• No results found

Niet gelijk, wel gelijkwaardig? De herdefiniëring van het man en vrouw zijn in het vrouwentijdschrift Constanze 1948-1958

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Niet gelijk, wel gelijkwaardig? De herdefiniëring van het man en vrouw zijn in het vrouwentijdschrift Constanze 1948-1958"

Copied!
64
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Niet gelijk,

wel gelijkwaardig?

De herdefiniëring van het man en vrouw zijn

in het vrouwentijdschrift Constanze 1948-1958

Masterscriptie

Naam: Laura Dekker

Studentnummer: 11352744

Opleiding: Geschiedenis: Duitslandstudies Universiteit: Universiteit van Amsterdam Eerste begeleider: Mw. Dr. Natalie Scholz Tweede lezer: Dhr. Dr. Moritz Föllmer Plaats en datum: Amsterdam, 30 juni 2017

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding 3

1. Het leven van Constanze, 1948 – 1969 5

1.1 Van concept naar product 5

1.2 Constanze, papieren vriendin van West-Duitsers 6

1.3 Constanze, kort maar krachtig 8

2.De politieke en juridische herdefiniëring van het man en vrouw 11 zijn in het vrouwentijdschrift Constanze, 1948-1958

2.1 “Alle mannen en vrouwen zijn gelijkberechtigd” 14

2.2 Tegenstrijdige paragrafen binnen het arbeids- en familierecht 17

2.3 Een stap vooruit, twee stappen achteruit 22

2.4 ‘Ik ben er niet op tegen!’ – De familiepolitiek van Minister Würmeling 24

2.5 De weg naar volledige gelijkberechtiging gaat verder 27

Conclusie hoofdstuk 2 30

3. De herdefiniëring van het man en vrouw zijn binnen de huiselijke 31 sfeer in het vrouwentijdschrift Constanze, 1948-1958

3.1 Je mannetje staan: vrouw zijn na de oorlog 32

3.2 De val van de held: man zijn na de oorlog 37

3.3 De herdefiniëring van het partner-, vader- en moederschap 41

3.3.1 Een droomhuishouden: West-Duitse vrouwen in een 44

opkomende consumptiemaatschappij

3.3.2 Een nieuw ouderschap 49

3.3.3 De West-Duitse vrouw tussen keuken en kantoor 53

Conclusie hoofdstuk 3 59

Eindconclusie 60

(3)

Inleiding

Na acht maanden van langdurige overleggen en diepgaande uitwerkingen werd op 8 mei 1949, precies vier jaar na de Duitse capitulatie, de grondwet van de Bondsrepubliek Duitsland ondertekend. Op 23 mei trad deze nieuwe grondwet in kracht, waardoor de stichting van een nieuwe West-Duitse staat werkelijkheid was geworden. Het ontstaan van de Bondsrepubliek betekende voor de Duitse samenleving dat er officieel een einde was gekomen aan de oorlogsjaren en de naoorlogse geallieerde bezetting. Deze periode had zich voor vele Duitsers gekenmerkt door grote verwoestingen, enorme verliezen, en vele ontberingen. Daarnaast had deze Duitse bevolking jarenlang in een nationaalsocialistische staat geleefd, waarin een raciaal gekarakteriseerd Volk een synoniem voor de Duitse natie was geweest. De jaren vijftig werden in de Bondsrepubliek dan ook gekenmerkt door een zoektocht naar een legitieme politieke en sociale Duitse identiteit, en de manieren waarop deze politieke en sociale heropbouw van de bevolking bewerkstelligd kon worden.

Een kernpunt binnen de herdefiniëring van de West-Duitse samenleving in de jaren vijftig betrof de herdefiniëring van het man en vrouw zijn. De tijden onder nationaalsocialistisch regime, de Tweede Wereldoorlog en de periode van wederopbouw hadden de Duitse bevolking namelijk gedwongen om een aantal grote veranderingen in lang bestaande geslachtsverhoudingen toe te brengen. Een samenleving waarin de man het geld verdiende en zijn gezin beschermde en de vrouw het huishouden en de kinderen verzorgde, bestond niet meer. De jaren vijftig stonden dan ook in het teken van het vraagstuk over de plaats van de man en vrouw in de Duitse samenleving, en de vele debatten die betreffende deze kwestie gevoerd werden. Deze masterscriptie analyseert dit complexe vraagstuk tussen 1948 en 1958, waarbij het West-Duitse vrouwentijdschrift Constanze als leidraad wordt gebruikt.

De keuze voor het gebruik van een medium zoals Constanze is te verklaren vanuit de meest voorkomende invalshoeken die in de geschiedschrijving over dit specifieke onderwerp terug te vinden zijn. De literatuur die voor het onderwerp van deze masterscriptie het meest bruikbaar was, is in grofweg drie invalshoeken te verdelen. De eerste invalshoek die voor de kwestie geslachtsverhoudingen in de jaren vijftig gebruikt wordt, is de rol van de man en vrouw in de opkomende Duitse consumptiemaatschappij. Het boek How German is She?:

Postwar West German Reconstruction and the Consuming Woman van Erica Carter is hier

een goed voorbeeld van. Carters publicatie draait om de bewering dat in de heropbouw van een naoorlogse West-Duitse identiteit de opbouw van de Bondsrepubliek als sociale markteconomie centraal stond. Dat binnen deze opkomende sociale markteconomie de belangrijkste bijdrage van vrouwen de consumptie binnen de familie moest zijn, kon volgens

(4)

Carter fungeren als erkenning voor een geslachtspecifieke verdeling van de samenleving, waaraan ook het juridisch orgaan meewerkte.

De tweede invalshoek kan in verschillende publicaties van Robert Moeller teruggevonden worden. Moeller focust zich vooral op de verandering in de rol van de man en vrouw als vader en moeder in de jaren vijftig als gevolg van het naziregime, de oorlog en de wederopbouw. Dit is bijvoorbeeld te zien in het boek Protecting Motherhood: Women and

the Family in the Politics of Postwar West Germany en het artikel The "Remasculinization" of Germany in the 1950s: Introduction. Moeller brengt in deze twee publicaties naar voren hoe

de gezinspolitiek van de jonge Bondsrepubliek in het teken stond van een herstel van de mannelijke rol als beschermheer van het zwakkere geslacht – een rol waarin de Duitse mannen in de jaren veertig op grote schaal in hadden gefaald – en hoe de drang naar herstel van deze mannelijke rol de plaats van de vrouw in de West-Duitse samenleving op verscheidene manieren beïnvloedde.

De derde invalshoek ligt dicht bij die van Moeller, zoals in Till van Rahdens artikelen

Fatherhood, Rechristianization and the Quest for Democracy in Postwar West Germany en Wie Vati die Demokratie lernte. Religion, Familie und die Frage der Autorität in der frühen Bundesrepublik terugkomt. Deze publicaties focussen ook op de familie als kernpunt in de

zoektocht naar geslachtsverhoudingen in de Bondsrepubliek van de jaren vijftig, maar hierin staat bij Van Rahden de invloed van de terugkomende populariteit van het christelijke geloof, waarin een patriarchale autoritaire rol voor de vader gefavoriseerd werd, centraal.

Wanneer de artikelen in Constanze tussen 1948 en 1958 worden geanalyseerd, dan wordt duidelijk dat het tijdschrift alle drie de bovenstaande invalshoeken van de kwestie behandelde, en daarom als een goede leidraad voor het debat kan fungeren. Ten eerste was Constanze als concurrerend tijdschrift deel van de opkomende West-Duitse consumptiemaatschappij. Ten tweede werd door de Constanze-redactie over zeer uiteenlopende kwesties betreffende de plaats van de man en vrouw in de Duitse samenleving geschreven. Deze masterscriptie gaat daarom in op zowel de politieke en juridische herdefiniëring van het man en vrouw zijn als de herdefiniëring binnen de huiselijke sfeer tussen 1948 en 1958. Hoe werden de debatten die uit deze herdefiniëringen voortkwamen in Constanze weergegeven?

(5)

“Goedendag, lieve lezeres. Hier ben ik! Mag ik mij alstublieft voorstellen? Ik heet Constanze, en ben een tijdschrift voor vrouwen. Een achternaam heb ik niet. […] Noem me maar Müller of Schulze, Leutert of Bastian, hoe het maar uitkomt en waar nog een plekje vrij is. Hiermee wil ik zeggen, dat ik me als een stukje van ieder van jullie, lieve lezeressen, als een stukje Müller of Leutert [voel], dat ik mij, ondanks mijn zilver gepolijste naam Constanze, als een middenstandsvrouw van ons volk en onze tijd voel.”1

In maart 1948, een kleine drie jaar nadat in Duitsland de Tweede Wereldoorlog tot een einde was gekomen, werd met bovenstaande woorden de eerste uitgave van het vrouwentijdschrift

Constanze ingeluid. Met een oplage van 65 000 exemplaren begon de Constanze aan haar

carrière als West-Duits vrouwentijdschrift. Het tijdschrift omvatte in haar begintijd 24 zwart-witpagina’s, kostte een rijksmark en bevatte maar enkele advertenties. Deze situatie zou in enkele maanden sterk veranderen: aan het einde van het beginjaar van Constanze steeg de oplage al naar 300 000 exemplaren. Hiermee werd Constanze al snel het bestverkochte vrouwentijdschrift van de West-Duitse zones en de latere Bondsrepubliek.2

Hoewel het tijdschrift op de Duitse vrouw gericht was, bestond de redactie van het blad voornamelijk uit redacteurs van het mannelijke geslacht. Deze redactie was gevestigd in Hamburg, een stad die ten tijde van de eerste uitgave in de Britse bezettingszone lag. Niet alleen onder de schrijvers van het blad waren weinig vrouwen te vinden. De drie breinen achter het succes van het concept waren namelijk ook mannelijk. Axel Springer, journalist en bekend Duits uitgever, kwam met het eerste idee. Publicist John Jahr hielp Springer met de uitwerking van dit door Springer bedachte concept en nam later de marketing en grootste redactionele opgaven op zich. Grote hulp kreeg Jahr hierbij van journalist en latere chef-redacteur Hans Hufszky.

