• No results found

Wie staat er voor de klas? : invloed van de vooropleiding van de docent op de motorische ontwikkeling van kleuters

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wie staat er voor de klas? : invloed van de vooropleiding van de docent op de motorische ontwikkeling van kleuters"

Copied!
39
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Wie staat er voor

de klas?

Invloed van de vooropleiding van de docent op de motorische ontwikkeling van kleuters.

Susan Veerman (500695238)

Onderzoeksthema Meten van motoriek Academie voor Lichamelijke Opvoeding

Faculteit Bewegen Sport en Voeding, Hogeschool van Amsterdam 1e gelegenheid (28-02-2020)

(2)

1

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 2 Samenvatting ... 3 Inleiding ... 4 Methode ... 7 Resultaten ... 10 Discussie ... 11 Conclusie ... 14 Literatuurlijst ... 15 Bijlagen ... 19

Bijlage 1: Voorbeeld toestemmingsbrief ... 19

Bijlage 2: Plattegrond gymzaal ... 21

Bijlage 3: Protocollen 4-vaardighedenscan ... 22

Bijlage 4: Overzichtsformulier 4-vaardighedenscan ... 31

Bijlage 5: Relevante SPSS-output ... 32

(3)

2

Voorwoord

Beste lezer,

Voor u ligt mijn scriptie, een scriptie vol bloed, zweet en tranen, maar ook een hoop plezier. Het onderwerp voor dit onderzoek is geboren uit mijn interesse voor het basisonderwijs en mijn visie, waarin het ontwikkelen van de motorische vaardigheden één van de belangrijkste doelen van het bewegingsonderwijs is. Verder was er de wens om voor mijn beide studies, de academie voor lichamelijke opvoeding en de pedagogische academie voor het basisonderwijs, één scriptie te mogen schrijven. Ik ben dan ook mijn begeleidster Anne den Uil, die bereid was met mij mee te denken, heel dankbaar. De doelgroep van dit onderzoek, de kleuters, vormde namelijk nog geen deel van het MAMBO-project en ook de gegevens over de vooropleidingen van de docenten waren niet zomaar voorhanden. Gelukkig is alles goed gekomen en ligt hier een verslag waar ik trots op ben.

Verder wil ik mijn ouders bedanken voor het eindeloze geduld en mijn honderden vragen en mijn broertje voor het af en toe helpen (hij wilde hier ook graag genoemd worden). Susan Veerman

(4)

3

Samenvatting

Het doel van dit onderzoek is om na te gaan of de vooropleiding van de docent invloed heeft op de motorische ontwikkeling van kleuters. Een optimale ontwikkeling van de motorische vaardigheden bij kinderen levert namelijk een belangrijke bijdrage aan de algemene ontwikkeling.

Aan dit onderzoek deden 1046 Amsterdamse leerlingen uit groep 3 mee, verdeeld over vier groepen aan de hand van de vooropleiding van de leerkracht. De groep-akte bestond uit 42 leerlingen (gem. 7,00 jaar, 0,39sd), de groep-alo was 517 leerlingen (6,98 jaar, 0,59sd), de mixgroep was 241 leerlingen (6,55 jaar, 0,39sd) en de groep-pabo bestond uit 246 leerlingen (6,69 jaar, 0,42sd) Voor dit onderzoek is eenmalig de 4-vaardighedenscan afgenomen tijdens de gymles. Aan de hand van de 4-vaardighedenscan is de motorische leeftijd berekend, hiermee kon de motorische voorsprong/achterstand achterhaald worden voor elke groep. De data zijn via Excel in SPSS geïmporteerd. In SPSS werd een One-Way ANOVA inclusief post hoc test (Scheffe) uitgevoerd.

Alle groepen hadden een motorische voorsprong, respectievelijk akte; 0,69 jaar (1,24sd), alo; 0,54 jaar (1,18sd), mix; 0,49 jaar (1,13sd) en pabo; 0,55 jaar (1,13sd), maar er werd geen significant verschil tussen de groepen gevonden (p = 0,797).

Er kan geconcludeerd worden dat de vooropleiding van de docent geen invloed heeft op de motorische vaardigheden van kleuters. De belangrijkste aanbeveling voor de beroepspraktijk is daarom om zich te richten op het vergroten van het aantal uur bewegingsonderwijs. Wel wordt aanbevolen om onderzoek te blijven doen naar de motorische vaardigheden van kleuters met uitbreiding buiten Amsterdam om een breder beeld te krijgen.

(5)

4

Inleiding

Onderzoek onder 4493 Amsterdamse schoolkinderen in de leeftijd 6 tot 12 jaar toont aan dat 30% een motorische achterstand heeft van meer dan een jaar (Willems et al., 2016). Tevens laat het trendrapport uit 2015 zien dat de lessen bewegingsonderwijs de voornaamste bron van lichaamsbeweging is voor kinderen tussen de 12 en 17 jaar. Het niet volledig mee kunnen doen aan deze lessen bewegingsonderwijs, ten gevolgen van de motorische achterstand, komt steeds vaker voor (Hildebrandt, Bernaards, & Hofstetter, 2015).

