• No results found

Natuurlijk geïntegreerd : Over integratie van psychisch en geestelijk leven in het kader van het EH-tutoraat

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Natuurlijk geïntegreerd : Over integratie van psychisch en geestelijk leven in het kader van het EH-tutoraat"

Copied!
136
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Natuurlijk geïntegreerd

Over integratie van psychisch en geestelijk leven in het

kader van het EH-tutoraat

Eindproject HBO – Theologie ETF/ CHE :

Pastoraal werk en Godsdienstleraar

Paulien C. Vervoorn

Afstudeercoach

prof. dr. J.C. Borst

augustus 2009

(2)

1

Woord vooraf

Rond de tijd van mijn geboorte stond de Evangelische Hogeschool in de kinderschoenen. Beide zijn we inmiddels volwassen geworden. En tegelijkertijd zijn we beide nog in de groei. Voortdurend mogen we ons openstellen voor nieuwe ontwikkelingen in school en in het leven. De EH wil dit bij elkaar brengen door een hogeschool te zijn waar geleerd kan worden voor het leven. Seneca had zomaar een oud-student kunnen zijn met zijn uitspraak ‘Non scolae, sed vitae discimus’.1

De EH blijft kijken naar nieuwe ontwikkelingen die bevorderlijk zijn voor de individuele student. Een van deze ontwikkelingen wordt de laatste jaren een speerpunt van de EH genoemd. Op de achterkant van een map met promotiemateriaal staat het als volgt verwoord:

‘De Evangelische Hogeschool is de plaats bij uitstek waar je geïntegreerd leert nadenken over de psychische en geestelijke aspecten van de mens. Dat doen we vanuit de missie mensen te helpen zich te ontplooien en ontwikkelen op de manier die het beste bij hen past. Zodat je de mens wordt die je bedoeld bent te zijn.’

In het kader van mijn afstudeerproject voor de studie HBO-Theologie aan de Evangelische Theologische Faculteit in samenwerking met de Christelijke Hogeschool Ede werk ik uit hoe dit speerpunt op dit moment gestalte krijgt en zal ik aanbevelingen schrijven om deze visie in de toekomst nog meer gestalte te geven in de praktijk. Een mooier onderwerp om op af te studeren kan ik me op dit moment niet voorstellen. Dit onderwerp raakt ieder mens die met mensen werkt. Het zoeken, lezen en het toepassen van de theorie in de praktijk zijn wegen op de zoektocht naar het beter begrijpen van God, jezelf en de ander in dit hele proces. Om deze zoektocht begaanbaar te maken, plaats ik een aantal richtingwijzers.

Welke richtingwijzers kan de lezer verwachten? 1. Visie

De visie op de begeleiding van jongeren krijgt diepgang doordat zij vanuit allerlei invalshoeken bekeken wordt. Het gaat over de personen die begeleid worden, maar tegelijkertijd zeggen de keuzes van de begeleider veel over zijn eigen gaven, passies, aanleg, persoonlijkheid en ervaringen. In deze scriptie wordt een richting gewezen naar een gesprek van hart tot hart. Dit resulteert in een aanpak waarbij iedere tutor zijn eigenheid bewaart en ook vanuit dat bewustzijn de student mag begeleiden om te worden wie hij is. Veel van deze handreikingen zijn ook bruikbaar in andere settings. De lezer kan naar eigen inzicht de visie toepassen in zijn eigen context.

2. Intervisie

Op de EH wordt veel informatie verwerkt door er met elkaar over te praten en door te reflecteren op de aangeboden stof. Om geheel in deze lijn te blijven, zijn aan het einde van ieder hoofdstuk vragen opgenomen met de titel ‘interval’ (letterlijk tussenruimte of tussenpoos). Ze zijn opgenomen als tussenruimte tussen twee hoofdstukken en ze kunnen gebruikt worden om in die tussenpoos de tijd te nemen om even te reflecteren. Ook is bewust dit woord gekozen omdat het eerste gedeelte

1

(3)

2 overeenkomsten vertoont met het woord intervisie. De intervallen kunnen namelijk ook ingezet worden om over de onderwerpen van gedachten te wisselen met anderen.

