waarop het eigendomsvoorbehoud ziet voldaan is. Dit is vreemd nu in eerste instantie de leverancier (A) een zekerheid heeft die: ˈˈde meest ver strekkende vorm van

zekerheid is die een schuldeiser zich kan denkenˈˈ.33

Nu het echter van belang is voor een vlot en soepel lopende handelspraktijk is dit echter niet onbegrijpelijk omdat de derde ervan uit moet kunnen gaan dat de door hem gekochte zaak volledig aan hem in eigendom overgaat vrij van andere rechten. Wat mijns inziens echter knelt is dat de verkoper (B) na deze doorverkoop niet alleen zijn ‘sterkst mogelijke’ positie verliest maar hiervoor ook geen ander zekerheidsrecht in de plaats krijgt. Van een surrogaatzekerheid voor de verkoper (A) is aldus geen sprake.

De leverancier (A) offert zijn eigendomsrecht op ten behoeve van de bedrijfsvoering van de koper (B). Al kan daarbij worden aangetekend dat deze opoffering ook mede het belang van de leverancier (A) dient nu de doorverkoop mede de basis vormt voor de betaling van de koper (B) aan de leverancier (A). Beargumenteerd kan worden dat indien de vordering toekomt aan het algemeen vermogen van de koper(B) dit aanvaardbaar zou zijn nu alle gezamenlijke schuldeisers voldaan zullen worden uit deze vordering. Dit is echter niet het geval nu deze doorverkoop vordering over het algemeen valt onder de verzamelpandakte van de kredietverstrekker. Dit betekent dat de leverancier (A) niet alleen zijn zekerheidsrecht ziet verdwijnen maar tevens de vordering die hiervoor in de plaats komt gesecureerd ziet worden aan de bank door middel van een stil pandrecht.

32

HR Hoogovens/Matex; HR Seneca/Forum Bank; HR Philippens/Omsa.

33 Snijders & Rank-Berenschot 2012, nr. 486.

(18)

Dit probleem kan worden opgelost door het eigendomsvoorbehoud ook te laten gelden voor zaken of vorderingen die uit de zaak waarop een eigendomsvoorbehoud rust voort vloeien. Een dergelijke constructie wordt aangeduid met een verlengd eigendomsvoorbehoud waarvan er twee zijn te onderscheiden.

2.2.1 Horizontaal verlengd eigendomsvoorbehoud

In de eerste plaats is er het horizontaal verlengd eigendomsvoorbehoud. Dit houdt in dat de leverancier (B) het eigendomsvoorbehoud ook bedingt voor andere vorderingen die hij op de koper (B) heeft en zal gaan hebben. Wel is vereist dat deze vorderingen dan voortvloeien uit eerdere of latere leveringen aan de koper (B). Een horizontaal verlengd eigendomsvoorbehoud is in het Nederlandse recht in beperkte mate mogelijk. In beperkte mate nu het betrekking moet hebben op krachtens geleverde of te leveren zaken.34 Een andere vordering die de leverancier (A) heeft op de koper (B) valt niet onder een Nederlands horizontaal verlengd eigendomsvoorbehoud.

2.2.2 Verticaal verlengd eigendomsvoorbehoud

Naast dit horizontaal verlengd eigendomsvoorbehoud is er ook nog een tweede verlengd

eigendomsvoorbehoud mogelijk welke wordt aangeduid met het ‘verticaal verlengd

eigendomsvoorbehoud’. Hierbij zijn twee gevallen mogelijk.

2.2.2.1 Zaaksvorming

Ten eerste is er de route van de zaaksvorming. Verkoopt de leverancier (A) leer onder eigendomsvoorbehoud aan de koper (B) waarna laatstgenoemde dit leer verwerkt dan vervalt het eigendomsvoorbehoud. Een nieuw gevormde zaak zal namelijk toebehoren aan de persoon die de nieuwe zaak vormt.35 Het eigendomsvoorbehoud van de leverancier (A) gaat hierdoor verloren buiten zijn macht om. Voor de invoering van het Nieuw Burgerlijk Wetboek was het mogelijk om een levering bij voorbaat overeen te komen van de nieuwe zaak. Hierdoor kreeg de leverancier (A) als surrogaatzekerheid de eigendom van de nieuwe zaak overgedragen tot zekerheid van de initiële koopvordering (A-B). Na de invoering van het Nieuw Burgerlijk Wetboek is dit niet meer mogelijk nu een dergelijke zekerheidsoverdracht onder het fiduciaverbod valt.

Opmerking verdient hierbij dat het in zeer beperkte mate mogelijk is om deze barrière te omzeilen.36 Hierbij zijn twee mogelijkheden. De wet geeft de mogelijkheid dat de eigendom toch kan blijven toebehoren aan de leverancier (A) indien dit door de kosten van de vorming wegens hun geringe

34 Art. 3:92 lid 2 BW. 35

Art. 5:16 lid 2 BW.

36 Zwitser, WPNR 3/02/1996.

(19)

omvang niet wordt gerechtvaardigd.37 Een tweede mogelijkheid zou zijn dat een leverancier (A) een clausule zou vormgeven waarin duidelijk wordt aangegeven dat enigerlei zaaksvorming uitsluitend ten behoeve van de leverancier (A) kan geschieden en deze derhalve als zaaksvormer gezien moet worden.38

2.2.2.2 Vordering uit doorverkoop

De tweede vorm van verticaal verlengd eigendomsvoorbehoud betreft de onderzoeksvraag van deze studie, wat indien de koper (B) de zaak ongemoeid laat en deze in dezelfde vorm doorverkoopt aan een derde (C) terwijl de koper (B) al zijn huidige en toekomstige vordering stil heeft verpand aan de bank. Het is naar het huidige recht voor de verkoper (A) niet mogelijk om zekerheid te krijgen uit de vordering die de koper (B) verkrijgt op de derde koper (C). Althans, het is niet mogelijk een goederenrechtelijke positie te verwerven, op de vordering die bij doorverkoop ontstaat, die voor een eerder gevestigd pandrecht bij voorbaat gaat van de bank.39

De enige mogelijkheid die de verkoper (A) momenteel voor handen heeft is dat hij een pandrecht bij voorbaat bedingt op de vordering die de koper (B) verkrijgt op de derde koper (C). Zoals hiervoor echter aangegeven heeft de bank een pandrecht bij voorbaat bedongen op alle toekomstige vorderingen van de koper (B). De bank zal door middel van de verzamelpandakte elke dag de benodigde vestigingshandeling verrichten die nodig is om het stil pandrecht bij voorbaat, op de vordering die ontstaat uit doorverkoop, daadwerkelijk tot stand te laten komen.