Een optimale ontwikkeling van de motorische vaardigheden levert een bijdrage aan de algemene ontwikkeling van kinderen (Wick et al., 2017). Zo heeft de ontwikkeling van de motorische vaardigheden een positieve invloed op het zelfconcept, daarbij horen zelfvertrouwen en durf, maar ook een realistische inschatting van de eigen vaardigheden. Leerlingen leren waar hun grenzen op het gebied van hun motorische vaardigheden liggen. Lichaamsbeheersing draagt bij aan gevoel van zekerheid en daarmee aan een grotere veiligheid. Both (2005) concludeert dat zelfredzaamheid, bij de overgrote meerderheid van de gezonde kinderen, nauw samenhangt met een goede motoriek. Tevens levert het trainen van bewegingsvaardigheden een positieve bijdrage aan het trainen van cognitieve vaardigheden, met name voor het negende levensjaar (Collard, Boutkan, Grimberg, Lucassen, & Breedveld, 2014).

Dat vaker en langer bewegen een positieve invloed heeft op de motorische vaardigheden van leerlingen, is bekend (Sollerhed & Ejlertsson, 2008). Ook is bewezen dat kinderen (3-18 jaar) en adolescenten met goede motorische vaardigheden meer bewegen (Lubans, Morgan, Cliff, Barnett, & Okely, 2010; Slingerland, 2009) Minder en eenzijdiger bewegen leidt juist tot mindere motorische vaardigheden, een achterstand in deze motorische vaardigheden kan faalangst als gevolg hebben, hetgeen kan leiden tot nog minder bewegen: de vicieuze cirkel is geboren (Both, 2005; Willems et al., 2016).

Naast de mate waarin kinderen bewegen, zijn er meerdere factoren die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling of stagnatie van de motoriek. Zo beschrijft Ulrich (2007) de volgende zeven factoren: de fysiologische/biochemische kant, ervaring, het fysieke milieu, de neurologische aanleg, de perceptuele ontwikkeling, het cognitieve niveau en de psychologische kant. Een docent bewegingsonderwijs zorgt voor een veilig pedagogisch klimaat en een stimulerende leeromgeving en kan daarmee invloed uitoefenen op bijvoorbeeld het te weinig bewegen (inactiviteit), te weinig gevarieerd bewegen en het zelfvertrouwen van de leerlingen (Medts de & Lambert, 2015). Maar 25% van de kinderen in groep 3 tot en met 8 altijd les van een

vakleerkracht en 46% van de kinderen ziet zelfs nooit een vakleerkracht in die periode. Hoewel

Met opmerkingen [AdU1]: Klinkt een beetje gek. Alsof

kinderen met een achterstand alleen maar op de bank zitten toe te kijken tijdens de les. Kun je dit iets anders formuleren?

Met opmerkingen [AdU2]: Formulering. Wat bedoel je

te zeggen?

Met opmerkingen [AdU3]: Lijkt dubbelop. Maar:

eerste zin is heel twijfelachtig (licht bewijs) en tweede zin is stellend.

Met opmerkingen [AdU4]: Ik vind je begin heel goed,

maar omdat je hier weer een stukje schrijft over faalangst, kun je misschien alinea 1 en 2 beter omdraaien? Dan kun je de huidige alinea 1 en 3 mooi op elkaar laten aansluiten

Met opmerkingen [AdU5]: Kun je iets meer

benaderen dat de vakleerkracht Bewegingsonderwijs een rol kan spelen in de ontwikkeling van het kind? En dan vervolgens op welke factoren.

(6)

5 er sterke aanwijzingen zijn dat er juist in de leeftijd van de kleuters sprake is van een gevoelige periode voor motorisch leren (Casey, Tottenham, Liston, & Durston, 2005), ligt het percentage kinderen dat alleen maar les krijgt van een groepsleerkracht daar nog hoger, namelijk 81% tegenover 5% van de kleuters die altijd les krijgen van een vakleerkracht (Reijgersberg, Werff van der, & Lucassen, 2013). Uit onderzoek onder Amsterdamse kleuters is gebleken dat kinderen die minimaal één keer per week les hebben gehad van een vakleerkracht, significant beter scoren op motorische vaardigheden (Schipper de, Deerenberg, Bouthoorn, & Toussaint, 2014).

Om goed zicht te krijgen op wat deze cijfers betekenen, is het belangrijk om onderscheid te maken tussen de verschillende bevoegdheden in de gymzaal. Het nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling (SLO) spreekt van vakleerkrachten bewegingsonderwijs, vakspecialisten bewegingsonderwijs en groepsleerkrachten. Vakleerkrachten zijn docenten die de

eerstegraadslerarenopleiding lichamelijke opvoeding hebben afgerond en zijn volledig bevoegd om bewegingsonderwijs te verzorgen. Vakspecialisten hebben de leergang vakleraar

