• No results found

Omgang met stress bij jeugdige golfers : actieoriëntatie en het verband met prestatie en welzijn bij golfers tussen 10 en 22 jaar

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Omgang met stress bij jeugdige golfers : actieoriëntatie en het verband met prestatie en welzijn bij golfers tussen 10 en 22 jaar"

Copied!
50
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Masterscriptie Afdeling psychologie

Faculteit der maatschappij- en gedragswetenschappen Universiteit van Amsterdam

Omgang met stress bij jeugdige golfers

Actieoriëntatie en het verband met prestatie en welzijn bij golfers tussen 10 en 22 jaar

Student: Florence Brugmans, 10509496 Begeleider: Dhr. N.B. Jostmann

Tweede beoordelaar: Dhr. F. van Harreveld Inleverdatum: 8 januari 2015

(2)

Inhoudsopgave

Pagina:

1 Samenvatting 3

2 Inleiding 4 - 9

2.1 Stress bij jongeren 4

2.2 Stress in sport 4 - 5

2.3 Coping, prestatie en welzijn 5

2.4 Actie controle theorie 5 - 7

2.5 Probleem- en vraagstelling 7 - 8 2.6 Doelstelling en hypotheses 8 - 9 3 Methode 10 - 15 3.1 Participanten 10 3.2 Procedure 10 - 11 3.3 Materiaal 11 - 14 3.3.1 Algemene vragen 11 3.3.2 Motivatie 11 3.3.3 Welzijn 11

3.3.4 Actie- versus toestandoriëntatie 12

3.3.5 Stress 12 - 13

3.3.6 Prestatie 13

3.3.7 Extra golf vragen 14

3.4 Design 14 - 15

3.4.1 Betrouwbaarheid analyse 14

3.4.2 Factor analyse 14

3.4.3 Toetsen van de verwachtingen 14 - 15

4 Resultaten 16 - 22

4.1 Overzicht 16 - 17

4.2 Resultaten per factor 17 - 20

4.3 Verwachtingen 20 - 22 4.4 Exploratieve analyses 22 5 Discussie 23 - 27 5.1 Bespreking onderzoeksresultaten 23 5.2 Verwachtingen 23 - 24 5.3 Overige resultaten 24 - 25

5.4 Beperkingen van dit onderzoek 25 - 26

5.5 Conclusie onderzoek 26

5.6 Vervolgonderzoek 26 - 27

5.7 Belang van dit onderzoek 27

6 Literatuurlijst 28 - 32

7 Bijlagen 33 - 45

7.1 Toestemmingsverklaring voor ouders 33 - 34

7.2 Vragenlijst tot 16 jaar oud 35 - 42

(3)

1

Samenvatting

Stress speelt in ieder mensenleven een rol. Bij jonge kinderen kan dit echter zeer belastend zijn, omdat zij veel stress in hun dagelijkse leven kunnen ondervinden en vaak nog niet de capaciteiten hebben om effectief met stress om te gaan. Zij kunnen bijvoorbeeld stress hebben door factoren in het dagelijkse leven zoals school, vriendjes of ouders. Ook sport kan een stressor zijn voor kinderen, zeker wanneer de sport competitief wordt beoefend. Wanneer er geen juiste copingmechanismen worden ingezet, kan stress en negatief effect hebben op welzijn en prestatie in sport.

In dit onderzoek is bekeken hoe jonge golfers met stress om gaan. Aan de hand van de actie controle theorie (Kuhl, 1984) werd antwoord gezocht op de vraag: ‘welke invloed heeft stress op jeugdige golfers wat betreft prestatie en welzijn en welke rol speelt de actie controle theorie hier in?’. Om deze vraag te beantwoorden is er een vragenlijst afgenomen bij 95 jeugdige golfers die tussen de 10 en 22 jaar oud zijn.

Uit de resultaten kwam naar voren dat stress geen verband bleek te hebben met prestatie, die zowel objectief als subjectief is gemeten. De actiecontrole theorie had geen samenhang met beide variabelen. Er bestaat onder de oudere deelnemers wel een negatief verband tussen stress en welzijn. Bij de jongere deelnemers was dit effect afwezig. In beide gevallen konden actie- en toestandoriëntatie geen rol spelen.

(4)

2

Inleiding

2.1 Stress bij jongeren

Om als jonge sporter de top te bereiken in de sport die je uitoefent, is het van belang om tijd, energie en talent te investeren (Brettschneider, 1999). Om dit te kunnen doen en zo een goede prestatie te kunnen leveren, moet een sporter mentaal en fysiek in staat is om in actie te komen. Een factor die deze twee onderdelen negatief kan beïnvloeden is stress. Er is sprake van stress wanneer een persoon denkt dat de eisen van een externe situatie buiten zijn of haar mogelijkheden liggen om met deze eisen om te gaan (Lazarus, 1966). Sporters, met name jeugdige sporters, ondervinden vaak veel stress in hun dagelijkse leven. Zij kunnen stress ondervinden op verschillende terreinen zoals school, sport, familie en vrienden (Tessner, Mittal, & Walker, 2009). In dit onderzoek zullen deze vormen van stress (school, familie en vrienden), niet sport-gerelateerde stress genoemd worden. Op school kunnen jongeren met name stress ondervinden door de eisen die aan hen gesteld worden. Zoals het maken van huiswerk en het halen van goede resultaten (White, 2012). Op het gebied van vrienden kunnen

jongeren stress hebben omdat zij zich zorgen maken of ze er wel bij horen en of ze vriendschappen kunnen behouden (Sentse, Lindenberg, Omvlee, Ormel, & Veenstra, 2010). Ook thuis kunnen jongeren stress ondervinden wanneer er bijvoorbeeld sprake is van relatieproblemen van de ouders of een lage sociaal economische status (Benzies, Harrison & Magill‐Evans, 2004). Daarnaast zijn veel van deze jeugdige sporters nog vol in de puberteit. Volgens Reeves, Nicholls en McKenna (2009) brengt deze periode over het algemeen extra stress mee voor jongeren.

2.2 Stress in sport

Naast stress in het dagelijkse leven is er ook nog de sportomgeving op zichzelf, en met name wedstrijden die veel stress opleven (Neil, Hanton, Mellalieu, & Fletcher, 2001). Zowel het

competitieve aspect van sport als het organisatorische aspect van sport kan voor stress en spanning zorgen bij de sporter volgens Fletcher en Hanton (2003). Een sport waarbij verschillende stressoren een onderdeel van het spel zijn is golf. Uit onderzoek van Cohn (1990) blijkt dat adolescente golfers op verschillende vlakken stress ondervinden in het golfspel. Volgens Cohn (1990) zouden deze stressoren onder andere ontstaan in de competitiesfeer en dan met name uit gedachtes over naderende slagen, moeilijke slagen en evaluatie van anderen. Uit onderzoek van Nicholls, Hemmings en Clough (2008) wordt bevestigd dat verwachting van ouders een stressor is die binnen golf voor spanning kan zorgen. Verder laat dit onderzoek ook zien dat de score, het publiek en het weer ook invloedrijke stressoren zijn die werking kunnen hebben op de spanning die de speler voelt (Nicholls et al., 2008). Bij de Nederlandse wedstrijden zijn er daarnaast nog specifieke regels over de duur van de

slagvoorbereiding van de golfer en uiting van emoties tijden een wedstrijd (NGF, 2013). Zo moet de speler binnen 45 seconden zijn of haar slag hebben voorbereid en gespeeld hebben. Daarnaast mag de speler niet openlijk zijn stem (emotioneel) verheffen, of op andere negatieve wijze zijn of haar emoties

(5)

uiten in de baan. Voor beide regels geldt, dat wanneer een referee in de baan een overtreding van deze regels ziet, de speler onmiddellijk gediskwalificeerd kan worden (NGF, 2013). Er kan worden

aangenomen dat deze twee regels aanzienlijke stress voor de speler kunnen opleveren. Stressoren die voortkomen uit sport zullen in dit onderzoek sportgerelateerde stress genoemd worden. Deze

stressoren zijn respectievelijk stress vanuit ouders, stress door spelopbouw, aanwezigheid van publiek en belang van de wedstrijd. Om goed met deze stressoren om te kunnen gaan is het aannemelijk dat een golfer er veel baat bij heeft wanneer hij of zij de juiste copingmechanismen in kan zetten.

2.3 Coping, prestatie en welzijn

Het hebben van te veel stress kan negatieve gevolgen voor de fysieke en psychologische gezondheid hebben (Iwasaki, 2006). Het is daarom belangrijk dat jonge sporters effectieve copingstrategieën in kunnen zetten om met deze stress om te gaan (Craig et al., 1996). Wanneer dit namelijk niet gebeurt, kan het welzijn van de sporter in gevaar gebracht worden. Welzijn wordt ook wel omschreven als een toestand waarbij het geestelijk, lichamelijk en sociaal goed met een persoon gaat (Woorden, 2014). Het inzetten van effectieve copingstrategieën kan de sporter beschermen voor de neveneffecten van stress (Iwasaki, 2006). Met name het gevoel van controle over de stressvolle situatie kan ervoor zorgen dat men een hoog niveau van welzijn kan blijven beleven (Rodin & Langer, 1977).

Naast het effect dat stress kan hebben op het welzijn van de sporter, kan stress ook negatieve invloed hebben op sportprestatie. Stress zorgt vaak voor negatieve emoties en gedachtes wanneer een persoon het idee heeft niet voldoende copingbronnen te hebben om met de stress om te gaan (Neil et al., 2001). Als gevolg van de negatieve emoties en gedachtes is de kans aanwezig dat de sporter minder goed kan presteren (Hanton, Fletcher & Coughlan, 2007). Coping kan ook in het geval van prestaties de

negatieve effecten van stress opheffen. Uit onderzoek van Haney en Long (1995) blijkt dat effectieve coping in verband gebracht kan worden met verhoogde prestatie.