3. Provisie

Om op weg te gaan richting een natuurlijke, geïntegreerde aanpak wordt een voorraad middelen meegegeven waarmee men onderweg kan gaan. Door het lezen van deze scriptie krijgt de lezer een bron van informatie mee om zijn weg te vervolgen van zijn eigen toepassing in zijn eigen context. Revisie

Graag breng ik een woord van dank aan prof. dr. Hans Borst die mijn afstudeercoach wilde zijn vanuit de opleiding GPW. Je hebt heel wat mails van me ontvangen. Bedankt voor je eeuwig positieve reacties! Ook dank aan Roel van Swetselaar MA die vanuit de opleiding GL (Godsdienstleraar) als meelezer betrokken wilde zijn. Drs. Els van Dijk, directeur, en Joke de Wolf, opleidingscoördinator Basisjaar, hebben intern over mijn schouder meegekeken. Drs. Marjolijn Kool heeft een eerdere versie gelezen en van commentaar voorzien. Tineke Zwarts hielp me enorm door tekstueel suggesties ter verbetering aan te reiken. Al deze mensen zorgden ervoor dat ik meerdere malen mijn werk heb gereviseerd. Hartelijk bedankt! Voor de eindversie ben ik uiteraard alleen zelf verantwoordelijk. De illustratie op de voorkant is afkomstig van Thomas van Oostrum.

Natuurlijk ben ik me bewust dat dit schrijven ook van alles zegt over mijn eigen unieke manier van werken. Ik besef dat de manier waarop ik tutor ben te maken heeft met de mens die ik ben. Evenals ik zal iedere tutor vanuit deze basis zijn eigen accenten leggen. Deze accenten zijn echter altijd het heroverwegen waard en kunnen soms nog meer tot bloei komen wanneer anderen ons hierin aanscherpen. Mijn gebed is dat ik op deze manier een bijdrage lever aan het gesprek tussen tutoren (en andere begeleiders in andere settings) over het stimuleren van psychische en geestelijke groei. Woerden, zomer 2009

(4)

3 Leeswijzer:

(a) Hoofdstuk 1 beschrijft de achtergrond van de scriptie. De gebruikte EH-begrippen worden hier uitgelegd. In hoofdstuk 2 wordt voornamelijk ingegaan op een theoretisch begrippenkader. Hoofdstuk 3 geeft de lezer de mogelijkheid om een kijkje in de EH-keuken te nemen. Hoofdstuk 4 start met het een beschrijving van het tutoraat op de EH, maar geeft ook doorkijkjes naar de plaatselijke gemeente. In hoofdstuk 5 staat de informatie over het onderzoek. Het laatste hoofdstuk geeft conclusies en aanbevelingen.

(b) Tekstgedeelten die klein gedrukt zijn, kunnen voor een snelle lezing overgeslagen worden.

Opmerkingen:

(a) Vanwege de leesbaarheid heb ik steeds voor de mannelijke persoonsvorm gekozen.

(b) De afkortingen van de bijbelboeken zijn dezelfde als die worden aangehouden in de NBG. Voor het citeren van bijbelteksten is de NBG gebruikt, tenzij anders vermeld.

(c) Met betrekking tot goddelijke personen gebruik ik in navolging van de NBG alleen hoofdletters in de persoonlijke voornaamwoorden.

(d) De beschreven cases zijn gebaseerd op waargebeurde situaties. De namen en omstandigheden zijn aangepast, zodat de studenten niet herkenbaar zijn.

Gebruikte afkortingen: Gr. Grieks

Hebr. Hebreeuws

NBG Vertaling van 1951 van het Nederlands Bijbelgenootschap NBV Nieuwe Bijbelvertaling NT Nieuwe Testament OT Oude Testament p psychisch s spiritief SV Statenvertaling t transcendent

(5)

4

Inhoudsopgave

Woord vooraf 1 1. Inleiding 6 1.1 Aanleiding 6 1.2 Probleemstelling 7 1.3 Werkwijze 7

1.4 Begrippen gerelateerd aan de EH 8

1.4.1 Het EH-Basisjaar 8 1.4.2 De tutor 9 1.4.3 De student 9 1.4.4 Het tutorberaad 9 1.4.5 De tutorgroep 9 1.4.6 Het tutorgesprek 10 1.4.7 Persoonlijke ontwikkeling 10

