• No results found

Geestelijk mentoraat voor jongeren in de Baptistengemeente Veenendaal

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Geestelijk mentoraat voor jongeren in de Baptistengemeente Veenendaal"

Copied!
79
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘Je zou veel jongeren kunnen vergelijken met een goudmijn. Hun goud kan verborgen blijven onder de oppervlakte of het kan door vakkundige mijners gedolven worden. De nood is zo groot. Er lopen zoveel verborgen goudmijnen rond.’

(Matthijs Vlaardingerbroek)

Titel: Geestelijk mentoraat voor jongeren in de Baptistengemeente Veenendaal

Auteur: F. Poppe - de Wolf

Deze afstudeerscriptie wordt aangeboden aan de examencommissie van de Evangelische Theologische Hogeschool ter verkrijging van de bachelorgraad van de opleiding Godsdienst-Pastoraal Werk

Afstudeerrichting: Jeugdwerk Scriptiebegeleidster: S. van der Heijden Datum: februari 2009

(2)
(3)

Voorwoord

In het vierde jaar van mijn opleiding tot jeugdwerker liep ik stage in de Christelijk Gereformeerde Bethelkerk in Veenendaal. Tijdens die stage ontdekte ik dat er heel veel kerkelijke en randkerkelijke jongeren zijn die zich interesseren voor het christelijke geloof, maar het tegelijkertijd moeilijk vinden om dat geloof volledig eigen te maken. Zij hebben veel vragen, vinden het moeilijk om discipline op te brengen om geestelijk te groeien en missen kennis en steun om hun leven als christen handen en voeten te geven. Ik ondervond in de praktijk dat jongeren tot bloei komen en geestelijk groeien wanneer zij persoonlijke, liefdevolle aandacht en steun krijgen van geestelijk volwassen christenen die bereid zijn om hun leven met hen te delen. Een grote interesse en passie voor ‘geestelijk mentoraat voor jongeren’ werd in mij geboren. Ik ging op zoek naar een mogelijkheid om op dit onderwerp af te studeren.

Deze vond ik in de Baptistengemeente Veenendaal (BGV). Egbert van Rhee, die daar jeugdwerker is, was op zoek naar een geschikte vorm van mentoraat voor jongeren om hen te helpen groeien in hun relatie met Jezus Christus. Egbert gaf mij de kans om hier voor hem naar op zoek te gaan middels een afstudeerscriptie.

Graag wil ik Egbert van Rhee bedanken, omdat hij mij vertrouwen gaf en steeds op een enthousiaste en bemoedigende manier met mij meedacht. Ik ben mijn scriptiebegeleidster Sabine van der Heijden dankbaar voor de coaching en waardevolle feedback die zij mij tijdens het schrijven van deze afstudeerscriptie aanreikte, evenals Eugène Poppe die mij support gaf en elk van mijn hoofdstukken voorzag van scherpe, zeer bruikbare suggesties en tips. Ook gaat mijn dank uit naar alle door mij geïnterviewde jeugdwerkers, clubleiders en jongeren, die hun tijd voor mij beschikbaar stelden.

Mijn diepe verlangen is dat deze afstudeerscriptie eraan zal bijdragen dat jongeren uit de Baptistengemeente Veenendaal, onze Redder en Koning Jezus (beter) leren kennen en dat zij Hem als toegewijde discipelen zullen volgen.

Femke Poppe - de Wolf Februari 2009

(4)
(5)

Inhoudsopgave

Inleiding 7

1. Geestelijk mentoraat: definitie en Bijbels fundament 9

1.1 De definitie van geestelijk mentoraat 9

1.1.1 Het begint met liefdevolle relaties 9

1.1.2 Jezus leren kennen 10

1.1.3 Jezus volgen 11

1.1.4 Een voorbeeld zijn 11

1.1.5 Je leven delen 11

1.1.6 Aanwezig zijn 11

1.2 Een Bijbels fundament voor geestelijk mentoraat 12

1.2.1 De grote opdracht 12

1.2.2 Mentorrelaties in de Bijbel 13

1.2.3 Het voorbeeld van Jezus 14

1.2.4 Het voorbeeld van Paulus 16

Conclusie 17 2. Geloofsontwikkeling in de adolescentie 18

2.1 De geloofsontwikkeling van adolescenten 18

2.1.1 Een tijd van nieuwe verwachtingen 18

2.1.2 Oneindig veel keuzes 19

2.1.3 Ongelovige vrienden 19

2.1.4 De zoektocht naar nieuwe identificatiefiguren 20

2.1.5 Conclusie 21 2.2 Geestelijk mentoraat in verschillende fasen van de adolescentie 22

2.2.1 De vroege adolescentie 23

2.2.2 De midden adolescentie 24

2.2.3 De late adolescentie 24

2.3 Verborgen goudmijnen 26

Conclusie 26 3. Vormen van geestelijk mentoraat 27

3.1 Vormen van geestelijk mentoraat: een beschouwing vanuit de literatuur 27

3.1.1 De kleine groepen van Doug Fields 27

3.1.2 De triades van Greg Ogden 29

3.1.3 Het geestelijk ouderschap van Larry Kreider 30

3.1.4 Discipel maken volgens Stanley en Clinton 31 3.1.5 Conclusie 33 3.2 Vormen van geestelijk mentoraat: een beschouwing vanuit de praktijk 34 3.2.1 De kleine groepen van LEF 34

3.2.2 Mentoraat bij de Navigators Studentenvereniging in Utrecht 36

3.2.3 De buddygroepen in de Baptistengemeente Harderwijk 37

(6)

4. Geestelijk mentoraat: de gedachten van clubleiders en jongeren uit

de Baptistengemeente Veenendaal 42

4.1 De gedachten van clubleiders over geestelijk mentoraat 42

4.1.1 12+ club 43 4.1.2 14+ club 44 4.1.3 15+ club 45 4.1.4 16+ club 46 4.1.5 18+ club 48 4.1.6 Conclusie 49 4.2 De gedachten van jongeren over geestelijk mentoraat 50 4.2.1 Is er meer nodig dan club? 50

4.2.2 Hoe je volgens jongeren een betere relatie met God krijgt 54 4.2.3 Hoe jongeren denken over groepsmentoraat 54

Conclusie 58 5. Conclusies en aanbevelingen 60

5.1 Aanleiding en doel van geestelijk mentoraat voor jongeren in de BGV 60 5.1.1 Geestelijk mentoraat voor jongeren 60

5.1.2 Het doel van geestelijk mentoraat voor jongeren 60 5.2 Adviezen over geestelijk mentoraat voor jongeren in de BGV 61 5.2.1 De aard van de mentorrelatie 61

5.2.2 Groepsmentoraat 61

5.2.3 De groepsgrootte 61

5.2.4 Een pakkende naam voor mentorgroepen 62

5.2.5 Groepen van hetzelfde geslacht 62

5.2.6 De geschikte leeftijd voor deelname aan een buddygroep 62 5.2.7 De frequentie van samenkomen in een buddygroep 63 5.2.8 Verplicht en optioneel mentoraat 63

5.2.9 Buddygroepen samenstellen 64

5.2.10 De buddybijeenkomsten 65

5.2.11 Geestelijke gewoonten aanleren 66

5.2.12 De verhouding tussen buddygroepen en de club 67 5.2.13 De lengte van een buddygroep 67

5.2.14 Jongeren enthousiasmeren 68

5.2.15 Eisen en criteria voor buddy-leiders 68

5.2.16 De positie van buddy-leiders 68

5.2.17 Toerusting voor buddy-leiders 69

5.2.18 Het werven van buddy-leiders 69

5.2.19 Buddycoaches 70

5.2.20 De rol van de jeugdwerker 70

5.2.21 Doen wat we willen… 70

5.3 Plan van Implementatie van buddygroepen in de BGV 71 5.3.1 De voorbereidingen 71

5.3.2 De experimentele periode 72

Tot slot 73 Literatuurlijst 75 Bijlage 1. Interview vragen voor de clubleiders

(7)

Inleiding

Voor u ligt het resultaat van mijn afstudeerscriptie in het kader van de afronding van mijn studie aan de Evangelische Theologische Hogeschool. Het onderwerp van deze scriptie is: Geestelijk mentoraat voor jongeren in de Baptistengemeente Veenendaal.

Egbert van Rhee (de jeugdwerker) heeft gemerkt dat de clubs die er in de gemeente worden georganiseerd voor jongeren van twaalf tot en met twintig jaar, niet voldoende toereikend zijn om hen te helpen groeien in hun relatie met Jezus. Hijzelf en verschillende clubleiders ervaren dat het geestelijk niveau van veel jongeren steeds gelijk blijft en nauwelijks stijgt. Daarom organiseerde Egbert in 2007 ‘De uitdaging’, voor jongeren die verlangden naar meer diepgang. ‘De uitdaging’ bood deze jongeren drie keer per jaar de mogelijkheid om een maand lang, wekelijks bijeen te komen voor bijbelstudies rondom een bepaald thema. In de maand oktober van 2007 draaide ‘De uitdaging’ voor het eerst en het werd door zes jongeren bezocht. De jongeren zeiden dat ze het leuk vonden, maar de leidinggevenden vonden hen ongemotiveerd en niet leerbaar. Toen er in de maand januari 2008 weer een reeks van vier bijbelstudies aanboden werd, gaf geen enkele jongere zich op. De leidinggevenden waren teleurgesteld en haakten af. Dat was het einde van ‘De uitdaging’.

Egbert bleef nadenken over hoe jongeren geholpen kunnen worden om te groeien in hun relatie met Jezus. Hij ontdekte door het lezen van boeken en persoonlijke ervaringen, dat contact met een mentor en het samenkomen in kleine groepen jongeren kan helpen om te groeien in geloof. Nu zou hij graag alle jongeren uit de gemeente de mogelijkheid bieden om zich aan te sluiten bij een soort mentorgroep. Deze mentorgroep moet hen – naast de club – helpen om te groeien in hun relatie met Jezus. Nu gaat het er in deze scriptie om wat de meest geschikte manier is om dit mentoraat voor de jongeren vorm te geven. Mijn opdracht is om de volgende vraagstelling te beantwoorden:

‘Op welke manier kan geestelijk mentoraat voor jongeren in de Baptistengemeente Veenendaal - in de leeftijd van twaalf tot en met twintig jaar - het beste worden vormgegeven?’