2.4 Actie controle theorie

De mogelijkheid om de juiste copingmechanismen in te zetten is afhankelijk van de controle die men heeft over zijn gedrag. Deze controle noemt men zelfregulatie. Zelfregulatie is ook wel de

psychologische capaciteit van mensen om hun gedachtes, gevoelens en acties in lijn met abstracte standaarden, doelen en waarden te brengen (Baumeister, Schmeichel & Vohs, 2012). Omdat mensen met zelfregulatie meer gecontroleerd gedrag uitvoeren zijn zij beter in staat doelen te bereiken en prestatie te waarborgen (Gollwitzer & Brandstätter. 1997). Verschillende theorieën gaan er van uit dat eisende, stressvolle situaties zelfregulatie kunnen ondermijnen (Baumeister & Showers, 1986; Deci & Ryan, 2000). Andere theorieën stellen juist dat stressvolle situaties ervoor zorgen dat men zal proberen zelfregulatiebronnen aan te spreken en zelfregulatie dus wordt vergroot (Botvink, Braver, Carter & Cohen, 2001; Trope & Fishbach, 2000). Deze twee richtingen lijken elkaar tegen te spreken. Volgens

(6)

de actie controle theorie van Kuhl (1984), is deze tegenstelling te verklaren. De actie controle theorie gaat er van uit dat mate van zelfregulatie in of na een stressvolle situatie afhangt van een persoonlijke predispositie. Deze persoonlijke predispositie maakt onderscheid tussen actieoriëntatie en

toestandsoriëntatie. Kuhl (1984) voorspelt dat zelfregulatie gefaciliteerd word bij mensen die stuiten op een stressvolle situatie en die actiegeoriënteerd zijn. Dit zorgt ervoor dat actiegeoriënteerde mensen hun gedrag in lijn kunnen brengen met hogere orde doelen. Actiegeoriënteerde personen zijn daarnaast beter in staat rationeel te handelen (Koole, Jostmann & Baumann, 2012). Voor mensen die

toestandgeoriënteerd zijn geldt juist dat hun zelfregulatie verslechtert in stressvolle situaties. Doordat toestandgeoriënteerde personen hun emoties moeilijker kunnen reguleren onder stress, zullen zij eerder korte termijn doelen nastreven dan hun hogere orde doel (Koole et al., 2012).

Naast dat de actie controle theorie twee verschillende persoonlijke predisposities onderscheid, worden er ook twee verschillende stressvolle situaties onderscheiden waar personen mee te maken kunnen krijgen. Deze twee situaties heten ook wel ‘bedreigende’ en ‘belastende’ situaties (Baumann, Kaschel, & Kuhl, 2005). Bedreigende situaties zijn situaties die ingrijpend zijn op iemand zijn leven. Het zijn levensveranderingen of pijnlijke situaties die invloed kunnen hebben op iemand eigenwaarde

(Baumann et al., 2005). Daarnaast gebeuren deze situaties onverwacht waardoor de persoon in kwestie niet lang kan nadenken over welke beslissing hij of zij gaat maken. Hierdoor kan het moeilijk zijn alle informatie over de situatie goed op te nemen en te begrijpen (Koole & Jostmann, 2004). Vaak kunnen bedreigende situaties negatieve gevoelens als gevolg hebben. Dit geldt vooral wanneer men niet goed met deze situaties om kan gaan, waardoor het moeilijker is om te presteren of langer termijn doelen na te streven (Baumann et al., 2005). Belastende situaties zijn vaak oncontroleerbare situaties waarbij er obstakels overwonnen moeten worden of men veel taken tegelijkertijd uit moet voeren (Baumann et al., 2005). Men kan hier gespannen door raken of zenuwachtig worden omdat men een lange tijd heeft na te denken over de beslissing die men moet maken. Daarnaast kan men in belastende situaties moeite hebben met het bereiken van doelen, omdat er teveel zaken tegelijkertijd gedaan moeten worden (Allemand, Job, Christen & Keller, 2008). Beide situaties kunnen een negatieve impact hebben op sporters omdat zij het welzijn en prestatievermogen kunnen aantasten wanneer men niet adequaat kan handelen in deze situaties (Baumann, Kaschel & Kuhl, 2007; Koole & Jostmann, 2004).

Ook de twee persoonlijke predisposities zijn in verband gebracht met welzijn en prestatie.

Actieoriëntatie is bijvoorbeeld in verschillende studies in verband gebracht met prestatie. Zo zouden actiegeoriënteerde mensen harder werken en halen betere prestaties op gebied van werk, school en sport (Jaramillo & Spector, 2004; De Lange & van Knippenberg, 2009). In stressvolle situaties hebben actiegeoriënteerde personen een voordeel ten aanzien van toestandgeoriënteerde personen. Dit komt omdat actiegeoriënteerde personen beter in staat zijn hun doelen na te volgen en hun emoties kunnen reguleren tijdens stress. Juist deze twee componenten zijn van belang bij prestatie (Cleary &

(7)

Zimmerman, 2001; Harmison, 2006). Dat actiegeoriënteerde personen in stressvolle situaties hun doelen na kunnen blijven volgen, is ook bevorderlijk voor een goed welzijn. Personen die in staat zijn om hun doelen na te volgen, zijn vaak optimistisch en hebben een hoge mate van emotioneel welzijn (Kasser & Sheldon, 2004; Taylor & Gollwitzer, 1995).

Uit bovenstaande informatie zou geconcludeerd kunnen worden dat actieoriëntatie sporters een bepaalde weerbaarheid verschaft tegen stress. Echter blijkt de hoeveelheid stress die een persoon ervaart hier ook invloed op uit te oefenen (Koole, Jostmann & Baumann, 2012). Er is namelijk verschillend onderzoek gedaan betreffende de mate van stress en de invloed die dit heeft op personen met een actie- of toestandoriëntatie (Koole et al., 2012; Jostmann & Koole, 2006). Hieruit blijkt dat met name zeer eisende en belastende stressvolle situaties ervoor zorgen dat actiegeoriënteerde personen beter functioneren dan toestandgeoriënteerde personen (Jostmann & Koole, 2006). Onderzoek van (Olvermann, Metz-Göckel, Hannover & Pollman, 2004) laat daarnaast zien dat in situaties die niet zo eisend of stressvol zijn, toestandgeoriënteerde personen juist beter presteren dan actiegeoriënteerde personen omdat zij in deze situaties een verbeterde zelfregulatie hebben. Omdat bovengenoemde wisselwerken qua mate van stress nog niet veelvuldig is onderzocht, zal dit worden meegenomen in dit onderzoek.

2.5 Probleem- en vraagstelling

Het is belangrijk inzicht te krijgen in hoe jonge sporters omgaan met stress in hun sport en dagelijkse leven, zodat deze twee gebieden geoptimaliseerd kunnen worden. Dit is niet alleen van belang omdat jeugdige sporters de toekomst zijn van de verdere ontwikkeling van topsport (NOC*NSF, 2009), maar ook omdat het belang van een goed welzijn van jeugdige sporters voorop staat.

Er is nog niet eerder onderzoek gedaan naar hoe jeugdige golfers omgaan met stressvolle situaties en hoe dit invloed heeft op prestatie en welzijn. Wel is er bekend dat jongeren in de periode van

kindertijd tot adolescentie een verandering doormaken wat betreft coping (Reeves, et al. 2009). Wat de meest effectieve manier van coping is, is echter nog onbekend. Daarnaast is er nog weinig bekend wat voor rol de actiecontrole theorie in neemt binnen het omgaan met stress bij jonge sporters (Allemand, et al. 2008; Koole, et al. 2012). Dit is juist van groot belang, gezien effectieve copingmechanismen jongeren kunnen beschermen voor de negatieve gevolgen van stress.

Verder blijkt dat een actie- of een toestandsoriëntatie een veranderlijke predispositie is, die zich kan vormen tijdens de vroege jaren van ontwikkeling van jongeren. Ouders lijken hier een grote rol in te spelen. Ook het belonen of straffen van zelfregulatie kan een rol spelen in het aanleren van een actie of toestandsoriëntatie (Koole et al., 2012). Dit geeft aan dat men zou kunnen kijken hoe het aanleren van

(8)

een van beide oriëntaties het beste gedaan kan worden, wanneer blijkt dat een van de twee meer effectief is voor jeugdige sporters.

In dit onderzoek zal daarom geprobeerd worden inzicht te krijgen in de manier waarop jonge golfers omgaan met stress. Er wordt daarnaast onderzocht of verschillende zelfontwikkelde instrumenten betrouwbaar genoeg zijn om deze vraag te beantwoorden.

De vraagstelling van dit onderzoek luidt: ‘Welke invloed heeft stress op jeugdige golfers wat betreft prestatie en welzijn en welke rol speelt de actie controle theorie hier in?’

2.6 Doelstelling en hypotheses

Het uiteindelijke doel van het onderzoek is om te kijken hoe jonge sporters omgaan met stress in hun dagelijkse leven en sport. Om deze coping te onderzoeken wordt er specifiek gekeken naar verschillen aan de hand van de actie controle theorie.