Dat verpanding bij voorbaat door het bovenstaande derhalve geen zoden aan de dijk heeft gezet voor de leverancier onder eigendomsvoorbehoud zal niet verwonderen. Het cederen van de vordering uit doorverkoop zal in strijd zijn met het fiduciaverbod nu deze in beginsel zal hebben te gelden als een zekerheidsoverdracht.

Zoals in het voorgaande is besproken blijkt de positie van de leverancier (A) weinig benijdenswaardig. Het zou echter ook op andere manieren mogelijk moeten zijn om het eigendomsvoorbehoud ook te laten gelden op de vordering die ontstaat bij doorverkoop. Deze zal ik in het volgende hoofdstuk uit een zetten.

37 Art. 5:16 lid 2 BW.

38 Bepalend hierin kan zijn of dit gebeurt in opdracht en voor risico van de leverancier. Tevens kan van belang

zijn wie beslissende invloed had op de productie, HR Breda/Antonius.

39 Verstijlen, TvPr 2006, p. 1190.

(20)

Samenvatting 2.3

De wetgever heeft ervoor gekozen dat een eigendomsvoorbehoud ook kan gelden voor vorderingen die voortvloeien uit eerdere of latere leveringen aan de koper (B). We hebben gezien dat het echter niet mogelijk is om het eigendomsvoorbehoud te laten uitstrekken tot zaken of vorderingen die voortvloeien uit de onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaak.

In het volgende hoofdstuk zal ik twee rechtstelsel bespreken welke beide wel een verticaal verlengd eigendomsvoorbehoud hebben. Ik zal hierna ook mogelijke aanknopingspunten vanuit het Nederlandse recht bespreken

(21)

3 AANKNOPINGSPUNTEN Duitsland

3.1

Om te beginnen zal ik een kort overzicht geven van het Duitse eigendomsvoorbehoud. Hierna zal ik ingaan op het Duits verlengd verticaal eigendomsvoorbehoud en de invloed die de Globalzession hierop heeft gehad.

Onder het Duitse recht kan alleen een eigendomsvoorbehoud worden bedongen op roerende zaken.40 Een (eenvoudig) eigendomsvoorbehoud (einfacher Eigentumsvorbehalt) strekt zich in beginsel uit tot de initiële koopvordering tussen leverancier en koper.41 §449 Bürgerliches Gesetzbuch sluit echter niet uit dat het eigendom van de zaak pas overgaat nadat alle vorderingen die bestaan of zullen ontstaan tussen de leverancier en koper zijn voldaan. Dit erweiterter Eigentumsvorbehalt (vrij vertaald, F.M.: uitgebreid eigendomsvoorbehoud) is dus niet slechts voor bepaalde vorderingen van toepassing zoals in het Nederlandse recht42 maar kan gelden voor de gehele zakelijke relatie tussen de leverancier (A) en de koper (B).43 Het Duitse eigendomsvoorbehoud is vormvrij en wordt in de regel zelfs geacht aanwezig te zijn.

3.1.1 Verlängerter Eigentumsvorbehalt

Daarnaast is het in Duitsland mogelijk om een verlengd eigendomsvoorbehoud (verlängerter Eigentumsvorbehalt) overeen te komen.44 Dit kan voor de gevallen het eigendom op de zaak door natrekking, vermenging of zaaksvorming verloren is gegaan. De leverancier (A) kan namelijk originaire eigendomsverkrijging op grond van §950 BGB uitsluiten. Dit zou betekenen dat de koper (B) de zaak zou vormen voor de verkoper (A). Op de nieuw gevormde zaak komt dan een eigendomsvoorbehoud te rusten ten behoeve van de verkoper (A). Een dergelijke clausule heet een Verarbeitungsklausel.45

Het is echter ook mogelijk om het eigendomsvoorbehoud te laten uitstrekken tot de vordering uit doorverkoop. De leverancier (A) kan clausuleren dat de koper (B) slechts over de zaak mag beschikken (lees: doorverkopen) indien hij de vorderingen die hieruit ontstaan bij voorbaat zal cederen aan de leverancier (A). De koper (B) draagt aldus de vordering uit doorverkoop over aan de leverancier (A).46 Op deze manier wordt het mogelijk voor de koper (B) om de koopprijs te

40 §449 (1) Bürgerliches Gesetzbuch.

41 Bamberger & Roth, Kommentar zum Bürgerliches Gesetzbuch, Band 1, 2003, §449, p. 1707. 42

Art. 3:92 lid 2 BW.

43 Bamberger & Roth, Kommentar zum Bürgerliches Gesetzbuch, Band 1, 2003 §449, p. 1711.

44 Bamberger & Roth, Kommentar zum Bürgerliches Gesetzbuch, Band 1, 2003 §449, p. 1710; Baur & Stürner,

2009, p. 856 e.v.

45

Bamberger & Roth, Kommentar zum Bürgerliches Gesetzbuch, Band 2, 2003 §950, p. 1741.

46 De overdraagbaarheid van vorderingen is geregeld in §398 e.v. Bürgerliches Gesetzbuch.

(22)

financieren door de vordering die ontstaat uit doorverkoop te cederen aan de verkoper (A). De verkoper (A) heeft op deze manier zekerheid gekregen in de vorm van de doorverkoopvordering (B-C) op het moment dat zijn eigendomsvoorbehoud is komen te vervallen.