Het eerste hoofdstuk van deze scriptie beschrijft de definitie van- en het Bijbelse fundament onder ‘geestelijk mentoraat’. Hoofdstuk 2 vertelt hoe geestelijk mentoraat voor jongeren kan aansluiten bij hun geloofsontwikkeling. In hoofdstuk 3 worden verschillende, reeds bestaande vormen van geestelijk mentoraat besproken, die ik vond in literatuur en in de praktijk. De informatie over praktijk deed ik op door gesprekken te voeren met verschillende

(8)

jeugdwerkers. Hoofdstuk 4 is een weergave van de interviews die ik afnam onder clubleiders en jongeren van de Baptistengemeente Veenendaal. Deze interviews verschaften mij een beeld van hoe clubleiders en jongeren denken over geestelijk mentoraat voor jongeren. In hoofdstuk 5 vindt u mijn conclusies en aanbevelingen, die een antwoord geven op de geformuleerde vraagstelling.

In mijn scriptie worden personen meestal aangeduid met ‘hij’. Maar waar ‘hij’ staat wordt uiteraard ook ‘zij’ bedoeld. Geciteerde Bijbelteksten komen uit de NBV vertaling.

Femke Poppe - de Wolf Veenendaal, februari 2009

(9)

1.

Geestelijk mentoraat: definitie en Bijbels fundament

1.1

De definitie van geestelijk mentoraat

In dit eerste hoofdstuk van mijn afstudeerscriptie, wordt duidelijk wat ik bedoel met ‘geestelijk mentoraat’. Er bestaat geen consensus over wat deze term inhoudt en daarom beschrijft dit hoofdstuk wat ik eronder versta. Hieronder volgt mijn werkdefinitie van ‘geestelijk mentoraat’1, welke wordt toegelicht in paragraaf 1.1.1 tot en met 1.1.6.

Er is sprake van geestelijk mentoraat wanneer een christen een liefdevolle, functionele relatie opbouwt met een ander2, om hem te helpen Jezus (beter) te leren kennen en Hem te volgen. In dit proces functioneert de christen als een voorbeeld en is hij bereid om zijn leven met de ander te delen en in het leven van die ander aanwezig te zijn.

1.1.1 Het begint met liefdevolle relaties

Geestelijk mentoraat draait om liefdevolle relaties,3 waarin mensen open en eerlijk durven te zijn over zichzelf. In een mentorrelatie4 is een mentor gericht op de behoeften en noden van zijn mentorant en hij is bereid om in hem te investeren. Alhoewel een mentorrelatie een functionele relatie is (de mentor en mentorant komen niet alleen bij elkaar voor de gezelligheid of vanwege de vriendschap), is de onderlinge liefde5 essentieel. De liefde van de mentor uit zich bijvoorbeeld in zijn keuze om in zijn mentorant te investeren. En de liefde van de mentorant blijkt ondermeer uit zijn respect voor de mentor en de bereidheid om van hem te leren.

Wanneer ik spreek over geestelijk mentoraat denk ik in de eerste instantie dus niet aan iets als een discipelschapscursus6, maar aan geloofsgroei door liefdevolle en vertrouwelijke relaties. Niet dat discipelschapscursussen op zichzelf verkeerd zijn, maar als we mensen

1

De werkdefinitie is gebaseerd op literatuur die ik over dit onderwerp heb gelezen (zie literatuurlijst). 2

Deze andere persoon kan zowel een christen als een niet-christen zijn. 3

De volgende boeken spreken over het belang van deze liefdevolle relaties; Kreider, L., De roep om geestelijke vaders en moeders (Vlissingen: Bread of Life Uitgeverij, 2004) 199pp. ; Dijkstra-Algra, N., Leven delen – over het doorgeven van het Evangelie aan generaties die komen (Driebergen: Uitgever Evangelische Alliantie, 2008) 47pp. ; Ogden, G., Discipelschap met impact. Groeien als leerling van Jezus in een triade (Driebergen: Navigatorboeken, 2008) 224pp.

4

Deze kan spontaan ontstaan, maar het gebeurt ook dat een mentor en mentorant aan elkaar gekoppeld worden.

5

De onderlinge liefde heeft niet alleen te maken met gevoelens, maar ook met het wilsbesluit om liefdevol te handelen.

6

(10)

werkelijk willen helpen om Jezus beter te leren kennen en Hem te volgen, is de context van liefdevolle en vertrouwelijke relaties noodzakelijk.1

Een liefdevolle relatie is affectief en wordt gekenmerkt door intimiteit, terwijl een cursus vaak gericht is op het overdragen van informatie en cognitief kan worden genoemd. In een liefdevolle relatie draait het voornamelijk om wat personen bezighoudt, maar bij een cursus draait het meestal om de inhoud van de les. In een mentorrelatie richt de mentor zich heel persoonlijk op het unieke geestelijke groeiproces van zijn mentorant. Een cursus daarentegen, kan nooit exact worden afgestemd op het unieke groeiproces van iedere cursist.2

1.1.2 Jezus leren kennen

Het doel van geestelijk mentoraat is dat mensen Jezus (beter) leren kennen en volgen. Met ‘Jezus leren kennen’ bedoel ik dat een mentorant gaat geloven dat Jezus de Zoon van God is en dat God de wereld zo lief had dat Hij Zijn Zoon Jezus naar de aarde stuurde om voor onze zonden te sterven, zodat iedereen die in Jezus gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft (zie: Joh. 3:16). Wanneer de mentorant dit gelooft, belijdt dat hij Jezus nodig heeft voor de vergeving van zijn zonden, die vergeving aanneemt en daarbij besluit om Hem te volgen, dan kent hij Jezus. Natuurlijk is dit ‘kennen’ nog lang niet volledig. Een mens die Jezus aanneemt als Redder, begint aan een levenslange geloofsreis waarin hij Jezus steeds beter zal leren kennen. Maar de basis van het ‘kennen van Jezus’ is er.

Wanneer een geestelijk mentor een mentorrelatie aangaat met iemand die Jezus nog niet kent, dan is zijn eerste taak om de ander te helpen ontdekken Wie Jezus Christus is en wat Hij voor de mensen heeft gedaan. De mentor is een getuige van Jezus Christus, door woorden, maar zeker ook door zijn manier van leven.3 Omdat ‘tot geloof komen’ een proces is – wat voor de één langer duurt dan voor de ander – moet een mentor soms zeer geduldig zijn. Hij stimuleert zijn mentorant om Jezus te leren kennen en helpt hem stap voor stap om de obstakels die het ‘tot geloof komen’ in de weg staan te trotseren, maar zal zijn mentorant daarbij nooit dwingen of onder druk zetten.

1

Meer informatie hierover vindt u in dit verdere hoofdstuk 2

Deze alinea is gebaseerd op wat Greg Ogden schrijft over de voordelen van relaties en de nadelen van programma’s. zie: Ogden, G., Discipelschap met impact. Groeien als leerling van Jezus in een triade (Driebergen: Navigatorboeken, 2008) pp. 128-133

3

Veel ongelovigen vragen zich af of het geloof wel ‘echt’ is. Echt geloof uit zich in daden, maar helaas zijn er veel mensen die zichzelf christen noemen en zich alleen maar bezighouden met mooie woorden. In de loop van de tijd zijn veel jongeren (en ouderen) van de kerk afgehaakt vanwege die ‘mooie woorden’. Jongeren prikken zo door hypocrisie en een onecht geloof heen. Als we ongelovige en twijfelende jongeren willen bereiken, moeten we zorgen dat onze levensstijl overeenkomt met wat we over het christelijke geloof vertellen. Onze houding en daden bepalen onze geloofwaardigheid.

(11)

1.1.3 Jezus volgen

Wanneer de mentorant Jezus al kent (zoals beschreven in paragraaf 1.1.2), draait geestelijk mentoraat vooral om de uitwerking die het kennen van Jezus heeft op je leven. Wie Jezus kent wordt opgeroepen om Hem te volgen. Het volgen van Jezus wordt discipelschap genoemd. Discipelschap is de leerschool waarin christenen leren om Jezus na te volgen in alle facetten van het leven. Door discipelschap bereikt een christen geestelijke volwassenheid en kan hij zelf een geestelijk mentor worden voor anderen.1

1.1.4 Een voorbeeld zijn

Zoals ik al eerder aangaf is het doel van geestelijk mentoraat, dat mensen Jezus leren kennen én Hem gaan volgen. Het beste wat de geestelijk mentor kan doen om zijn mentorant te helpen bij het volgen van Jezus is: zelf een levend voorbeeld zijn van iemand die Jezus volgt. Jezus was een voorbeeld voor Zijn discipelen en ook Paulus was een voorbeeld voor velen (zie paragraaf 1.2.3 en 1.2.4). Een mentor moet in zijn doen en laten een voorbeeld zijn voor zijn mentorant, maar dat kan alleen als hij bereid is om zijn leven met de mentorant te delen.

1.1.5 Je leven delen

Een mentor staat niet ver van zijn mentorant af, maar is bereid om zijn leven met hem te delen. Dat betekent concreet dat hij niet alleen leiding geeft en van bovenaf kennis overdraagt, maar zichzelf ook laat kennen. De mentor deelt zijn eigen ervaringen en levenslessen, is open over zichzelf en laat de mentorant in zijn leven meekijken.2 Zo kan de mentorant zien hoe het volgen van Jezus in het alledaagse leven werkt.

De mentor maakt tijd vrij voor degene die hij begeleidt. Omdat onze levens en relaties tegenwoordig zo vluchtig en gefragmentariseerd zijn, is het best moeilijk om mensen in je leven te laten meekijken, zodat je een voorbeeld kunt zijn. Dat vraagt bewuste keuzes op het gebied van je tijdsindeling (zie ook: 1 Tess. 2:8).

1.1.6 Aanwezig zijn

Eerder in dit hoofdstuk bleek dat het aangaan van liefdevolle relaties een essentieel onderdeel is van geestelijk mentoraat. Professor Andrew Root, waarschuwt ons echter dat deze relaties wel op basis van de juiste motieven moeten worden aangegaan. Root schreef

1

In paragraaf 1.2 leg ik uit dat elke leerling van Jezus de opdracht heeft om ook andere mensen tot Zijn leerlingen te maken.