2. Integratie van psychisch en geestelijk leven 11

2.1 Begrippen gerelateerd aan deze integratie 11

2.1.1 Psychisch leven 11

2.1.2 Geestelijk leven 14

2.2 Modellen over de verhouding tussen psychologie en theologie 19

2.3 Worden wie je bent 22

2.3.1 Mens uit één stuk 23

2.3.2 Psychische en geestelijke volwassenheid 23

Interval 28

3. Beschrijving en analyse van de integratie 29

3.1 Ontstaansgeschiedenis van de visie op integratie 29 3.2 De visie zoals beschreven in bestaande EH-documenten 30

3.2.1 Beleidsplan 30

3.3.2 Onderwijsprogramma 33

3.3 Integratie in het curriculum 36

3.3.1 Persoonlijke ontwikkeling 37

3.3.2 Leven met God 44

Interval 48

4. Beschrijving en analyse van het tutoraat 49

4.1 Ontstaansgeschiedenis van de visie op het tutoraat 49

4.2 De rol van de tutor 50

4.2.1 Begrensde verantwoordelijkheid 58

4.3 De tutor is geen pastor 61

4.3.1 Wat de tutor niet is 61

4.3.2 Pastorale zorg 63

4.3.3 Verschillende visies op het pastoraat 65

(6)

5

Interval 71

5. Onderzoek praktijk 72

5.1 Type onderzoek 72

5.2 Selectie van deelnemers 73

5.3. Meetinstrumenten 73

5.4 Procedure 73

5.5 Resultaten 74

5.5.1 EH-documenten 74 5.5.2 Informatie van tutoren 74

5.6 Conclusies 76

5.6.1 Literatuuronderzoek 76

5.6.2 EH-documenten 78 5.6.3 Curriculum 79 5.6.4 Informatie van tutoren 80

Interval 84 6. Discussie, conclusies en aanbevelingen 85 6.1 Inleiding 85 6.2 Beantwoording onderzoeksvragen 85

6.2.1 Waaruit blijkt dat integratie van psychisch en geestelijk leven 85

een speerpunt is op de EH? 6.2.2 Op welke manier is deze visie ontstaan binnen de EH? 86

6.2.3 Op welke manieren gaan tutoren hiermee om? 87

6.2.4 Tegen welke vragen lopen tutoren aan? 88

6.2.5 Hoe kan er voor een overkoepelende visie gezorgd worden die 89

richting geeft bij deze vragen? 6.2.6 Welke conclusies kunnen er getrokken worden die van belang zijn 93

voor jongerenwerk in andere contexten? 6.2.7 Instrument 98 6.3 Aanbevelingen 102 6.3.1 Visie 102 6.3.2 Intervisie 103 6.3.3 Provisie 103 6.3.4 Revisie 103 Interval 105 7. Bibliografie 106 Bijlagen 117 A. Huidige formulier voor het verslag van het tutorgesprek 117

B. Eindtermen 118

C. Huidige formulier voor het verslag van het tutoruur 126

D. Mensbeeld 127

E. Evaluatieformulieren 129

(7)

6

1. Inleiding

1.1 Aanleiding

Vier jaar geleden heb ik een open sollicitatiebrief verstuurd naar de EH. Mensen om me heen die de EH hadden gedaan of op dat moment deden, wisten mij te enthousiasmeren voor de functie van tutor. Helaas blijkt er op dat moment geen vacature te zijn, maar dat wil niet zeggen dat de EH ook uit mijn gedachten verdwijnt. Ik ben dus blij verrast wanneer ik in januari 2008 uitgenodigd word voor een sollicitatiegesprek.

Na een korte kennismaking staan we al snel stil bij verschillende onderwerpen die langs kunnen komen in tutorgesprekken. Zelf noem ik het voorbeeld van zelfvertrouwen, omdat ik daar net een les over heb gegeven aan brugklassers. Ik vertel dat ik het heel belangrijk vind dat tieners en jongeren zich bewust zijn van de manier waarop God naar hen kijkt. Dat is de basis van hun zelfwaarde die ik hen steeds weer voor wil houden. Daarbij geef ik aan dat een leerling niet geholpen is met ‘enkel’ de opmerking dat God van hem houdt. Een leerling mag ook leren hoe zijn persoonlijke mening en de mening van anderen zijn gedachten en zijn gevoel zullen bepalen.Ik maak duidelijk dat het voor mij belangrijk is dat een leerling dus ook antwoord zal moeten krijgen op vragen als ‘Wat maakt mij uniek? Waar ben ik goed in? Waar wil ik in veranderen? Wat vindt mijn omgeving van mij?’ Door het stellen van deze vragen wordt de persoon erkend in wie hij is en wordt hij ook bevestigd in het feit dat hij persoonlijk mag groeien.