De overdracht van een schuldvordering is in beginsel vormvrij en kan zelfs stilzwijgend ontstaan louter door de wilsovereenstemming tussen partijen. Toestemming van de schuldenaar (C) (derde koper) is niet vereist tenzij hij met de verkoper (B) is overeengekomen dat de schuldvordering (B-C) niet overdraagbaar is. In tegenstelling tot het Nederlandse recht hoeft de cessie tussen de eerste koper (B) en de leverancier (A) zelfs niet te worden medegedeeld aan de derde koper (C).47

3.1.2 Globalzession

Het probleem in de praktijk is dat een verlängerter Eigentumsvorbehalt geen doorgang kan vinden

door een eerder overeengekomen Globalzession met de bank.48 De Globalzession houdt grofweg gezien in dat alle huidige en toekomstige vorderingen stil zullen worden gecedeerd aan de bank. Nu het Duitse recht de in Nederland geldende beperking van art. 3:239 lid 1 BW49 niet kent vallen absoluut toekomstige vorderingen hier ook onder. Het is wel vereist dat de Globalzession overeenkomst het mogelijk maakt de goederen te identificeren op het moment dat ze ontstaan (Bestimmbarkeitsgrundsatz).50

Naar Duits recht is het tijdstip dat een cessie is overeengekomen doorslaggevend voor de vraag welke cessie voorrang geniet. Aangenomen kan worden dat het de bank is, in zijn rol als kredietverstrekker van de onderneming van de koper, die als eerste de cessie overeen is gekomen. De bank is vanaf het begin betrokken bij de onderneming en de leverancier (A) sluit in de regel pas later overeenkomsten met de koper (B). Nu de bank vaak als eerste een cessie overeen is gekomen zou dit betekenen dat het verlängerter Eigentumsvorbehalt slechts een fictief zekerheidsrecht zou zijn. De Duitse rechtspraak

heeft echter gekozen om de rechten van de leverancier onder eigendomsvoorbehoud (A) te laten prevaleren boven die van de bank.

Indien er een koopovereenkomst met een verlengd eigendomsvoorbehoud wordt overeengekomen kan de koper (B) niet anders dan wanprestatie plegen tegenover de verkoper (A). De koper (B) komt met de verkoper (A) overeen, op basis van de algemene voorwaarden van de verkoper (A), dat hij de

47 In Nederland is het vereist mededeling te doen aan de schuldenaar art. 3:94 BW tenzij er sprake is van een

stille cessie.

48

Bülow 2007, p 599 e.v.

49 Art. 3:239(1) BW: Pandrecht op een tegen een of meer bepaalde personen uit te oefenen recht kan worden

gevestigd bij authentieke of geregistreerde onderhandse akte mits dit recht op het tijdstip van de vestiging van het pandrecht reeds bestaat of rechtstreeks zal worden verkregen uit een dan reeds bestaande rechtsverhouding (onderstreping, F.M.).

50 Baur/Stürner, 2009, p. 814; C. Sigmanm, 2009, p. 100.

(23)

vordering uit doorverkoop zal cederen aan de verkoper (A). De vordering die ontstaat uit doorverkoop zal echter gecedeerd worden aan de bank nu deze cessie (vaak) eerder overeen is gekomen. Nu erbij een verlängerter Eigentumsvorbehalt als voorwaarde geldt dat de koper (B) de vordering uit

doorverkoop zal cederen aan de leverancier (A) pleegt hij aldus wanprestatie.

Het Bundesgerichtshof heeft in 1959 een arrest gewezen waarin het heeft gekozen voor de zijde van de leverancier onder eigendomsvoorbehoud (A).51 Het Bundesgerichtshof heeft hierbij voorkeur gegeven aan het prioriteitsbeginsel waardoor de bank (meestal) voorrang geniet. Echter, het

Bundesgerichtshof heeft ook geoordeeld dat een Globalzession onder omstandigheden in strijd met de

wet en goede zeden kan zijn. Dit baseert het Bundesgerichtshof op de gedachten dat de bank de koper onder eigendomsvoorbehoud (B) geen andere keus geeft dan te wanprestatie plegen jegens de leverancier (A).52

Doorslaggevend is het argument dat de bank met een aan zekerheid grenzende kennis moet hebben dat er in (bepaalde) sectoren louter geleverd wordt met een verlängerter Eigentumsvorbehalt.53 Nu de Globalzession van de bank in strijd was met de wet en de goede zeden was deze (deels) nietig

waardoor de bank genoodzaakt werd om met een oplossing te komen.54

Deze oplossing werd uiteindelijk gevonden in het uitsluiten van vorderingen die voortvloeien uit een verlengd eigendomsvoorbehoud in de Globalzession. Dit is onder andere mogelijk door deze vorderingen te cederen aan de bank onder de opschortende voorwaarden van het tenietgaan van het verlengd eigendomsvoorbehoud. Een dergelijke clausule wordt aangeduid als een dingliche

Teilverzichtsklausel.55

51 BGH 30 april 1959, BGHZ 30, 149; Baur & Stürner, 2009, p. 853. 52 BGH 30 april 1959, BGHZ 30, 149, rechtsoverweging 19.

53 Ik gebruik hier 'een aan zekerheid grenzende kennis' nu in beginsel dit een subjectieve kennis inhield. In latere

jurisprudentie is deze eis verruimd naar een meer objectievere maatstaf. Hierbij is doorslaggevend of het gebruikelijk is in een desbetreffende sector dat er gewerkt wordt met een verlengd eigendomsvoorbehoud. In het Duits wordt dit aangeduid met Branchenüblich.

54 §134 & § 138 Bürgerliches Gesetzbuch; BGH 30 april 1959, BGHZ 30, 149, rechtsoverweging 20. 55

Voor een meer uitgebreid overzicht van het ontstaan van de dingliche Teilverzichtsklausel alsmede een verdere uiteenzetting van het verlängerter Eigentumsvorbehalt verwijs ik naar Verheul, NTBR 2014/16.