2

Dijkstra-Algra, N., Leven delen – over het doorgeven van het Evangelie aan generaties die komen (Driebergen: Uitgever Evangelische Alliantie, 2008) pp. 17,18

(12)

een boek waarin hij het evangelische relationele jeugdwerk van Amerika evalueert.1 Hij is van mening dat veel Evangelische Amerikaanse jeugdwerkers relaties met jongeren aangaan op basis van een verkeerd motief. Zij zien relaties met jongeren voornamelijk als een middel om invloed op hen te kunnen uitoefenen. Volgens Root schuilt hierin een gevaar. Wanneer relaties met jongeren worden gezien als een middel om invloed op hen uit te oefenen (dat wil zeggen, jongeren bekeren en hen goede geestelijke gewoontes bijbrengen), wordt vergeten om er simpelweg voor jongeren te zijn en te delen in hun pijn en moeilijkheden. Jongeren zijn geen projecten, maar personen! Root schrijft het volgende over een bepaald moment in zijn leven; “I had been working so hard to make things better by influencing adolescents to do this or do that, to believe this or know that. But in the process I was more concerned with their decision, behaviour or commitment than with their broken humanity that desired someone tot share in their deepest sufferings through relationship.” 2 Root vindt dat we een voorbeeld moeten nemen aan Jezus’ incarnatie. Hij schrijft; “God became human to be with and for us, not simply influence us toward this or that end. (…) The incarnation is not about influence but accompaniment.” 3 Hij leert ons dat het belangrijk is om niet gefocust te zijn op het uitoefenen van invloed, maar op het ‘aanwezig zijn’. Wanneer we jongeren bij Jezus willen brengen en hopen dat ze Hem leren kennen en volgen, is het belangrijk om Zijn liefde te weerspiegelen. Dat doen we onder andere door naast de jongeren te staan en voor hen aanwezig te zijn in hun blijdschap en vreugde, en zeker in pijn en ellende. In mijn definitie van geestelijk mentoraat komt de term ‘liefdevolle relatie’ voor. Een liefdevolle relatie is een relatie waarin we het beste met jongeren voor hebben (we hopen dat ze Jezus leren kennen en Hem gaan volgen), maar waarin we ook gericht zijn op hun noden en behoeften.

1.2

Een Bijbels fundament voor geestelijk mentoraat

Deze paragraaf toont dat er een Bijbels fundament is voor het geestelijk mentoraat dat ik in de voorgaande paragraaf beschreef.

1.2.1 De grote opdracht

Om het Bijbelse fundament voor geestelijk mentoraat zo stevig mogelijk te leggen wil ik eerst stilstaan bij de vraag; ‘Waarom is het belangrijk dat we mensen helpen om Jezus te leren kennen en om Hem te volgen?’ Dat is allereerst belangrijk omdat God de wereld zo lief heeft gehad dat Hij Zijn Zoon heeft gegeven, opdat iedereen die in Hem gelooft niet verloren gaat

1

Root, A., Revisiting Relational Youth Ministry. From a strategy of influence to a theology of incarnation (Downers Grove: InterVarsity Press, 2007) 221 pp.

2

Ibid. pp. 79 3

(13)

maar eeuwig leven heeft (Joh 3:16). In het kennen van Jezus, onze liefdevolle Heer en Redder, is eeuwig leven (Joh. 17:3). Het feit dat Jezus Zijn discipelen de opdracht heeft gegeven om alle volken tot Zijn leerlingen te maken, is een andere belangrijke reden om mensen te helpen Jezus te leren kennen en volgen. In Matteüs 28:18-20 lezen we dat Jezus Zijn discipelen de ‘grote opdracht’ geeft:

Jezus kwam op hen toe en zei: ‘Mij is alle macht gegeven in de hemel en op de aarde. Ga dus op weg en maak alle volken tot mijn leerlingen, door hen te dopen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest, en hun te leren dat ze zich moeten houden aan alles wat ik jullie opgedragen heb. En houd dit voor ogen: ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voltooiing van deze wereld.’

Aangezien nog lang niet alle volken leerlingen van Jezus zijn, en er nog steeds nieuwe generaties van mensen worden geboren, geldt deze grote opdracht ook voor Jezus’ discipelen in de 21e eeuw, tot aan de voleinding der wereld.

Leerlingen van Jezus

Wat betekent het om mensen te maken tot ‘leerlingen’ van Jezus? In de context van het Nieuwe Testament was een leerling niet alleen bij zijn meester in de leer, maar hij volgde hem ook. De leerling trok intensief met zijn leermeester op, zowel formeel als informeel, en hij was voortdurend in aanwezigheid van de leermeester te vinden.1 Dus toen Jezus zijn discipelen gebood om leerlingen te maken, dacht hij aan volgelingen, die voortdurend in Zijn aanwezigheid zouden vertoeven, om zich zo te leren houden aan alles wat Hij opdraagt.2.

1.2.2 Mentorrelaties in de Bijbel

Door de hele Bijbel heen vinden we voorbeelden van relaties, die wij in onze tijd misschien wel ‘mentorrelaties’ genoemd zouden hebben. Denk eens aan de Oud Testamentische voorbeelden van Mozes en Jozua, David en Salomo, Elia en Elisa, Eli en Samuël. Of aan het Nieuwe Testamentische voorbeeld van Jezus en Zijn discipelen, waarbij Hij speciale aandacht had voor Petrus, Jakobus en Johannes. Kijk ook naar de relatie tussen Barnabas

1

Jagt, W. van der, Dekker, J., Brink, G. van den, Woordstudies en Concordantie : 1996 zao - 2985 moros (Soest, In de Ruimte, 1993) pp. 548, 549

2

De twaalf discipelen hadden het voorrecht dat ze Jezus’ aanwezigheid gemakkelijk konden opzoeken, want in hun tijd leefde Hij als mens op aarde. Jezus zit nu in de hemel aan de rechterhand van God, maar Hij heeft Zijn Geest gezonden (Hand. 2:33). Hij geeft Zijn Geest aan wie in Hem gelooft (Ef. 1:13) en dat betekent dat Hij altijd bij ons is en dat we in Zijn aanwezigheid kunnen vertoeven, waar wij ook zijn.

(14)

en Paulus en de band die Paulus had met mannen als Silas, Timoteüs en Titus.1 Wie deze relaties bestudeert, ontdekt dat de ‘mentorant’ leerde door op te trekken met zijn ‘mentor’, waarbij de mentor functioneerde als een levend voorbeeld. Gaande weg schakelden deze ‘mentoren’ hun ‘mentoranten’ in bij het uitoefenen van hun eigen bediening zij gaven hen steeds meer verantwoordelijkheid. De toename van verantwoordelijkheid en is belangrijk in het proces naar geestelijke volwassenheid.

Ik wil inzoomen op Jezus en Paulus, omdat we veel van hen kunnen leren als het om geestelijk mentorschap gaat. Zij bouwden allebei liefdevolle relaties op, waarin zij anderen stimuleerden in hun geloofsleven en het bewandelen van Gods weg. Zowel Jezus als Paulus functioneerden als een voorbeeld voor anderen, waren bereid om hun leven met anderen te delen en om in het leven van anderen aanwezig te zijn.

1.2.3 Het voorbeeld van Jezus

Wanneer Jezus Zijn bediening begint, komt Hij verschillende mannen tegen aan wie Hij vraagt om Hem te volgen (Matt. 4:18-22, Marc. 1:16-20; Luc. 5:1-11, Joh 1:35-52). De mannen volgden Jezus, tezamen met vele andere mensen die geïnteresseerd in Hem waren. Maar op een bepaald moment besloot Jezus twaalf mannen uit te kiezen die ‘met Hem’ zouden zijn2 (Matt. 10:1-4, Marc. 3:13-19, Luc. 6:12-16). De twaalf discipelen vergezelden Jezus, terwijl Hij rond trok (Luc. 8:1) en waren bijna altijd in Zijn buurt te vinden. Jezus onderrichtte hen apart, naast het onderwijs dat Hij gaf aan de grote menigte (Matt 11:1, 20:17; Marc. 4:10, 9:35, 10:32; Luc. 18:31). Hij rustte hen toe om Zijn boodschap te verspreiden en gaf hen de macht om onreine geesten uit te drijven en elke ziekte en kwaal te genezen (Matt. 10:1; Marc. 6:7; Luc. 9:1).

Jezus onderhield duidelijk een intensievere relatie met de twaalf discipelen, dan met de rest van de menigte. De Bijbel laat ons ook zien dat Jezus extra veel tijd door bracht met Petrus, Jakobus en Johannes. Alleen zij mochten met Hem mee, toen Hij het dochtertje van Jaïrus bezocht (Marc. 5:37) en toen Hij de berg op ging, waar Hij verheerlijkt zou worden (Marc. 9:2). In de hof van Getsemane zocht Jezus extra steun bij deze drie mannen (Marc. 14:33).3 Het lijkt erop dat de relatie die Jezus met Petrus, Jakobus en Johannes had, nog dieper ging dan de relatie die Hij met de rest van de twaalf had.

Nu kun je je afvragen of het wel eerlijk is dat Jezus twaalf discipelen uitkoos met wie Hij intensief optrok. Er waren misschien wel veel meer mensen die graag voortdurend in Zijn

1

Zie: Gaukroger, S., & Warren, D., De één voor de ander. Over geestelijk mentoraat (Kampen: Uitgeverij Voorhoeve, 1998) pp. 19-28 voor beschrijvingen van de relaties die al deze mensen met elkaar hadden.

2

Zie: Ogden, G., Discipelschap met impact. Groeien als leerling van Jezus in een triade (Driebergen: Navigatorboeken, 2008) pp. 64,65

3

Dijkstra-Algra, N., Leven delen – over het doorgeven van het Evangelie aan generaties die komen (Driebergen: Uitgever Evangelische Alliantie, 2008) pp. 32

(15)

nabijheid wilde zijn. Je kunt je ook afvragen of Jezus eerlijk handelde op de momenten dat Hij alleen Petrus, Jakobus en Johannes met zich meenam. Was het eerlijk dat deze discipelen een ‘voorkeursbehandeling’ kregen boven de rest van de twaalf? Mogelijk veroorzaakte Jezus een sfeer die enerzijds jaloezie zou kunnen opwekken bij de mensen die Hij niet uitkoos, en die anderzijds zou kunnen zorgen voor een trotse houding bij degenen die wel uitgekozen waren. Waarom zou Jezus zoiets riskeren?