Zoals eerder genoemd laat verschillend onderzoek zien dat stress hinderlijk is voor sportprestatie wanneer de bijbehorende gedachtes en gevoelens als negatief worden ervaren (Nichols, Polman & Levy, 2012; Savage & Torgler, 2012). Actiegeoriënteerde personen zijn juist in zeer stressvolle situaties in staat negatieve emoties te reguleren zodat zij hier geen hinder van ondervinden (Koole & Jostmann, 2004). Actiegeoriënteerde personen rapporteren ook een hoger emotioneel welzijn in stressvolle situaties. (Kasser & Sheldon, 2004; Taylor & Gollwitzer, 1995). Toestandgeoriënteerde personen ondervinden juist hinder van hoge mate van stress, omdat zij niet goed in staat zijn hun emoties te reguleren. Verder is actieoriëntatie in verschillende studies gelinked met prestatie. Zo zouden actiegeoriënteerde mensen harder werken en halen betere prestaties op gebied van werk, school en sport (Jaramillo & Spector, 2004; de Lange en van Knippenberg, 2009). Uit het bovenstaande kunnen de volgende hypothese worden gesteld:

Hypothese 1a: golfers die actiegeoriënteerd zijn presteren beter dan golfers die toestandgeoriënteerd zijn onder hoge mate van stress.

Hypothese 1b: golfers die actiegeoriënteerd zijn zullen een hoger welbevingen hebben dan sporters die toestandgeoriënteerd zijn onder hoge mate van stress.

Zoals al bleek uit onderzoek (Olvermann et al., 2004; Koole & Jostmann, 2012) zouden actiegeoriënteerde personen zich echter enkel beter voelen en beter presteren dan

toestandgeoriënteerde personen onder hoge mate van stress. Onder lage mate van stress is dit niet het geval. Men gaat er van uit dat met name toestandgeoriënteerde personen juist beter presteren dan

(9)

actiegeoriënteerde personen in ondersteunende situaties met weinig stress (Koole & Jostmann, 2012). Dit zou komen omdat zij in deze situaties een verbeterde zelfregulatie hebben. Hierdoor zouden zij ook een verbetering in subjectief welzijn rapporteren. Hieruit kunnen de volgende hypotheses worden gesteld:

Hypothese 2a: golfers die actiegeoriënteerd zijn zullen minder goed presteren dan golfers die toestandgeoriënteerd zijn onder lage mate van stress.

Hypothese 2b: golfers die actiegeoriënteerd zijn zullen een minder hoog welbevinden hebben dan golfers die toestandgeoriënteerd zijn onder lage mate van stress.

Tot slot zal in het onderzoek exploratief de invloed van belastende en bedreigende situaties worden meegenomen. Ook zal er gekeken worden naar de relatie tussen stress en prestatie en stress en welzijn. Deze zijn immers noodzakelijk voor het vaststellen van de moderatie.

(10)

3

Methode

3.1 Participanten

In totaal hebben 95 personen meegedaan aan het onderzoek. Hiervan waren 25 vrouw en 70 man. De gemiddelde leeftijd van de deelnemers was 16 jaar (SD = 2,33). De jongste deelnemer was 10 jaar oud en de oudste deelnemer 22 jaar oud. Het gemiddelde opleidingsniveau is Atheneum. 35 deelnemers hebben de kinderversie (deelnemers tot 16 jaar oud) van de Action Controle Scale-24 ingevuld, tegen over 60 deelnemers die de volwassenversie van de Action Controle Scale-24 hebben in gevuld (deelnemers van 16 jaar en ouder). Alle participanten zijn golfers en van Nederlandse nationaliteit. Een overzicht van de demografische gegevens is te zien in de tabel 1.

Tabel 1 Demografische gegevens participanten Leeftijd N M SD Geslacht Man 70 15,18 2,18 Vrouw 25 16,68 2,68 Totaal 95 16,04 2,33 Opleidingsniveau (N) VMBO-t 10 HAVO 14 Atheneum 31 Gymnasium 19 Anders Totaal 21 95 3.2 Procedure

De deelnemers voor dit onderzoek zijn geworven met behulp van de Nederlandse Golf Federatie. Via de NFG konden e-mailadressen van de spelers verkregen worden op de eerste twee NGF wedstrijden van het seizoen; op 12 april 2014 en 10 mei 2014. Op de wedstrijddagen lag er een formulier op de wedstrijdtafel, waar de speler kon inschrijven voor de wedstrijd en bij de scoringtafel, waar de scores verwerkt werden. Alle spelers werden verzocht hier hun e-mailadres op de noteren zodat zij gemaild kunnen worden om deel te nemen aan het onderzoek. Aanwezige ouders en kinderen konden een informed consent brief krijgen. Na de wedstrijddag zijn de ouders via email nogmaals via een informed consent brief op de hoogte gesteld van het onderzoek en is hen verzocht een

toestemmingsformulier voor deelname aan het onderzoek van hun kind te mailen naar de onderzoeker. Toen alle gegevens binnen waren is er een mail verzonden naar de gehele adressenlijst. Deze mail bevatte de officiële digitale vragenlijst en een introductiebrief voor de deelnemers die uitleg gaf over de vragenlijst. Daarnaast werd hierin het belang aangegeven van het invullen van alle vragen en gevraagd naar eigen mening te antwoorden. Om ervoor de zorgen dat de deelnemers de vragenlijst in zouden vullen werd er de optie geboden om een rapport toegestuurd te krijgen met de

onderzoeksuitslag en met enkele suggesties om als golfer mentaal sterk te worden. Toen er te weinig respons was na anderhalve week is er een herinneringsmail gestuurd naar de mogelijke deelnemers van het onderzoek. Hierna waren er genoeg participanten die de vragenlijst hadden ingevuld. Er werden 189 jeugdige golfers benaderd en 112 van hen hebben de lijst ingevuld. Echter hebben maar 95

(11)

respondenten de vragenlijst in zijn geheel ingevuld. De overige participanten zijn niet toegekomen aan het invullen van de belangrijkste vragen, namelijk de Action Controle Scale, Stressvragenlijst en de Prestatievragen. Dit is een responsrate van 47,98%. Het invullen van de vragen kostte ongeveer 10 minuten tot een kwartier.

3.3 Materiaal

De verschillende onderdelen die van belang zijn voor dit onderzoek zijn met een vragenlijst onderzocht. De vragen, zoals deze zijn gesteld, zijn terug te vinden in de bijlagen. Het vragenlijstonderzoek is online afgenomen. Alvorens het onderzoek van start is gegaan, is de vragenlijst gedigitaliseerd met behulp van het online survey programma ‘Thesistools’. De gegevens zijn na het invullen verzameld in het databestand van het analyse programma SPSS (IBM SPSS Statistics 20, 2011). De vragenlijst was opgebouwd uit de volgende, hieronder in chronologische volgorde weergegeven, onderdelen:

3.3.1 Algemene vragen

Er zijn eerst vijf algemene vragen gesteld om de demografische gegevens van de jeugdige golfers te verzamelen. Zo is er onder andere gevraagd naar hun leeftijd, geslacht, opleiding en het aantal uren die de participant besteedt aan golf (e.g. “Hoeveel uren ben jij per week kwijt aan golf (incl.

wedstrijden)?”). In de resultatensectie zijn de antwoorden in een overzicht geplaatst.

3.3.2 Motivatie

Exploratief is er daarna een vraag over de motivatie van de golfers opgenomen in het onderzoek. (e.g. “hoe leuk vind jij golf op dit moment, vergeleken met een jaar geleden?”) De vragen zijn beantwoord op basis van een 5-punts Likertschaal (1 = veel minder leuk, 2 = een beetje minder leuk, 3 = even leuk, 4 = een beetje leuker, 5 = veel leuker). Een hoge score op deze vraag betekent dat de golfer zeer gemotiveerd is in golf. Er is gekozen voor een vraag die motivatie vergelijkt met een situatie in het verleden om een plafondeffect in de antwoorden te voorkomen. Wanneer men gevraagd zou worden naar motivatie op dit moment zouden veel mensen de hoogste optie kiezen.

3.2.3 Welzijn

De WHO-Five Well-Being Index (WHO, 1998) mat welzijn in dit onderzoek. De vragen van deze vragenlijst zijn vertaald in het Nederlands en voor zowel de vragen als de antwoordmogelijkheden is er rekening gehouden met de mate waarin jongeren de vragenlijst kunnen begrijpen (e.g. “Ik voelde me actief en vol energie.”). De vragen zijn beantwoord op basis van een 4-punts Likertschaal (4 = bijna altijd, 3 = vaak, 2 = af en toe, 1 = nooit). De WHO-Five Well-Being Index blijkt in eerder onderzoek betrouwbaar genoeg te zijn (a = . 89)(Bech, Olsen, Kjoller, & Rasmussen, 2003).

(12)

3.3.4 Actie- versus toestandoriëntatie

Voor de participanten boven de 16 jaar oud, is er gebruik gemaakt van de Action Controle Scale-24 in het Nederlands, een verkorte versie van de Action Controle Scale-90 (Kuhl & Beckmann, 1994). De Action Controle Scale-24 maakte onderscheid tussen twee verschillende subschalen. De helft van de items mat hoe participanten om gaan met belastende situaties en de andere helft meet hoe participanten omgaan met bedreigende situaties (Baumann et al., 2007). Deze items van deze twee subschalen zijn afwisselend aangeboden. Elk item had twee antwoord mogelijkheden, waarvan de een actieoriëntatie weergaf en de ander toestandoriëntatie (e.g. “Wanneer ik weet dat ik iets binnenkort af moet maken” A = moet ik mezelf ertoe zetten om eraan te beginnen, B = dan heb ik daar even last van, maar daarna denk ik er niet meer aan). Toestandoriëntatie wordt gecodeerd door het getal 1. Actieoriëntatie wordt gecodeerd door het getal 2. Voor participanten van onder de 16 jaar is er gebruik gemaakt van de jongerenversie van de Action Controle Scale-24. Ook deze vragen zijn vertaald in het Nederlands. Deze vertaling is door de onderzoekers zelf uitgevoerd en de Nederlandse versie van de jongerenversie is nog niet gebruikt in Nederland. De jongerenversie van de Action Control Scale maakte ook gebruik van twee subschalen die meten hoe jongeren reageren in belastende en bedreigende situaties. Deze zijn in afwisseling aangeboden aan de participant. Elk item had twee antwoordmogelijkheden die

respectievelijk actieoriëntatie dan wel toestandoriëntatie weergaven (e.g. “Wat doe je als je voor een proefwerk moet leren?” A = Ik denk eerst veel na waarmee ik het beste beginnen kan, B = Ik begin meteen met leren). Ook voor deze items gold dat toestandoriëntatie werd gecodeerd door het getal 1 en actieoriëntatie werd gecodeerd door het getal 2. De Action Control Scale-90 bleek in eerder onderzoek betrouwbaar genoeg te zijn (a = > .70) (Diefendorff, Hall, Lord & Strean, 2000).