(24)

3.1.3 Samenvatting & tussenconclusie

We zien dat het in Duitsland mogelijk is om een vordering te cederen ter zekerheid van een schuld. Dit betekent dat de leverancier (A) meerdere keuzes heeft om zijn vordering op de koper (B) te secureren. In het geval van doorverkoop kan de leverancier (A) clausuleren dat de onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaak doorverkocht mag worden indien de koper (B) de vordering uit doorverkoop (B-C) cedeert aan de leverancier (A).

Zoals we hebben gezien hebben ondernemingen in Duitsland vaak al hun huidige en toekomstige vorderingen gecedeerd aan de bank ter zekerheid van het bedrijfskrediet door middel van de

Globalzession.56 Het moment van overeenkomen van de cessie is doorslaggevend wat betekent dat de vordering uit doorverkoop gecedeerd wordt aan de bank.

Het Duitse Bundesgerichtshof heeft beslist dat de Globalzession van de bank met betrekking tot het verlengd eigendomsvoorbehoud van de leverancier (A) onder omstandigheden in strijd met de wet of goede zeden kan zijn. Het Bundesgerichtshof kwam tot deze conclusie omdat zij van mening is dat de bank moet weten dat (in bepaalde branches) goederen geleverd worden met een verlengd eigendomsvoorbehoud. De bank liet de koper (B) geen andere keus dan het plegen van wanprestatie tegenover de leverancier (A) nu de bank de vordering uit doorverkoop liet cederen aan zichzelf en niet aan de leverancier (A).

De keuze van het Bundesgerichtshof om de Globalzession in strijd met de wet en de goede zeden te achten is enigszins ongelukkig. Hoewel ik achter het doel sta wat ermee bereikt is, te weten de verbetering van de positie van de leverancier in geval van doorverkoop, vind ik dat contractsvrijheid in beginsel niet beperkt moet worden op grond van dit beginsel. Nu de bank als eerste een cessie overeenkomt kan dat mijns inziens niet leiden tot de conclusie dat de bank de koper (B) dwingt tot wanprestatie jegens de leverancier (A).

Een betere grondslag zou naar mijn mening zijn dat de leverancier (A) in de overeenkomst zou clausuleren dat er slechts bevoegdheid is tot doorverkoop indien de vordering die ontstaat uit doorverkoop aan hem wordt gecedeerd. Dat, indien er een eerder overeengekomen aanspraak uit cessie op de vordering zou zijn, deze geen werking mag hebben en er anders geen bevoegdheid tot doorverkoop zal zijn. Het gevolg zou hierbij zijn dat er een patstelling ontstaat tussen de leverancier (A) en de bank. De bank stelt dat de eerder overeengekomen cessie voorrang heeft en de leverancier (A) stelt dat de vordering anders niet tot stand zou zijn gekomen. Het Bundesgerichtshof zou op dat

56

Vgl. Nederland waar het dit gebeurd door het vestigen van een stil pandrecht door middel van de verzamelpandakte.

(25)

moment kunnen beslissen om te kiezen voor de zijde van de leverancier (A) door te stellen dat indien de leverancier (A) voet bij stuk zou houden er überhaupt geen vordering zal ontstaan die gecedeerd kan worden.

Het Bundesgerichtshof zou op grond van ˈˈVerstoß gegen Treu und Glaubenˈˈ (vrij vertaald, F.M.: redelijkheid & billijkheid) de leverancier (A) voorrang kunnen geven.57 De Duitse rechter kan op grond van dit beginsel mee in overweging nemen wat gebruikelijk is in de praktijk. Nu het gebruikelijk is dat leveranciers (A) leveren met een verlängerter Eigentumsvorbehalt kan het

Bundesgerichtshof de eis tot nakoming van de bank jegens de koper (B) op grond van dit beginsel onredelijk achten. Dit zou mijn inziens tot hetzelfde resultaat leiden maar gebaseerd zijn op een betere grondslag.

Als achterliggend argument zou kunnen worden gegeven dat de bank zich nog kan richten op het economisch surplus dat zal overblijven nadat de leverancier (A) zichzelf heeft voldaan. Hierbij ga ik er wel vanuit dat de leverancier (A) een enkele vordering heeft en er geen sprake is van een leverancierskrediet.

Daarnaast hebben we gezien dat het in Duitsland mogelijk is om originaire eigendomsverkrijging aan de zijde van de koper (B) uit te sluiten. Hierdoor is het mogelijk om het eigendomsvoorbehoud uit te laten strekken tot zaken die gevormd worden uit de onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaken. Dit nieuwe eigendomsvoorbehoud kan wederom de cessie van de vordering uit doorverkoop clausuleren.

Het eigendomsvoorbehoud kan zich uitstrekken tot alle vorderingen die voortvloeien uit de zakelijke relatie tussen de koper (B) en de verkoper (A).

We kunnen concluderen dat de positie van de leverancier (A) in Duitsland door de uitspraak van het

Bundesgerichtshof versterkt is. Hoewel de mogelijkheid tot verlenging van het eigendomsvoorbehoud

al bestond heeft de hoogste Duitse rechter de uitvoering hiervan zeker gesteld.

57§ 242 Bürgerliches Gesetzbuch: ˈˈDer Schuldner ist verpflichtet, die Leistung so zu bewirken, wie Treu und

Glauben mit Rücksicht auf die Verkehrssitte es erfordernˈˈ.