bewegingsonderwijs via de pabo afgerond. De groep groepsleerkrachten is onder te verdelen in twee subgroepen, een groep die afgestudeerd is voor 2005 en bevoegd is om aan de groepen 3 tot en met 8 les te geven en de groep die na 2005 is afgestudeerd. Deze laatste groep is niet bevoegd om bewegingsonderwijs te geven aan de groepen 3 t/m 8. Alle bovengenoemde zijn bevoegd om bewegingsonderwijs te geven aan de leerlingen in groep 1 en 2 (Berkel van, 2015). Het verschil in kennis tussen deze groepen komt voort uit de aandacht voor het vak lichamelijke opvoeding binnen de opleidingen van de verschillende studies. Zo kan een deeltijdstudent aan de pabo zijn bevoegdheid halen na het volgen van zeven lessen over de grove motoriek en het verzorgen van drie gymlessen aan kleuters (Hogeschool van Amsterdam: Onderwijs en Opvoeding, 2018), terwijl een student aan de academie voor lichamelijke opvoeding zijn hele studie bezig is met de motorische ontwikkeling van de mens en daarnaast minimaal negen lesuren bewegingsonderwijs gegeven heeft aan de kleuters (Academie voor Lichamelijke Opvoeding, 2018). Hieruit mag je concluderen dat het verschil tussen deze groepen vooral voortkomt uit een verschil in kennis over het bewegingsapparaat en de ontwikkeling van de motoriek. Volgens de onderwijsraad zijn deze specifieke kennis en vaardigheden, naast de vereiste algemene pedagogisch-didactische kennis en vaardigheden, nodig om in bepaalde contexten les te kunnen geven (Onderwijsraad, 2018).

Tijdens de literatuurstudie zijn er drie onderzoeken naar het verband tussen de vooropleiding van de docent en de motorische vaardigheden van de leerlingen naar boven gekomen (Groot de & Boers, 2013; Leijenhorst, Zandstra, Hilhorst, & Stegeman, 2011; Schipper de et al., 2014). Deze

(7)

6 onderzoeken zijn gedaan bij drie verschillende groepen leerlingen in Nederland. Leijenhorst, et al. (2011) hebben een pilotonderzoek uitgevoerd bij 217 leerlingen uit groep 7. Het onderzoek van De Groot en Boers (2013) vond plaats onder 390 leerlingen uit groep 5 t/m 8 in Friesland. De Schipper, et al. (2014) onderzochten 826 leerlingen uit groep 3 in Amsterdam. De conclusie van dit onderzoek is dat lessen bewegingsonderwijs in groep 1 en 2 verzorgd door een vakleerkracht tot een significant hoger motorisch vaardigheidsniveau leidt in groep 3. Bij deze conclusie wordt wel de kanttekening geplaatst dat er aangenomen is dat het gemiddelde niveau van de

onderzoeksgroepen bij aanvang van de schoolgaande periode gelijk was. Lander, Eather, Morgan, Salmon en Barnett (2017) concluderen dat, hoewel bewezen dat leerkrachten een positief verschil maken in het aanleren van motorische vaardigheden, er nog te weinig onderzoek is gedaan naar de invloed van de training van de leerkracht op deze uitkomst.

Dit heeft geleid tot de volgende onderzoeksvraag: heeft de vooropleiding van de docent invloed op de motorische vaardigheden van leerlingen in groep 1 en 2 van de basisschool? Binnen deze onderzoekvraag wordt er onderscheid gemaakt tussen vakleerkrachten, groepsleerkrachten en vakspecialisten. Deze laatste groep ontbreekt binnen de tot nu toe gedane onderzoeken. De hypothese is dat leerlingen die in groep 1 en 2 les hebben gehad van een vakleerkracht hoger zullen scoren op motorische vaardigheden dan leerlingen die dezelfde periode les hebben gehad van een groepsleerkracht. Dit komt overeen met de uitkomsten van de onderzoeken van Leijenhorst, et al. (2011), De Groot en Boers (2013) en De Schipper (2014). De motorische vaardigheden van leerlingen die les hebben gehad van een vakspecialist worden verwacht tussen het niveau van de andere twee groepen in te liggen.

(8)

7

Methode

Voor dit onderzoek werd er aangesloten bij het MAMBO (Meten Amsterdamse Motoriek Basis Onderwijs) onderzoek. Deze onderzoeksgroep meet sinds 2014 jaarlijks de motoriek van Amsterdamse basisschoolleerlingen. Dit gebeurt sinds 2014 in de groepen 3 t/m 8, sinds begin 2019 zijn daar ook de groepen 1 en 2 aan toegevoegd.

Proefpersonen

Voor dit onderzoek werden de gegevens van de groepen 3 van 23 scholen gebruikt. De leerlingen in groep 3 zitten allemaal al minimaal twee jaar op school en hebben al twee jaar bewegingsonderwijs bij de kleuters gehad. Op de meeste basisscholen in Amsterdam wordt er vanaf groep 3 lesgegeven door een vakleerkracht, de periode vanaf groep 3 is daarmee voor alle leerlingen gelijk.