3.3.5 Stress

Daarna is gemeten hoeveel stress de deelnemers in het dagelijks leven en in de golfsport ervaren. Deze mate van stress is opgesplitst in twee hoofdfactoren; namelijk niet-sportgerelateerde en

sportgerelateerde stress. De reden stress op te splitsen in twee factoren is dat stress in verschillende situaties anders wordt ervaren en niet goed met elkaar te vergelijken is. Daarnaast was het interessant om deze twee factoren naast elkaar te kunnen leggen om te kijken of er verschillende relaties zijn met andere variabelen en verschillende soorten stress. De vragen om stress te meten zijn in zijn geheel zelf ontwikkeld. De voornaamste reden om een vragenlijst te ontwikkelen voor niet-sportgerelateerde stress, was omdat er geen Nederlandse vragenlijst bestond die stress bij jongeren meet op de

verschillende factoren die voor dit onderzoek van belang zijn. De factoren die niet-sportgerelateerde stress maten in dit onderzoek waren de factoren die in eerder onderzoek het meeste naar voren kwamen: stress op school en problemen met vrienden en stress in het ouderlijk huis. Er zijn per deelfactor 3 vragen gebruikt om niet-sportgerelateerde stress in kaart te brengen (e.g. “Ik heb ’s ochtends meestal zin om naar school te gaan.”). De vragen werden beantwoord op basis van een 4-punts Likertschaal (1 = helemaal mee oneens, 2 = een beetje mee oneens, 3 = een beetje mee eens, 4 =

(13)

helemaal mee eens). De scores van dit instrument liepen van 1 tot 4. Een hoge score op dit instrument betekende dat de golfer veel stress ervaart in zijn of haar dagelijks leven. Er is bewust gekozen voor een 4-punts schaal om te voorkomen dat veel kinderen in het midden zouden antwoorden. Nu werden kinderen gedwongen een antwoord te geven aan een van beide kanten van de antwoordschaal: het wel of niet ervaren van stress. Anders bestond de mogelijkheid dat veel kinderen neutraal zouden blijven in hun antwoord of voor het gemak het antwoord in het midden zouden kiezen.

De sport-gerelateerde stress vragenlijst werd ook in zijn geheel zelf ontwikkeld. De voornaamste reden hiervoor was dat er geen bestaande Nederlandstalige vragenlijst bestond die stress in golf meet. Daarnaast bestond nu de mogelijkheid de vragen sterk specifiek aan te passen aan de situatie van de Nederlandse golfwedstrijden. De golfspecifieke stress vragen werden opgesplitst in 4 factoren. Dit waren: stress vanuit ouders, stress door spelopbouw, aanwezigheid van publiek en belang van de wedstrijd. Deze stressfactoren kwamen ook als meest invloedrijk uit onderzoek. De 4 factoren werden uitgevraagd door 3 vragen per factor (e.g. “ik vind het vervelend dat er publiek aanwezig is in de baan.”). De vragen werden beantwoord op basis van een 4-punts Likertschaal (1 = helemaal mee oneens, 2 = een beetje mee oneens, 3 = een beetje mee eens, 4 = helemaal mee eens). De scores van dit instrument liepen van 1 tot 4. Een hoge score op dit instrument betekende dat de golfer veel stress ervaart in het golfen.

3.3.6 Prestatie

Prestatie is zowel subjectief als objectief gemeten en richt zich specifiek op golf. De reden om zowel objectief als subjectief te meten was voornamelijk omdat het interessant was om te bekijken te of de objectieve en subjectieve prestatiemaat inderdaad samenhangen of dat er toch een bepaalde

discrepantie bestaat tussen de twee maten. Daarnaast kan de objectieve prestatie maat voor een deel controleren voor de antwoorden die men geeft op de subjectieve prestatiemaat. Ook de objectieve prestatiemaat was niet geheel zuiver. Deelnemers konden er namelijk ook voor kiezen niet hun echte speelsterkte opgeven en doen als of ze beter zijn dan dat ze in werkelijkheid waren. Vandaar dat het handig was twee maten te gebruiken. De subjectieve prestatieschaal bestond uit twee items (e.g. “hoe goed vind je dat je bent in golf?”). Deze vragen werden beantwoord op basis van een 4-punts Likertschaal (1 = helemaal niet goed, 2 = een beetje goed, 3 = best wel goed, 4 = heel goed). Omdat geen bestaande vragenlijst deze vragen voor golf specifiek beantwoordde, is er voor gekozen zelf vragen te ontwikkelen. De objectieve prestatiemaat bevatte ook twee vragen. De speelsterkte kon de golfer aangeven aan de hand van een handicap (0 = zeer goed, 45 = minst goed). Daarnaast gaf de golfer zijn of haar beste (bruto) score van dit jaar op een officiële wedstrijd (e.g. “Wat is de beste (bruto) score die je dit jaar op een officiële wedstrijd hebt gelopen?”). Een bruto score houdt in dat er géén rekening gehouden is met de handicap/speelsterkte in het berekenen van de score. Alle slagen tellen hierbij dus voor iedere speler even zwaar.

(14)

3.3.7 Extra golf vragen

Er zijn aan het einde van de vragenlijst nog 12 extra golfvragen toegevoegd. Deze vragen zijn

opgesteld in overleg met de Nederlandse Golf Federatie. De NGF wilde graag deze vragen toevoegen aan het onderzoek als tegenprestatie voor het verlenen van samenwerking. De vragen gingen onder andere over doelen stellen, om gaan met spanning en routines (e.g. “Ervaar jij stress of afleiding als jouw flightgenoten heel goed spelen?”). Deze vragen werden beantwoord op basis van een 4-punts Likertschaal (1 = niet, 2 = een beetje, 3 = veel, 4 = heel veel). Of een 3-punts Likertschaal (1 = ja, 2= nee, 3 = af en toe). Omdat de vragen niet wetenschappelijk gefundeerd zijn en voor het doel van dit onderzoek niet van belang zijn, wordt de uitkomst van deze vragen in dit onderzoek niet meegenomen. De resultaten zijn enkel gebruikt in de rapportage over dit onderzoek aan de NGF.

3.4 Design

De instrumenten die gebruikt zijn voor dit onderzoek zijn nog niet allen gevalideerd. Daardoor is er eerst een betrouwbaarheidsanalyse en factoranalyse uitgevoerd om te bekijken of de instrumenten voor dit onderzoek ingezet kunnen worden.

3.4.1 Betrouwbaarheid analyse

Om de kwaliteit van een instrument vast te stellen is het belangrijk om de nauwkeurigheid van het instrument in kaart te brengen. Dit kan via een betrouwbaarheidsanalyse. De nauwkeurigheid wordt vastgesteld door te kijken of de items van het instrument met elkaar samen hangen en of men bij een tweede afname van het instrument hetzelfde zal scoren (van Rooijen & Bartelink, 2010). De

betrouwbaarheid wordt door middel van de berekening van Cronbach’s α weer gegeven. De

Cronbach’s α berekent te correlatie tussen de items van het instrument. Een waarde van boven .70 is vaak gewenst (Sijtsma, 2009).

3.4.2 Factor analyse

De factoranalyse heeft als doel te onderzoeken of een instrument bestaat uit onderliggende factoren of schalen. Vervolgens is het aan de onderzoeker te bekijken welke factoren dit precies zijn en om deze factoren te labelen (van Groningen & de Boer, 2010). De verklaarde variantie die uit de factoranalyse komt geeft aan hoeveel procent van variantie in de uitkomst de onderliggende factoren kunnen verklaren.

3.4.3 Toetsen van de verwachtingen

Hypothese 1a: Als eerste werd er onderzocht of golfers die meer actiegeoriënteerd zijn presteren beter dan golfers die meer toestandgeoriënteerd zijn onder hoge mate van stress. De onafhankelijke

variabele was de hoeveelheid stress die de golfer ervaart en deze werd gemeten met de

(15)

en objectieve prestatievragen. Tot slot werd de moderator, actie- of toestandoriëntatie gemeten met de

Action Control Scale. Omdat er met deze hypothese getracht werd een moderatie in kaart te brengen,

werd er gebruik gemaakt van een multipele regressie analyse.

Hypothese 1b: Deze hypothese werd op dezelfde manier gemeten als hypothese 1a, met een multipele regressie analyse om de moderatie in kaart te brengen. Ook de instrumenten waren hetzelfde. De hypothese trachtte te onderzoeken of golfers die meer actiegeoriënteerd zijn een hoger welbevingen hebben dan sporters die meer toestandgeoriënteerd zijn onder hoge mate van stress.

Hypothese 2a: Als tweede werd er onderzocht of golfers die meer actiegeoriënteerd zijn minder goed presteren dan golfers die meer toestandgeoriënteerd zijn onder lage mate van stress. De onafhankelijke variabele was de hoeveel stress die de golfer ervaart en deze werd gemeten met de stressvragenlijst. De afhankelijke variabele is welzijn. Welzijn werd gemeten met de WHO-Five Well-Being Index. Tot slot werd de moderator, actie- of toestandoriëntatie gemeten met de Action Controle Scale. Omdat er met deze hypothese getracht werd een moderatie in kaart te brengen, werd er gebruik gemaakt van een multipele regressie analyse.