1.1 Van concept naar product

Jaren voordat de eerste oplage van Constanze werd uitgegeven, had Springer al het idee gehad om een tijdschrift voor vrouwen te ontwikkelen. Dit tijdschrift moest in eerste instantie voornamelijk op de opvoeding van kinderen gericht zijn. Jahr zag de grote potentie van Springers ideeën en besloot in 1945 om aan het concept van Springer mee te werken. Enkele jaren later besloten de heren echter om van het opvoedingsthema af te stappen en het concept voor een vrouwentijdschrift te veralgemeniseren. Door zich vooral te focussen op de

1 Constanze 1/1948, „Guten Tag, liebe Leserin“ 2.

2 Von Arnim 2012, "Und dann werde ich das größte Zeitungshaus Europas bauen": Der Unternehmer Axel

(6)

conventionele elementen van een vrouwentijdschrift zouden meer vrouwen in het tijdschrift geïnteresseerd kunnen zijn, en daarmee de populariteit van het tijdschrift toenemen. Vrouwentijdschriften en modebladen waren immers voor het begin van de Tweede Wereldoorlog al zeer populair geweest in Duitsland, en de potentie voor een nieuw vrouwentijdschrift was daarom enkele jaren na deze oorlog zeer groot.3

In 1947 werd door Springer en Jahr de officiële toestemming voor ‘een tijdschrift voor vrouw en kind’ aangevraagd. Deze aanvraag werd zonder al te veel moeite goedgekeurd. Deze snelle goedkeuring was tamelijk merkwaardig te noemen. Allereerst was in datzelfde jaar besloten dat in de geallieerde bezettingszones de maximale oplage van het tijdschriftengenre tot 1 000 000 exemplaren beperkt moest worden. In de Britse zone werd zelfs geen enkel vrouwentijdschrift uitgegeven. Daarnaast was Jahr in het jaar voor de aanvraag nog een verbod tot publicatie opgelegd vanwege zijn vermeende nationaalsocialistische banden.4 Toch hadden de persofficieren genoeg interesse in het

concept van Springer en Jahr om hier groen licht voor te geven. Onder toelatingsnummer 150 kon Constanze geboren worden.

1.2 Constanze, papieren vriendin van West-Duitsers

“Ik wil graag… - nee, dat is een slecht begin. Mijn programma is… - nee, dat gaat ook niet. En nu begin ik te blozen, zoals ik de afgelopen weken steeds rood ben geworden wanneer ik tijdens de voorbereidingstijd met de vraag zat: Nou, Constanze, hoe had jij je dit tijdschrift dan zo voorgesteld! Tja, weet u, ongeveer zo – nee, zo eigenlijk ook weer niet, maar - - - ! En dat was het. Klaar was het. Net als hoe het nu is, wanneer ik u, lieve lezeres, moet opschrijven, wat ik mij zo onder mijzelf voorgesteld had.”5

Pratend tegen zichzelf, voorzien van enige twijfelachtigheid. Ze weet nog niet zo goed wat ze wil zeggen, wat ze wil gaan doen, wat haar plan is. Het is haast alsof bovenstaande alinea ergens in West-Duitsland uit het dagboek van een jeugdig meisje geplukt is. Het is echter geen persoonlijk bericht, maar een deel van de introductiepagina van de eerste uitgave van

Constanze. Deze manier van schrijven, alsof er persoonlijk tegen de lezeres ‘gesproken’ werd,

werd al vanaf de eerste oplage in het vrouwentijdschrift toegepast. Het idee om deze stijl toe te passen kwam van redacteur Hufszky. Van 1939 tot 1943 was Hufszky al de

chef-3 Idem, 58. 4 Idem, 59.

(7)

redacteur van Jahrs vrouwentijdschrift Die Junge Dame geweest, en ook bij dit tijdschrift had hij deze manier van schrijven succesvol toegepast.6

De schrijfstijl van de Constanze-redactie paste goed bij de naoorlogse tijdsgeest. De politieke en economische situatie in de bezettingszones was in 1948 alles behalve stabiel, het mannentekort was groot, en vele vrouwen moesten het zware naoorlogse leven in hun eentje klaren. Door enerzijds deze West-Duitse vrouw altijd op een persoonlijke manier aan te spreken, en anderzijds persoonlijke onderwerpen te bespreken en persoonlijke problemen van lezeressen te behandelen, kon de West-Duitse vrouw het idee gegeven worden dat ze aan

Constanze een echte vriendin had. Deze tweewekelijks terugkerende vriendin was stabiel,

altijd vrolijk en optimistisch, maar durfde ook zeker kritisch te zijn. Voor vele West-Duitse vrouwen die zich jaren in de fysieke en mentale ellende van een dictatuur, oorlog en wederopbouw hadden bevonden, was de Constanze daarom een zeer welkome nieuweling.

Het waren echter lang niet alleen maar vrouwen die Constanze lazen. De hulprubrieken van Constanze stonden vol met vragen van zowel mannen als vrouwen, voornamelijk over huwelijkgerelateerde onderwerpen. Bovendien kwam er op opinieartikelen van zowel mannen als vrouwen veel respons, vooral wanneer deze artikelen het karakter of de rol van de man of vrouw in de Bondsrepubliek bespraken. Een voorbeeld hiervan was het artikel Moraal met

dubbele bodem uit het jaar 1954, waarin het verschil in de seksuele moraal van mannen en

vrouwen werd besproken. Dit artikel riep onder de mannelijke Constanze-lezers zoveel reactie op, dat Constanze besloot om enkele uitgaves later een artikel genaamd Protest der Männer aan de mannelijke kritiek op de seksuele moraal te besteden.7 Situaties zoals de bovenstaande,

waarin thema’s besproken werden die bij zowel mannen als vrouwen heftige gevoelens opriepen, kwamen gedurende Constanzes bestaan vaak in het blad voor.

Hoewel Constanze een vrouwentijdschrift genoemd werd, kwamen haar fans dus van zowel mannelijke als vrouwelijke zijde. Zoals in 1948 in het artikel Mag ik ook als man...? verteld werd, kreeg de redactie van Constanze stapels ‘liefdesbrieven’ van mannelijke Duitse lezers. De mannen gaven in hun brieven verschillende redenen voor hun liefde voor het

Constanze-concept. Zo zei meneer Bisschopinck dat hij Constanze las zodat hij in het kleine

dorpje waar hij woonde toch nog een vrouw om zich heen had. De heer Friederici was een

Constanze-lezer, omdat hij vond dat de thema’s die door Constanze aangekaart werden ook

door mannen bediscussiëerd moesten worden. Ook meneer Sieber was enthousiast over het

6 Von Arnim 2012, 60.

(8)

tijdschrift: “Constanze is het eerste tijdschrift dat een hart heeft. Tijdschriften met intellect zijn er al meer dan genoeg.”8

1.3 Constanze, kort maar krachtig

De emotioneel boeiende en optimistische manier van schrijven door de redactie van

Constanze had een grote uitwerking op de populariteit van het vrouwentijdschrift. Zoals

gezegd was de oplage van het blad aan het einde van zijn beginjaar al gestegen naar 300 000 exemplaren. Deze stijging zette zich tot midden jaren vijftig gestaag door, met een oplage van 550 000 in 1955.9 Ook het maandelijks terugkerende modeblad wat door Constanze uit werd

gegeven, was een daverend succes. Hoewel in de jaren vijftig de Constanze dus grote populariteit genoot, werd het eerste naoorlogse vrouwentijdschrift van West-Duitsland uiteindelijk slechts 21 jaar oud. De veranderende tijdsgeest en verhoogde concurrentie binnen het tijdschriftengenre speelden hierin een aanzienlijke rol.

Constanze was opgezet en populair geworden in een tijd waarin het zogenaamde

West-Duitse Wirtschaftswunder zich nog niet eens had doorgezet. Zelfs de West-Duitse munthervorming had nog niet plaatsgevonden. West-Duitsland zat ten tijde van de startpublicatie nog middenin een wederopbouw. Zoals eerder benoemd, hadden Duitse vrouwen op het moment van de eerste uitgave vooral behoefte aan stabiliteit en normaliteit, en hierin kon de Constanze goed faciliteren. Met de economische groei die door de munthervorming en het Wirtschaftswunder in gang werd gezet steeg de welvaart in West-Duitsland echter aanzienlijk. Hierdoor kwam er voor de West-Duitse vrouw ook steeds meer tijd vrij om om zich met minder belangrijke, maar leuke zaken in het leven bezig te houden. De Constanze ontwikkelde zich in eerste instantie mee met deze veranderingen. Deze verandering is goed te zien in het soort artikelen dat in de loop der jaren in Constanze gepubliceerd werd. Zoals in deze masterscriptie veelvuldig getoond zal worden, konden vooral in de eerste jaren vele artikelen met betrekking tot bijvoorbeeld de (gedwongen) zelfstandigheid van de vrouw, het leven in moeilijke tijden, en de veranderde verhoudingen tussen de Duitse man en vrouw gevonden worden. Naarmate het Wirtschaftswunder zich verder ontwikkelde en in de Bondsrepubliek een consumptiemaatschappij ontstond, maakten bovenstaande artikelen steeds vaker plaats voor thema’s als mode, make-up en het leven als huisvrouw. Het vrouwentijdschrift fungeerde dus in de loop van de jaren vijftig niet alleen meer als troostvoer en afleiding, maar ook als

8 Constanze 10/1948, „Darf ich auch als Mann…?“ 16. 9 Von Arnim 2012, 61

(9)

uithangbord voor het nieuwe, verbeterde West-Duitse leven. Constanze was hierin, ondanks concurrentie van andere vrouwentijdschriften, lange tijd koploper.10