Ik heb veel sympathie voor de visie van Greg Ogden. Hij zegt; ‘De enige manier voor Jezus om gebrekkige en ongelovige mensen op te leiden tot volwassen discipelen was een kern te hebben die Zijn persoon en missie grondig kende (…) Jezus vermenigvuldigde zijn leven in de twaalf, zodat er meer van Hemzelf zou zijn om verspreid te worden.’1 Deze gedachte wordt krachtig onderbouwd door Marc. 3:13-19 waar staat dat Jezus de twaalf discipelen uitkoos opdat zij met Hem zouden zijn én opdat Hij hen zou uitzenden om te prediken.

Wij zien dat Jezus bereid was om Zijn leven te delen met anderen, doordat Hij twaalf personen uitkoos om ‘met Hem’ te gaan. Doordat Hij zoveel tijd met hen doorbracht, kon Hij hen beïnvloeden en werd Hij voor hen een levend voorbeeld van Iemand die God volledig gehoorzaam is. Jezus onderwees de twaalf in de waarheid van God, zodat zij het later zouden kunnen doorgeven aan anderen. Jezus daden versterkten hun geloof en op den duur gaf Jezus hen zelfs de macht om wonderen te verrichten.

Wat betekent dit voor geestelijk mentoraat voor jongeren? Wij willen misschien het liefste veel jongeren in één keer bereiken. We organiseren spetterende jeugddiensten en leuke clubavonden en hopen de jongeren zo enthousiast te krijgen voor Jezus. Jezus Zelf wist echter dat spektakel de mensenmenigte trekt, maar hen niet van binnen uit verandert. Tijdens Zijn leven op aarde merkte Hij dat veel mensen alleen maar kwamen voor Zijn wonderen en niet voor Zijn daadwerkelijke boodschap (Joh. 6:30). Vandaag de dag genieten veel van onze jongeren van spektakel (bv. Christelijke evenementen of een jeugddiensten met goede band) of een leuke gezellige clubavond maar ze zijn lang niet allemaal geïnteresseerd in radicale boodschappen.

Laten we erkennen dat christelijke evenementen, spetterende jeugddiensten en gezellige clubavonden alleen, niet genoeg zijn om onze jongeren te helpen om Jezus te leren kennen en volgen. Zij hebben ook relaties nodig met mensen die bereid zijn om hen het leven met God voor te leven. En laten we ons neerleggen bij het feit dat we slechts met enkele jongeren tegelijkertijd intieme relaties kunnen opbouwen. We hoeven ons niet schuldig te voelen, wanneer we slechts in enkele jongeren tegelijkertijd investeren of een aantal jongeren uit onze jeugdgroep extra aandacht geven. Jezus deed het ook en strategisch

1

Ogden, G., Discipelschap met impact. Groeien als leerling van Jezus in een triade (Driebergen: Navigatorboeken, 2008) pp. 67&72

(16)

gezien is dit de beste manier om Gods evangelie te verspreiden. Dit betekent overigens niet dat het onderwijs aan grotere groepen onbelangrijk is. Jezus gaf onderwijs aan zowel de menigte als aan Zijn twaalf discipelen. Beide vormen van onderwijs zijn belangrijk: ze staan naast elkaar en niet tegenover elkaar.

1.2.4 Het voorbeeld van Paulus

Net als Jezus, ging ook Paulus liefdevolle en intieme relaties aan met anderen. De bekendste relatie die Paulus had, is die met Timoteüs. Paulus ontmoette Timoteüs voor het eerst in Lystra. Timoteüs stond goed aangeschreven bij de gelovigen in de plaatsjes Lystra en Ikonium en daarom nam Paulus hem mee op zendingsreis (Hand. 16:1-3). Vanaf dat moment trokken de twee mannen veel met elkaar op. Hoe hun relatie zich precies heeft ontwikkeld, daar kunnen we alleen maar naar gissen. Maar het is een feit dat Paulus Timoteüs gaat beschouwen als een zoon (1Kor. 4:17, 1Tim. 1:2,18, 2Tim 1:2). Een andere medewerker die veel voor Paulus betekende was Titus (2Kor.2:13).

In de Bijbel staan drie pastorale brieven van Paulus, twee aan Timoteüs en één aan Titus. Uit de inhoud van deze brieven en de opmerkingen die Paulus richting Timoteüs en Titus maakt, blijkt dat hij een bijzondere relatie met deze twee mannen had. Hij noemt hen allebei zijn ‘kinderen in het geloof’ (Tit. 1:4, 1Tim 1:2) en is zeer met hen begaan. Hij corrigeert, bemoedigt, bestraft en waarschuwt hen. Hij is betrokken bij hun geestelijke leven, verstandelijke inzicht, ontwikkeling, leiderschap, lichamelijke behoeften en situatie.1

Paulus beschouwde de Korintiërs als zijn geliefde kinderen (1 Kor. 4:15) en noemt zichzelf hun vader. Ook tegen de Tessalonisenzen zegt Paulus dat hij en zijn medewerkers voor hen zijn geweest als een vader voor zijn kinderen, door hun aansporing en bemoediging. Het feit dat Paulus zichzelf zag als een (geestelijke) vader, geeft aan dat hij liefdevolle relaties aanging en mensen in zijn hart sloot. Paulus’ bereidheid om zijn leven met anderen te delen blijkt onder andere uit zijn eerste brief aan de Tessalonisenzen. Hij schrijft: Hoewel we ons als apostelen van Christus hadden kunnen laten gelden, zijn we u tegemoet getreden met de tederheid van een voedster die haar kinderen koestert.In die gezindheid, vol liefde voor u, waren we niet alleen bereid u te laten delen in Gods evangelie, maar ook in ons eigen leven. Zo dierbaar was u ons geworden (1 Tess. 2:7,8).

Paulus gebruikt niet (net als Jezus) de terminologie van ‘discipel maken’, maar het idee van discipelschap is duidelijk in zijn denken aanwezig. Greg Ogden zegt: “Bij Paulus is geestelijk ouderschap het bepalende beeld met betrekking tot het doel en proces van discipelmaken. Het doel van geestelijk ouderschap en discipelschap zijn hetzelfde: uiteindelijk vormen zich

1

Gaukroger, S., & Warren, D., De één voor de ander. Over geestelijk mentoraat (Kampen:

(17)

volwassen christenen die een beeld zijn van Christus.” 1 Paulus vond het heel belangrijk dat christenen geestelijk volwassen worden. Hij schreef aan de Kolossenzen: “Hem verkondigen wij wanneer we iedereen waarschuwen en in alle wijsheid onderrichten, om iedereen tot volmaaktheid in Christus te brengen. Daarvoor span ik mij in en strijd ik met zijn kracht, die volop in mij werkzaam is” (Kol 1:28,29).2 Paulus deed dus zijn uiterste best om iedereen tot volmaaktheid in Christus te brengen. Net als Jezus Zelf was hij erop uit dat mensen Christus leren kennen (2Kor. 5:20) en volgen (Kol 2:6).

Paulus wilde graag functioneren als een voorbeeld voor anderen (2 Tess. 3:9) en vond het ronduit positief als anderen hem daadwerkelijk als voorbeeld namen (1 Kor. 11:1,2; 1 Tess. 3:6; 1 Tim. 1:16). Hij riep mensen op om hem na te volgen op de manier waarop hij Jezus volgde (Fil. 3:17, 1 Kor. 11:1, 4:16) en ook wilde hij dat gelovigen elkaar tot voorbeeld zouden zijn (1 Tess. 5:11). Hij gaf Timoteüs en Titus de opdracht om een voorbeeld te zijn voor de mensen om hen heen (1 Tim. 4:12, Tit. 2:7). Paulus hechtte dus veel waarde aan het zijn van een voorbeeld.

Conclusie

In dit hoofdstuk heb ik uiteen gezet wat de term ‘geestelijk mentoraat’ binnen de context van mijn afstudeerscriptie betekent. En er is aangetoond dat we de principes die horen bij mijn definitie van geestelijke mentoraat terugvinden in de Bijbel. Het doel ervan is dat mensen Jezus leren kennen en Hem gaan volgen. Zowel Jezus als Paulus hadden dit doel voor ogen en om het te bereiken gaven ze onderwijs aan de grote menigte én gingen ze liefdevolle intieme relaties aan met mensen, waarin ze zichzelf tot een voorbeeld stelden en hun leven met anderen deelden. En vooral in die relaties was het mogelijk om mensen te leren wat het betekent om Jezus te volgen. Die intieme relaties brachten vrucht voort in de vorm van geestelijk volwassen mannen die er klaar voor waren om door te geven wat zij van hun ‘mentor’ hadden geleerd.

1

Ogden, G., Discipelschap met impact. Groeien als leerling van Jezus in een triade (Driebergen: Navigatorboeken, 2008) pp. 105

2

(18)

2.

Geloofsontwikkeling in de adolescentie

Deze afstudeerscriptie gaat over geestelijk mentoraat voor jongeren. In dit hoofdstuk kijken we hoe geestelijk mentoraat kan bijdragen aan de geloofsontwikkeling van jongeren.

2.1

De geloofsontwikkeling van adolescenten

De ontwikkeling van de identiteit1 is volgens de psycholoog Erik Erikson (1902-1994) de belangrijkste taak van adolescenten.2 Zijn mening werd toonaangevend en vandaag de dag zien psychologen de ontwikkeling van de identiteit nog steeds als belangrijkste ontwikkelingstaak in de adolescentie.3 Eén onderdeel van identiteitsontwikkeling is de geloofsontwikkeling. Paragraaf 2.1.1 tot en met 2.1.4 behandelen vier4 aspecten van de geloofsontwikkeling van adolescenten. In paragraaf 2.1.5 leg ik uit hoe geestelijk mentoraat bij deze geloofsontwikkeling kan aansluiten.