Zonder er zelf bewust van te zijn, blijk ik hiermee aan te sluiten bij het gedachtegoed van de EH, waar de nadruk ligt op de benadering van de héle mens. Ik mag dus komen… Van de zon genietend lees ik alvast materiaal van het vak Persoonlijke ontwikkeling dat de studenten na de zomervakantie tot zich zullen nemen. Al lezend komt het idee naar boven om mijn afstudeerproject op de EH vorm te geven. Zonder heel concrete plannen geef ik aan dat mijn interesse uitgaat naar een onderwerp dat raakvlakken heeft met tutoraat en met de colleges Persoonlijke ontwikkeling. Via de mail wordt een en ander kortgesloten en nog voordat mijn eerste officiële werkdag erop zit, is bekend dat ik me bezig ga houden met de integratie van psychisch en geestelijk leven.

Dit onderwerp is relevant voor twee afstudeerrichtingen, namelijk Pastoraal Werk en Godsdienstleraar. Als pastoraal werker vind ik het boeiend hoe ‘pastorale’ onderwerpen bij studenten leven en als godsdienstleraar ben ik geïnteresseerd in de vorming die de studenten tijdens hun schoolperiode mee krijgen. Ik ben heel benieuwd hoe de ontdekkingen die ik ga doen bij kunnen dragen aan de professionalisering binnen de EH en daar buiten. Integratie van psychisch en geestelijk leven voelt voor mij in de praktijk als iets natuurlijks, maar bedoel ik hier werkelijk hetzelfde mee als een willekeurige collega? Met andere woorden: Hebben we het over dezelfde integratie? Wanneer er aan mij wordt gevraagd of ik in gesprekken aandacht aan sociaal-emotionele aspecten geef, zal ik antwoorden met een ‘Natuurlijk!’ Hetzelfde antwoord klinkt op de vraag naar aandacht voor de geloofsbeleving. Op een heel natuurlijke manier komen deze onderwerpen aan de orde. Door theoretisch en empirisch onderzoek hoop ik met nog meer hart en verstand invulling te geven aan een juiste balans.

(8)

7 1.2 Probleemstelling

Vanuit de directie komt de volgende opdracht naar voren als afstudeerproject:

‘De integratie van psychisch en geestelijk leven en functioneren is één van de speerpunten van de EH. Dat zit verweven in ons onderwijsprogramma, met name bij het vak Persoonlijke ontwikkeling. De toepassing ervan is desondanks niet voor iedereen vanzelfsprekend. Dat geldt voor studenten, maar er zijn ook verschillen in de manier waarop tutoren dit een plek geven in het tutoraat, in de persoonlijke begeleiding van studenten. De vraag is of hier verbeteringen in aan te brengen zijn. Wellicht is er een instrument te ontwikkelen (voor tutoren en/of studenten) dat stimulerend werkt in dat proces van integratie.’

De overkoepelende vraag is daarbij:

Hoe kan de integratie van psychisch en geestelijk leven verder uitgewerkt worden zodat iedere tutor deze visie kan vertalen naar zoveel mogelijk praktijksituaties binnen de persoonlijke begeleiding van de studenten?

Uit deze vraag komen de volgende deelvragen naar voren:

1. Waaruit blijkt dat integratie van psychisch en geestelijk leven een speerpunt is op de EH? 2. Op welke manier is deze visie ontstaan binnen de EH?

3. Op welke manieren gaan tutoren hiermee om? 4. Tegen welke vragen lopen tutoren aan?

5. Hoe kan er voor een overkoepelende visie gezorgd worden die richting geeft bij deze vragen?

6. Welke conclusies kunnen er getrokken worden die van belang zijn voor jongerenwerk in andere contexten?

1.3 Werkwijze

In eerste instantie besloot ik om binnen het tutorberaad een deelonderwerp naar voren te laten komen waarbij de integratie van belang zou zijn. Met dit deelonderwerp zou ik dan verder aan de slag gaan door interviews af te nemen bij tutoren in combinatie met literatuurstudie (voornamelijk hoofdstuk 2). Daarbij zou tussentijds verslag uitgebracht worden en tussentijdse feedback meegenomen worden om aan het einde van het jaar mijn adviezen aan deze groep te presenteren. Met deze werkwijze in gedachten stelde ik in oktober de volgende vragen aan de tutoren van het Basisjaar:

- Kun je een onderwerp of vraag noemen in het kader van genoemde integratie waar je graag de mening over zou willen horen van collega-tutoren?

- Welk boek moet ik volgens jou absoluut gelezen hebben met betrekking tot tutoraat?