Daar het zo goed ging met de Constanze besloot Hufszky om het assortiment vrouwentijdschriften binnen de Constanze-uitgeverij uit te breiden. In 1957 werd Brigitte, een vrouwentijdschrift dat een jonger publiek moest trekken, door de Constanze-uitgeverij overgenomen. Vier jaren later werd besloten om uit de Constanze-bijlage Schöner Wohnen een zelfstandig tijdschrift te maken. Weer drie jaren later ontstond wederom een blad voor de nieuwe generatie jongedames, Petra genaamd. Er leek daarom in eerste instantie geen vuiltje aan de lucht voor de makers van Constanze. Toch zou juist deze populariteit het vrouwentijdschrift uiteindelijk de das om doen. Veel verschillende merken wilden in de

Constanze adverteren, waardoor het blad veel te dik en te zwaar werd. Hierom werd in 1961

besloten om het vrouwentijdschrift niet om de week, maar wekelijks uit te gaan geven.11 Deze

verhoogde frequentie kwam de inhoudelijke kwaliteit van het blad niet ten goede. Steeds meer lezers haakten af en stapten over naar andere bladen uit het genre. Jarenlang werd nog gepoogd om Constanze nieuw leven in te blazen, maar uiteindelijk moest in 1969 het vrouwentijdschrift vaarwel gezegd worden. Haar herinnering bestaat voort in het nog altijd bestaande blad waar ze in dat jaar mee samenging: Brigitte.

“Ik, Constanze, wil eerlijkwaar mijn best doen, om voor jou, lieve lezeres, een naaste begeleidster in de moeilijkheden van jouw dagen te zijn. […] Zo wil ik altijd bij jou komen, soms bekommerd, soms onbekommerd, soms met een klein en sierlijk thema, makkelijk en vrolijk opgeschreven, soms met een grote en moeilijke. […] Samen met jou doorsta ik de lichamelijke en geestelijke noden van alledag, en daarmee ook de schijnbare onbegrijpelijkheden, die we dagelijks en elk uur tegenkomen.”12

En dat deed ze. Constanze nam gedurende haar eenentwintigjarige bestaan deel aan honderdduizenden verschillende huishoudens in West-Duitsland. In een tamelijk groot deel van dit korte leven was zij het belangrijkste vrouwentijdschrift van de Bondsrepubliek. Dit grote lezersbereik zorgde ervoor dat Constanze een groot vertegenwoordiger was van belangrijke kwesties die zich in de jaren veertig, vijftig en zestig in de Bondsrepubliek afspeelden. De optimistische, maar altijd kritische Constanze baseerde haar artikelen op de belangrijke onderwerpen die ten tijde van de uitgave speelden, en vele Duitsers baseerden hun mening over kwesties weer op artikelen die in de Constanze gepubliceerd werden. Daarnaast

10 Rost, A., „Adieu Constanze“ Die Zeit (52/1969) z.p. 11 Der Spiegel 51/1969, “Constanze” in der Erde, 42-44. 12 Constanze 1/1948, p. 2.

(10)

was het vrouwentijdschrift voor vele Duitse mannen en vrouwen een grote bron van vermaak. Deze wisselwerking tussen de redactie van Constanze en haar mannelijke en vrouwelijke lezers is zeer interessant voor de analyse van de voor deze masterscriptie belangrijke genderkwesties die zich tussen 1948 en 1958 in de Bondsrepubliek afspeelden.

(11)

2. De politieke en juridische herdefiniëring van het man en vrouw zijn in het vrouwentijdschrift Constanze, 1948-1958

“Lieve Constanze! Je noemt jezelf ‘het tijdschrift voor de vrouw’. Deze benaming kan naar mijn idee alleen maar betekenen, dat je je met de oplossing van zeer grote opgaven bezig zult gaan houden. In het geval dat je dat doet, dan kun je ongetwijfeld een bijna allesbeslissende invloed op de ontwikkeling en de toekomst van het leven in Duitsland en daarnaast in Europa uitoefenen.”13

Bovenstaand citaat siert een van de artikelen dat in maart 1948 in de allereerste uitgave van

Constanze gepubliceerd wordt. Het is afkomstig van de heer Jacob Kronike, een journalist uit

Denemarken. De opmerking van Kronike is deel van een rondvraag door Constanze aan negen buitenlandse journalisten, daaronder welgeteld één vrouw, welke allen deel zijn van grote Europese en niet-Europese kranten. De vragen in het artikel Zo zien zij de Duitse

vrouwen luidden: “Hoe ziet u de Duitse vrouwen? Wat wenst u hun, en wat hoopt u van hen te

zien?” Hoewel Kronike met zijn opmerking een aardige druk op de redactie van Constanze lijkt te leggen door van hen een grootse invloed te verwachten, zal deze opmerking ongetwijfeld voor grote glimlachen bij de Constanze-redacteuren hebben gezorgd. Als er iemand van het begin af aan veel voor de Duitse vrouwen wenste, dan wel veel van hen verwachtte, dan was het de redactie van Constanze.

Vooral in de beginjaren van het vrouwentijdschrift, een tijd waarin er nog een grote naoorlogse schaduw over het bezette land reisde en er over de toekomst van het land nog weinig duidelijk was, viel er voor de West-Duitse vrouwen veel winst te halen. Zij waren immers het boegbeeld van deze periode van instorting en wederopbouw geweest, en hadden de geslachtsverhoudingen in Duitsland – grotendeels gedwongen – compleet door de war geschopt. Onderstaande reactie op de rondvraag van de heer E. Jan Stoffels, journalist voor de Nederlandse vereniging De Grote Provinciale Dagbladen, geeft deze situatie kort maar krachtig weer:

“Ik ken jullie nog uit de jaren van de inflatie, toen het bijna onmenselijke inspanningen kostte, om de plichten van de huisvrouw te vervullen en het familieleven te behouden. […] Ik ken jullie uit de oorlogstijd en de nachtelijke bombarderingen, toen elke stad en elke straat op het front tot een slagveld was geworden. Ik zou een lofzang voor de vrouwen in de schuilkelders kunnen zingen. […] Ten slotte ken ik jullie uit de naoorlogse tijd, waar wederom de strijd om het dagelijkse brood en het naakte bestaan het hoogste doel stelde. […] Jullie, Duitse vrouwen, hebben op verschillende gebieden in de

(12)

zwaarste omstandigheden jullie ‘mannetje’ gestaan en jullie mannen vaak zo ver overtroffen, dat jullie ook in de politiek een plaats naast hem verdiend hebben.”14

De door Stoffels omschreven situatie wordt ook door Merith Niehuss in haar artikel Zwischen Hausarbeit und Karriere: Frauen in Deutschland auf dem Weg in die Moderne uitgelegd. Op de generatie die ten tijde van de oorlog en wederopbouw kinderen (op) te voeden had, had een zeer grote arbeidslast gelegen. Deze vrouwen sloegen zich met hun families door de oorlogsjaren heen, onderhielden zowel hun kinderen als vaak hun ouders, sprokkelden etenswaren bij elkaar, en probeerden daarnaast nog een beetje geld te verdienen. De jongere vrouwen zonder kinderen hadden op grote schaal de mannen op hun werkplekken vervangen, oorlogsmunitie geproduceerd, gezorgd dat de levensmiddelen tussen armoedige gezinnen gelijk verdeeld werden, en ondertussen in een periode van een groot mannentekort een passende partner moeten vinden.15 De Duitse vrouwen hadden, om Stoffels te citeren, hun

‘mannetje moeten staan’, en deze rol met verve uitgevoerd. Hiermee was een grote verandering ontstaan in een land dat enkele jaren ervoor haar vrouwen nog alleen in de rol van huisvrouw en moeder had gezien, en waarin de arbeid aan de mannen overgelaten werd.

Het feit dat de Duitse vrouwen in de zware jaren gedwongen een nieuwe invulling aan het vrouw zijn hadden moeten geven, zorgde niet alleen voor een grote verandering in de manier waarop door mannen tegen vrouwen aangekeken werd. Vooral de manier waarop vrouwen zichzelf zagen was erg veranderd. De vrijgevochtenheid, zelfstandigheid, moed en kracht van de naoorlogse vrouw zorgde voor een zelfbewustzijn dat voor zowel de man als de vrouw niet meer te negeren was. De vrouw was ineens op grote schaal tot veel meer dan alleen de moeder en echtgenote geworden. Het behoud van deze vernieuwde vrouwenrol in de Duitse maatschappij was echter niet per se vanzelfsprekend. Duitsland was tot dan toe een dusdanig door mannen bepaald land geweest, dat zonder een aantal grootschalige hervormingen in het politieke en juridische stelsel het nieuwe vrouw zijn door middel van de aloude mannelijke politiekvoering en wetgeving snel aan invloed zou kunnen verliezen. De politieke en juridische plaats van de man en de vrouw in een nieuwe West-Duitse samenleving moest grondig herdefinieerd worden. Deze politieke en juridische herdefiniëring van het man en vrouw zijn, en vooral het jarenlange grootschalige debat wat parallel liep aan deze herdefiniëring, zullen in dit hoofdstuk uitgebreid besproken worden. Hierbij zal ook veel aandacht besteed worden aan de plaats van Constanze binnen dit debat.

14 Ibidem.

15 Niehuss, ‘Zwischen Hausarbeit und Karriere: Frauen in Deutschland auf dem Weg in die Moderne’, in: Schwarz (ed.), Die Bundesrepublik Deutschland: Eine Bilanz nach 60 Jahren, 554.