Hypothese 2b: Hypothese 2b zal op dezelfde manier gemeten worden als hypothese 2a. Hiervoor worden dezelfde onafhankelijke en afhankelijke variabelen gebruikt. De instrumenten zijn hierdoor hetzelfde. De hypothese tracht te onderzoeken of golfers die meer actiegeoriënteerd zijn een minder hoog welbevinden hebben dan golfers die meer toestandgeoriënteerd zijn onder lage mate van stress.

(16)

4

Resultaten

4.1 Overzicht

In de onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de resultaten in zijn algemeenheid. Tabel 2 beschrijft de resultaten van de vragen over aantal uren dat men golft, aan welke nationale wedstrijden zij mee doen en hun motivatie ten opzichte van een jaar geleden.

Tabel 2 Resultaten op algemene vragen

Vragen Gemiddelde SD Min Max Hoeveel uren ben jij per

week kwijt aan golf (incl. wedstrijden)?

18uur 8,40 4uur 50uur

Hoe leuk vind jij golf op dit moment, vergeleken met een jaar geleden? Een beetje leuker (4,00) 0,87 Veel minder leuk Veel leuker Challenge-jeugd tour (N) Future-jeugdtour (N) Anders (N) Aan welke NGF jeugdtouren

doe je mee?

41 43 11

Tabel 3 geeft de resultaten van de gebruikte instrumenten weer. De betrouwbaarheid wordt uitgedrukt in cronbach’s α. Verder wordt het aantal factoren beschreven, de gemiddelde scores,

standaardafwijking en minimale en maximale scores die behaald konden worden.

Tabel 3 Overzicht van de scores op gebruikte instrumenten

Instrument Cronbach’s

α Aantal factoren

Gemiddelde score

SD Min-Max

Actie controle lijst

Volwassen versie - Bedreigende situaties - Belastende situaties .74 .64 .59 4 2 2 40.29 20.00 20.29 4.31 2.46 2.29 32 – 48 15 – 24 13 – 24 Kinder versie - Bedreigende situaties - Belastende situaties .75 .78 .71 4 2 2 38.86 20.14 19.71 4.09 2.92 2.76 30 – 47 14 – 24 14 – 24 Welzijnvragenlijst .63 1 3.07 .47 1 - 4 Stress vragen

- Niet sport gerelateerde stress - Sport gerelateerde stress

.61 .46 .51 7 3 4 1.81 1.84 1.81 .32 .42 .38 1 – 4 1 – 4 1 – 4

Gezien zowel de prestatie schaal te weinig vragen bevat als de afzonderlijke stressschalen (zoals stress op school), zijn deze items niet opgenomen in de berekening van cronbach’s α.

Tot slot geeft tabel 4 het aantal personen weer dat als actie- of toestandgeoriënteerd geclassificeerd kan worden. Op basis van data inspectie en het berekenen van de mediaan is geconcludeerd dat personen die een score van 39 of hoger hebben op de Action Controle Scale als actiegeoriënteerd

(17)

gezien kunnen worden en personen die lager scoren als toestandgeoriënteerd. Voor de afzonderlijke schalen bedreigende en belastende situaties geldt een score van 21 of hoger om als actiegeoriënteerd gezien te kunnen worden. Dit geldt zowel voor de volwassenen als kinderversie.

Tabel 4 Overzicht van aantal actie- en toestandgeoriënteerde personen

Actiegeoriënteerd Toestandgeoriënteerd Totaal

t/m 15 jaar oud 21 15 36 Man 15 13 28 Vrouw 6 2 8 16+ jaar oud 33 26 59 Man 26 14 40 Vrouw 7 12 19

4.2 Resultaten per factor

De resultaten uit tabel 2 en 3 en een verdere verdieping hiervan word hieronder besproken per factor.

4.2.1 Algemene vragen

Het is opvallend dat het gemiddelde aantal golfuren per week vrij hoog is. De jongeren in deze studie hebben allemaal school of studie naast hun sport. Dat veel van hen nog veel uren besteden aan golf hiernaast zou een indicatie kunnen zijn van een hoge mate van serieusheid en intensiteit van de golfsport. Verder blijkt dat de golfers over het algemeen meer gemotiveerd zijn dan vorig jaar. Er is geen correlatie te vinden tussen het aantal uren dat een deelnemer golft en de score op de

motivatievraag. Tot slot blijkt er een vrij evenredige verdeling te zijn qua golfers die deelnemen aan de NGF challenge jeugdtour en de NGF future jeugdtour. De challenge jeugdtour is een niveau lager dan de future jeugdtour, maar beide touren zijn even intensief en vinden plaats door heel het land. Dat bijna alle deelnemers mee doen aan een dergelijke tour geeft wederom aan dat zij vrij serieus bezig zijn met hun sport.

4.2.2 Actie- versus toestandoriëntatie test

Uit de betrouwbaarheidsanalyse komt naar voren dat zowel de actie controle lijst voor volwassenen (α = .74) als voor kinderen (α = .75) voldoende betrouwbaar is. De factor analyse laat zien dat er 7 onderliggende factoren bestaan voor de actie controle lijst voor volwassenen die samen 63,4% van de variantie verklaren. Het aantal onderliggende factoren geeft aan dat er geen eenduidige achterliggende factoren zijn die de items uit het instrument kunnen verklaren. De factor analyse laat zien dat er 8 onderliggende factoren bestaan voor de actie controle lijst voor kinderen die samen 73,4% van de variantie verklaren. Wederom laat het hoge aantal onderliggende factoren zien dat er geen eenduidige achterliggende factoren zijn die de items uit het instrument kunnen verklaren. De score van dit instrument loopt van 12 - 18 (toestandsoriëntatie) tot 18 - 24 (actieoriëntatie). De gemiddelde score van zowel de volwassenen (G = 20.15) als kinderen (M = 19.97) is vrij hoog wat aangeeft dat zowel

(18)

jongeren boven 16 als onder de 16 meer actiegeoriënteerd zijn. Ondanks dat is de standaard afwijking toch vrij hoog. Wat aangeeft dat er een vrij grote spreiding in de scores zit.

4.2.3 Stress vragen

Het blijkt dat de stress vragenlijst in zijn algemeen matig betrouwbaar is (α = .61). Echter komt uit de betrouwbaarheidsanalyse naar voren dat het verwijderen van items uit de stress vragenlijst de

betrouwbaarheid niet sterk kan doen toenemen, in elk geval niet tot boven een α van .70. De twee afzonderlijke stress schalen, niet sport gerelateerde stress en sport gerelateerde stress, blijken niet voldoende betrouwbaar te zijn (α = .46 en α = .51). Hierdoor zullen deze twee schalen niet

afzonderlijk in de analyses worden opgenomen. Uit de factor analyse komt echter wel naar voren dat er 7 verschillende onderliggende factoren kunnen worden onderscheiden. Dit komt overeen met de factoren zoals deze zijn opgesteld voor niet sportgerelateerde stress en sportgerelateerde stress. Deze 7 factoren samen verklaren 64,7 % van de variantie. Een hoge op de stress schaal in zijn algemeenheid betekent dat een jeugdige golfer veel stress ervaart. Een lage score betekent dat een jeugdige golfer niet veel stress ervaart. De gemiddelde score van de participanten (M = 1.81) geeft aan dat zij over het algemeen een lage mate van stress ervaren. Deze gemiddelde lage score komt ook voor bij de niet-sportgerelateerde stress schaal (M = 1.84) en de niet-sportgerelateerde stress schaal (M = 1.81).

4.2.3 Welzijnvragenlijst

De welzijnvragenlijst blijkt ook matig betrouwbaar te zijn (α = .63). Dit is vrij opvallend gezien de vragenlijst al eerder gevalideerd is en getest op betrouwbaarheid door de ontwerpers van de vragenlijst (WHO, 1998). Hierbij kwam een betrouwbaarheid van α = .89 naar voren. De factoranalyse laat zien dat er één factor onderscheiden kan worden die 41,2% van de variantie kan verklaren. Dat er één onderliggende factor uit de factor analyse komt, is overeenkomstig met de verwachtingen. Immers beoogt de welzijnschaal enkel welzijn te meten. Een hoge score op deze schaal geeft een hoge mate van welzijn weer en een lage score een lage mate van welzijn. De golfers scoren gemiddeld redelijk hoog op de welzijnvragenlijst (M = 3.07, SD = 1,78) wat een redelijk hoog welzijn weer geeft.

4.2.4 Prestatie vragen

Omdat de subjectieve en objectieve prestatieschalen te weinig items bevat om een

betrouwbaarheidsanalyse te doen, zal er gekeken worden naar de spreiding in scores van de vragen afzonderlijk en hun onderlinge correlatie. Uit de factoranalyse blijkt dat er twee onderliggende factoren gevonden kunnen worden die 76,7% van de variantie verklaren. Dat er twee onderliggende factoren worden gevonden, komt overeen met de verwachtte onderliggende factoren: objectieve prestatie en subjectieve prestatie. Voor objectieve prestatie is er gekeken naar speelsterkte in de vorm van handicap en de beste score die de golfers dit jaar gespeeld hebben. Een lage handicap betekent een goede speelsterkte. De laagste handicap die een amateur kan hebben is 0. Ook de score geldt dat

(19)

een lage score betekent een goede speelsterkte. De laagste score gelijk aan een handicap van 0 is over het algemeen 72. Echter kan een speler natuurlijk altijd beter spelen dan dit. In tabel 5 worden de gemiddeldes, standaarddeviaties en minimale en maximale scores weer gegeven van zowel de objectieve als subjectieve prestatie.

Tabel 5 Overzicht resultaten objectieve en subjectieve prestatie

Vragen Gemiddelde SD Min Max

Wat is je handicap? 8.5 5.12 0.1 23.2

Wat is de beste (bruto) score die je dit jaar op een officiële wedstrijd hebt gelopen?