2.1.1 Een tijd van nieuwe verwachtingen

De adolescentie is een periode waarin er van alles verandert. Er is sprake van lichamelijke verandering en seksuele rijpwording en vanuit de maatschappij wordt de jongere geconfronteerd met allerlei nieuwe eisen. Denk bijvoorbeeld aan de keuze voor een school, een vakkenpakket en een toekomstig beroep. Er wordt verwacht dat de jongere langzaam maar zeker zelfstandig wordt op emotioneel, financieel en sociaal gebied. Daar bij moet hij leren om standpunten in te nemen over ethische, politieke en religieuze kwesties.5 Terwijl de jongere bezig is met al deze ‘ontwikkelingstaken’6 is hij op zoek naar zichzelf, naar een gevoel van eigenheid en naar zijn plaats in de maatschappij. In deze periode van volwassenwording speelt de vraag: ‘Wie ben ik?’, bewust en onbewust een grote rol. Bij de vraag: ‘Wie ben ik?’ hoort ook de vraag: ‘Wat geloof ik?’. Tijdens de adolescentie wordt er

1

Onder de ontwikkeling van de identiteit wordt verstaan: “de ontwikkeling van de kenmerken die een persoon een gevoel van eigenheid en continuïteit geven en die persoon tot één en dezelfde mens maken in de ogen van anderen”. Zie: de Wit, J., Slot, W., van Aken, M., Psychologie van de adolescentie. Basisboek, (Baarn: HB uitgevers, 2006) pp. 127

2

Adolescenten zijn jongeren in de leeftijd van 10 tot 22 jaar. Zie: de Wit, J., Slot, W., van Aken, M., Psychologie van de adolescentie. Basisboek, (Baarn: HB uitgevers, 2006) pp. 12

3

de Wit, J., Slot, W., van Aken, M., Psychologie van de adolescentie. Basisboek, (Baarn: HB uitgevers, 2006) pp. 127

4

Ik kwam vier verschillende aspecten van geloofsontwikkeling bij adolescenten tegen in de literatuur die ik voor deze afstudeerscriptie heb gelezen.

5

de Wit, J., Slot, W., van Aken, M., Psychologie van de adolescentie. Basisboek, (Baarn: HB uitgevers, 2006) pp. 127

6

Ontwikkelingstaken zijn een reeks van opgaven die zich aandienen op een bepaald tijdstip in het leven van een persoon. Ibid. pp. 24

(19)

- vanwege de eis om standpunten in te nemen op het gebied van religie - over deze vraag nagedacht.

2.1.2 Oneindig veel keuzes

Mijn onderzoek heeft betrekking op jongeren die de clubs van de Baptistengemeente Veenendaal bezoeken en (op een enkeling na) kerkelijke, gelovige ouders hebben. Deze jongeren hebben een ‘geloofsvoordeel’: zij hebben hoogstwaarschijnlijk meer gehoord en nagedacht over het christelijke geloof, dan buitenkerkelijke jongeren met ongelovige ouders. Maar het is een feit dat de Baptistengemeente Veenendaal – net als vele andere kerken – te maken heeft met jongeren die, ondanks hun ‘geloofsvoordeel’ besluiten om niet langer naar de clubs en / of kerkdiensten te komen.

Dit komt door de vele keuzemogelijkheden die aantrekkelijker lijken dan de activiteiten en diensten van de kerk (denk bijvoorbeeld aan het uitgaan op zaterdagavond, waardoor jongeren ’s morgens te moe zijn om naar de kerk te gaan, of sporten / TV kijken / gamen in plaats van het bezoeken van de kerkelijke jeugdactiviteiten). Daarbij komt dat ouders tegenwoordig niet meer tegen hun kinderen kunnen zeggen dat we ‘de dingen’ zo doen, omdat het zo hoort. De Nederlandse maatschappij vertelt onze jongeren helemaal niet dat het hoort om naar de kerk te gaan of om kerkelijke activiteiten te bezoeken,… integendeel! Het kan erg lastig zijn voor ouders om hun adolescenten ervan te overtuigen dat dit toch belangrijk is.1 Zij kunnen meer dan ooit steun gebruiken in de geloofsopvoeding van hun kinderen.

2.1.3 Ongelovige vrienden

Wat vandaag de dag ook geen vanzelfsprekendheid is, is dat jongeren christelijke (of kerkelijke) vrienden hebben. Een jongere sluit op de middelbare school vaak vriendschappen met buitenkerkelijke en ongelovige jongeren en soms ook met jongeren die een andere religie aanhangen. Wanneer een jongere meer ongelovige dan gelovige vrienden heeft, bestaat er een grote kans dat zijn openlijke interesse in het christelijke geloof en de kerk vermindert.

De adolescentie is een periode waarin de mening van leeftijdgenoten steeds belangrijker wordt voor een jongere. Veel jongeren bevinden zich aan het begin en in het midden van hun adolescentie in het ‘conformistische stadium’.2 In dit stadium conformeren jongeren zich aan

1

Drs. N. Dijkstra-Algra vertelde over hetgeen geschreven staat in deze alinea, toen ze op 26 april 2008 te gast was in het radioprogramma: ‘EO.nl op Zaterdag’. De aflevering is te downloaden via: http://www.eo.nl/programma/eonl/2007−2008/page/Geestelijk_ouderschap/episode.esp?episode=908 8390

2

de Wit, J., Slot, W., van Aken, M., Psychologie van de adolescentie. Basisboek, (Baarn: HB uitgevers, 2006) pp. 129

(20)

de groep waar ze bij (willen) horen; ze gedragen zich sociaal wenselijk, omdat ze sterk de behoefte hebben aan intimiteit en emotionele en sociale steun1 en omdat ze bang zijn voor kritiek en afwijzing van hun leeftijdgenoten. Als je anders denkt of doet dan de groep waar je bij hoort (of wilt horen), loop je de kans om het doelwit van spot te worden.2 En dat is iets wat de meeste jongeren zoveel mogelijk zullen proberen te vermijden.

Als een kerkelijke jongere veel buitenkerkelijke en ongelovige vrienden heeft, zal hij waarschijnlijk weinig over het geloof en de kerk durven spreken (uitzonderingen daargelaten), omdat hij bang is dat zijn vrienden hier negatief en afwijzend op zullen reageren. Maar wanneer een jongere niet over kerk of geloven spreekt, wil dat niet automatisch zeggen dat het hem niet interesseert: er kan sprake zijn van ‘verborgen interesse’. Hiermee bedoel ik dat een jongere zich wel degelijk interesseert voor het christelijke geloof, maar er niet met leeftijdgenoten over durft te spreken.

Een kerkelijke jongere is gebaat bij de aanwezigheid van christelijke leeftijdgenoten en volwassenen in zijn leven. Deze mensen kunnen zijn (verborgen) interesse voor het christelijke geloof aanwakkeren en hem stimuleren om zichzelf in het christelijke geloof te (blijven) verdiepen.

2.1.4 De zoektocht naar nieuwe identificatiefiguren

De adolescentie is een periode waarin jongeren zich losmaken van hun ouders. Langzaam maar zeker worden zij steeds zelfstandiger en bouwen zij een eigen leven op. Een kind is tot zijn negende of tiende jaar impulsief. Het is afhankelijk, aanhankelijk en heeft zijn ouders op een voetstuk staan. Het kind gelooft dat zijn ouders alles weten en het accepteert dat zij beslissen wat wel en niet mag.3 Daarbij zien kinderen hun ouders als identificatiefiguren, hun voorbeelden. Een adolescent daarentegen, ziet het gezag van zijn ouders niet langer als een vanzelfsprekendheid en gelooft niet klakkeloos alles wat zijn ouders geloven.4 Aan het begin van de puberteit vallen de (tot dan toe geïdealiseerde) ouders van hun voetstuk: zij zijn niet langer de perfecte rolmodellen op wie de jongere als kind altijd wilde lijken. Daarom gaat

1

Volgens de psycholoog Sullivan gaan adolescenten vriendschappen aan om in interpersoonlijk intimiteit te voorzien. Zie: de Wit, J., Slot, W., van Aken, M., Psychologie van de adolescentie. Basisboek, (Baarn: HB uitgevers, 2006) pp. 95

2

Prof. Dr. Westenberg, P.M., ‘De jeugd van Tegenwoordig’, Diesoratie Universiteit Leiden (8 februari 2008) pp. 9-12

3 Ibid. 4

Dit hoort bij het zelfstandig worden van een adolescent en is dus niet per definitie negatief. Dat adolescenten zich losmaken van hun ouders is nodig om zelf een jongvolwassene te worden met een eigen identiteit. Zie: de Wit, J., Slot, W., van Aken, M., Psychologie van de adolescentie. Basisboek, (Baarn: HB uitgevers, 2006) pp. 80-83

(21)

een jongere op zoek naar nieuwe identificatiefiguren. Het vereren van (pop)idolen – iets wat veel jongeren doen – komt overeen met de vroegere kinderlijk verering van de ouders. 1 Juist omdat jongeren op zoek zijn naar nieuwe identificatiefiguren en graag leuk gevonden willen worden door hun omgeving (zoals ik in de vorige paragraaf vertelde zijn ze bang voor kritiek en afwijzing), kunnen populaire idolen zoals sporters, artiesten en filmsterren zoveel (negatieve) invloed op jongeren uitoefenen. Jongeren verlangen ernaar om geliefd te zijn en zij laten zich gemakkelijk misleiden door de gedachte dat ze dat zullen zijn, wanneer ze in hun uiterlijk, gedrag en / of prestaties lijken op populaire beroemdheden (die immers ook geliefd zijn). Helaas is het gedrag, de uitstraling en de levenshouding van vele idolen niet bepaald gezond te noemen (als je hieraan twijfelt, kijk dan een paar dagen naar MTV / TMF en lees de populaire jongerenbladen).

We kunnen niet veranderen dat jongeren gevoelig zijn voor identificatiefiguren, maar wat kerken wel kunnen doen is; jongeren voorzien van gezonde voorbeelden.2 De kerk zou eigenlijk vol moeten zitten met mensen die interessant zijn en de moeite waard om je mee te identificeren. Dat betekent absoluut niet dat de kerkleden er ‘hot’ uit moeten zien of zich overdreven ‘hip’ moeten gedragen. Het betekent wel dat kerkleden bereid moeten zijn om hun leven te delen met jongeren en hen te laten zien dat het leven met God mooi en uitdagend is. Het zou fantastisch zijn als steeds meer jongeren, boeiende en inspirerende christenen leren kennen, die aantrekkingskracht hebben door hun oprechte liefde en interesse. Christenen die willen functioneren als geestelijke ‘ouders’, identificatiefiguren, voorbeelden. Vele jongerenwerkers zijn van mening dat er te weinig van dit soort mensen zijn, terwijl hier grote behoefte aan is.3

2.1.5 Conclusie

Geestelijk mentoraat voor jongeren kan op tenminste vijf verschillende manieren aansluiten bij de geloofsontwikkeling van adolescenten:

1) We hebben gezien dat er tijdens de adolescentie van een jongere verwacht wordt dat hij standpunten inneemt over geloof en religie. Geestelijk mentoraat is een middel waardoor een jongere wordt uitgedaagd om het christelijke geloof te onderzoeken en zich daarin te verdiepen. Een geestelijk mentor kan een jongere persoonlijk begeleiden en ondersteunen bij het innemen van geloofsstandpunten.