De groep bestond uit 1046 leerlingen, met een gemiddelde leeftijd van 6,81 (0.53sd), waarvan 501 jongens (47,9%) en 545 meisjes (52,1%). Hiervan hadden 246 leerlingen les van een groepsleerkracht (pabo), leeftijd 6,69 (0.42sd), 116 jongens (47,2%) en 130 meisjes (52,8%). 42 Leerlingen hadden les van een vakspecialist (akte), leeftijd 7,00 (0.39sd), 25 jongens (59,5%) en 17 meisjes (40,5%). En hadden 517 leerlingen les van een vakleerkracht (alo), leeftijd 6,98 (0.59sd), 249 jongens (48,2%) en 268 meisjes (51,8%). Tijdens het onderzoek kwam nog een vierde groep naar voren, leerlingen die les hadden van een mix van bevoegdheden. In deze groep (mix) waren verschillende combinaties van bevoegdheden aan de orde, omdat niet duidelijk was wat de verhoudingen tussen de bevoegdheden binnen de groepen waren, werd ervoor gekozen om dit als één groep te behandelen. In deze groep zaten 241 leerlingen met een gemiddelde leeftijd van 6,55 (0,39sd), waarvan 111 jongens (46,1%) en 130 meisjes (53,9%).

Het MAMBO-onderzoek maakt gebruik van toestemmingsbrieven naar de ouders. Deze brieven verschillen per school, maar zijn in grote lijnen hetzelfde. Zie bijlage 1 voor een voorbeeldbrief. De ouders geven via een toestemmingsformulier in de brief aan of hun kind(eren) mee mogen doen aan het jaarlijkse onderzoek.

Procedure

De leerlingen op de basisscholen worden jaarlijks gemeten via het MAMBO-onderzoek, maar alleen de gegevens van de leerlingen in groep 3 uit het schooljaar 2017-2018 werden gebruikt voor dit onderzoek.

(9)

8 De metingen werden gedaan binnen de reguliere lessen bewegingsonderwijs op de scholen. Tijdens deze lessen werd de gymzaal opgebouwd naar de plattegrond in bijlage 2. De beweegbaan kon per school verschillen, omdat deze afhankelijk was van het aanwezige materiaal, de rest van de zaal was op elke school hetzelfde. Elk onderdeel bestond uit een meting en een spel. De leerlingen die op dat moment niet gemeten werden, speelden bij het bijbehorende spel. Bij elk onderdeel stonden één of twee onderzoekers.

Als de leerlingen de zaal binnenkwamen, vertelde de docent kort wat er ging gebeuren die les. De testleider nam het hierna over en vertelde wat de verschillende spellen inhielden. Ook werd de klas in groepjes verdeeld. Deze groepjes waren op alfabet aan de hand van de voornaam van de leerlingen. Zodra de leerlingen aan de slag gingen, begonnen ook de metingen. Een onderzoeker werkte steeds met maar één leerling, de groepen wisselden van onderdeel als alle leerlingen bij het huidige onderdeel waren gemeten. De testleider zorgde voor de wisseling tussen de onderdelen.

Meetinstrumenten

Voor het meten van de motoriek werd er gebruik gemaakt van de 4-vaardighedenscan van Van Gelder (Gelder van, Stroes, & Boot, 2010) en de door MAMBO opgestelde protocollen (bijlage 3). De scan bestond uit de onderdelen springen kracht, springen coördinatie, stilstaan en stuiten. Bij het onderdeel springen coördinatie werd er gestart bij de groep waarin de leerlingen zitten, in dit onderzoek was dat groep 3. Bij de andere drie onderdelen was er voor alle groepen een vast beginpunt. Als de leerlingen voldeden aan de opdracht, werd de volgende stap uit de test afgenomen, net zo lang tot een leerlingen een stap niet haalde. Hierbij waren er kleine verschillen tussen de onderdelen, deze zijn beschreven in de protocollen. Voldeed een leerling niet aan de beginstap, dan werd er teruggetest tot het moment dat een leerling wel voldeed aan de voorwaarde van een stap.

Het onderzoeksproject Gymmermansoog heeft onderzoek gedaan naar de betrouwbaarheid en validiteit van de 4-vaardighedenscan. De test-, hertest- en interbeoordelaarsbetrouwbaarheid is goed bevonden met een correlatiecoëfficiënt van > 0,90. Verder kan iemands motorische leeftijd worden bepaald met een nauwkeurigheid van 0,67 jaar. Door het vergelijken van de

4-vaardighedenscan met de MABC-2 en een expertpanel kan geconcludeerd worden dat de scan een waardevol meetinstrument is om in de gymzaal de grove motoriek van leerlingen in kaart te brengen (Kernebeek van, Kroon de, Savelsbergh, & Toussaint, 2018). Verder hadden alle onderzoekers die metingen hebben afgenomen een trainingsdag gehad, waarop het hoe en wat van het afnemen van de testen besproken werd.

(10)

9 De informatie over de opleiding van de docent was bij de onderzoekers van het MAMBO-project bekend en is via die weg verkregen.