De uitkomst van deze vragen (die opgenomen zijn in § 5.5) bleek echter zo divers te zijn, dat ik door de opdrachtgever gevraagd werd om het anders aan te pakken. Naar aanleiding hiervan ontstond de overkoepelende vraag die in § 1.2 geformuleerd is. De gedachte hierachter was dat het mooi zou zijn als ik op zó’n manier kan beschrijven hoe de integratie in de praktijk ‘werkt’, dat dit verhelderend zou zijn bij ieder deelonderwerp.

(9)

8 Om antwoord te krijgen op de deelvragen, zal ik eerst onderzoeken hoe deze integratie in bestaande EH-documenten beschreven staat. De uitkomsten hiervan staan in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 wordt beschreven hoe de integratie zijn uitwerking heeft in de praktijk. In het daaropvolgende hoofdstuk leg ik de theorie en de praktijk naast elkaar met de volgende vraag in mijn achterhoofd: ‘Op welke wijze kan de visie van de EH (verder) worden geïntegreerd binnen het tutoraat?’, waarna ik in het laatste hoofdstuk afsluit met conclusies en aanbevelingen.

1.4 Begrippen gerelateerd aan de EH

In de eerste paragrafen is al een aantal begrippen genoemd waarvan inhoud en betekenis verder uitgewerkt zullen worden in volgende hoofdstukken. Het gaat hier om begrippen als integratie, psychisch leven en geestelijk leven die als een rode draad door de hoofdstukken heenlopen. Vanaf § 1.4.1 wordt alvast een korte uitleg gegeven over specifieke EH-onderwerpen2, zodat vanaf het begin helder is hoe deze begrippen binnen de EH gestalte krijgen.

1.4.1 Het EH-Basisjaar

De Evangelische Hogeschool heeft inmiddels haar 30-jarige bestaan gevierd. In 1974 wordt de Stichting tot Bevordering van Bijbelgetrouwe Wetenschap in het leven geroepen als tegenbeweging in reactie op het evolutionisme. Aan het begin van 1977 wordt door hen de Stichting Evangelische Hogeschool in het leven geroepen en wordt het eerste academisch jaar geopend. Twee jaar later begint de EH met een tweejarige opleiding journalistiek waaraan in 1982 een lerarenopleiding geschiedenis en economie wordt toegevoegd. De lerarenopleiding wordt later ondergebracht bij de Driestar en journalistiek wordt ondergebracht bij Christelijke Hogeschool De Vijverberg-Felua (nu Christelijke Hogeschool Ede) . Het onderwijsprogramma van het Basisjaar is in het 26e Basisjaar totaal vernieuwd. De bijbelgetrouwe kern blijft bestaan evenals de kennis van en de affiniteit met het creationisme. Maar er is een nieuwe opzet, een nieuwe huisstijl en een nieuw onderwijsprogramma.

Volgens de website van de EH is het EH-Basisjaar ‘een jaar waarin je wordt gestimuleerd om vanuit een persoonlijke, levende relatie met God te functioneren. Ons doel is dat je op een bijbelse manier zelfstandig en verantwoordelijk je houding kunt bepalen binnen je toekomstige vakgebied. En dat je je geloof en overtuigingen kunt delen met je omgeving en kennis krijgt van God.’ Het Basisjaar is een opleiding waarbij studenten vijf dagen in de week naar school gaan om onderwijs te volgen.3 Het EH-Basisjaar leidt op voor een diploma dat weliswaar niet door het Rijk erkend is, maar dat wel recht geeft op vrijstellingen bij sommige vervolgopleidingen.

Het EH-Basisjaar is verdeeld in vier blokken van elk 6 of 7 weken college gevolgd door een week studieverlof en een toetsweek. Elke dag wordt er 4 tot 6 uur college gegeven over het thema dat aan de orde is en over zaken die het hele jaar door aandacht krijgen. Het EH-Basisjaar kent dezelfde studielast als reguliere HBO's en universiteiten.

2 Voor de omschrijving van deze begrippen is voornamelijk gebruik gemaakt van www.eh.nl. 3

Naast het Basisjaar is er sinds 2006 het EH-Traject. Dit is een 5 maanden durende opleiding die bedoeld is voor mensen die tijdens de propedeuse van HBO of universiteit stoppen met hun opleiding of na een periode van werken of backpacken zich willen voorbereiden op een vervolgstudie. Dit zogenaamde EH-traject valt buiten mijn afstudeeropdracht.