(26)

België 3.2

Anders dan in Duitsland heeft het verlengd eigendomsvoorbehoud in België zich ontwikkeld op grond van de wet. België was al wel bekend met het eigendomsvoorbehoud maar dit had geen goederenrechtelijke werking. Het eigendomsvoorbehoud is pas in 1997 erkend in de Faillissementswet maar over de toepassing bleven vragen bestaan. Derhalve is het eigendomsvoorbehoud in de nieuwe Pandwet verder uitgewerkt en krijgt het vanaf 1 januari 2017 een eigen hoofdstuk in het Belgisch Burgerlijk Wetboek.58 Het doel van de Belgische wetgever was om hierbij een ˈˈglobaal, eenvormig en rationaal systeem van conventionele zekerheidsrechten op

roerende goederenˈˈ in te voeren.59

3.2.1 Derdenwerking

In de Belgische wet wordt er een onderscheid gemaakt tussen een sterk eigendomsvoorbehoud, dat standhoudt in faillissement en daardoor ook tegen derden, en een ‘gewoon’ eigendomsvoorbehoud dat

slechts tussen partijen werkt.60 Het eigendomsvoorbehoud is een beding waarbij de

eigendomsoverdracht61 opgeschort wordt tot de volledige betaling van de koopprijs.62 Het houdt een overeenkomst met een opschortende termijnbepaling in en niet een overeenkomst met opschortende voorwaarde.63

De verkoper (A) mag het eigendomsvoorbehoud enkel inroepen tot zekerheid van zijn schuldvordering tot betaling van de koopprijs.64 Vorderingen wegens tekortschieten, alsmede huidige en toekomstige vorderingen uit leveranties, kunnen dus niet onder het eigendomsvoorbehoud worden gebracht.65

58 Titel XVII, hoofdstuk 2, art. 69 – 72 Pandwet, ter vervanging van de artikelen 2071 tot 2091 van het huidige

Belgisch Burgerlijk Wetboek.

59

Dirix 2013, p. 65.

60 Aan een sterk eigendomsvoorbehoud zijn een aantal eisen gesteld. Deze houden grofweg in dat het duidelijk

geformuleerd moet zijn en schriftelijk. Daarnaast moeten de zaken bepaalbaar en identificeerbaar zijn en is het moment van inroepen aan een ultimatum onderhevig.

61

Interessant, maar voor deze scriptie niet relevant, is dat de overdracht van een zaak in België in beginsel plaatsvindt op het moment van het sluiten van de koopovereenkomst als de prijs en de zaak duidelijk zijn, art. 1583 Belgisch Burgerlijk Wetboek. Dit in tegenstelling tot Nederland waar het de levering is.

62 Art. 70 Wet roerende zekerheden (Pandwet), België. 63

Dit wordt echter bestreden door Matthias E. Storme in ‘Eigendomsvoorbehoud en samenloop buiten faillissement: Hof van Cassatie lijdt aan fantoompijn”, Rechtskundig Weekblad 2011-12, nr. 5, 1 oktober 2012 : ˈˈeen tijdsbepaling is een toekomstige maar zekere gebeurtenis, terwijl het beding juist bedongen wordt omdat de volledige betaling van de prijs onzeker is en dus geen tijdsbepaling vormtˈˈ.

64

Dirix, Eigendomsvoorbehoud, Rechtskundig Weekblad, 1997-1998, nr. 15, 13 december 1997, §24, waarin echter wel wordt gesteld: ˈˈHet terugvorderingsrecht kan ook worden uitgeoefend voor: de kosten van koop, kosten van vervoer en verpakking, BTW, en interest die strekt tot vergoeding van het betalingsuitstelˈˈ.

65 Dit in tegenstelling tot het Nederlandse en Duitse eigendomsvoorbehoud waar een beperkt uitgebreid

eigendomsvoorbehoud wel mogelijk is (art. 3:92 lid 2 BW) of waar alle vorderingen die voortvloeien uit de zakelijke relatie vatbaar zijn (erweiterer Eigentumsvorbehalt).

(27)

3.2.2 Derdenbescherming

België kent net als in Nederland de derdenbescherming in geval van een onbevoegde doorverkoop indien de derde te goeder trouw is. Art. 2279 Belgisch Burgerlijk Wetboek ziet, met betrekking tot roerende goederen, bezit als titel. Indien de doorverkoop plaatsvind in het kader van de normale bedrijfsuitoefening van de koper (B) levert het vereiste van goede trouw geen moeilijkheden op.66 Dit is echter anders indien de derde koper (C) een professionele partij is. Een dergelijke partij (C) heeft een onderzoeksplicht welke ziet op de titel van de koper (B). Indien de derde koper (C) niet te goeder trouw is kan de leverancier onder eigendomsvoorbehoud (A) de zaak revindiceren bij de derde koper (C). De goede trouw houdt volgens Dirix eerder een normatieve of objectieve benadering in. Nu niet het ’weten’ maar ‘behoren te weten’ doorslaggevend is.

3.2.3 Voortverkoop

Het antwoord waar we echter naar op zoek zijn is wat er gebeurt met de vordering die ontstaat uit doorverkoop waarbij we ervan uitgaan dat de derde te goeder trouw is. Om te beginnen noemen onze Zuiderburen het geen doorverkoop met voortverkoop. De vraag is of de leverancier (A) onder eigendomsvoorbehoud zich kan verhalen op de koopprijs uit voortverkoop of wat hiervoor in de plaats is gekomen.

Laten we ermee beginnen dat de koper (B) de zaak heeft doorverkocht en hij een vordering op de derde (C) heeft welke nog niet betaald is. Het is hierbij gebruikelijk dat de leverancier (A) de koper (B) toestemming geeft voor deze voortverkoop indien de koper (B) tegelijker tijd een eigendomsvoorbehoud overeenkomt met de derde koper (C).67 In dit geval is er sprake van zakelijke subrogatie nu de leverancier (A) zijn aanspraken kan doen gelden op de vordering met de derde koper (B-C). Dit komt doordat het eigendomsrecht van de leverancier (A) in plaats van op de goederen komt te rusten op de (vervangende) schuldvordering. Dit betekent dat er sprake is van een verlengd eigendomsvoorbehoud. Dirix omschrijft dit verlengd eigendomsvoorbehoud als volgt:

ˈˈDe aard van de aanspraak van de onbetaalde verkoper (A) op de schuldvordering van de

koper (B) tegen de onderverkrijger (C) (…) is geen vorderingsrecht op de derde (C) of een rechtstreekse vordering (…) De schuldvordering kan alleen dan worden gerevindiceerd als de goederen op het moment van de voortverkoop zelf voor revindicatie vatbaar waren. Dat de goederen inmiddels hun identiteit hebben verloren bij de onderverkrijger (C) is zonder

66 Tilleman & Verbeke 2005, p. 18. 67

Hof van Beroep Antwerpen 8 december 2003, 2001AR1839, N-20031208-3; R. Koolhoven, Het eigendomsvoorbehoud in België, de leverancier gesterkt, TvI, 2014/15.