Dataverzameling en statische analyse

Tijdens de metingen werden de gegevens meteen genoteerd in de FileMaker GO-app op iPads. In deze app stonden de scholen en leerlingenlijsten al klaar en hoefde de onderzoeker alleen maar het behaalde resultaat van de leerling te noteren. Deze lijsten konden later meteen overgezet worden in een Excelbestand. In dit Excelbestand werd de motorische leeftijd van de leerlingen per onderdeel berekend, dit gebeurde aan de hand van het overzichtsformulier van de 4-vaardighedenscan (bijlage 4). De algemene motorische leeftijd van de leerlingen werd berekend met onderstaande formule.

Motorische leeftijd =

(leeftijd springen kracht + leeftijd stilstaan + leeftijd stuiten + leeftijd springen coördinatie) / 4 Deze motorische leeftijd werd vergeleken met de leeftijd van de leerlingen en het verschil werd berekend met de volgende formule:

Verschil = motorische leeftijd – fysieke leeftijd

Hierbij stelden wij dat er bij verschil > 0 er sprake is van een motorische voorsprong, bij verschil = 0 is er sprake van een leerling zonder voorsprong of achterstand en bij verschil < 0 is er sprake van een motorische achterstand.

Vervolgens werd de data in SPSS 25 geïmporteerd. In SPSS is er gecheckt op missende waarde en werd er gekeken of de data normaal verdeeld waren. Het checken op een normale verdeling gebeurde aan de hand van een frequentietabel met normaalcurve. Met deze tabel werd ook het gemiddelde, de mediaan en de standaarddeviatie berekend.

Als de groepen normaal verdeeld zijn, worden zij vergeleken aan de hand van de One-Way ANOVA-test inclusief een post hoc test (Scheffe). In deze test worden de verschillende groepen met elkaar vergeleken en komt er voor elke combinatie uit of er sprake is van een significant verschil.

Bij dit onderzoek werd gebruik gemaakt van een significantieniveau van p ≤ 0,05. Bij p ≤ 0,05 werd de nulhypothese verworpen en de onderzoekshypothese aangenomen.

(11)

10

Resultaten

Alle relevante SPSS-outputs zijn op volgorde van de resultatensectie toegevoegd in bijlage 5.

Descriptieve informatie

Aan het onderzoek van MAMBO hebben in het schooljaar 2017-2018 1046 leerlingen meegedaan. In tabel 1 is de verdeling van de leerlingen over de groepen te zien, inclusief de missende waarden. De missende waarden zijn leerlingen die vanwege een exclusie niet of maar gedeeltelijk hebben meegedaan aan het onderzoek. In tabel 2 zijn de gemiddelde fysieke- en motorische leeftijden per groep te zien. Het verschil is het verschil tussen de fysieke- en de motorische leeftijd van de leerlingen, waarbij een positief getal gelijkstaat aan een motorische voorspong.

Tabel 1

Descriptieve statistiek van leerlingen in de verschillende groepen.

N (%) Akte Alo Mix Pabo

Aantal 42 (4,0) 517 (49,4) 241 (23,0) 246 (23,5) Missing 3 (7,1) 91 (17,6) 18 (7,5) 22 (8,9) Tabel 2

Descriptieve statistiek van leeftijden in de verschillende groepen.

Gem (sd) Akte Alo Mix Pabo

Fysiek 7,00 (0,39) 6,98 (0,59) 6,55 (0,39) 6,69 (0,42) Motorisch 7,71 (1,25) 7,52 (1,17) 7,03 (1,15) 7,23 (1,15) Verschil 0,69 (1,24) 0,54 (1,18) 0,49 (1,13) 0,55 (1,13) Onderzoeksvraag

Na de resultaten verwerkt te hebben in de One-Way ANOVA-test van SPSS-versie 25, zijn de volgende resultaten naar voren gekomen. Er is geen significant verschil gevonden tussen de verschillende groepen omtrent de motorische voorsprong/achterstand van de leerlingen in relatie met de vooropleiding van de docent (p = 0,797). De nulhypothese wordt behouden.

(12)

11

Discussie

Het doel van dit onderzoek was om de invloed van de vooropleiding van de docent op de motorische leeftijd van de kleuters in kaart te brengen. Uit het onderzoek is gebleken dat er geen significant verschil is tussen de verschillende bevoegdheden, het maakt niet uit of de docent aan de academie voor lichamelijke opvoeding of aan de pedagogische academie voor het

basisonderwijs zijn bevoegdheid heeft gehaald. De nulhypothese blijft staan. Dit is tegen de verwachtingen in. Uit eerder gedaan onderzoek kwam naar voren dat leerlingen die les hebben van een vakleerkracht een significant hogere motorische leeftijd hebben dan leerlingen die les hebben van een groepsleerkracht (Groot de & Boers, 2013; Leijenhorst et al., 2011; Schipper de et al., 2014). Vooral het verschil met het onderzoek van De Schipper (2014) is noemenswaardig, omdat beide onderzoeken bij de groepen 3 van Amsterdamse basisscholen zijn uitgevoerd binnen hetzelfde overkoepelende onderzoek. Het enige verschil tussen de proefpersonen is dat dit onderzoek zes jaar later is uitgevoerd en de leerlingen dus zes jaar later aan de basisschool zijn begonnen.