(10)

9 1.4.2 De tutor

De website geeft het volgende aan over het tutoraat: ‘Persoonlijke ontwikkeling van studenten is een van de handelskenmerken van de Evangelische Hogeschool. Daarom worden alle studenten op de verschillende terreinen die hen bezighouden, begeleid door een ervaren tutor. De tutor kun je zien als een soort 'spin in het web'. Jíj bent degene die aan je studie en je persoonlijke ontwikkeling werkt maar de tutor kijkt over je schouders mee hoe het met je gaat. Hij of zij volgt je het hele schooljaar: houdt de vinger aan de pols wat betreft je studieresultaten, is je vraagbaak én volgt je persoonlijke ontwikkeling. Dit wordt vorm gegeven door wekelijks contact tussen tutorgroep (ongeveer 14 personen) en tutor en een aantal persoonlijke gesprekken tussen tutor en student.’

Naast het contact tussen tutor en student op de EH, wordt er ook schriftelijk gecommuniceerd. De tutor kijkt een aantal opdrachten na die te maken hebben met de persoonlijke ontwikkeling van de student.4 Een verdere uitwerking over de rol van de tutor komt terug in § 2.1.

1.4.3 De student

De meeste studenten hebben het HAVO of het VWO afgerond. Een aantal studenten is gezakt voor HAVO of VWO en werkt tijdens het EH-Basisjaar aan het halen van certificaten. Daarnaast is er een groep studenten met een MBO-achtergrond. Studenten hebben verschillende redenen om voor de EH te kiezen. Er wordt bijvoorbeeld bewust gekozen voor een jaar waarin iemand nadenkt over zijn positie in de maatschappij waarbij hij werkt aan een positief kritische houding en waarbij hij wil leren leven vanuit een levende relatie met God. Anderen vinden zichzelf te jong voor universiteit of HBO en weer anderen weten niet goed welke studie bij hen past en kiezen vanwege het studiekeuzetraject voor de EH.

1.4.4 Het tutorberaad

Het EH-Basisjaar heeft tien tutoren, waarvan ik er één ben. Drie tutoren hebben twee tutorgroepen. De overige tutoren zijn verantwoordelijk voor één tutorgroep. De Onderwijskerngroep5 nodigt alle tutoren ongeveer twee keer per blok uit voor een tutorberaad. Hierin wordt aandacht besteed aan het doorspreken van bijvoorbeeld bijzonderheden in het curriculum, het groepsproces of er is ruimte voor casuïstiek. In het verleden werden er wel studenten besproken binnen dit tutorberaad. Dit jaar is echter gekozen om studenten te bespreken met één persoon van de Onderwijskerngroep.

1.4.5 De tutorgroep

Een tutorgroep is een groep van maximaal 15 mensen. Deze groep komt één of twee keer per week anderhalf uur bij elkaar om door te spreken wat er in colleges wordt behandeld. Ook is er volop ruimte om dingen te delen met elkaar. Dit staat als ‘tutoruur’ op het rooster. Ook wordt er binnen de tutorgroep samengewerkt aan de hand van wekelijkse groepsopdrachten. Als groep wordt er feedback op elkaar gegeven, waardoor men elkaars ontwikkeling stimuleert. Iedere student vertelt tijdens de vier portfoliodagen over zijn ontwikkeling. Dit doet hij aan de hand van een

4 Het gaat hier om opdrachten Persoonlijke ontwikkeling (zie § 1.4.7), het vak Leven met God, portfolio (zie §

1.4.5) en verslagen van gesprekken (zie § 1.4.6)

(11)

10 portfoliodocument waarin hij vertelt aan welke doelen hij heeft gewerkt op het gebied van intellectuele, persoonlijke en geestelijke ontwikkeling, studievaardigheden en studiekeuze.

1.4.6 Het tutorgesprek

In ieder blok heeft de student aan de hand van ingeleverde opdrachten een gesprek met zijn tutor. De student kan van te voren al aangeven waar hij het over wil hebben en de tutor kan ook het initiatief nemen om onderwerpen aan te kaarten. Voor het maken van een verslag van dit gesprek is een formulier beschikbaar op het intranet. De student mailt dit door naar de tutor (zie bijlage A).