(13)

De mening die door Stoffels in het artikel Zo zien zij de Duitse vrouwen uitgesproken werd, kwam geheel overeen met de mening van Constanze over deze kwestie: Duitse vrouwen moesten een invloedrijkere positie in de Duitse politiek krijgen om ervoor te zorgen dat er blijvende veranderingen doorgevoerd konden worden. De noodzaak van hervormingen werd daarom in Constanze breed uitgedragen, wat bijvoorbeeld in het artikel [Ik] kan door

zorgen niet in slaap komen! uit het jaar 1948 terug te zien was:

“Elke vrouw heeft de mogelijkheid om door haar stemrecht de wetten van de staat te beïnvloeden. Ze kan vrouwelijke afgevaardigden in het deelstaatparlement kiezen die haar interesses vertegenwoordigen, en over de wetten mee kunnen spreken. Van deze mogelijkheid moeten de vrouwen veel meer gebruik maken dan vroeger. Bij alle vragen en voorstellen [die de situatie van de Duitse vrouw kunnen verbeteren] komt het eropaan, dat snel iemand het initiatief grijpt en begint: de staat, de stad, de partijen of de vrouwen zelf. Wie zal het zijn?”16

Voor deze politieke inmenging liepen echter, ondanks verschillende oproepen vanuit

Constanze, maar weinig Duitse vrouwen warm. Hoewel ze in verschillende mannenwerelden

binnen waren gedwongen, moest het gros van de vrouwelijke bevolking weinig weten van de eveneens mannelijke wereld van politiekvoering. Door in verschillende artikelen te praten over de redenen voor deze desinteresse, werd snel duidelijk waar deze afkeer vandaan kwam. In het artikel Vier vrouwen strijden om een enkele zin! uit 1949 legt Petra Lund, verslaggeefster van Constanze, uit dat ‘politiek’ in mannelijke woorden ‘een voortzetting van oorlog met andere middelen’ betekende. Juist dit gegeven fungeerde voor mannen, volgens Lund, als wapen tegen de deelname van de vrouw aan het politieke leven, omdat elke vrouw zich instinctief van alles wat met oorlog te maken had, afkeerde. Met de Tweede Wereldoorlog vers in het geheugen hield de Duitse vrouw zich daarom wederom ver van de politiek af.17 Het artikel Hoed af voor onze vrouwen! uit 1948 deelde deze verklaring.

“Wanneer ze het woord ‘politiek’ horen, bevriest er bij hun iets in hun ziel. […] Dan worden ze misselijk: “We willen helemaal niet!”18

Ondanks de benoemde afkeer van vele Duitse vrouwen tegen alles wat met politiek te maken had, waren vele vrouwen zich bewust van de noodzaak van actieve vrouwelijke deelname. Vele positieve reacties kwamen binnen op artikelen met vrouwelijke politieke inmenging als thema, wat erop duidde dat in ieder geval vele Duitse Constanze-lezeressen

16 Constanze 16/1948, „Kann vor Sorgen nicht einschlafen!“ 5, 11. 17

(14)

wisten dat politieke deelname echt nodig was om een verschil te maken in de nog te vormen nieuwe Duitse staat. Niet alleen om het vrouwelijke geslacht tegemoet te komen door middel van verschillende juridische hervormingen, maar vooral omdat, volgens zowel de redactie als de lezers van Constanze, met een groter aantal vrouwelijke politici de vrede in de wereld beter bewaard kon worden.19

Eén van de eerste mogelijkheden om een verschil te kunnen maken deed zich voor met het opstellen van een grondwet voor een nieuwe Duitse staat. Op 23 mei 1949 was het officiële bestaan van de Bondsrepubliek Duitsland een feit. Het in bezettingszones verdeelde West-Duitsland kreeg hiermee na vier jaar onder geallieerd toezicht te hebben gestaan weer de mogelijkheid om, onder geallieerde supervisie, zelf politieke en juridische beslissingen te nemen. Een dag na deze herkregen machten trad de nieuwe grondwet van de Bondrepubliek officieel in kracht. Vele passages uit deze grondwet konden rechtstreeks uit de eerdere grondwet van het land, waarvan de laatste versie in 1919 in de Weimarrepubliek was geschreven, overgenomen worden. Er was echter beslist een grote behoefte aan een diepgaande herziening van een aantal van de tot dan toe bestaande paragrafen. Vooral een aantal passages dat de positie van de vrouw in Duitsland beslechtte, was toe aan grondige hervormingen. Ten eerste hadden de Duitse vrouwen, de kartrekkers van het Duitsland in de jaren veertig, dit toch zeker wel verdiend. Ten tweede kon de vrouw door middel van hervormingen een invloedrijkere positie in de Duitse maatschappij innemen. Zoals in

Constanze meermaals benoemd werd, was deze vergrote vrouwelijke invloed nodig voor een

vredigere politiek in Duitsland. De verslaggevers van Constanze benadrukten dit laatste punt in het artikel Vier vrouwen strijden om één enkele zin!: “We hebben ons op weg hiernaartoe steeds weer afgevraagd wat dan de mensen drijft om steeds weer opnieuw aan de gelegenheden voorbij te gaan, die helpen om oorlogsvoering moeilijker of geheel onmogelijk te maken. De grondwetbesprekingen in Bonn deze weken zijn zo’n gelegenheid – daaraan valt niets te betwijfelen.”20

2.1 “Alle mannen en vrouwen zijn gelijkberechtigd”

“Het huwelijk berust op de gelijkberechtiging van beide geslachten” stond er al in artikel 119, paragraaf 2 van de grondwet van de Weimarrepubliek. Hoewel deze wet op het eerste gezicht veel leek te doen voor de gelijkwaardigheid tussen man en vrouw, bestonden er in dezelfde grondwet nog vele passages met betrekking tot het familierecht die bovenstaande paragraaf

19 Zie: Jacobs, R. & Lund, P. „Vier Frauen stritten um einen einzigen Satz!“ Constanze (4/1949), 10-12.

Constanze 16/1948, „Kann vor Sorgen nicht einschlafen!“ 5, 11.

(15)

duidelijk tegenspraken. In de periode na het ontstaan van de Weimargrondwet werd tot aan het jaar 1933 verschillende keren gepoogd om de tegenstrijdige artikelen uit de grondwet te veranderen, maar van een werkelijke hervorming kwam het uiteindelijk nooit. Daarom gold in eerste instantie ook in de nieuwe Bondsrepubliek, ondanks de zogenaamde gelijkberechtigingsparagraaf, nog het beeld van een ongelijkwaardige geslachtsverhouding, binnen de familie, maar ook in zijn algemeenheid.21

Met de naoorlogse malaise grotendeels achter de rug, werd er begonnen met het herschrijven van de grondwet voor de nieuwe West-Duitse Bondsrepubliek. Dit schrijfproces moest vóór 1 april 1953 voltooid zijn, en werd door de redactie van Constanze gedurende deze jaren nauwlettend gevolgd en in het tijdschrift verslaan. Verslaggevers gingen naar Bonn om het complexe proces in te gaten te houden, en meerdere artikelen werden aan de grondwethervormingen besteed. “Voordat het zover kwam dat de strijd om formuleringen wat minder fel werd, waren er allerlei heftige onenigheden. Constanze denkt daarom, als leidend vrouwentijdschrift, dat ze een duidelijke stellingname aan haar lezers verschuldigd is – ver van de ruzies tussen partijen”, aldus de redactie. 22

Ondanks de prestaties van de vrouwen in de jaren van oorlog en nood, en ondanks het hoge aanzien van vrouwen in de naoorlogse gezelschap, was het vanaf de jaren 1948 en 1949 alleen maar met grote tegenstand mogelijk om vernieuwde gelijkheidsvorderingen in de grondwet door te voeren. De redenen voor deze weerstand worden door Robert Moeller in zijn boek weergegeven. Moeller legt hierin uit dat het niet de zin “Mannen en vrouw zijn gelijkberechtigd” was die op verzet stuitte. Het waren vooral de gelijkheidswetten buiten het burgerlijk recht die voor onenigheid zorgden. Moest de gelijkheid tussen mannen en vrouwen in alle aspecten van de grondwet doorgevoerd worden, waarmee de betekenis van biologische sekseverschillen genegeerd werd? Volgde op de gelijkheid tussen mannen en vrouwen ook een gelijkheid tussen mannelijke en vrouwelijke werknemers? Moest in de gelijkheid tussen man en vrouw ook de huiselijke sfeer meegenomen worden? Voor een land dat in de grondwet van 1900 de mannelijke machtspositie in de relatie tussen echtgenoten en ouders juridisch vast had laten leggen, was een grootschalige verandering van deze civiele code een grote stap.23

Vooral vanuit de Christlich Demokratische Union (CDU) en Freie Demokratische Partei (FDP) kwam er kritiek op de wens van de Sozialdemokratische Partei Deutschlands (SPD)

21 Niehuss 2008, 555.

22 Jacobs, R. & Lund, P. „Vier Frauen stritten um einen einzigen Satz!“ Constanze (4/1949), 10-12.

(16)

om de gelijkberechtiging op alle fronten in het leven van de Duitse mannen en vrouwen door te voeren. Zo zou volgens de CDU en FDP een te snelle grote grondwettelijke verandering voor een juridisch vacuüm kunnen zorgen, omdat daarmee wetten die al vijftig jaar bestonden ineens niet meer grondwettelijk zouden zijn. Daarnaast waren de partijen van mening dat een onbegrensde juridische gelijkberechtiging tegen de biologische grenzen van sekseverschillen inging, niet alleen in de huiselijk sfeer, maar ook op de werkplek.24 Zo werd door het

arbeidsministerie beweerd dat de verdeling van arbeid tussen mannen en vrouwen op de lichamelijke capaciteit van de vrouw gebaseerd waren. Hiermee lagen bepaalde beroepen eenvoudigweg buiten haar bereik. Daarnaast waren mannen geboren om buitenshuis te werken, en vrouwen niet. Het leven waar een vrouw voor geboren was, was het leven van de huisvrouw en moeder.25