In de afgelopen zes jaar is er een veel aandacht geweest voor bewegingsonderwijs in het basisonderwijs. Het begon met het bestuursakkoord voor het primair onderwijs waarin een plan werd geschetst om de kwaliteit en kwantiteit van het bewegingsonderwijs te verhogen (De staatssecretaris van Onderwijs Cultuur en Wetenschap & PO-Raad, 2014). In 2015 lag er een plan van aanpak, waarbij het aantal uren bewegingsonderwijs en de bevoegdheid van de docent belangrijke punten waren (Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap, 2015) en in 2017 volgde het eindrapport over het onderdeel vakleerkrachten. Uit dit eindrapport kan

geconcludeerd worden dat de G3, waar de gemeente Amsterdam onder valt, in verhouding met de rest van het land meer aandacht heeft besteed aan de kwaliteit van het bewegingsonderwijs. Zo werd 51% van de vakleerkrachten in 2017 deels betaald door de subsidie van de gemeente en worden deze vakleerkrachten vaker ingezet om de groepsleerkrachten ‘op sleeptouw te nemen’ om hiermee te zorgen dat ook bij de groepsleerkrachten de kwaliteit stijgt (Bergen van, Straatmeijer, Breedveld, & Lammertink, 2017).

Een andere eventuele verklaring voor het verschil tussen de uitkomst van dit onderzoek en dat van eerder gedaan onderzoek is het verschil in niveau van de motorische vaardigheden van de leerlingen in dit onderzoek. Binnen alle groepen in dit onderzoek hebben de leerlingen een gemiddelde motorische voorsprong van tussen de 0,49 en 0,69 jaar, dat is een groot verschil met het onderzoek van De Schipper et al (2014) waar alle groepen gemiddeld een motorische achterstand hadden. Dit verschil in motorische vaardigheid zou naast de vergrote aandacht voor

(13)

12 het bewegingsonderwijs ook te maken kunnen hebben met het gebruiken van verschillende versies van de 4-vaardighedenscan. Na contact met De Schipper (persoonlijke communicatie, 24-02-2020) is duidelijk geworden dat er tijdens hun onderzoek gebruik werd gemaakt van de Movement Scan van Van Gelder uit 2007. Deze versie wordt beschreven in het onderzoek van C. Niewöhner (2016), student van De Schipper. Het verschil in versie van de 4-vaardighedenscan kan van belang zijn, omdat er in de versie die in dit onderzoek gebruikt is op verschillende onderdelen sprake is van een voorkeurshand/voet. Het ontwikkelen van een voorkeurskant gebeurt echter pas in de lateralisatiefase van de motorische ontwikkeling, de fase waar de kinderen uit dit onderzoek in zitten (Feldman, 2012).

Tijdens de verwerking van de resultaten is de keuze gemaakt om de motorische leeftijd uit te rekenen met de formule zoals beschreven in de methode. Deze keuze is gemaakt aan de hand van het onderzoek van Van Kernebeek, De Kroon, Savelsbergh en Toussaint, naar de validiteit en betrouwbaarheid van de in dit onderzoek gebruikte versie (2018). Door de keuze voor deze manier van berekenen, kwam de score van het beste been bij de onderdelen springen kracht en stilstaan te vervallen.

Daarnaast kan de opbouw van de groepen invloed hebben gehad op de uitkomst van het onderzoek. De groepen alo, pabo en mix bestonden uit leerlingen van verschillende scholen in verschillende buurten van Amsterdam, waardoor zij een representatief beeld geven van de gemiddelde groep 3-leerling uit Amsterdam. De groep leerlingen die les heeft gehad van een vakspecialist, zaten allemaal op dezelfde school, waardoor deze niet als representatief gezien kan worden voor alle vakspecialisten in Nederland. Naast de docent zijn er namelijk nog meer omgevingsfactoren die een rol kunnen spelen in de motorische groei van de leerlingen (Bobbio, Morcillo, Filho, Antonio De Azevedo Barros, & Gonçalves, 2007; Collard et al., 2014; Morley, Till, Ogilvie, & Turner, 2015), factoren die binnen dit onderzoek buiten beschouwing zijn gelaten.

Vervolgonderzoek

Bij een vervolgonderzoek zou er gedacht kunnen worden aan het verbreden van de

onderzoeksgroep, een gevarieerde groep leerlingen in groep 3 uit het hele land. Waardoor de eventuele invloed en steun vanuit de gemeente de resultaten minder zal beïnvloeden (Bergen van et al., 2017). Tot nu toe zijn de twee grote onderzoeken naar de invloed van de bevoegdheid van de docent op de motorische vaardigheden van kleuters uitgevoerd in Amsterdam, een populatie die niet zomaar als representatief voor het hele land beschouwd mag worden.

(14)

13 Verder zou er vervolgonderzoek gedaan kunnen worden naar de groep vakspecialisten, een groep die binnen dit onderzoek erg klein was, waardoor wij er aan de hand van dit onderzoek geen goede uitspraak over kunnen doen.

Daarnaast blijft het belangrijk om onderzoek naar de motorische vaardigheden van leerlingen te doen, zeker in deze tijd waarin er veel in het onderwijs verandert, met bijvoorbeeld de recent aangenomen wetswijziging over het verplichte aantal uren bewegingsonderwijs dat in het schooljaar 2023-2024 zal ingaan (Heerema & Nispen van, 2020).