1.4.7 Persoonlijke ontwikkeling

Het hele jaar door wordt het vak Persoonlijke ontwikkeling gegeven. Op de website staat samengevat wat dit inhoudt: ‘In het EH-Basisjaar is er alle ruimte voor de ontwikkeling van jou als persoon. Je leert hoe er in de Bijbel wordt aangekeken tegen de mens. Je krijgt inzicht in je eigen gedrag en dat van anderen. Je ontdekt je eigen sterke en zwakke kanten en leert daarmee evenwichtig om te gaan. Ook denk je na over hoe je bent geworden wie je bent, en in hoeverre je dingen kunt veranderen in de omgang met jezelf, de ander en de wereld.’ In blok 1 worden twee colleges per week gegeven en de rest van het jaar één college per week. Deze stof komt niet terug in tentamens, maar wordt verwerkt door het maken van een samenvatting van de collegestof met bijbehorende bronvermelding van de gelezen literatuur en er worden persoonlijke vragen beantwoord naar aanleiding van de onderwerpen. Deze persoonlijke opdrachten worden naar de tutor gestuurd.

(12)

11

2. Integratie van psychisch en geestelijk leven

2.1 Begrippen gerelateerd aan deze integratie

Jennifer heeft al jaren last van faalangst. Ze is erg perfectionistisch ingesteld en dit is in allerlei opdrachten duidelijk zichtbaar. Ze levert graag alles op tijd in en ze is bang dat het nooit goed genoeg is. In haar geloofsleven probeert ze zo goed mogelijk haar best te doen om te bidden en om de Bijbel te lezen. Als ze het een dag niet gedaan heeft, heeft ze het idee dat ze God niet meer ervaart. In een gesprek wordt duidelijk dat ze vaak bidt en de Bijbel leest om bij God ‘goed over te komen’. Wanneer ze zich hiervan bewust is, durft ze dit motief steeds meer los te laten en durft ze steeds meer te genieten van het feit dat Gods liefde niet verandert door de manier waarop zij presteert. Met andere woorden: Jennifer leert leven van genade!

Johan komt naar me toe om te vertellen wat hij meegemaakt heeft op een conferentie. Hij heeft God aan het werk gezien en Hem persoonlijk ervaren, waardoor zijn geloofsleven een nieuwe ‘boost’ heeft gekregen. Terwijl hij normaal gesproken niet zo snel contact legt met anderen, stapt hij nu vrijmoedig op anderen af om te vertellen wat hij meegemaakt heeft, waardoor nieuwe vriendschappen ontstaan.

Dat het psychisch en geestelijk leven elkaar beïnvloeden zal voor bijna iedereen duidelijk zijn. Zo heeft Jennifers presteren invloed op haar geloof en voelt Johan zich door een geestelijke ervaring opeens vrijer om een gesprek aan te gaan. Er zijn allerlei voorbeelden te bedenken waarbij de psychische gezondheid van iemand invloed heeft op de geloofsbeleving of dat de geloofsbeleving haar effect heeft op het gevoelsleven. Om tot aanbevelingen te komen hoe tutoren dit gegeven in de praktijk toe kunnen passen, moeten we echter eerst weten wat deze twee aspecten afzonderlijk inhouden.

2.1.1 Psychisch leven

In de wandelgangen wordt bij psychisch leven waarschijnlijk het eerst gedacht aan het sociaal-emotionele aspect van de mens, terwijl bij het geestelijk leven niet allereerst het contact met zichzelf en de ander centraal staat, maar het contact met God. In de christelijke wandelgangen wordt bij het gevoelsleven dan snel aan de ziel gedacht en aan het geestelijke aspect wordt de geest gekoppeld. Het gevaar van het scheiden van begrippen alsof er ‘losse onderdelen van de mens’ zouden zijn, ligt al snel op de loer, blijkt uit de geschiedenis. Zonder in scheiding te vervallen, kunnen we wel een onderscheid maken. Ouweneel maakt onderscheid tussen het biotische (of fysiologische, vegetatieve) leven (lichaam) en het psychische leven (de ziel) en het spiritieve6 leven (de geest). Hieronder volgt een uitleg over deze begrippen.7

6

Het begrip spiritief beschrijft hij in Psychologie nog met spiritueel. Dit is veranderd in De schepping van God vanwege de kans dat dit verward wordt met spiritueel in de zin van spiritualiteit.

7

De aspecten en een deel van de uitleg zijn overgenomen uit Ouweneel, De schepping van God, p. 114 e.v. Bij Dooyeweerd zien we zelfs vijftien aspecten. Beide onderscheiden het biotische aspect. (Verburg, Herman Dooyeweerd: Grenzen van het theoretisch denken, p. 20,21) Verburg noemt het psychische aspect het sensitieve of gevoelsaspect. Elders komt de term psychisch aspect wel overeen. Zie bijvoorbeeld Van Eikema Hommes, Inleiding tot de wijsbegeerte van Herman Dooyeweerd. p. 48,49 en Van den Brink, Oriëntatie in de filosofie 2, p. 183.