Zonder de standvastigheid van een aantal succesvolle en machtige vrouwen uit de vrouwenbeweging uit de Weimartijd waren de kansen op hervormingen hoogstwaarschijnlijk al vanaf het begin van dit proces uiteengevallen. Vooraan deze selecte groep vrouwen stond Elisabeth Selbert, juriste en politica van de SPD. Op de vraag van Constanze waarom de zin “Mannen en vrouwen zijn gelijkberechtigd” voor haar zo’n belangrijke toevoeging aan de nieuwe Duitse grondwet was, antwoordde Selbert het volgende:

“Tot de strijd om de sociale gerechtigheid […] behoort ook mijn strijd om de gelijkstelling van de vrouw op alle gebieden. Dagelijks beleef ik als advocate de rechteloosheid van de getrouwde vrouw, en vooral van de ongehuwde moeder, in haar grootste vorm. De hervorming van het burgerlijk recht is daarom een van de meest dringende opgaves – ze zal zich door de erkenning van de gelijkberechtiging van de vrouw op moeten lossen. Ik was en word nooit vrouwenrechter. Vrouwen en mannen zijn niet gelijk, maar wel gelijkwaardig.”26

Uit Selberts antwoord is op te maken dat voor haar de gelijkberechtiging tussen mannen en vrouwen niet ophield bij het opnemen van de zin “Mannen en vrouwen zijn gelijkberechtigd” in de Duitse grondwet. Voor de gerechtigheid van de getrouwde vrouw en ongehuwde moeder was, zoals te lezen was, gelijkstelling van de vrouw op alle gebieden nodig. In hetzelfde artikel werd duidelijk dat Constanze de mening van Selbert geheel deelde. Zo schreef de redactie dat zij niet verwacht had dat de zin “Mannen en vrouwen zijn gelijkberechtigd” op veel weerstand had hoeven rekenen. Ze waren zich er zeer van bewust dat het vooral de

24 Idem, 51-52. 25 Moeller 1992, 149.

(17)

daaropvolgende veranderingen in paragrafen in het arbeids- en familierecht waren die het verschil moesten gaan maken, en dat de noodzaak hiervan hoog was. Constanze maakte voor dit statement gebruik van twee krachtige metaforen: “Welke voordelen heeft een gevangene van de toestemming om zich vrij te bewegen wanneer men ‘vergeet’ om hem de sleutel van zijn cel te overhandigen?” en “Het staatsburgerlijk recht als hoogste recht in het leven van de mens heeft alleen zin wanneer er een dak op een huis wordt gezet waarvan de draagmuren stevig gevoegd zijn. Deze draagmuren bevatten op het moment echter grote scheuren: onze wetten kennen in honderden paragrafen een tweedelig recht – het recht van de man en het recht van de van deze man altijd door paragrafen afhankelijk gehouden vrouw.”27

2.2 Tegenstrijdige paragrafen binnen het arbeids- en familierecht

Wat waren dan precies de thema’s binnen het Duitse arbeids- en familierecht die zo tegenstrijdig waren met de gelijkberechtigingsparagraaf uit de nieuwe grondwet? Wanneer voor het antwoord op deze vraag gekeken wordt naar de gelijkberechtigingsthema’s die het meest in Constanze behandeld werden, dan waren dit vooral het recht van de moeder ten opzichte van haar eigen kinderen, en de rechten van de echtgenote tegenover haar man. Zoals Moeller uitlegt, hadden de wetten die de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen officieel vast hadden gelegd, de Duitse man al sinds het uit 1900 stammende Burgerlijk Wetboek uitgebreide en expliciete patriarchale rechten over zijn vrouw gegeven. Dit patriarchale recht werd rechtstreeks doorgevoerd in het ouderlijk recht. Dit betekende in de relatie tussen beide seksen dat de vader niet alleen altijd de eindbeslissing nam wanneer het om kwesties betreffende de kinderen ging, maar ook altijd besliste wat het beste voor zijn echtgenote en huwelijk was. Met de grote afwezigheid van vele vaders en echtgenoten in de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog was het erg moeilijk om deze wetten na te leven.28

Moeilijkheden binnen het eerstgenoemde thema, het recht van de moeder ten opzichte van haar kinderen, werden bijvoorbeeld besproken in het artikel Een vader voor achthonderd

kinderen uit 1950. In dit artikel werd gepraat over het hoge aantal mannen dat na de geboorte

van een kind al zijn huwelijksgeloften en vaderlijke plichten aan de kant zette. Vooral na de Tweede Wereldoorlog gebeurde dit op grote schaal, zowel gedwongen als ongedwongen. Zo zaten er bijvoorbeeld veel echtgenoten nog in gevangenschap, of was er door de traumatisering en grote naoorlogse omslag veel onenigheid in huis. Wanneer een vrouw om deze redenen van haar echtgenoot wilde scheiden en het kind alleen wilde opvoeden, dan

27 Ibidem.

(18)

bleek dat zij hiervoor vrijwel geen rechterlijke machten bezat dankzij het juridisch vastgelegde patriarchale recht van haar echtgenoot. Zo mocht de vrouw bijvoorbeeld de hoogte van de alimentatie niet bepalen, had de vrouw geen inspraak in het toekomstige beroep van haar kind, en mocht de vrouw geen enkele leeroverdracht van haar kind ondertekenen. Doordat rond 1950, ondanks de grote mannelijke afwezigheid in de Duitse samenleving, het patriarchale recht van de man nog steeds in het Burgerlijk Wetboek stond, kwam het veel voor dat kinderen die door hun moeder werden opgevoed onder jeugdtoezicht moesten komen te staan, zelfs wanneer de opvoeding prima verliep en de grootmoeder nog leefde en meehielp. Hier kwam ook de titel van het artikel, Een vader voor achthonderd kinderen, vandaan: de heer Hühner moest door de grote afwezigheid van vele vaders in Berlijn de vaderlijke macht over 800 kinderen uitvoeren. Constanze pleitte er daarom in het artikel voor dat de rol van Hühner kleiner gemaakt moest worden door hem alleen een raadgevende rol toe te schrijven. Op deze manier zou Hühner minder belast worden, en konden de moeders over hun eigen kinderen beslissen. Voor de kinderen was het bovendien beter dat de Duitse vrouwen meer moederlijke macht zouden bezitten, omdat kinderen dan niet hun aandacht met andere kinderen hoefden te delen. De noodzaak van een groot aantal wetsveranderingen was daarom hoog volgens Constanze: “Vóór 31 maart 1953 moet in de grondwet een wettelijke regeling bereikt worden die ook deze moeders de volledige gelijkberechtiging geeft. Of dat niet al vroeger mogelijk kan zijn?”29

Het tweede thema, de rechten van de echtgenote tegenover haar man, was ook een vaak terugkerende discussie in Constanze. Dit kwam doordat deze kwestie niet alleen betrekking had op het Duitse familierecht, maar ook op vele vlakken binnen het arbeidsrecht. Zo bestond er bijvoorbeeld in Duitsland al decennialang een wet die bedrijven en organisaties het recht gaf om vrouwelijke ambtenaren te ontslaan wanneer zij gingen trouwen: de zogenaamde

Zölibatsklausel. Kon de man met zijn inkomen genoeg geld voor het gehele gezin verdienen,

dan kon de echtgenote met een ambtenaarsfunctie haar baan inleveren. Niet alleen vrouwelijke ambtenaren hadden het Duitse arbeidsrecht niet aan hun zijde staan. Door middel van de dubbelverdienerswet konden vrouwen in niet-ambtelijke functies ook terug het huis in gedrongen worden. Deze dubbelverdienerswet bepaalde namelijk dat, wanneer de echtgenoot werk had, de vrouw haar baan aan een andere mannelijke arbeider moest afgeven, zodat ook hij als man zijn familie kon onderhouden. Net als bedrijven hadden ook mannen wederom veel te bepalen wanneer het om het arbeidsleven van hun echtgenote ging. Vrouwen konden bijvoorbeeld überhaupt geen functie uitoefenen zonder toestemming van hun man. Daarnaast

(19)

kon de man, eventueel tegen de wil van de vrouw in, het arbeidscontract van zijn echtgenote laten ontbinden. Alles wees er dus op dat de vrouw zich vooral aan haar volgens de wet belangrijkste beroep moest toewijden: echtgenote en moeder zijn. Het laatstgenoemde was haast letterlijk terug te zien in het Burgerlijk Wetboek: “De vrouw heeft het recht en is verplicht, het gemeenschappelijke huiswezen te leiden.”30

Tegen bovenstaande wetten werd door vele Duitse vrouwen alsmede de redactie van

Constanze actie ondernomen. Een voorbeeld van een dergelijke actie werd besproken in een

artikel over de Zölibatsklausel uit het jaar 1951. In dit artikel vertelde mevrouw Alex over haar ontslag door middel van de Zölibatsklausel. Ze was daarna naar de rechter gestapt om baanbehoud af te dwingen. Ze won deze rechtszaak, omdat de jury besliste dat het ontslag tegen de gelijkberechtigingswet inging. De redactie van Constanze zei hierop dat het blij was dat mevrouw Alex gelijk had gekregen, maar dat dit gebeurde in Hamburg, “waar men achterhaalde zaken net iets eerder afschaft dan op andere plekken”. Om erachter te komen of deze zaak ook in minder liberale steden tot succes had kunnen leiden, vroeg de redactie aan verschillende leidende persoonlijkheden uit de Bondsrepubliek – zowel mannen als vrouwen – om hun stellingname tegenover de Zölibatsklausel. Allen gaven zij aan dat de Zölibatsklausel volgens hen tegen de gelijkberechtigingswet inging, en het voor vrouwen absoluut mogelijk moest zijn om een baan te behouden naast de uitvoering van het echtgenoot- en moederschap.31