1

de Wit, J., Slot, W., van Aken, M., Psychologie van de adolescentie. Basisboek, (Baarn: HB uitgevers, 2006) pp. 131

2

Jochem-Kuilder, A., (2005) Jongeren hebben geestelijke ouders nodig, http://www.groei.org/prod/dataweb/generate.asp?i=3584&c=9&t=y&l=y&s=artikel.xsl

3

Dijkstra-Algra, N., Leven delen – over het doorgeven van het Evangelie aan generaties die komen (Driebergen: Evangelische Alliantie, 2008) pp. 7

(22)

2) Temidden van alle keuzes die een jongere kan en moet maken, wordt hij door middel van geestelijk mentoraat uitgedaagd om ervoor te kiezen met het christelijk geloof aan de slag te gaan. Daarnaast confronteert geestelijk mentoraat een jongere (na korte of langere tijd) met de belangrijkste keuze die een mens in zijn leven kan maken: de keuze om met of zonder God te leven, de keuze om Jezus wel of niet te volgen.

3) Geestelijk mentoraat kan de (verborgen) interesse voor het geloof, bij een jongere aanwakkeren en hem uitdagen om zich in het christelijke geloof te verdiepen.

4) Jongeren hebben – te midden van hun angst voor afwijzing en kritiek – behoefte aan intimiteit en emotionele en sociale steun van volwassenen, maar zeker ook van leeftijdgenoten. Wanneer geestelijk mentoraat in een kleine groep plaatsvindt (een mentor met een paar jongeren1) kan de mentorgroep deze intimiteit en steun bieden.2

5) Adolescenten zijn op zoek naar nieuwe identificatiefiguren, mensen op wie zij willen lijken Een geestelijk mentor zou kunnen functioneren als een gezond identificatiefiguur voor de jongere(n) die hem is / zijn toegewezen.

2.2

Geestelijk mentoraat in verschillende fasen van de adolescentie

De adolescentie wordt vaak onderverdeeld in drie ontwikkelingsfasen: de vroege adolescentie, de middenadolescentie en de late adolescentie. Het is niet mogelijk om hier precieze leeftijden aan te verbinden, omdat de voortgang van de adolescentie door veel meer factoren dan de kalenderleeftijd wordt bepaald. Maar wanneer het praktisch gezien toch nodig is om leeftijden aan de fasen te verbinden dan houdt men vaak de volgende leeftijdsgrenzen aan: de vroege adolescentie tussen de tien en dertien jaar, de middenadolescentie tussen veertien en achttien jaar, en de late adolescentie tussen de negentien en tweeëntwintig jaar.3

In de vorige paragraaf beschreef ik vier aspecten van de geloofsontwikkeling bij adolescenten. Daar ging het om alle jongeren die adolescent zijn, dus jongeren tussen de tien en tweeëntwintig jaar. In deze paragraaf wil ik wat specifieke kenmerken noemen van de identiteit- en geloofsontwikkeling in de drie verschillende fasen van de adolescentie. Daarbij wordt ook uitgelegd wat geestelijk mentoraat in de vroege-, midden-, en late adolescentie kan betekenen voor jongeren.

1

Geestelijk mentoraat kan plaatsvinden binnen een kleine groep. Dit is slechts één van de vormen die geestelijk mentoraat kan aannemen. In hoofdstuk 3 worden verschillende mogelijke vormen van geestelijk mentoraat uitgebreid behandeld.

2

Ook de club kan jongeren voorzien van intimiteit, emotionele en sociale steun van leeftijdgenoten. Maar lang niet alle jongeren voelen zich op club veilig genoeg om open en eerlijk te zijn over zichzelf. 3

de Wit, J., Slot, W., van Aken, M., Psychologie van de adolescentie. Basisboek, (Baarn: HB uitgevers, 2006) pp. 12

(23)

2.2.1 De vroege adolescentie

De vroege adolescentie begint rond het tiende jaar van een kind. Lichamelijk gezien begint er dan een heleboel te veranderen.1 Naast de lichamelijke veranderingen vindt er in de vroege adolescentie nog een cruciale verandering plaats. De meeste jongeren gaan in deze fase, van de basisschool over naar de middelbare school. Op de middelbare school moeten ze wennen aan een nieuwe omgeving met nieuwe mensen, nieuwe regels en nieuwe structuren. Dit is voor veel adolescenten een spannende ervaring2 die goed kan uitpakken, maar in sommige gevallen ook slecht. Er wordt bijvoorbeeld nog steeds veel gepest op de middelbare school. Adolescenten kunnen zich behoorlijk onzeker voelen over lichamelijke en maatschappelijke veranderingen en zij maken spannende dingen mee. Daarom kunnen ze wel wat extra bevestiging en aandacht gebruiken, bijvoorbeeld van een geestelijk mentor. Het proces van losmaking van de ouders, begint al in de vroege adolescentie. De jongere gaat steeds meer tijd doorbrengen met vrienden en hij identificeert zich niet langer met de ouders. Hij gaat op zoek naar nieuwe identificatiefiguren: mensen op wie hij zou willen lijken. Om te voorkomen dat een jongere ongezonde identificatiefiguren kiest, is het belangrijk dat we de jonge adolescenten in onze kerk vroegtijdig voorzien van gezonde identificatiefiguren; een functie die onder andere door geestelijke mentoren vervuld kan worden.

In paragraaf 2.1.3 sprak ik over het ‘conformistische stadium’. Dit stadium wordt gewoonlijk bereikt in de vroege adolescentie. Er is echter nog een stadium, waar veel jongeren zich tijdens de vroege adolescentie in bevinden: het ‘zelfbeschermende stadium’. Het zelfbeschermende stadium komt vóór het conformistische, en houdt in dat een jongere zichzelf nog niet ziet als verantwoordelijk voor zijn eigen daden. Regels worden opgevolgd vanwege eigenbelang, om straf te vermijden. Als het mis gaat en er straf volgt dan beschouwt een jongere in het zelfbeschermende stadium dat als de schuld van anderen of van de omstandigheden.3 Als een adolescent zichzelf nog niet ziet als verantwoordelijk voor zijn eigen daden en daardoor nog niet goed op zichzelf kan reflecteren, dan is geestelijk mentoraat een lastige opgave. Aan de andere kant kan het deze adolescenten wellicht van zichzelf bewust maken en hen stimuleren om naar een volgend stadium te gaan.

Wanneer een adolescent zich in het conformistische stadium bevindt, is het belangrijk om hem vroegtijdig te leren dat Jezus van ons vraagt om Hem te volgen en ons juist niet te conformeren aan menselijke verwachtingen. Geestelijk mentoraat kan een jongere helpen om na te denken over eigen normen en waarden en over die van God. Wanneer geestelijk

1

de Wit, J., Slot, W., van Aken, M., Psychologie van de adolescentie. Basisboek, (Baarn: HB uitgevers, 2006) pp. 38-43

2

Dit blijkt onder andere uit de vele trainingen die er zijn voor kinderen die naar de brugklas gaan (je vindt ze met gemak als je op internet googled) en websites die hier speciaal aan gewijd zijn zoals: www.hoeoverleefikdebrugklas.nl

3

de Wit, J., Slot, W., van Aken, M., Psychologie van de adolescentie. Basisboek, (Baarn: HB uitgevers, 2006) pp. 129

(24)

mentoraat plaatsvindt in een klein groepje (een mentor met een aantal jongeren) kunnen de jongeren elkaar aanmoedigen en helpen om te leven zoals Jezus, en om – als dat nodig is – anders te durven zijn dan leeftijdgenoten.

2.2.2 De middenadolescentie

Maatschappelijk gezien wordt er tijdens de adolescentie onder andere van een jongere verwacht dat hij standpunten in gaat nemen op het gebied van religie en het bovennatuurlijke. Tijdens de middenadolescentie is de zoektocht van de jongere naar wat hij wel en niet gelooft, in volle gang. Voor een jongere die een christelijke opvoeding heeft genoten, kan het verwarrend zijn om te worden geconfronteerd met klasgenoten die niet geloven, of een ander geloof hebben. En terwijl zijn ouders hem christelijke normen en waarden hebben meegegeven, kan een jongere niet heen om de Nederlandse maatschappij die ‘van God los’ is. De adolescent zal zelf moeten gaan onderzoeken wat hij wel en niet gelooft, maar dat kan behoorlijk ingewikkeld zijn! Een geestelijk mentor kan een jongere steunen in dit proces door hem te helpen de aannemelijkheid en de schoonheid van het christelijke geloof te ontdekken.

Omdat het experimenteren met de oneindige keuzemogelijkheden en de zoektocht naar vaste bindingen in de middenadolescentie centraal staan1, zijn aantrekkelijke christelijke rolmodellen ook nu enorm belangrijk.

Conformisme aan de groep blijft ook in de middenadolescentie belangrijk, maar de adolescent wordt in deze fase steeds zelfbewuster en is meer en meer in staat om zijn eigen positie te gaan kiezen, verschillend van de groepsleden.2 Door geestelijk mentoraat wordt een jongere gestimuleerd om een christelijke positie te kiezen en daar vanuit te leven.

2.2.3 De late adolescentie

In de late adolescentie heeft een jongere over veel dingen nagedacht en allerlei ervaringen opgedaan. Nu begint hij verplichtingen aan te gaan met betrekking tot zijn maatschappelijke positie (denk bijvoorbeeld aan de keuze voor het toekomstige beroep) en persoonlijke relaties (bijvoorbeeld een serieuze verkering).3 Daarom zou je de late adolescentie misschien ook de ‘toewijdingfase’ kunnen noemen.