78 7.80 73 105

Hoe goed vind jij dat je bent in golf?

2.79 .60 2 (een beetje goed)

4 (heel goed) Hoe groot schat jij de kans dat

je professionele golfer wordt?

2.14 .93 1 (helemaal

niet groot)

4 (heel groot)

Kijkend naar subjectieve prestatie is het opvallend dat geen enkele golfer zichzelf de laagste score gaf op de vraag: “Hoe goed vind jij dat je bent in golf?”. Dit deden zij wel op de vraag: “Hoe groot schat jij de kans dat je professionele golfer wordt?”. Deze laatste vraag bleek ook meer spreiding in scores te hebben (SD = .93) dan de eerste vraag over subjectieve prestatie. Uit de correlatie analyse blijkt dat beide subjectieve prestatie vragen significant positief met elkaar correleren, r = .398, n = 95, p = .01. De resultaten van objectieve prestatie laten zien dat men gemiddeld genomen een goede speelsterkte heeft. Zowel de gemiddelde handicap als gemiddelde beste score is vrij laag. Echter laat de standaard deviatie van beide items zien dat de spreiding in handicap en scores vrij groot is. De correlatie analyse laat zien dat beide objectieve prestatie vragen significant positief met elkaar correleren, r = .665, n = 95, p = .01. Tot slot blijkt dat objectieve prestatie ook significant negatief samen hangt met subjectieve prestatie , r = -.27, n = 95, p = .005. Dat de samenhang negatief is kan verklaard worden gezien het feit dat een goede speelsterkte wordt weergegeven door een lage score en lage handicap en een goede subjectieve prestatie wordt weer gegeven door een hoge score op de subjectieve prestatie schalen. De correlatie analyse laat zien dat de prestatie vragen waarschijnlijk redelijk goed betrouwbaar zijn. De vragen correleren namelijk met elkaar zoals verwacht kan worden.

4.2.5 Correlaties

Er komen enkele opvallende verbanden voort uit de correlatieanalyse tussen de verschillende factoren die onderzocht zijn. Zo blijkt het aantal uren dat besteed is aan golf negatief te correleren met

sportgerelateerde stress, r = - .24, p = .012 en met objectieve prestatie, r = - .37, p = .00. Verder blijkt motivatie positief samen te hangen met prestatie, r = .35, p = .00. Zoals wellicht te verwachten valt, hangt stress negatief samen met welzijn, r = - .39, p = .00. Het is daarnaast opvallend dat

sportgerelateerde stress positief samenhangt met niet-sportgerelateerde stress, r = . 36, p = .00. Sportgerelateerde stress blijkt daarnaast ook een negatief verband te hebben met prestatie, r = - .21, p

(20)

= .025. Objectieve prestatie hangt verder positief samen met motivatie, r = .22, p = .016, net als dat subjectieve prestatie positief samenhangt met motivatie, r = .19, p = .032.Tot slot blijkt, zoals eerder aangegeven, objectieve prestatie negatief samen te hangen met subjectieve prestatie, r = -.27, p = .005. Tabel 6 Correlaties tussen de verschillende factoren

Uren besteed aan golf

Motivatie Welzijn Stress Sportger elateerde stress Niet sportgere lateerde stress Prestatie Object. prestatie Subject. prestatie Uren besteed aan golf - .17 .00 - .17 - .24* - .04 - .10 - .37* .28 Motivatie .17 - .16 - .10 - .20* .03 .35* .22* .19* Welzijn .00 .16 - - .39* - .28* - .36* .12 .22* .19* Stress - .17 - .10 - .39* - .82** .81** - .08 - .02 - .08 Sportgerelate erde stress - .24* - .20* - .28* .82** - .36** - .21* - .10 - .47 Niet sportgerelate erde stress - .04 . 03 - .36* .81** .36** - .08 .03 .06 Prestatie - .10 .34** .13 - .08 - .20* .08 - .64** .56** Object. prestatie - .37* .22* -.00 - .02 - .10 .03 .65** - -.28* Subject. prestatie .28* .19* .16 - .08 - .15 .06 .56** -.27* -

* = significant op p < .05 niveau ** = significant op p < .01 niveau

4.3 Verwachtingen

De hypotheses van dit onderzoek zijn getoetst aan de hand van multipele regressie analyses. De volgende verwachtingen zijn onderzocht:

Hypothese 1

Hypothese 1a: golfers die actiegeoriënteerd zijn presteren beter dan golfers die toestandgeoriënteerd zijn onder hoge mate van stress.

Hypothese 1b: golfers die actiegeoriënteerd zijn zullen een hoger welbevingen hebben dan sporters die toestandgeoriënteerd zijn onder hoge mate van stress.

(21)

Tabel 7 Multipele regressie analyses met objectieve prestatie als afhankelijke variabele

Interactie variabele met stress b* F p

Actie- en toestand oriëntatie (volwassenen) Bedreigende situaties Belastende situaties .05 .06 .04 .01 .67 .12 .74 .95 Actie- en toestand oriëntatie (kinderen)

Bedreigende situaties Belastende situaties .06 .30 .02 .10 .16 1.07 .93 .38 Tabel 8 Multipele regressie analyses met subjectieve prestatie als afhankelijke variabele

Interactie variabele met stress b* F p

Actie- en toestand oriëntatie (volwassenen) Bedreigende situaties Belastende situaties -.01 -.12 .09 .03 1.67 .53 .18 .66 Actie- en toestand oriëntatie (kinderen)

Bedreigende situaties Belastende situaties -.18 -.37 .03 .13 .32 1.56 .81 .22

Voor bedreigende stressvolle situaties is naar voren gekomen dat er geen significant interactie effect aanwezig is tussen stress, prestatie en actie- en toestandoriëntatie. Dit wil zeggen dat actie- en toestandoriëntatie het effect van stress op prestatie niet kan modereren. Dit effect geldt zowel voor deelnemers die de kindervragenlijst van de action control scale hebben ingevuld als voor de deelnemers die de volwassenversie van de action control scale hebben ingevuld. Er is hier dan ook geen verschil aanwezig tussen hoge of lage stress niveaus.

Voor belastende stressvolle situaties is ook naar voren gekomen dat er geen significant interactie effect aanwezig is tussen stress, prestatie en actie- en toestandoriëntatie. Dit effect treedt zowel op voor data uit de kindervragenlijst en de volwassenenvragenlijst van de action controle scale.

Daarnaast bleek uit de multipele regressieanalyse dat stress in zijn algemeenheid geen significant verband heeft met prestatie. Zo was er geen verband te vinden tussen stress bij deelnemers ouder dan 16 jaar en subjectieve prestatie β = -.12, p = .36. Ook was er geen verband tussen stress bij deelnemers jonger dan 16 jaar en subjectieve prestatie β = .02, p = .89. Opvallend is wel de lichte negatieve richting tussen subjectieve prestatie en stress bij de oudere deelnemers. Hetzelfde gold voor objectieve prestatie: er was geen verband tussen stress bij oudere deelnemers en objectieve prestatie en stress bij jongere deelnemers en objectieve prestatie.

Hypothese 2:

Hypothese 2a: golfers die actiegeoriënteerd zijn zullen minder goed presteren dan golfers die toestandgeoriënteerd zijn onder lage mate van stress.

(22)

Hypothese 2b: golfers die actiegeoriënteerd zijn zullen een minder hoog welbevinden hebben dan golfers die toestandgeoriënteerd zijn onder lage mate van stress.

Tabel 9 Multipele regressie analyses met welzijn als afhankelijke variabele

Interactie variabele met stress b* F p

Actie- en toestand oriëntatie (volwassenen) Bedreigende situaties Belastende situaties -.04 -.16 .29 .31 7.2 8.17 .76 .18 Actie- en toestand oriëntatie (kinderen)

Bedreigende situaties Belastende situaties .28 -.08 .10 .11 1.09 1.23 .15 .66

Tegen de verwachtingen in is voor bedreigende stressvolle situaties naar voren gekomen dat er geen significant interactie effect aanwezig is tussen stress, welzijn en actie- en toestandoriëntatie.

Voor belastende stressvolle situaties is ook tegen de verwachtingen in gebleken dat er geen significant verband heeft met welzijn. Ook hierbij geldt dat er geen verschil aanwezig is tussen hoge of lage stress niveaus.

Wel blijken stress en welzijn significant negatief samen te hangen β = -.53 en p <.01. Dit verband is alleen gevonden voor de deelnemers die de volwassenvragenlijst van de actiecontrole schaal hebben ingevuld. Voor de deelnemers onder de 16 jaar is er geen significant verband gevonden tussen stress en welzijn.

4.4 Exploratieve analyses

Ook zijn er nog exploratieve analyses uitgevoerd ten aanzien van de gehele dataset. De volgende verbanden zijn interessant om te vermelden:

Sekse:

Opvallend is dat jongens en meisjes op de variabele welzijn significant van elkaar lijken te verschillen Jongens ervaren over het algemeen een hoger welzijn (M = 3,14, SD = 1,65) dan meisjes (M = 2,87 ,

SD = 1,81), t = 2.17, p = .03. Ook op de variabelen objectieve en subjectieve prestatie was er een

significant verschil aanwezig tussen jongens en meisjes. Voor objectieve prestatie gold dat jongens (M = 42,56, SD = 3,98) beter presteerde dan meisjes (M = 49,94, SD = 4,51), t = -3.09, p = .00. Ook voor subjectieve prestatie gold dat jongens (M = 2,34, SD = 1,93) zichzelf beter vonden presteren dan meisjes (M = 2,05, SD = 2,01), t = 2.09, p = .04.