(28)

belang. Het ‘verlengd’ opeisingsrecht betreft immers de schuldvordering en niet de goederen in de derde hand.ˈˈ 68

Het eigendomsrecht van de leverancier (A) komt nadat de goederen worden doorverkocht te rusten op de vordering die de koper (B) onder eigendomsvoorbehoud heeft op de derde koper (C) art. 9 jo art. 69 jo. 70 Pandwet.69 Het zal zich uitstrekken tot alle schuldvorderingen die in de plaats komen van de onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaken.70

3.2.4 Faillissement

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen gevallen dat de vordering uit voortverkoop voor of na faillissement wordt betaald. Indien er voor faillissement wordt betaald dan zal er vermenging van de gelden plaatsvinden en is het geld dat voor de vordering in de plaats is getreden niet meer afzonderlijk identificeerbaar.71 Door de betaling gaat de schuldvordering teniet en daarmee ook de rechten van de leverancier (A). Heeft de derde koper (C) de vordering voldaan na faillissement dan kan de leverancier (A) afgifte vorderen van de curator.72

3.2.5 Zakelijke subrogatie

Het verlengd eigendomsvoorbehoud is gebaseerd op zakelijke subrogatie. In Nederland beter bekend als het rechtsfiguur zaaksvervanging. De gedachte achter de subrogatie wordt het duidelijkst verwoord door Dirix:

ˈˈHoe kan die overgang van schuldvorderingen worden verklaard? Het antwoord schuilt in de aard van die schuldvorderingen. Het gaat onmiskenbaar telkens om kwalitatieve rechten, d.w.z. persoonlijke rechten die verbonden zijn met een bepaalde kwaliteit, i.c. het eigenaar zijn van de zaak waarop die rechten betrekking hebben. Tussen vordering en goed bestaat een dergelijk nauw verband dat het belang bij het uitoefenen ervan afhankelijk is van het

68

Dirix, R.W. 1997-1998, p. 492.

69 Art. 9 Pandwet: Het pand strekt zich uit tot alle schuldvorderingen die in de plaats komen van de bezwaarde

goederen, waaronder de schuldvorderingen uit de overdracht ervan en deze tot vergoeding wegens tenietgaan, beschadiging of waardeverlies van het bezwaarde goed.

Art. 69: Roerende goederen, verkocht met een beding dat de eigendomsoverdracht opschort tot de volledige betaling van de prijs, kunnen worden teruggevorderd wanneer de koper in gebreke blijft de koopprijs te betalen voor zover dit schriftelijk is opgesteld uiterlijk op het ogenblik van de levering van het goed.

Op grond van art. 70 Pandwet is art. 9 ook van toepassing op Hoofdstuk 2 (eigendomsvoorbehoud).

70

Art. 70 Pandwet. Hierbij valt te denken aan vergoedingsvorderingen wegens tenietgaan, beschadiging of waardeverlies alsmede vorderingen die rijzen uit de overdracht van de goederen.

71 Dit is slechts anders in het niet aannemelijke en eerder theoretische geval dat de gelden nog wel

identificeerbaar zijn.

72

Dit wordt in België op eenzelfde lijn beoordeeld als ware een curator na faillissement een zaak zou verkopen waarop een eigendomsvoorbehoud rust. In dat geval zal de leverancier een vordering op de boedel krijgen.

(29)

eigenaar zijn van het goed. Kwalitatieve rechten worden daarom geacht bij overdracht van het goed van rechtswege mee over te gaan op de verkrijger.ˈˈ73

3.2.6 Accessoir recht

In België wordt het eigendomsvoorbehoud als een accessoir recht gezien.74 In tegenstelling tot Duitsland en Nederland waar het eigendomsvoorbehoud geen accessoir (afhankelijk) recht is. In Nederland is het eigendomsrecht absoluut en zelfstandig en kan het aldus geen accessoir recht zijn. Onze Zuiderburen zien het beding tot eigendomsvoorbehoud echter enkel als dienstig tot betaling van de koopprijsvordering (A-B). Indien de verkoper (A) de schuldvordering op de koper (B) overdraagt aan een ander zal hij het eigendomsvoorbehoud niet meer kunnen uitoefenen. Nu het eigendomsvoorbehoud automatisch mee overgaat met het overdragen van de schuldvordering moet het, aldus de Belgen, wel een accessoir recht zijn.

Dat dit geen vreemde redenering is blijkt uit het feit dat op grond van art. 1692 BBW de overdracht van een schuldvordering ook haar voorrechten omvat. Dit is een wezenlijk verschil met ons eigen recht nu in Nederland het eigendomsvoorbehoud los overgedragen moet worden naast de overdracht van de schuldvordering van de verkoper (A) op de koper (B).

3.2.7 Nemo plus leer versus de vertrouwensleer

Nu de koper onder eigendomsvoorbehoud niet meer rechten kan overdragen dan dat hij zelf bezit kan hij de vordering uit voortverkoop ook niet verpanden. Hierop bestaat een exceptie in geval van de goede trouw. In geval de pandhouder geen weet heeft van het eigendomsvoorbehoud wordt hij mogelijk beschermd en gaat de vertrouwensleer boven het nemo-plus beginsel. Dit is echter niet het geval indien de pandhouder een professionele partij is in de vorm van een kredietverstrekker.75 Een bank wordt veronderstelt op de hoogte te zijn van een eigendomsvoorbehoud.