In deze fase maakt een jongere ook keuzes op het gebied van geloof. Een jongere die altijd met zijn ouders meeging naar de kerk vraagt zich nu af; ‘Ga ik naar de kerk, als ik straks

1

de Wit, J., Slot, W., van Aken, M., Psychologie van de adolescentie. Basisboek, (Baarn: HB uitgevers, 2006) pp. 12, 131

2

Ibid. pp. 129 3

(25)

studeer en op mezelf woon?’1 en ‘Als ik studeer, sluit ik me dan aan bij een Christelijke studentenvereniging?’ Een jongere die de jeugdclubs van een gemeente heeft bezocht denkt; ‘Ga ik een kring bezoeken, als ik de jeugdclubs ben ontgroeid?’

Temidden van de toewijdingkeuzes die de jongere in de late adolescentie maakt, kan geestelijk mentoraat de jongere aanmoedigen om zich toe te wijden aan een kerk, een geloofsgemeenschap maar vooral aan een levenslange relatie met Jezus. Daarbij mag geestelijk mentoraat in de late adolescentie zich focussen op wat die volledige toewijding aan Jezus in de dagelijkse omstandigheden betekent. Het betekent onder andere dat we; ons dienstbaar opstellen, gewoontes ontwikkelen die geestelijke groei bevorderen (zoals bidden en bijbel lezen), anders durven zijn in deze wereld, deel uitmaken van een gemeenschap van gelovigen en dat we van ons geloof getuigen.2

Toewijding aan Jezus is een proces

Alhoewel we de late adolescentie de ‘toewijdingfase’ kunnen noemen, moeten we jongeren al vroeg in de adolescentie aanmoedigen om toegewijd te zijn aan Jezus. Vanuit het geestelijk mentoraat gezien is toewijding aan Jezus een proces wat zich tijdens de gehele adolescentie hoort te ontwikkelen. Dit sluit aan bij de Oud Testamentische oproep om kinderen al van jongs af aan te vertellen over de machtige daden van God en om hen te leren dat zij zich aan Zijn geboden moesten houden (zie: Deut. 6 en Ps. 78) .

Doug Fields beschrijft in zijn boek ‘Doelgericht Jongerenwerk’ hoe belangrijk het is dat je jongeren (al vroeg) leert om toegewijd te zijn aan Jezus. Op een bepaald moment in zijn bediening als jongerenwerker ontdekte Fields dat hij de jongeren in zijn jeugdgroep niet had geleerd om toegewijd te zijn aan Jezus, maar aan de jeugdactiviteiten en de jeugdleiders. Het gevolg was dat jongeren – wanneer zij de jongerenbediening verlieten – niet sterk genoeg waren om zonder de hulp van jeugdleiders en jeugdprogramma’s, met God te leven. Als een jongere op de jeugdclubs niet heeft geleerd om toegewijd te zijn aan Jezus, dan zal die toewijding ook niet zomaar ontstaan als hij het jeugdwerk is ontgroeid.3

1

Let wel: sommige jongeren besluiten al eerder in de adolescentie dat ze niet meer naar de kerk of jeugdactiviteiten gaan, als ze van hun ouders niet meer hoeven.

2

Ogden, G., Discipelschap met impact. Groeien als leerling van Jezus in een triade (Driebergen: Navigatorboeken, 2008) pp. 21-37

3

(26)

2.3

Verborgen goudmijnen

Tijdens mijn zoektocht naar artikelen over ‘geestelijk mentoraat’ op het internet, vond ik op een website de volgende uitspraak: ‘Je zou veel jongeren kunnen vergelijken met een goudmijn. Hun goud kan verborgen blijven onder de oppervlakte of het kan door vakkundige mijners gedolven worden (…)De nood is zo groot. Er lopen zoveel verborgen goudmijnen rond.”1 Ik werd zelf erg geraakt door deze uitspraak. In de eerste plaats, omdat ik de vergelijking van jongeren met goudmijnen zo mooi vond. Jongeren zijn net als goudmijnen ontzettend waardevol en kostbaar! Maar de uitspraak raakte me ook omdat ik uit mijn eigen ervaring met jeugdwerk kan zeggen, dat er inderdaad nog zoveel ‘verborgen goudmijnen’ rondlopen. Er kan een enorme hoeveelheid hemels goud worden gedolven, als er voldoende mijners zijn die de tijd willen nemen om in jongeren te investeren en bereid zijn om tijdens de (soms onrustige) periode van adolescentie een voorbeeld voor hen te zijn. Met dit hemelse goud wordt Gods koninkrijk gebouwd en komt Hij tot Zijn doel. Jezus investeerde in ‘verborgen goudmijnen’ en het goud wat hij delfde waren krachtige, gelovige mannen die de wereld overgingen om te getuigen van het Evangelie.

De uitspraak over de goudmijnen doet me ook denken aan een uitspraak van Jezus die hij deed toen hij keek naar een grote mensenmenigte en medelijden met hen kreeg. Hij zei toen tegen zijn discipelen: ‘De oogst is groot, maar er zijn weinig arbeiders.Vraag dus de eigenaar van de oogst of hij arbeiders wil sturen om de oogst binnen te halen.’ (Matt. 9: 37,38). Jezus zag een grote oogst en ik geloof dat deze er vandaag de dag ook is. Ik geloof dat wij een grote oogst van jonge mensen binnen kunnen halen, als we bereid zijn om onze levens met hen te delen. Als we daartoe niet bereid zijn, lopen we de kans om een complete generatie te verliezen!2

Conclusie

Geestelijk mentoraat voor jongeren sluit op een persoonlijke en behoeftegerichte manier aan hun geloofsontwikkeling, en stimuleert hun geloofsgroei. Jongeren worden door middel van geestelijk mentoraat aangemoedigd om God te leren kennen, met Hem te leven en aan Hem toegewijd te zijn. Geestelijke mentoren zijn bereid om datgene te doen wat nodig is om ‘de grote oogst van jongeren’ binnen te halen: namelijk hun leven met jongeren delen en in hen investeren. Een geestelijk mentor gaat op zoek naar het ‘hemelse goud’ wat in een jongere verborgen ligt en hij helpt hem om te zoeken naar de doelen die God met zijn leven heeft.

1

Vlaardingenbroek, M., (2007) Mentoren

http://post-evangelisch.typepad.com/onderweg_een_postevangeli/2007/01/mentoren.html 2

Kreider, L., De roep om geestelijke vaders en moeders (Vlissingen: Bread of Life Uitgeverij, 2004) pp. 21,22

(27)

3.

Vormen van geestelijk mentoraat

In de voorgaande hoofdstukken werd duidelijk wat geestelijk mentoraat is en hoe het bij kan dragen aan de geloofsontwikkeling van jongeren. Nu zijn er zijn verschillende wegen waarlangs geestelijk mentoraat kan worden vormgegeven. In dit hoofdstuk zal ik een aantal van deze wegen bespreken vanuit de literatuur en de praktijk.

Bij het lezen van dit hoofdstuk zult u merken dat bepaalde principes uit mijn werkdefinitie1 van ‘geestelijk mentoraat’ ook door anderen erkend worden, maar niet onder dezelfde naam. Sommigen noemen hetgeen ik ‘geestelijk mentoraat’ noem bijvoorbeeld, ‘geestelijk ouderschap’, of ‘discipelschap.’ Maar het gaat erom dat de boeken en praktijkvoorbeelden die in dit hoofdstuk voorbij komen, ons vormen tonen van wat in deze scriptie ‘geestelijk mentoraat’ wordt genoemd.

3.1

Vormen van geestelijk mentoraat: een beschouwing vanuit de literatuur

Hieronder volgt een bespreking van vier2 uiteenlopende vormen van geestelijk mentoraat, gevonden in de literatuur die ik voor mijn afstudeerscriptie las.

3.1.1 De kleine groepen van Doug Fields Doug Fields is de jeugdvoorganger van ‘Saddleback Church’ in Californië en schrijver van

het boek ‘Purpose driven youth ministry’ (in het Nederlands uitgegeven als ‘Doelgericht jongerenwerk’). Hij observeerde verschillende jongerenbedieningen binnen kerken en ontdekte dat alle gezonde jongerenbedieningen3, systemen van kleine groepen hebben. Ook in Fields’ jongerenbediening wordt gewerkt met kleine groepen;4 kleine groepen met leden

1

Zie pp. 8 van deze scriptie. 2

Er zijn – vanuit de door mij gelezen literatuur – meer dan vier vormen van geestelijk mentoraat te noemen, maar omwille van de omvang van mijn scriptie bespreek ik vier (zeer uiteenlopende) vormen. Andere ideeën over vormen van geestelijk mentoraat vindt u in de boeken ‘Gaukroger, S., & Warren, D., De één voor de ander. Over geestelijk mentoraat (Kampen: Uitgeverij Voorhoeve, 1998) pp. 157; Sloetjes, Coachen in de kerk, stimulerend leidinggeven in Gods Gemeente, Uitgeverij Voorhoeve, Kampen, (2008) pp. 224; Dijkstra-Algra, N., Leven delen – over het doorgeven van het Evangelie aan generaties die komen (Driebergen: Uitgever Evangelische Alliantie, 2008) pp. 47

3

Gezonde jongerenbedieningen zijn volgens Fields, die bedieningen waarin men zich richt op de vijf eeuwige doelen van de gemeente: aanbidding, gemeenschap, discipelschap, bediening en evangelisatie. Zie: Fields, D., Doelgericht jongerenwerk (Vaassen: Uitgeverij Medema, 2005) pp.42-54 4

Volgens Fields hebben kleine groepen de volgende voordelen ten opzichte van het werken in grote groepen: 1) Er is persoonlijke aandacht voor iedere jongere, dus worden jongeren écht gekend. 2) Er is voor elke jongere ruimte om te spreken over wat hem bezig houdt. 3) Er is gelegenheid om de stof uit een studie persoonlijk en praktisch te maken voor het eigen leven. 4) Jongeren in een kleine groep kunnen elkaar helpen bij- en aanspreken op het samenleven met God. Zie: Fields, D., Doelgericht jongerenwerk (Vaassen: Uitgeverij Medema, 2005) pp. 142-147

(28)

van hetzelfde geslacht, omdat het zo gemakkelijker is om aanspreekbaarheidrelaties1 te ontwikkelen.

In Fields’ bediening komen de kleine groepen wekelijks samen in huizen (maximaal 6 groepen in één huis). De groepen krijgen eerst twintig minuten gezamenlijk onderwijs. Vervolgens gaan ze uit elkaar in de kleine groepen, waar er met behulp van vragen over het onderwijs wordt doorgepraat.