(23)

5

Discussie

5.1 Bespreking onderzoeksresultaten

Het huidige onderzoek trachtte het verband te onderzoeken tussen stress, prestatie, welzijn en actie- versus toestandoriëntatie. Het onderzoek richtte zich specifiek op jongeren tussen de 12 en 21 jaar die de sport golf beoefenen. Er werd gekeken naar de manier waarop deze jongeren omgaan met stress en of dit een invloed heeft op prestatie of welzijn. De manier van omgaan met stress kan volgens de actie controle theorie worden opgedeeld in twee categorieën: actieoriëntatie en toestandoriëntatie. Het doel van het onderzoek was het beantwoorden van de vraag wat de relatie is tussen stress, welzijn en prestatie bij jonge sporters en welke rol actie- versus toestandoriëntatie hier in kan spelen.

Het onderzoek is afgenomen bij 95 golfers die tussen de 10 en 22 jaar oud zijn en allen vrij intensief met hun golfspel bezig zijn. Om de beoogde factoren voor dit onderzoek te onderzoeken is er gebruik gemaakt van vragenlijsten die de deelnemers online konden invullen. Uit de resultaten van deze vragenlijst is statistisch onderzocht of de onderzoeksvraag: ‘Welke invloed heeft stress op jeugdige golfers wat betreft prestatie en welzijn en welke rol speelt de actie controle theorie hier in?’

beantwoord kon worden.

De scores van de golfers op de verschillende vragen van de vragenlijst zijn eerst uiteengezet en bekeken. Hierdoor kon er inzicht verkregen worden in de gemiddelde scores op de verschillende onderdelen die onderzocht werden. Vervolgens konden de verwachtingen getoetst worden aan de hand van een multipele regressie analyse. De onafhankelijke variabelen waren stress en de manier waarop de golfer met stress om gaat, of te wel actie controle. De afhankelijke variabelen waren welzijn en prestatie.

De belangrijkste conclusies uit dit onderzoek zijn dat de jeugdige golfers over het algemeen meer actiegeoriënteerd zijn dan toestandgeoriënteerd en dat zij een lage mate van stress ervaren. De actie controle theorie blijkt verder geen rol te kunnen speler in de relatie tussen stress, prestatie en welzijn. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de golfers in dit weinig stress ervaren omdat zij

actiegeoriënteerd zijn. Actiegeoriënteerde personen gaan op een actieve manier om met stress en proberen oplossingen te zoeken om deze stress te kunnen verminderen (Baumann, et al. 2007). Hierdoor zouden zij wellicht lage subjectieve stress ervaren en kan dit geen nadelige invloed hebben op prestatie en welzijn.

5.2 Verwachtingen

Hypothese 1 trachtte het verband tussen stress en prestatie te onderzoeken en te kijken of de mate van actie- versus toestandsoriëntatie hier invloed op heeft. Uit de resultaten komt naar voren dat er geen relatie is tussen stress en objectieve en subjectieve prestatie bij de golfers. Dit verband wordt ook niet gemodereerd door actie controle. Voor hoge of lage stress niveaus zijn dan ook geen verschillen aan te tonen tussen beide groepen. Ook is er geen verschil tussen belastende en bedreigende stressvolle

(24)

situaties. Deze resultaten zijn niet overeenkomstig met de literatuur. Daarin wordt gesteld dat stress middels negatieve gedachtes en emoties een negatief effect kan hebben op prestaties (Craig et al., 1996). Echter vermelden Haney en Long (1995) dat wanneer er voldoende effectieve

copingmechanismen in gezet worden, men niet slechter presteert. De deelnemers in deze studie ervaren over het algemeen weinig stress. Het zou kunnen zijn dat zij effectieve coping gebruiken om met stress om te gaan. Wellicht is het inzetten van deze copingstrategieën onafhankelijk van de actie- of toestandsoriëntatie van de persoon en is het meer een vaardigheid die aangeleerd kan worden. Coping wordt namelijk in de literatuur vaak meer beschreven als een vaardigheid die effectief aangeleerd kan worden, dan als een persoonlijke predispositie (Stevens & Pihl, 1983). Dit zou er op kunnen wijzen dat iedereen effectief coping kan inzetten om stress te reguleren, onafhankelijk van een persoonsvoorkeur voor actie- of toestandsoriëntatie.

Hypothese 2 trachtte het verband tussen stress en welzijn weer te geven en er werd gekeken naar een moderatie effect door de mate van actie- versus toestandsoriëntatie op dit verband. Uit de resultaten komt naar voren dat actie- en toestandoriëntatie de relatie tussen stress en welzijn niet kan modereren. Voor hoge en lage niveaus van stress zijn dan ook geen verschillen aan te tonen tussen beide groepen. Ook is er geen verschil tussen belastende en bedreigende stressvolle situaties. Wel is naar voren gekomen dat voor de participanten die ouder zijn dan 16 jaar stress en welzijn significant negatief samenhangen. Voor jongere deelnemers is dit effect niet aangetoond. Het zou kunnen zijn dat stress door de jongere kinderen nog niet zo bewust wordt ervaren als bij de oudere deelnemers. Hierdoor zou stress ook geen effect hebben op welzijn. Kinderen rond de leeftijd van 14 ervaren daarnaast ook nog een vrij hoog zelfbeeld en zelfvertrouwen (Robins & Trezesniewski, 2005), waardoor zij een hoger welzijn ervaren. Juist na het 15de levensjaar daalt het zelfvertrouwen een hoop en zal tot een jaar of 22 laag blijven. Zelfvertrouwen hangt zowel samen met stress als psychisch welzijn (Kreger, 1995) en zou hiermee een verklaring kunnen geven van het verschil tussen de oudere en jongere deelnemers. Dat actie- of toestandoriëntatie geen invloed heeft bij de oudere deelnemers op de relatie tussen stress en welzijn zou verklaard kunnen worden door dat zelfvertrouwen een grotere rol speelt in het omgaan met stress dan actie- of toestandoriëntatie. Voor de jongere deelnemers gold dat de verdeling actie- en toestandoriëntatie vrijwel gelijk was. Het kan zijn dat men niet echt actie óf toestandgeoriënteerd was, maar meer een beetje van beide was. Hierdoor is het moeilijker eenduidige effecten te vinden wat betreft de invloed van beide oriëntaties op de relatie tussen stress en welzijn.

5.3 Overige resultaten

Over de andere factoren zijn ook verschillende analyses uitgevoerd om te kijken of er bepaalde significante verschillen gevonden kunnen worden. De volgende resultaten zijn naar voren gekomen:

(25)

Sekse:

Er bleek een significant verschil aanwezig te zijn tussen jongens en meisjes op het gebied van welzijn. Jongens bleken een hogere welzijnsbevinding te hebben. Verder verschilden meisjes en jongens ook van elkaar op objectieve en subjectieve prestatie. Jongens presteerde beter dan meisjes volgens hun speelsterkte en gaven ook subjectief aan beter te presteren dan meisjes.

Leeftijd:

Om te kijken of er verschillen waren tussen groepen op basis van leeftijd zijn er twee groepen

gecreëerd. Er is onderscheid gemaakt tussen de groep die de jongeren versie van de actie controle lijst heeft ingevuld en de groep die de volwassen versie van de actiecontrole lijst heeft ingevuld. Enkel opleiding leek per groep significant te verschillen. Dit is ook voor de hand liggend, gezien de oudere deelnemers over het algemeen een hoge opleiding hebben afgerond dan jongere deelnemers.

Op alle andere factoren konden er geen groepsverschillen gevonden worden.

5.4 Beperkingen van dit onderzoek

In dit onderzoek is er gebruik gemaakt van een groep sportende kinderen die vrij intensief met hun sport bezig zijn. Zij zijn geworven tijdens landelijke wedstrijden. Om aan deze wedstrijden mee te mogen doen moet de golfer aan verschillende eisen qua speelsterkte en leeftijd voldoen. Daarnaast is het meedoen aan deze landelijke wedstrijden vrij kostbaar (inschrijfkosten, reiskosten e.d.) en kost het veel tijd. Dit geeft aan dat de kinderen in dit onderzoek behoren tot de betere golfers op nationaal niveau en hun sport ook vrij serieus nemen. Hierdoor is een selecte groep golfers onderzocht. Dit zijn spelers die allen veel tijd investeren in training, al op hoog niveau spelen en ook mee doen aan landelijke wedstrijden. Hierdoor zou er voorzichtig gesteld kunnen worden dat zij wellicht beter met stress om kunnen gaan omdat dit al vanaf jongere leeftijd in hun sport van hen werd verwacht om zo goed te kunnen presteren. Zeker gezien golf een sport is waarbij verschillende stressoren een rol spelen (Neil, et. al, 2001), zou het kunnen zijn dat deze kinderen door ervaring al beter om kunnen gaan met stress. Daarnaast toont onderzoek van Nicholls, Polman, Levy, Taylor & Cobley (2007) aan dat sporters die op nationaal niveau actief zijn effectiever ontspanning in kunnen zetten als

copingstrategie dan sporters die op club niveau sporten. Ook zijn zij er meer van overtuigd dat de copingtechnieken die zij inzetten helpen stress te reguleren.

Het tweede punt met betrekking tot beperkingen in dit onderzoek is dat er voor een groot deel gebruik gemaakt is van zelfontwikkelde vragenlijsten. Het was niet mogelijk om bestaande vragenlijsten te gebruiken om bijvoorbeeld stress in golf te meten of prestatie. Deze vragenlijsten bestonden nog niet. Hoewel de zelfontwikkelde vragenlijsten na het onderzoek wel zijn gecontroleerd op betrouwbaarheid, kan er niet geconcludeerd worden dat ze ook valide zijn. Daarnaast is er ook niet voor afname van het onderzoek aan de hand van een proefversie bekeken of de vragen betrouwbaar waren. Hierdoor zou er

(26)

een vertekend beeld in de resultaten ontstaan kunnen zijn, omdat de vragen toch niet zo zuiver zijn als van te voren is gedacht.