Bovenstaande voorbeelden maken duidelijk dat er nog vele tegenstrijdigheden in de juridische gelijkheid tussen de Duitse mannen en vrouwen te verhelpen waren voordat de gelijkberechtigingswet in de Bondsrepubliek optimaal zou kunnen functioneren. Hoewel de toon van de redactie van Constanze in de artikelen over gelijkberechtiging duidelijk maakte dat het vrouwentijdschrift een groot voorstander was van een onbelemmerde gelijkheid tussen de twee geslachten, gaven dezelfde artikelen ook de verdeeldheid over deze kwestie weer. De redactie van Constanze mocht dan de gelijkberechtiging op alle vlakken van harte toejuichen, maar niet al haar lezers deelden deze mening. Hoewel het aantrekkelijk is om de kritische houding tegenover de gelijkheid tussen man en vrouw bij mannen te zoeken, waren er ook zeker vrouwen die zich negatief tegenover een volwaardige gelijkberechtiging van mannen en vrouwen stelden. Een voorbeeld hiervan was in het artikel Vier vrouwen strijden om één

enkele zin! te lezen:

30 Bundesgesetzbuch 1896, “Haushaltsführung” § 1356. 31 Constanze 13/1951, “[…] wir entlassen!”19-24.

(20)

“Eén keer ben ik erin getrapt. Bij Hitler. Hij heeft de vrouwen ook mooie woorden verteld. Moeders met vele kinderen kregen oorkondes. En daarna was er oorlog. Toen werden de vrouwen niet meer zo vriendelijk behandeld. Ineens waren we gelijkberechtigd. Jawel! Aan de draaibank, in de bommenkelder, en bij het puinruimen.”32

Het citaat van bovenstaande vrouw maakt duidelijk dat er in de jonge Bondsrepubliek niet per se alleen maar goede associaties aan de gelijkheid tussen man en vrouw toebehoorden. Zoals gezegd door de geïnterviewde: de keren dat vrouwen werkelijk in de schoenen van de mannen hadden gestaan, waren tijdens de Tweede Wereldoorlog en de periode van wederopbouw geweest. Zoals duidelijk wordt in Elizabeth D. Heinemans boek, had het overgrote deel van de Duitse vrouwen, 85% van de Berlijnse vrouwen in januari 1947, mensen in haar directe omgeving die afhankelijk van haar waren. Waar vrouwen in vroegere tijden het inkomen van hun echtgenoot gebruikten om eten, kleding en stookproducten te kunnen kopen, moesten zij het nu zonder enige mannelijke inkomstenbron doen. Hiermee was de wettelijk bepaalde rol van de man als broodverdiener en beschermheer van zijn familie volledig op de vrouw teruggevallen.33 Deze vaak jarenlang durende situatie waarin vrouwen niet op hun

echtgenoten konden terugvallen, was voor vele vrouwen in Duitsland zo zwaar geweest, dat zij juist het teruggaan naar de oude situatie met betrekking tot geslachtsverhoudingen als een vorm van rust zagen. Dat een vrouw weer thuis kon blijven en de grote beslissingen aan de man over kon laten, betekende voor hen dat de economische en politieke situatie zo stabiel was dat men niet meer genoodzaakt was om de wettelijk vastgelegde sekseverschillen opzij te schuiven. Deze stabiliteit en rust woog voor een deel van de Duitse vrouwen absoluut op tegen juridische gelijkwaardigheid.

De politieke geschiedenis van de jonge Bondsrepubliek kan de verdeeldheid over de gelijkberechtigingskwestie goed verklaren. Wanneer gekeken wordt naar de redenen voor verdeeldheid die zowel in de literatuur als in Constanze meermaals naar voren komen, dan zijn er, naast de kritische houding van vrouwen zelf, nog twee invalshoeken te benoemen. De eerste reden voor verdeeldheid kwam vanuit religieuze hoek. Zoals Till van Rahden in zijn artikel benoemt, won zowel het katholieke als protestantse geloof snel na de oorlog een groot deel van haar schare volgers terug. Tijdens het naziregime was het geloof voor een groot deel op de achtergrond geraakt, maar juist dit regime zorgde na de oorlog voor een grootschalige ‘rechristianisatie’ in West-Duitsland. Deze teruggekeerde populariteit van het geloof was te

32 Jacobs, R. & Lund, P. „Vier Frauen stritten um einen einzigen Satz!“ Constanze (4/1949), 10-12.

33 Heineman 1999, What Difference Does a Husband Make?: Women and Marital Status in Nazi and Postwar

(21)

wijten aan het verlangen naar morele zekerheid na een periode waarin duivelse machthebbers een oorlog van vernietiging en genocide hadden ontketend.34 Door deze opleving van

religieuze moraliteit werd de christelijke CDU, een partij voor zowel katholieken als protestanten, de grootste partij in de nieuwe Bondsrepubliek. Met Konrad Adenauer als eerste bondskanselier voer deze partij een christelijke koers. Deze christelijke gedachtegangen, waarbinnen de vrouw als moeder en echtgenote een belangrijke rol speelde, waren daarom grootschalig in de Duitse politiek en publieke opinie, en daarom in Constanze terug te vinden. Dit was bijvoorbeeld te zien aan het grote aantal artikelen in Constanze waarin priesters en pastoors het woord deden over wetten die in strijd waren met de gelijkberechtigingskwestie. Een voorbeeld hiervan is het artikel Over liefde sprak niemand uit 1953, waarin Von Hollander, Constanzes vaste gastredacteur, met een pastoor, een priester en een rechter in gesprek ging over scheidingen. De mening van de priester en pastoor over deze kwestie was duidelijk: “Ook de ontrouw van de ene of de andere partner kan geen reden voor een scheiding zijn, deze [ontrouw] moet gedragen en verdragen worden.”35

De tweede invalshoek voor het ontmoedigen van gelijkheid tussen de man en vrouw kwam voort uit een biologische benadering van het man en vrouw zijn. Mannen en vrouwen uit de Bondsrepubliek die zich vanuit dit gezichtspunt lieten leiden, meenden dat gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen niet kon bestaan, omdat mannen en vrouwen eenvoudigweg niet gelijk waren. Zoals eerder benoemd in Moellers boek, waren meerdere partijen van mening dat een onbegrensde juridische gelijkberechtiging tegen de biologische grenzen van sekseverschillen inging.36 De redactie benoemde deze gedachtegang ook in het artikel Vier

vrouwen strijden om één enkele zin!: “Van de mannelijke zijde [in Bonn] klonk de

bezorgdheid over de bescherming van de biologische eigenaardigheid van de vrouw. Vandaar de afkeurende houding tegenover de volledige gelijkberechtiging van de vrouw in het burgerrecht. Dezelfde mannen hebben echter geen bedenkingen over de zin, dat mannen en vrouwen de gelijke staatsburgerlijke rechten en plichten hebben.”37 Uit dit citaat blijkt

wederom dat de zin “vrouwen en mannen zijn gelijkberechtigd” binnen de Duitse politiek überhaupt geen kritiek opleverde, maar dat deze wettelijke gelijkheid niet in strijd moest zijn met dat waar een vrouw voor ter wereld kwam: haar biologische drang tot baren en verzorgen.

34 Van Rahden, ‘Fatherhood, Rechristianization and the Quest for Democracy in Postwar West Germany’, in: Schumann (ed.) 2010, Raising Citizens in the Century of the Child – The United States and German Central

Europe in Comparative Perspective, 142.

35 Hollander, von W. „Von Liebe sprach keiner. Gedanken über eine Ehe-Diskussion“ Constanze (6/1953), 18-22.

36 Moeller 1992, p. 47.

(22)

2.3 Een stap vooruit, twee stappen achteruit

“Het krantenartikel dat u hierboven zojuist heeft gelezen, verbaast u waarschijnlijk. U heeft geen enkele opwinding bij de vrouwen gemerkt, geen zwijgzaamheid over protestacties of überhaupt onrust? Wij – eerlijk gezegd – ook niet. We hebben deze melding ook in geen enkele krant gelezen, maar zelf verzonnen. We moesten dit doen om te kunnen laten zien wat had kunnen gebeuren, en wat bijna zeker gebeurd zou zijn wanneer de Duitse vrouwen werkelijk begrepen zouden hebben hoeveel dat, wat men in Bonn besprak, hen aanging.”38

Het krantenartikel waarmee het in 1954 gepubliceerde artikel Een stap vooruit, twee stappen

achteruit! werd ingeleid vertelde het nieuws dat uit alle delen van de Bondsrepubliek

meldingen binnenkwamen over protestacties van vrouwen. Reden: de Bondsregering was van plan om de zin ‘Mannen en vrouwen zijn gelijkberechtigd’ uit de grondwet te schrappen. Hoewel bovenstaand citaat duidelijk maakt dat dit een verzonnen nieuwsbericht was, bleek de werkelijkheid niet ver van het verzinsel af te liggen. De al bestaande gelijkberechtigingswet zelf stond niet per se onder grote druk, maar de haaks op de gelijkberechting staande wetten uit 1900 die vóór 1 april 1953 hervormd hadden moeten worden, bestonden ten tijde van de publicatie van het artikel nog steeds. Nog altijd besliste de man over het geld, het werk, de woning en de kinderen van zijn echtgenote. Nog altijd konden vrouwen geen contracten ondertekenen, of een rechtszaak starten. Ruim vier jaren waren verstreken nadat de zin ‘Mannen en vrouw zijn gelijkberechtigd’ in de Duitse grondwet was komen te staan, maar van een werkelijke gelijkberechtiging was ook in 1954 nog steeds geen sprake.