Beroepspraktijk

Aan de hand van dit onderzoek, kunnen wij de beroepspraktijk adviseren om niet de aandacht te leggen op de vooropleiding van de bevoegde docent, maar bijvoorbeeld op het uitbreiden van het aantal uren bewegingsonderwijs. Meer en vaker bewegen draagt wel significant bij aan betere motorische vaardigheden bij leerlingen (Sollerhed & Ejlertsson, 2008) en daarmee een bijdrage levert aan de algemene ontwikkeling van leerlingen (Wick et al., 2017).

(15)

14

Conclusie

Uit dit onderzoek kan gehaald worden dat het voor de motorische ontwikkeling van kleuters niet significant uitmaakt of zij les hebben van een vakleerkracht, groepsleerkracht, vakspecialist of een combinatie van de drie. Alle groepen hadden een vergelijkbare motorische voorsprong. De focus kan beter gelegd worden op het uitbreiden van het aantal uren bewegingsonderwijs. Wel is het belangrijk om onderzoek te blijven doen naar de motorische vaardigheden van leerlingen in het basisonderwijs, zowel binnen als buiten Amsterdam, in deze tijd waarin er veel in het onderwijs veranderd.

(16)

15

Literatuurlijst

References

Academie voor Lichamelijke Opvoeding. (2018). Stagegids beroepspraktijk 2018-2019. Retrieved from

https://studiedelen.mijnhva.nl/studiedelen/fbsv- 2000BPS118/1819/Documents/Stagegids%20tweede%20jaar%202018%20-2019%20definitief.pdf

Bergen van, K., Straatmeijer, J., Breedveld, K., & Lammertink, N. (2017). Bewegingsonderwijs

en vakleerkrachten. ().Regioplan.

Berkel van, M. (2015). Bewegingsonderwijs in het basisonderwijs. (). Enschede: SLO.

Bobbio, T. G., Morcillo, A. M., Filho, Antonio De Azevedo Barros, & Gonçalves, V. M. G. (2007). Factors associated with inadequate fine motor skills in brazilian students of different socioeconomic status. Perceptual and Motor Skills, 105(3_suppl), 1187-1195.

Both, K. (2005). Kinderen in beweging: Motorische ontwikkeling en schoolnatuurtuinen.33(4), 118-121.

Casey, B. J., Tottenham, N., Liston, C., & Durston, S. (2005). Imaging the developing brain: What have we learned about cognitive development? Trends in Cognitive Sciences, 9(3), 104-110.

Collard, D., Boutkan, S., Grimberg, L., Lucassen, J., & Breedveld, K. (2014). Effecten van sport en bewegen op de basisschool. Voorstudie Naar De Relatie Tussen Sport En Bewegen Op

(17)

16 De staatssecretaris van Onderwijs Cultuur en Wetenschap, & PO-Raad. (2014). Bestuursakkoord

voor de sector primair onderwijs. ().Rijksoverheid.

Retrieved from

https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2014/07/10/bestuursakkoord-voor-de-sector-primair-onderwijs

Feldman, R. S. (2012). Ontwikkelingspsychologie (5th ed.). Amsterdam: Pearson Benelux B.V.

Gelder van, W., Stroes, H., & Boot, H. J. G. (2010). Leerlingvolgsysteem bewegen en spelen:

Over observeren, registeren en extra zorg Elsevier.

Groot de, W., & Boers, E. (2013). Sport op basisscholen. (). Heerenveen: Sport Fryslân.

Wijziging van de wet op het primair onderwijs, de wet op het voortgezet onderwijs, de wet op de expertisecentra, de wet op het onderwijstoezicht en enkele andere wetten in verband met actualisering van de deugdelijkheidseisen, het daarmee samenhangende onderwijstoezicht en vermindering van administratieve verplichtingen in het funderend onderwijs, alsmede reparatie van wetstechnische gebreken (actualisering deugdelijkheidseisen funderend onderwijs), Amendement U.S.C. (2020).

Retrieved from

https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/detail?id=2020Z01866&did=2020D03942

Hildebrandt, V. H., Bernaards, C., & Hofstetter, H. (2015). Trendrapport bewegen en

gezondheid 2000/2014 TNO.

Hogeschool van Amsterdam: Onderwijs en Opvoeding. (2018). Studiewijzer pabo deeltijd 2, semester 1, 2018-2019.

(18)

17 https://foo.mijnhva.nl/nl/onderwijs/pabo/dt2/Documents/Documenten1819/1819%20STUDI EWIJZER%20DT%202.1%20%20DEF%20VERSIE%2017-07-2018.pdf

Kernebeek van, W. G., Kroon de, M., Savelsbergh, G., & Toussaint, H. M. (2018). The validity of the 4‐Skills scan A double‐validation study. Scandinavian Journal of Medicine & Science

in Sports, 28(11), 2349-2357.