Tot slot zou sociale wenselijkheid een rol hebben kunnen spelen in het antwoord geven op de vragen. Bepaalde vragen gingen over stress thuis of hadden betrekking op gedrag van ouders ten aanzien van de golfsport. Het zou kunnen zijn dat de deelnemers hierdoor aan hebben gegeven minder stress te ervaren dan zij daadwerkelijk deden. Ook op de subjectieve en objectieve prestatie vragen zou sociale wenselijk antwoorden invloed kunnen hebben. Kinderen zouden bijvoorbeeld aan kunnen geven een betere speelsterkte of beste score te hebben dan zij daadwerkelijk hebben.

5.5 Conclusie onderzoek

De onderzoeksvraag luidde: “welke invloed heeft stress op jeugdige golfers wat betreft prestatie en welzijn en welke rol speelt de actie controle theorie hier in?” Uit dit onderzoek zou geconcludeerd kunnen worden dat jeugdige golfers over het algemeen weinig stress ervaren in hun leven en in hun sport. Deze stress heeft daarnaast geen negatieve invloed op prestatie. Wel hangt stress negatief samen met welzijn. Actie controle kan deze relatie niet beïnvloeden. Daarnaast zijn de deelnemers in dit onderzoek grotendeels actiegeoriënteerd, waarbij lijkt dat er een trend aanwezig is waarbij oudere kinderen over het algemeen meer actiegeoriënteerd zijn dan jongere kinderen. Interessant is dat juist voor deze groep stress significant negatief samen blijkt te hangen met welzijn. Actie controle heeft hier geen invloed op. Leeftijd zou hier wel een rol in kunnen spelen. De oudere kinderen in dit onderzoek zitten meer in de puberteit dan de jongere deelnemers. Daarnaast zou het kunnen zijn dat golf een belangrijk onderdeel is van hun leven omdat zij ouder zijn en dit wellicht hun eerste sport is en dat stress op gebied van sport een groter effect heeft op algemeen welzijn dan bij jongere kinderen. Onderzoek van Côteé (1999) laat zien dat kinderen vanaf 15 jaar inderdaad veelal specialiseren in één sport waarin zij dan ook proberen beter te worden.

5.6 Vervolgonderzoek

Op basis van dit onderzoek zou er vervolgonderzoek uitgevoerd kunnen worden om te bekijken of het klopt dat actie- of toestandoriëntatie geen invloed hebben op de relatie tussen stress en welzijn of prestatie. Hierbij zou het interessant zijn te bekijken of bij een andere groep jonge sporters het verband wel aangetoond kan worden. In dit onderzoek is gebruik gemaakt van een zeer selecte groep: jonge golfers die op competitief niveau hun sport beoefenen. Volgens Fletcher en Hanton (2003) is dit namelijk de grootste factor van stress in sport. Wellicht is het interessant om te kijken of er een verband aangetoond kan worden bij jonge sporters die op recreatief niveau hun sport beoefenen. Deze groep zou dan vergeleken kunnen worden met jonge sporters die op hoger niveau sporten, om te bekijken of hier verschillen in aangetoond kunnen worden. Zoals eerder al benoemd zou het namelijk

(27)

zo kunnen zijn dat jonge sporters die op hoog niveau sporten al beter weten om te gaan met stress omdat dit onderdeel is van hun sport.

Eveneens kan er gekeken worden of het bovenstaande moderatie effect aangetoond kan worden in sporten waarbij stress een minder groot onderdeel speelt dan in golf. Een teamsport zou hier geschikt voor kunnen zijn. Onderzoek van Nicholls, et. al (2007) laat zien dat teamsporters andere stressoren ervaren van individuele sporters en dat ook de copingtechnieken die zij gebruiken van elkaar

verschillen. Teamsporters gebruiken bijvoorbeeld onderlinge communicatie om met stress om te gaan. Door deze verschillen zou het interessant zijn om te bekijken of er ook een ander verband aangetoond zou kunnen worden met betrekking tot stress, welzijn, presteren en de actie controle theorie.

Verder zou het in elk geval interessant kunnen zijn om naast actie controle ook andere

copingmechanismen uit te vragen bij de deelnemers in een vervolgonderzoek. Hierdoor kan men inzicht krijgen in verschillende copingstrategieën die sporters gebruiken en wat hun samenhang is met de actiecontrole theorie.

Voor volgend onderzoek is het echter wel van belang dat nieuwe ontwikkelde vragenlijsten voor gebruik gevalideerd worden en worden gecontroleerd op betrouwbaarheid. Hierdoor kan worden uitgesloten dat onderzoeksresultaten beïnvloed zijn door de kwaliteit van de vragen. Het onderzoek moet op zijn minst zuiver uitgevoerd worden.

5.7 Belang van dit onderzoek

Hoewel de hypotheses van dit onderzoek niet konden worden bevestigd, zijn er toch bepaalde belangrijke conclusies te trekken. Zo blijkt bijvoorbeeld dat de jongens in dit onderzoek gemiddeld een hoger welzijnsbevinding hebben dan meisjes. Daarnaast presteren jongens zowel objectief als subjectief beter. Uit de correlaties kwam naar voren dat welzijn en prestatie niet met elkaar samenhingen. Een andere variabele, zoals zelfvertrouwen (Robins & Trezesniewski, 2005), zou eventueel deze bevindingen kunnen verklaren.

Tot slot is het belangrijk te concluderen dat het lijkt dat de onderzochte groep jeugdige golfers weinig last heeft van stress in relatie tot welzijn en prestatie in sport. Echter is dit een trend die ook graag gezien wordt bij jongeren die andere sporten beoefenen. Het is van belang dat jeugdige sporters effectief leren om gaan met stress in zowel sport als in dagelijks leven. Wanneer duidelijk is welke copingstrategieën effectief zijn bij jonge sporters om stress te kunnen reguleren, is dit een belangrijk inzicht. Dit onderzoek zou kunnen bijdragen aan verdere onderzoeken om te kijken hoe kinderen met plezier kunnen sporten op welk niveau dan ook, zonder dat stress hier een negatieve invloed op heeft.

(28)

6

Literatuurlijst

Allemand, M., Job, V., Christen, S., & Keller, M. (2008). Forgiveness and action orientation.

Personality and Individual Differences. 45, 762-766.

Baumann, N., Kaschel, R., & Kuhl, J. (2005). Striving for unwanted goals: stress-dependent discrepancies between explicit and implicit achievement motives reduce subjective well-being and increase psychosomatic symptoms. Journal of Personality and Social Psychology. 5, 781-799.

Baumann, N., Kaschel, R., & Kuhl, J. (2007). Affect sensitivity and affect regulation in dealing with positive and negative affect. Journal of Research in Personality. 41, 239-248.

Baumeister, R. F., & Showers, C. J. (1986). A review of paradoxical performance effects: Choking under pressure in sports and mental tests. European Journal of Social Psychology, 16, 361-383.

Bebetsos E., & Antoniou P., (2003). Psychological skills of Greek badminton athletes. Perception,

Motion and Skills, 97, 1289–1296.

Benzies, K. M., Harrison, M. J., & Magill‐ Evans, J. (2004). Parenting stress, marital quality, and child behavior problems at age 7 years, Public Health Nursing, 21, 111-121.

Bech, P., Olsen, L. R., Kjoller, M., & Rasmussen, N. K. (2003). Measuring well‐ being rather than the absence of distress symptoms: a comparison of the SF‐ 36 Mental Health subscale and the WHO‐ Five well‐ being scale. International Journal of Methods in Psychiatric Research, 12, 85-91.

Botvinick M .M., Braver T. S., Barch D. M., Carter C. S., & Cohen J. D. (2001). Conflict monitoring and cognitive control. Psychological Review, 108, 624–652.

Brettschneider, W. (1999). Risks and opportunities: Adolescents in a top-level sport- growing up with the pressures of school and training. European Physical Education Review, 5. 121-131.

Cleary, T. J. & Zimmerman, B. J.(2001). Self-Regulation differences during athletic

practice by experts, non-experts, and novices, Journal of Applied Sport Psychology, 13, 185 - 206.

Cohn, P. J. (1990). An exploratory study on sources of stress and athlete burnout in youth golf. The

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor deze ouderen geldt dat er geen andere manieren zijn om zich autonoom te verplaatsen dan de scootmobiel.. Ze beleven plezier aan het rijden op hun scootmobiel: liefst 86%

Alhoewel daar, aan die hand van die Da/7/e/s-gewysde, geargumenteer kan word dat 'n Hindoevrou in 'n monogame Hindoehuwelik haar in dieselfde posisie as 'n Moslemvrou in 'n monogame

Different boundary conditions for the temperature at the outside walls are tested and their influence on the tempera- ture distribution inside of the combustion chamber is explored..

Onder andere kan dit worden verklaard door het beleid dat STIVORO bij de coaching voerde: Omdat het doel van de gesprekken was om rokers te ondersteunen bij hun stoppoging

Wat is, binnen technische toepassingsgerichte organisaties, de relatie tussen leiderschap (LMX en transformationeel leiderschap) en het gedrag van werknemers (affectieve

Zoals al eerder is gesteld, is de betrokkenheid van voetbalspelers in grote lijnen te vergelijken met werknemersbetrokkenheid. Toch zullen er waarschijnlijk wel verschillen

Mediation Analysis of White Blood Cell Count on the Association Between Periodontal Inflammation and Digit Symbol Substitution Test Scoring Cognitive Function Among Older

Die Zweite Kammer bringt einen Initiativvorschlag häufig erst dann auf den parla- mentarischen Weg, wenn feststeht, dass der zuständige Minister oder Staatssekretär nicht selbst