Niet dat men in Bonn zich niet met de gelijkberechtigingskwestie had beziggehouden, in tegendeel. Van hervormingen hoorde zowel de Duitse bevolking als Constanze weinig, omdat er binnen het politieke en juridische orgaan steeds meer moeilijkheden en gevaren in een complete gelijkberechtiging werden gezien. De belangrijkste vraag binnen de kwestie veranderde onder juristen en politici van de vraag “Hoe moet de nieuwe wet eruitzien?” naar “Moeten we überhaupt een nieuwe wet maken?”, en ook de publieke opinie over de gelijkberechtigingskwestie begon langzaamaan te veranderen. De gelijkberechtiging van vrouwen werd zelfs een vorm van komedie waardoor de gelijkberechtiging een negatieve connotatie kreeg, aldus het artikel. Opmerkingen als “Nu hoeven de mannen niet meer op te staan voor vrouwen in de metro” en “Nu hoeft de man geen geld meer aan zijn vrouw te geven, want dat kan ze nu als gelijkberechtigde vrouw mooi zelf regelen” waren aan de orde

(23)

van de dag. Als gevolg van deze opmerkingen begonnen volgens de redacteuren van het

Constanze-artikel steeds minder vrouwen hun eigen gelijkberechtiging als een belangrijk,

allesbepalend thema te zien.39

Vanaf november 1952 waren de besprekingen over wetshervormingen met betrekking tot gelijkberechtiging in volle gang. Vele partijen schenen hierbij recht tegenover elkaar te staan, waardoor het steeds lastiger werd om voor de deadline enige resultaten te boeken. Drie partijen, waaronder de CDU, wilden de deadline voor het in werking stellen van hervormde gelijkberechtigingswetten verschuiven naar 31 maart 1955. Dit verzoek stuitte op grote protesten van politieke vrouwenorganisaties en de SPD. Ook Constanze protesteerde mee, maar niet alleen over de gang van zaken in Bonn. Vooral liet de redactie van Constanze aan haar lezers merken hoe teleurgesteld zij in haar achterban was. “Het pijnlijkste van al deze protesten en gelegenheden”, aldus Constanze, “is dat ze zich zonder noemenswaardige medewerking van de eigenlijke getroffenen, de Duitse vrouwen, hebben afgespeeld.” Daarom sloot de redactie het artikel met de volgende opmerking af:

“Wij vragen jullie, vereerde lezeressen: wat gebeurde er, dat meer dan twintig miljoen vrouwen zich met één pennenstreek het meest primitieve recht – niet op de tweede rang van de menselijke gezelschap te zitten – lieten ontnemen? Nu, weet u, gebeurde dit: geen schreeuw te horen, helemaal niks te horen! Willen de vrouwen dan werkelijk terug naar de oude rechteloosheid?”40

De onenigheid tussen de verschillende partijen bleek zo groot te zijn, dat het hen niet lukte om op 1 april 1953 de hervormingen omtrent gelijkberechtiging rond te hebben. Deze werden, tot genoegen van de CDU, naar 31 maart 1955 verschoven. In deze twee jaren gold daarom met betrekking tot het familie- en arbeidsrecht een soort wetteloze periode, waarin alle rechtszaken individueel beoordeeld moesten worden. Constanze besteedde aandacht aan een aantal van deze zaken in het artikel Zijn mannen gelijkberechtigd? uit het jaar 1955. Als algemeen punt benoemde Constanze, dat de wetteloze periode tot minder chaos had geleid dan van tevoren gedacht zou worden. Gedetailleerder werd gekeken naar drie thema’s die in de jaren ervoor ook al vaak in Constanze waren behandeld: het loon van de werkende vrouw, de dubbelverdiener, en het familierecht.

Er waren in de twee jaren vele rechtszaken door vrouwen aangespannen tegen het ongelijke loon van de vrouwelijke arbeider. In de meeste gevallen kreeg de vrouw gelijk, en werd het uurloon gelijkwaardig gemaakt aan dat van de mannelijke arbeider met dezelfde

39 Ibidem. 40 Ibidem.

(24)

functie. Vrouwen die rechtszaken aanspanden over de dubbelverdienerswet hadden minder geluk: kon de echtgenoot zijn vrouw onderhouden, dan mocht zij ontslagen worden. De rechtszaken binnen het familierecht waren een nog lastigere kluif dan de rechtszaken over de dubbelverdienerswet. Rechters stonden binnen familiekwesties vaak lijnrecht tegenover elkaar wanneer het om zaken met betrekking tot het beslissingsrecht van de man tegenover vrouw en kinderen ging, bijvoorbeeld na een scheiding. Ook de verdeling van goederen tussen twee echtgenoten werd vaak met moeite in de rechtszaal uitgevochten.41

Wanneer er naar de bovenstaande in Constanze behandelde zaken en de uitkomst hiervan wordt gekeken, dan lijkt het erop dat binnen het arbeidsrecht de ene hervorming vóór 1 april 1955 makkelijker bewerkstelligd zou kunnen worden dan de andere. Dit kan teruggevoerd worden naar de belangen die in een wetshervorming centraal stonden. Het streven naar een gelijkwaardig uurloon voor mannelijke en vrouwelijke arbeiders leverde minder problemen op, doordat deze kwestie niet in verband stond met het familierecht. Doordat dit bij de dubbelverdienerswet wel het geval was, leverde deze hervorming ook meer onenigheid op. Dit is ook te zien in rechtszaken die het familierecht aangingen. Het streven naar gelijkwaardigheid tussen de man en vrouw binnen het huwelijk en de familie leverde nog steeds flinke dilemma’s op.

Bovenstaande dilemma’s met betrekking tot de gelijkberechtiging van mannen en vrouwen werd in de Bondsrepubliek niet alleen op juridisch vlak uitgevochten. Ook de christelijke politiek van de vroege jaren vijftig werd voor een groot deel door de kwestie geslachtsverhoudingen bepaald. Een van de redenen voor deze moeilijkheden bestond in de vorm van de komst van een 52-jarige, katholiek-conservatieve man genaamd Franz-Josef Würmeling.

2.4 ‘Ik ben er niet op tegen!’ – De familiepolitiek van Minister Würmeling

Terwijl de onderhandelingen over hervormingen binnen het familierecht in de jaren vijftig in volle gang waren, was bondskanselier Adenauer bezig aan een uitbreiding van zijn christelijke politiekvoering. De nationale verkiezingen van 1953 hadden Adenauer en zijn CDU/CSU een grote overwinning bezorgd, waardoor Adenauer met een grote christelijke meerderheid kon gaan regeren. De fundamenten van deze christelijke politiek waren gebaseerd op een garantie van algemene levenscondities voor families uit alle lagen van de samenleving, zodat de familie als economische, juridische en morele eenheid kon bestaan en zich kon ontwikkelen.

(25)

Op deze manier, zo was het idee, kon de familie weer het centrale punt in de levens van de Duitse mannen en vrouwen worden.42

Om de fundamenten van een christelijke politiek in de Bondsrepubliek in realiteit om te kunnen zetten, creëerde bondskanselier Adenauer eind 1953 een nieuwe functie binnen zijn regering: een Minister van Familiezaken. Würmeling was de gelukkige die de nieuwe post mocht gaan bezetten. Vanaf het begin van zijn aanstelling voerde Würmeling een katholiek-sociale familiepolitiek. In de late jaren veertig had hij zichzelf als groot voorstander van ouderlijke rechten gedefinieerd, en benadrukt dat deze rechten stevig in de nieuwe Duitse grondwet moesten worden vastgelegd. Hierbij voerde hij een strijd tegen alle liberale en sociale partijen die de patriarchale autoriteit niet wettelijk wilden vastleggen. Als het aan Würmeling lag, werden de Duitse levens zowel binnen- als buitenshuis door de kerk en familieorganisaties geleid.43 Hij zag het als Minister van Familiezaken als zijn opgave om een

door de staat gereguleerd hulpprogramma voor families op te zetten. Hoe hij zich dit plan voorstelde, maakte hij in december 1953 in zijn ‘acht-punten-plan’ bekend.

Het eerste programmapunt moest voor een op families gerichte woningbouw zorgen. Huizen moesten een groter oppervlakte hebben, zodat vrouwen sneller meer kinderen zouden baren. De punten twee tot en met vijf hielden zich bezig met de verbetering van inkomens. Wanneer een gezin een derde kind kreeg, dan kreeg het hier kinderbijslag voor. Daarnaast zouden er verbeteringen voor oorlogsslachtoffers, sociale verzekeringen en belastingvoordelen voor kinderrijke families komen. Bovendien kregen jonge stellen die snel wilden beginnen met een gezin kredietvoordelen bij het kopen en inrichten van hun huis. Het zesde punt vorderde de bereidstelling van nieuwe woningen voor families waarvan leden tot dan toe op een andere plek moesten wonen. Punt zeven maakte rittenkaartjes voor het openbaar vervoer goedkoper voor kinderrijke families. Met het laatste punt moest bewerkstelligd worden, dat in een vakantieoord de zorg van de families door maatschappijen en verenigingen overgenomen zou worden.44

Uit de acht bovenstaande punten wordt duidelijk dat Würmelings politiek in de jaren vijftig volledig in het teken stond van het kinderrijke, christelijke gezin, en zal daarom genoeg gezinnen in West-Duitsland goed in de oren hebben geklonken. Voor de hervormingen met betrekking tot de gelijkberechtiging van de vrouw waren Würmelings ideeën echter allesbehalve bevorderend. Vele lezers van Constanze hadden dit gevaar van Würmelings

42 Moeller 1992, p. 101. 43 Ibidem.

44 Ruhl 1994, Verordnete Unterordnung. Berufstätige Frauen zwischen Wirtschaftswachstum und konservativer

(26)

uitspraken en gedachtegangen heel goed door. Het bewijs is te vinden in de stapels protestbrieven die Constanze in de maanden na de aanstelling van de Würmeling van haar achterban kreeg, zelfs van conservatieve CDU-afgevaardigden. Vanwege deze grootschalige protesten tegen de aanstelling van Würmeling voelde Constanze zich in het jaar 1954, een paar maanden na zijn aanstelling, genoodzaakt om een artikel over deze nieuwkomer in de West-Duitse politiek te schrijven. Op deze manier konden de lezers hem als persoon beter leren kennen, en kon hij zijn standpunt tegenover de gelijkberechtiging van de vrouw uitleggen. De titel van het artikel moest alvast een idee geven van het belangrijkste te bespreken standpunt: ‘Ik ben niet tegen!’45

Wat volgde op deze titel waren voornamelijk uitspraken van Würmeling die deze titel tegenspraken. Toen de verslaggevers van Constanze aan de minister vroegen wat hij vond van de honderden protestbrieven die door allerlei vrouwen naar hem gestuurd werden, antwoordde hij dat deze protesten op een misverstand gebaseerd waren. Hij had in een toespraak gezegd dat er geen hervormingen in het familierecht moesten komen die het christelijke uitgangspunt van een patriarchale autoriteit tegenspraken. Daarnaast was volgens Würmeling de gelijkberechtiging een vernedering van de vrouw en moeder aan het adres van het natuurrecht. Toen de verslaggevers hem deze uitspraken voorlegden, antwoordde Würmeling als volgt: “Als men vanuit deze foutieve informatie concludeert, dat ik tegen de gelijkberechtiging van de vrouw ben, dan is dat de grootste onzin.”46 Hoe moesten deze uitspraken dan wel

geïnterpreteerd worden? Bovenstaande uitspraken van Minister Würmeling klonken immers duidelijk als een kritiek op de gelijkberechtiging van mannen en vrouwen. Constanze greep de kans niet aan om deze kritische vragen te stellen, waardoor niet duidelijk is hoe de interviewer van Constanze op deze uitspraken van Würmeling gereageerd heeft.