Volgens Fields mag een kleine groep bestaan uit vier of vijf jongeren en een leider. In zo’n groepje kunnen jongeren zich niet verbergen of onzichtbaar blijven, iets wat in een grote groep wel mogelijk is. Elke kleine groep moet goede grenzen hebben, bijvoorbeeld op basis van leeftijd, geslacht, school, de buurt waar de jongeren wonen, interesses, natuurlijke vriendschappen, persoonlijkheid en geestelijk niveau.

Fields vindt het belangrijk dat de leiders van kleine groepen goed worden toegerust. De leiders van de kleine groepen zijn vaak volwassenen, maar ook jongeren. Fields daagt jongeren in het jaar vóór hun examen uit erover na te denken om in hun examenjaar een kleine groep te leiden.

Het doel van de kleine groepen in de bediening van Fields is in de eerste plaats gemeenschap (relaties opbouwen) en niet discipelschap. In de kleine groepen wordt echter wel tijd besteed aan het bestuderen van de Bijbel en er wordt ook voor elkaar gebeden. Fields zegt dat jongeren moeten leren om zelfstandig, geestelijk te groeien. Een goede jongerenbediening bereidt haar jongeren voor op de tijd dat ze het jeugdwerk ontgroeid zijn en het zonder jeugdleiders, jeugdgroepen en programma’s moeten doen. Dit kan door de jongeren te helpen om geestelijke gewoonten te ontwikkelen (bijvoorbeeld Bijbel lezen en bidden), waardoor ze – als ze de jongerenbediening eenmaal ontgroeid zijn – geestelijk kunnen blijven groeien. Fields heeft materiaal geschreven, dat gericht is op het ontwikkelen van deze geestelijke gewoonten. Om te voorkomen dat jongeren nog een avond in de week kwijt zijn aan een programma, kunnen de jongeren het materiaal op aanvraag krijgen (ze moeten hier bewust voor kiezen) en moeten ze er thuis mee aan de slag. De leiders van de kleine groepen moedigen hun jongeren enthousiast aan om de geestelijke gewoonten te gaan ontwikkelen, met behulp van het te verkrijgen materiaal. De leiders functioneren door hun aansporingen en enthousiasme als een soort mentor. Discipelschap (wat Fields definieert als: jongeren helpen om meer als Chrisus te worden) is dus iets waartoe jongeren sterk aangemoedigd worden, maar waar ze zelfstandig aan moeten werken door geestelijke gewoonten te ontwikkelen.2

1

Dit zijn vertrouwelijke relaties waarin jongeren elkaar kunnen helpen bij- en aanspreken op het samenleven met God. Zie: Fields, D., Doelgericht jongerenwerk (Vaassen: Uitgeverij Medema, 2005) pp. 145

2

De informatie uit paragraaf 3.1.1 is (tenzij dit anders wordt vermeld in de voetnoten) te vinden in het boek: Fields, D., Doelgericht jongerenwerk (Vaassen: Uitgeverij Medema, 2005) pp. 140-177

(29)

3.1.2 De triades van Greg Ogden

Greg Ogden is leidinggevend discipelschapsvoorganger in de Christ Church van Oak Brook in Oak Brook, Illinois. In zijn boek ‘Transforming discipelship’ (in het Nederlands uitgegeven als ‘Discipelschap met impact’) maakt hij het statement dat discipelschap moet plaatsvinden binnen de context van intieme relaties en niet door middel van discipelschap- cursussen of programma’s.

Ogden reikt een model aan waarin één persoon, twee anderen (van hetzelfde geslacht als hijzelf / zijzelf) uitnodigt voor een plechtig overeengekomen relatie, gebaseerd op een Bijbels leerplan. Zo’n groepje van drie noemt hij een triade. De drie (eventueel vier) deelnemers komen ongeveer een jaar lang samen. Zij vermenigvuldigen zich ten slotte, doordat ze alle drie weer een nieuwe triade starten.

Een discipelschapsgroep van drie (of eventueel vier) personen is volgens Ogden ideaal omdat mensen in zo’n klein groepje transparant durven te zijn, de mogelijkheid hebben om over persoonlijke inzichten vanuit de Bijbel te praten en veiligheid ervaren om rekenschap aan elkaar af te leggen. Hoe meer mensen in één discipelschap groep, hoe moeilijker deze drie dingen worden.

Ogden prefereert discipelschap in een kleine groep boven individueel discipelschap (met één leerling en één mentor). Hij zegt dat er in individueel discipelschap al gauw sprake is van hiërarchie, omdat de leerling geneigd is tegen zijn mentor op te kijken. De hiërarchie kan resulteren in afhankelijkheid, terwijl een discipel gaande weg juist zelfstandig moet worden. De leerling zal zichzelf bovendien niet snel kunnen voorstellen als een mentor voor anderen, omdat hij zijn eigen mentor ziet als iemand met veel meer kennis en wijsheid dan hijzelf. Wanneer mentorschap wordt gezien als iets dat alleen bereikbaar is voor vergevorderde christenen, houdt dat de vermenigvuldiging tegen.1 Ogden is een voorstander van gelijkwaardig mentorschap, waarin het leiderschap mag rouleren. Zo leert een deelnemer om in de toekomst zelf een triade te leiden en zullen discipelen zich daadwerkelijk vermenigvuldigen. Ogden vindt vermenigvuldiging erg belangrijk. Jezus droeg Zijn discipelen op om op weg te gaan en alle volken tot Zijn discipelen te maken, totdat Hij terug zou komen (Matteüs 28).2 Jezus is nog niet teruggekomen en dus geldt de opdracht om discipelen te maken ook vandaag de dag nog.

Een andere reden waarom Ogden discipelschap in een kleine groep beter vindt dan individueel discipelschap is dat een gesprek tussen drie personen dynamischer en leerzamer

1

Ogden, G., Discipelschap met impact. Groeien als leerling van Jezus in een triade (Driebergen: Navigatorboeken, 2008) pp.145-159

2

(30)

is dan een gesprek tussen twee personen (drie weten meer dan twee), terwijl een gesprek tussen drie personen wel gemakkelijk intiem en persoonlijk blijft. 1

Ogden adviseert om anderhalf uur per week bij elkaar te komen, waarbij er een half uur wordt besteed aan persoonlijke uitwisseling, nabespreking van de vorige les en gebed. Het andere uur wordt besteed aan het bespreken van het huiswerk dat iedereen van te voren heeft gemaakt.

In Ogdens model vraagt een potentiële leider van een triade twee anderen om met hem op te trekken. Ogden vindt het belangrijk dat de leider van een triade niet zomaar twee mensen kiest, maar zich laat leiden door gebed (net als Jezus in Lucas 6). Als je een jaar gaat investeren in twee (of drie) mensen, dan is het van groot belang wie je kiest! Je kunt de juiste mensen onder andere herkennen door hun loyaliteit om te worden als Jezus en hun bereidheid om te leren.2

3.1.3 Het geestelijk ouderschap van Larry Kreider

Larry Kreider is internationaal directeur van DOVE Christian Fellowship International, een wereldwijd netwerk van op cellen gebaseerde gemeenten. Hij schreef het boek ‘The cry for spiritual Fathers & Mothers’ (in het Nederlands uitgegeven als ‘de roep om geestelijke vaders en moeders’) waarin hij uitlegt dat iedereen geestelijke ouders nodig heeft, om zijn / haar volle potentieel in God te bereiken. Kreider geeft in de inleiding van zijn boek duidelijk weer dat discipelschap niet het hele scala van geestelijk vader – en moederschap omvat. Discipelschap is volgens Kreider een gestructureerde stap voor stap methode die jonge christenen helpt om een volgeling van Jezus te worden. Geestelijk ouderschap is echter veel meer dan dat, het gaat daar om echte relaties.3

Kreider meent dat mensen niet zozeer programma’s, maar relaties nodig hebben om geestelijk volwassen te worden.4 Door middel van relaties met volwassen christenen, leren mensen vanuit de praktijk wat het betekent om met God te leven. Zonder goede voorbeelden, blijven zij geestelijke zuigelingen, die door anderen met de paplepel gevoed moeten worden. Kreider zegt; “Wanneer er in onze generatie geen geestelijke vaders en moeders opstaan, lopen we het gevaar de volgende generatie te verliezen.” 5

1

Ogden, G., Discipelschap met impact. Groeien als leerling van Jezus in een triade (Driebergen: Navigatorboeken, 2008) pp.145-159

2

De informatie uit paragraaf 3.1.2 is terug te vinden in het volgende boek (tenzij dit anders wordt vermeld in de voetnoten): Ogden, G., Discipelschap met impact. Groeien als leerling van Jezus in een triade (Driebergen: Navigatorboeken, 2008) pp.187-212

3

Kreider, L., De roep om geestelijke vaders en moeders (Vlissingen: Bread of Life Uitgeverij, 2004) pp. 11-23

4

Ibid. pp. 13-23 5

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Over scooterrijders zijn er geen vergelijkbare definities, maar aangezien beginnende bestuurders in het algemeen een verhoogd risico lopen in het verkeer, zou deze definitie

Het project 'Brugge(n) voor jongeren' is een samenwerking tussen de stad Brugge, het OCMW Brugge en het CAW Noord-West-Vlaanderen, met medewerking van alle lokale partners die

Veelkleurige parochie van Kuregem betekent veel voor wijk en bewoners. Metrostation Clemencau, het hart

Broeder Leo Vandeneede van de oblaten van Maria is diep onder de indruk van de ellende die hij zag tijdens zijn bezoek aan de hoofdstad Port-au-Prince..

Dat de Belg in vergelijking met inwoners van andere landen veel meer pillen slikt – niet dat het in sommige buurlanden zoveel beter is – wijst erop dat er ondanks onze

Nu is Fabiola thuis, bij God en bij haar echtge- noot”, sprak kardinaal Danneels in zijn homilie tijdens de uit- vaartplechtigheid van koningin Fabiola in de

De startbanenprojecten trachten het vormingsbudget zo goed mogelijk te besteden door een kwaliteitsvol vormingsaanbod samen te stellen ter professionalisering van de startbaners en

De overschotten in dit budget werden in het jaar- verslag van 2008 nog als een knelpunt beschouwd, maar in 2009 werd er meer uitgegeven voor zowel de collectieve