3.2.8 Superprioriteit & Verrijkingsverbod

Op basis van de Pandwet gaat de leverancier (A) onder eigendomsvoorbehoud voor op alle pandhouders. Dit betekent dat ook indien een pandhouder de goederen in vuistpand heeft de leverancier (A) voorgaat op grond van de superprioriteit.76

73 Dirix, R.W. 1993-1994, nr. 9, p. 279.

74 R. Feltkamp, De overdracht van schuldvorderingen, Antwerpen-Oxford, 2005 Intersentia 75

Dirix R.W. 1997-1998, p. 493.

76 Art. 58 Pandwet.

(30)

De Belgen hebben ook rekening gehouden met de mogelijke verrijking van de leverancier onder eigendomsvoorbehoud. De verkoper is namelijk verplicht tot verrekening van de waarde van het teruggevorderde goed met zijn schuldvordering. Overtreft deze waarde het bedrag van de schuldvordering dan is de verkoper tot afdracht aan de koper verplicht van het saldo.77

3.2.9 Samenvatting & tussenconclusie

We zien dat België pas laat een wettelijk erkend eigendomsvoorbehoud heeft gekregen. Het eigendomsvoorbehoud had slechts werking tussen partijen en kreeg pas goederenrechtelijke werking toen het in 1997 erkend werd in de faillissementswet. Na de invoering van de Pandwet zal het eigendomsvoorbehoud een eigen hoofdstuk in het Belgisch Burgerlijk Wetboek krijgen.

Het eigendomsvoorbehoud kan in België enkel en alleen worden ingeroepen ter voldoening van de koopprijsvordering (A-B). De Belgen kennen echter wel een verlengd eigendomsvoorbehoud in zijn puurste vorm. In geval van doorverkoop komt het eigendomsvoorbehoud te rusten op de vordering die hieruit voortspruit. Ik zeg het ‘verlengd eigendomsvoorbehoud in zijn puurste vorm’ nu in Duitsland het eigendomsvoorbehoud komt te vervallen en de leverancier (A) de vordering uit doorverkoop gecedeerd krijgt.

Op basis van zakelijke subrogatie, in Nederland beter bekend als zaaksvervanging, zien de Belgen tussen de vordering uit doorverkoop en de zaak een dermate nauw verband dat dit rechtvaardigt dat het eigendomsvoorbehoud niet verdwijnt maar komt te rusten op de vordering uit doorverkoop.

In België wordt het eigendomsvoorbehoud gezien als een accessoir recht. Het beding tot eigendomsvoorbehoud wordt namelijk enkel als dienstig tot betaling van de koopprijsvordering (A-B) gezien.

Op basis van de nemo-plus leer kan de koper (B) niet meer rechten overdragen dan dat hij heeft. Dit betekent dat hij de vordering uit doorverkoop niet kan verpanden tenzij de derde (de pandhouder) te goeder trouw is. Goede trouw wordt echter niet aangenomen indien de derde een professionele kredietverstrekker is nu op hem een onderzoeksplicht rust. Het eigendomsvoorbehoud gaat op grond van de Pandwet voor op alle pandhouders, ook zij die het goed in vuistpand hebben.

De leverancier (A) moet zijn koopprijsvordering (A-B) verrekenen met de vordering uit doorverkoop en eventuele overige gelden terug geven. De Belgen hanteren dus een verrijkingsverbod.

77 Art. 72 Pandwet.

(31)

Interessant is dat de Belgische wetgever er bewust voor heeft gekozen om de positie van de leverancier onder eigendomsvoorbehoud te versterken. Op grond van zakelijke subrogatie komt het eigendomsvoorbehoud te rusten op de vordering uit doorverkoop. Deze vordering hoeft derhalve niet eerst te worden gecedeerd aan de leverancier (A) om als zekerheid te dienen van de vordering van de leverancier (A) op de koper (B). De positie van de leverancier (A) wordt op deze manier van rechtswege beschermd in geval van doorverkoop.

(32)

Nederland 3.3

Aan de hand van twee buitenlandse rechtsstelsels heb ik uiteen willen zetten dat het wel degelijk mogelijk is voor de leverancier (A) om zekerheid te krijgen op het moment dat de zaak wordt doorverkocht. Voor de beantwoording van mijn onderzoeksvraag is het echter ook van belang om te bekijken waar mogelijk aanknopingspunten liggen vanuit de in Nederland erkende rechtsfiguren. Daarmee zal duidelijk worden hoe de onderzochte aanknopingspunten uit de drie rechtsstelsels zich tot elkaar verhouden en mogelijk een bijdrage kunnen leveren om de positie van de leverancier (A) te versterken.

Belangrijk is om te zien dat de leverancier (A) zijn vordering op de koper (B) op verschillende manieren kan secureren en hiervoor verschillende goederen als onderpand kan gebruiken. De leverancier (A) kan als onderpand voor zijn vordering78 op de koper (B) gebruik maken van:79

(I) De onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaak; en (II) De vordering uit doorverkoop.

Nu mijn onderzoeksvraag ziet op het moment dat de onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaak wordt doorverkocht kan de zaak in beginsel niet als zekerheid fungeren. Ervan uitgaande dat de derde (C) te goeder trouw is komt een beperkt recht op de zaak te vervallen in geval van doorverkoop.80 Het zou economisch ook niet verdedigbaar zijn indien er een beperkt recht op de zaak blijft rusten in geval van doorverkoop nu een derde zaken wil verkrijgen die vrij zijn van zekerheidsrechten. Indien de leverancier (A) zekerheid zou willen krijgen voor zijn vordering op de koper (B) voor de periode dat de zaak nog niet is doorverkocht aan een derde (C) en de zaak nog in het bezit is van de koper (B) kan de leverancier (A) de zaak als zekerheidsobject gebruiken. Nu mijn onderzoeksvraag ziet op de situatie na doorverkoop van de zaak door de koper (B) aan een derde (C) laat ik deze mogelijkheid buiten beschouwing.