Nadat bovenstaand gespreksthema was afgerond, vertelde Würmeling over de vorderingen die gemaakt werden in de West-Duitse familiepolitiek. Hij dacht zelf dat de hervormingen binnen het familierecht niet heel veel moeilijkheden op zouden leveren, maar de recente geschiedenis vertelde anders. De uitspraak die hierop volgde hielp zijn standpunt weinig: “Naar mijn mening moet de vader op zijn minst bij vragen over de opvoeding en de studiekeuze de laatste beslissing blijven nemen.” Wat Minister Würmeling wel voor elkaar had gekregen, was een samenwerking met het arbeidsministerie voor de hervorming van een aantal wetten die zijn acht-punten-plan in realiteit om zouden kunnen zetten, aldus de minister zelf. Dit betekende dus dat er vele veranderingen ten behoeve van de familie bewerkstelligd

45 Constanze 1954, „Ich bin nicht dagegen!‘‘ z.p.

(27)

zouden worden, maar dat de hervormingen ten behoeve van de vrouw nog steeds achter bleven. Een geruststellend antwoord op de protestbrieven hadden vele Duitse vrouwen met dit artikel in ieder geval niet gekregen. Een citaat uit de inleiding van het artikel maakt duidelijk dat dit voor Würmelings populariteit weinig goeds zou doen en deze negatieve wisselwerking grote gevolgen kon hebben:

“Wat is dat dan voor een man, die de vrouwen zo heftig irriteert, hoewel zijn ambt hem eigenlijk tot hun verkorene lieveling moet maken? Want de vragen van de vrouw en de familie liggen toch natuurnoodzakelijk zo dicht bij elkaar, dat de beschermer van de familie alleen de beste vriend en sponsor van de vrouw kan zijn.”47

2.5 De weg naar volledige gelijkberechtiging gaat verder

Vanuit de standpunten van Würmeling, die onder andere in het Constanze-artikel benoemd werden, werd duidelijk dat de familieminister van het land weinig voor de gelijkwaardigheid van de West-Duitse vrouw zou gaan betekenen. Ook de andere ministeries in de Bondsrepubliek kwamen er nog steeds niet uit met elkaar, waardoor de al verzette deadline van 1 april 1955 wederom naar achteren geschoven moest worden. Ondertussen bleef de wetteloosheid binnen het familie- en arbeidsrecht, zoals deze ook al tussen 1953 en 1955 functioneerde, nog meerdere jaren bestaan. Enkele jaren na de wederom verschoven deadline was het dan eindelijk zo ver: op 1 juli 1958 trad de hervormde gelijkberechtigingswet, 587 pagina’s lang, in kracht. Constanze, al jarenlang een groot voorstander van deze hervormingen, wijdde er daarom een groot artikel aan. Een bekend stel uit Duitsland, het acterende echtpaar Giller-Tiller, dook voor Constanze in deze hervormingen om te onderzoeken wat deze veranderingen precies voor een echtpaar zouden betekenen.

Voor zowel de mannen als vrouwen werden vijf veranderingen besproken. Ten eerste werden dankzij de hervormde gelijkberechtigingswet gemeenschappelijke goederen gedeeld wanneer het echtpaar er niet zelf uit kon komen. Ten tweede leidde de vrouw wettelijk het huishouden. Deze situatie klonk weinig vernieuwend, maar de vrouw mocht nu bijvoorbeeld bepalen welk eten op tafel kwam. Ten derde kreeg de vrouw een vast bedrag aan zakgeld. De man moest er hierbij voor zorgen dat de vrouw genoeg geld kreeg voor een aantal persoonlijke benodigdheden. Met dit geld mocht de vrouw, benoemd in punt vier, doen wat ze wilde. Wanneer zij haar zakgeld aan op het oog nutteloze dingen wilde besteden, dan was dat haar goed recht. Het laatste punt dat werd benoemd onderstreepte de financiële

(28)

verantwoordelijkheid van zowel de man als de vrouw. Mocht de man of de vrouw dus bijvoorbeeld op een manier schulden creëren, dan was niet alleen de man hier verantwoordelijk voor, maar ook zijzelf.48

Ook voor de mannen veranderden er situaties door de nieuwe gelijkberechtigingswet. Ten eerste was de man door deze wet niet meer per se de man des huizes. Bij alle beslissingen moest overlegd worden. Ten tweede mocht de man zijn echtgenote niet meer verbieden om te werken. Dit klonk als een grote stap, maar bij dit punt hoorde de voetnoot ‘behalve als dat niet in combinatie met haar plichten in het huwelijk en de familie kan’. Door deze toevoeging aan de wet verloor de hervorming meteen een groot deel van zijn kracht. Ten derde werd er bepaald dat de man een vast moment moest kiezen waarop de vrouw haar zakgeld kreeg, bijvoorbeeld aan het begin van de week of de maand. Ten vierde mochten producten die tot de gezamenlijke inboedel behoorden niet zonder toestemming van de vrouw verkocht worden. Het laatste punt dat in Constanze werd benoemd leek alle bewerkstelligde hervormingen te niet te doen, want de gelijkheid tussen mannen en vrouwen had zijn grenzen: kwamen de man en vrouw er samen niet uit, dan lag de eindbeslissing bij de man.49 Twee andere belangrijke

wetten uit het vernieuwde gelijkberechtigingspakket die niet in Constanze werden genoemd, maar bijvoorbeeld wel in het boek Die Bundesrepublik Deutschland: Eine Bilanz nach 60

Jahren zetten de begrenzing van deze gelijkheid kracht bij. Zo had de vrouw het zorgrecht over de kinderen, maar mocht zij haar kinderen nog steeds niet juridisch vertegenwoordigen. Bovendien lag de macht van de eindbeslissing over zaken die de kinderen aanging ook nog altijd bij de echtgenoot. Pas in 1976, achttien jaar nadat Constanze haar lang gehoopte artikel over de nieuwe gelijkberechtigingswet had kunnen schrijven, waren de hervormingen omtrent gelijkheid werkelijk voltooid. In dat jaar werden namelijk door de sociaalliberale coalitie – een samenwerking tussen de SPD en de FDP – de laatste ongelijkheden weggepoetst.50

48 Constanze 1958, „Wer Bestimmt in der Ehe? Der Mann oder die Frau?“ 4-9. 49 Ibidem.

(29)

Conclusie hoofdstuk 2

Wanneer van haar eerste uitgave tot aan de hervormde gelijkberechtigingswet gekeken wordt naar het soort artikelen wat in Constanze gepubliceerd werd met betrekking tot de politieke en juridische herdefiniëring van het man en vrouw zijn, dan valt het volgende te concluderen: zou Constanze een echt persoon zijn geweest, dan had zij bij een gelijkberechtigingsmars door een van de Duitse steden op de voorste rij meegelopen. De redactie van Constanze behandelde namelijk niet alleen de belangrijke thema’s die bij de gelijkberechtigingskwestie hoorden, ze gaf ook actief haar (soms ongezouten) mening over deze thema’s weer. Vooral de lakse houding van de Duitse vrouw wanneer het om voor vrouwen belangrijke politieke en juridische kwesties ging, kreeg veel aandacht in het tijdschrift. Meer dan eens kon je haast de frustratie uit de pen van de Constanze-redactie zien vloeien wanneer een

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Men vergete daarbij vooral niet, dat invloed moet gezocht worden in alle kringen; dat de vrouwen — waaronder rechtschen zoo goed als linkschon en uiterst-linkschen — allen

Door de invoering van de WNRA behouden werknemers wel de arbeidsvoorwaarden die voortvloeien uit de thans geldende cao, maar de WNRA regelt niet dat werknemers automatisch

[r]

1 De Centrale Raad van beroep stak een stokje voor deze ‘innovatieve’ praktijk, omdat de daarvoor vereiste wettelijke basis ontbreekt.. 2 De Raad trekt daarbij een vergelijking met

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Onderstaande grafiek geeft naar geslacht en leeftijd de samenstelling weer van het aantal personen dat in het vierde kwartaal van 2016 werkzaam is bij het Rijk.. De blauwe kleur geeft

heden om de eigen toegankelijkheidsstrategie te verantwoorden. Verwacht wordt dat het oplossen van deze knelpunten in combinatie met een meer ontspannen houden betreffende

een goed signaal betreffende het commitment van de uitvoeringsinstellingen zijn, wanneer het opdrachtgeverschap voor het programma niet automatisch bij BZK wordt neergelegd,