Lander, N., Eather, N., Morgan, P. J., Salmon, J., & Barnett, L. M. (2017). Characteristics of teacher training in school-based physical education interventions to improve fundamental movement skills and/or physical activity: A systematic review. Sports Medicine, 47(1), 135-161.

Leijenhorst, M., Zandstra, B., Hilhorst, J., & Stegeman, H. (2011). Effecten van een groter en

professioneler bewegingsaanbod op de basisschool. (). Zeist: KVLO.

Lubans, D. R., Morgan, P. J., Cliff, D. P., Barnett, L. M., & Okely, A. D. (2010). Fundamental movement skills in children and adolescents. Sports Medicine, 40(12), 1019-1035.

Medts de, C., & Lambert, R. (2015). Groeiboek. zorg-en volgsysteem voor kleuters. analyse en

handelen. motorische ontwikkeling Maklu.

Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap. (2015). Plan van aanpak bewegingsonderwijs. ().Rijksoverheid.

Retrieved from https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2015/01/27/plan-van-aanpak-bewegingsonderwijs

Morley, D., Till, K., Ogilvie, P., & Turner, G. (2015). Influences of gender and socioeconomic status on the motor proficiency of children in the UK. Human Movement Science, 44, 150-156.

(19)

18 Niewöhner, C. (2016). Geboortemaand-effect in het bewegingsonderwijs op de basisschool

Onderwijsraad. (2018). Ruim baan voor leraren. (). Den Haag: Onderwijsraad.

Reijgersberg, N., Werff van der, H., & Lucassen, J. (2013). Nulmeting bewegingsonderwijs.

Onderzoek Naar De Organisatie Van Het Bewegingsonderwijs in Het Primair Onderwijs in Opdracht Van Het Ministerie Van Onderwijs, Cultuur En Wetenschap.Mulier Instituut.Mei,

Schipper de, A., Deerenberg, H., Bouthoorn, B., & Toussaint, H. (2014). Gymmen kleuters beter met een gymleraar? Sportgericht, 68(3), 29-31.

Slingerland, M. (2009). Motorische vaardigheid, fysieke activiteit en de rol van het bewegingsonderwijs.

Sollerhed, A., & Ejlertsson, G. (2008). Physical benefits of expanded physical education in primary school: Findings from a 3‐year intervention study in sweden. Scandinavian Journal

of Medicine & Science in Sports, 18(1), 102-107.

Ulrich, B. (2007). Motor development: Core curricular concepts. Quest, 59(1), 77-91.

Wick, K., Leeger-Aschmann, C. S., Monn, N. D., Radtke, T., Ott, L. V., Rebholz, C. E., . . . Puder, J. J. (2017). Interventions to promote fundamental movement skills in childcare and kindergarten: A systematic review and meta-analysis. Sports Medicine, 47(10), 2045-2068.

Willems, W., Erken, I. E., Johannes, M., Kernebeek van, W. G., Schipper de, A., & Toussaint, H. M. (2016). Goed bewegen van basisschoolleerlingen is onze zorg. JGZ Tijdschrift Voor

(20)

19

Bijlagen

(21)
(22)

21 Bijlage 2: Plattegrond gymzaal

(23)

22 Bijlage 3: Protocollen 4-vaardighedenscan

(24)
(25)
(26)
(27)
(28)
(29)
(30)
(31)
(32)

31 Bijlage 4: Overzichtsformulier 4-vaardighedenscan

(33)

32 Bijlage 5: Relevante SPSS-output

(34)

33 Motorische leeftijd

(35)

34 Verschil fysieke-motorische leeftijd

(36)
(37)

36 One-Way ANOVA

(38)
(39)

38 Bijlage 6: Inleverbewijs Ephorus

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze publikatie werd uitgegeven ter gelegenheid van de tentoonstelling 'De industrie in België; Twee eeuwen ontwikkeling 1780-1980', georganiseerd door het Gemeentekrediet van

Kerntaak 2 Draagt zorg voor de uitvoering van het werk in natuur en leefomgeving 2.5 werkproces: Zorgt voor informatie naar en ontwikkeling van medewerkers. Omschrijving De

De Sobane-strategie en het geheel van de methodes werden ontwikkeld door de Unité Hygiène et Physiologie de Travail van professor J.Malchaire van de Université catholique de

28$ van de zoons heeft geen enkele vorm van voortgezet dagonderwijs genoten (bijlage 30). De buiten de landbouw werkende zoons. De belangstelling van de afgevloeide zoons is

Bij kruisinoculatie, uitgevoerd door Schnathorst, Crogan &amp; Bardin, (1958) blijken de volgende planten vatbaar voor de echte meeldauw van Lactuca sativa:

Omdat het doel van deze filetmonsters primair de vergelijking met de gehalten in de gehele sub- adulte vis was zijn alleen filet monsters geproduceerd voor soorten en

Bij vol-automatisch bedrijf wanneer een differentiaalthermostaat wordt toegepast, compleet incl.. Een bewaarplaats met een opslagcapaciteit van

Het opleidingsniveau van ouders is in de beschikbare literatuur vrijwel niet aangedragen als risicofactor voor een vertraagde motorische ontwikkeling op de leeftijd van