Ik zal in de volgende paragraaf beginnen met het bespreken en analyseren van een stil pandrecht op de vordering. Hierna zal ik de mogelijkheid tot cessie van de vordering uit doorverkoop bespreken.81 Vervolgens zal ik de mogelijkheid van zaaksvervanging bespreken. Zaaksvervanging ziet in beginsel

78 Ik bedoel hier de vordering van de leverancier (A) op de koper (B) ter betaling van de onder

eigendomsvoorbehoud geleverde zaak.

79 Hoewel er meer partijen zijn die zekerheid kunnen hebben hanteer ik in deze paragraaf twee partijen. De

leverancier (A) en de bank. Daarnaast is het theoretisch ook mogelijk om zekerheid te krijgen op andere manieren zoals natrekking, vermenging of zaaksvorming. Tot bespreking hiertoe zal ik echter niet toekomen nu deze figuren buiten het bereik van mijn scriptie vallen.

80 Art. 3:86 lid 2 BW. 81

Of de cessie überhaupt als zekerheidsinstrument kan worden gebruikt in het geval van mijn onderzoeksvraag komt in de paragraaf over cessie aan de orde.

(33)

op het moment dat de zaak nog in het bezit van de koper (B) is. Het heeft echter ook een hybride eigenschap nu we hebben gezien dat de Belgen op grond van zakelijke subrogatie (vrij vertaald, F.M.: zaaksvervanging) het eigendomsvoorbehoud laten uitstrekken tot de vordering uit doorverkoop. Ik zal daarom zaaksvervanging bespreken nu de ratio van de Nederlandse zaaksvervanging kan bijdragen aan de argumentatie en maatstaf voor de versterking van de positie van de leverancier (A). Tot slot zal ik het Nederlands internationaal privaatrecht bespreken. Met de steeds verder uitdijende internationale handel is het mogelijk dat de Nederlandse leverancier (A) zijn positie kan versterken door gebruik te maken van het Nederlands internationaal privaatrecht. Ook hier is het belangrijk om onderscheid te maken nu het internationaal privaatrecht verschillende regimes kent met betrekking tot de zaak en de vordering.

3.3.1 Pandrecht

3.3.1.1 Beschrijving stil pandrecht

Het (stil) pandrecht is een in Nederland gecodificeerd en veel gebruikt rechtsfiguur. Het vestigen van een (stil) pandrecht op een zaak of vordering op naam geschied door het opmaken van een authentieke of geregistreerde onderhandse akte.82 Een stil pandrecht kan behalve algemeen ook bij voorbaat worden gevestigd op een zaak of een vordering.83 Daarnaast kan een leverancier ook een zaak leveren met een voorbehouden pandrecht.84

Aangezien een derde alleen onbezwaarde zaken wil verkrijgen, en zekerheden die er nog op mochten zitten komen te vervallen indien de derde te goedertrouw is, is een pandrecht op een zaak in het kader van mijn onderzoeksvraag in beginsel niet relevant.85 Ik zal het pandrecht bij voorbaat op de zaak of de mogelijkheid om een zaak te leveren met een voorbehouden pandrecht daarom verder niet bespreken.86

82

Art. 3:237 lid 1 BW en 3:239 lid 1 BW.

83 Art. 3:97 lid 1 jo. 3:98 jo. 3:237 lid 1 BW; Art. 3:97 lid 1 jo. 3:98 jo. 3:239 lid 1 BW. 84 Art. 3:81 lid 1 jo. Art. 3:237 BW.

85

Art. 3:86 lid 2 BW. Gesteld kan worden dat de goede trouw vrijwel altijd wordt aangenomen zowel indien de derde een consument of een professionele partij is. Het zou economisch ook niet verdedigbaar zijn indien er een beperkt recht op de zaak blijft rusten in geval van doorverkoop.

86 Een terechte vraag zou zijn of de leverancier liever een eigendomsvoorbehoud heeft op de zaak of een stil

pandrecht op de zaak. Een voordeel van het eigendomsvoorbehoud is dat het vormvrij is. In geval van niet nakoming kan de leverancier de zaak terugvorderen en hierover beschikken naar eigen inzicht. Een pandrecht moet worden gevestigd bij geregistreerde of onderhandse akte. Het pandrecht kan echter ter zekerheid dienen voor alle soorten vorderingen van de leverancier op de koper. Dit in tegenstelling tot het eigendomsvoorbehoud welke (eenvoudig geschetst) slechts kan gelden voor vorderingen die betrekking hebben op de leveringsrelatie van de leverancier en de koper. Een pandhouder heeft tevens het recht van parate executie. Indien de koper afgifte aan de verkoper onder eigendomsvoorbehoud weigert dan dient de leverancier dit op grond van reële executie af te dwingen. Hiervoor heeft hij een executoriale titel nodig.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wanneer u voor het eerst een factuur probeert aan te maken, wordt u gevraagd om te navigeren naar “E-facturering instellingen” om een overmaken naar adres in te stellen....

ingroeiregeling op de erfpachtcanon zoals die is bepaald in artikel 9.1 van de Algemene bepalingen voor voortdurende erfpacht Koop Goedkoop 2004/2005/2006 of 2014 (zie

1 Woningborg automatisch SOAP meta/binair beiden Zowel Woningborg zelf als alle partijen die koppelen met Woningborg maken van deze koppeling gebruik.

Chronisch - Huid Gevaar geïdentificeerd maar geen DNEL beschikbaar.. Algemene populatie

inkoopadviesbureau te betalen vergoeding uitsluitend ten goede komt aan dat bureau, mits voldaan is aan het transparantievereiste, in dier voege dat de afspraak over die

Het modererende effect van afhankelijkheid van de afnemer op de relatie tussen afhankelijkheid van de leverancier en vertrouwen/performance.. Afhankelijkheid van

Daarna zal de Buyer zich op de markt richten en leveranciers werven door naar eerdere gelijkaardige projecten binnen VN-instituties te zoeken, door het checken van de UN

Ingrid stelt Tafeltje Dekje aansprakelijk voor de geleden schade. Rechtsbijstandverzekering