(13)

12 Het biotische leven

De ziel (nefesj, Hebr.) staat in de Bijbel vaak voor het biotische én psychische leven zoals we zullen zien. Het Hebreeuwse woord nefesj 8 betekende oorspronkelijk ‘keel of nek’ en later ‘wat door de keel gaat’: lucht of adem. Het ademhalen geeft aan dat iets leeft. Het is daarom ook niet raar dat we in Lv. 17:11 aantreffen dat ook het dier een ziel heeft. Er is een uiterst nauwe band tussen de nefesj en het lichaam. De nefesj zorgt er namelijk voor dat het lichaam leeft. Het woord kan ook heel gewoon gebruikt worden voor de mens zelf als levend wezen. Zo lezen we bijvoorbeeld in Joz. 10: 28 – 37 dat alle inwoners gedood worden. In het Hebreeuws worden alle inwoners als ‘alle ziel die daarin was’ beschreven. Ook in de Psalmen komen we het woord nogal eens tegen. In Ps. 35: 7 van de SV is nog terug te zien dat hier letterlijk het woord nefesj vertaald is: ‘Want zij hebben zonder oorzaak de groeve van hun net voor mij verborgen; zij hebben zonder oorzaak gegraven voor mijn ziel.’ Deze kuil werd uiteraard niet gegraven voor een déél van de mens, maar voor de héle mens. We kunnen het nog sterker uitdrukken door de conclusie te trekken dat de Bijbel erover spreekt dat mens en dier ‘ziel’ zijn. (bijv. Gn. 9:10,12 en 15, 1 Pe. 3:20), terwijl er nooit gezegd wordt dat zij geesten zijn. (Behalve wanneer er wordt gesproken over de ‘ontlichaamde’ mens, zoals in Lc. 24:37,39; Heb 12:23 en 1 Pe.3:19).

Het Hebreeuwse woord voor geest is roeach, dat afgeleid is van een werkwoord dat letterlijk waaien betekent. In eerste instantie betekent het woord dan ook wind of adem. Het woord wordt gekoppeld aan het begrip ‘levend-zijn’. Zo zien we bijvoorbeeld in Ez. 37 dat de doden levend worden als de roeach in hen komt. Het Griekse woord voor roeach is het woord pneuma. In de Griekse literatuur blijft het steeds in het vlak van het fysieke leven liggen. Pop vat in zijn boek Bijbelse woorden en hun geheim samen dat de menselijke geest ‘zijn ongrijpbare, onherleidbare, verborgen energie, zijn kracht tot activiteit’ is.9 We zien hier duidelijke overeenkomsten met het woord ziel, terwijl de ziel veel meer het biotische leven aangeeft dan de geest dat doet. De geest is meer specifiek voor de mens dan de ziel. Pop verwoordt dit zo: 10 ‘Want de geest van een mens is die mens zelf als levend, denkend, agerend, reagerend, plannen makend, besluiten nemend, geestelijk wezen.’ Dit aspect komt terug bij het spiritieve leven.

Het psychische leven

De woorden nefesj en roeach kunnen wel aanleiding geven voor een specifiekere invulling dan ‘de hele mens’. Er zijn genoeg voorbeelden waarbij de nefesj en de roeach in verband worden gebracht met allerlei gevoelens, zoals haat, rouw, woede, ongeduld, verlangens, liefde en blijdschap. De nefesj wordt ook geassocieerd met honger, dorst en seksueel verlangen. In de Psalmen staan vele voorbeelden waarin beschreven wordt dat via de geest zulke gevoelens de hele mens doordringen. Het gaat in veel teksten opnieuw om het hele leven. Ook in het NT zien we de gevoelskant weer terugkomen. Hier gaat het echter vaker om de gevoelens die een direct verband houden met de relatie met God. Een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld de oproep om God lief te hebben met heel je hart, ziel, verstand en kracht.

8

Voor een veel uitgebreidere beschrijving zie Pop, Bijbelse woorden en hun geheim, p. 588 – 603.

9

Ibid, p. 173.

(14)

13 Het spiritieve leven11

Roeach en pneuma kunnen gebruikt worden voor verschillende termen zoals we gezien hebben. Het ‘geestelijk’ leven kan zowel transcendent (de empirische werkelijkheid overstijgend) zijn als immanent (vergankelijk).12 Bij dat laatste gaat het zowel om handelen op cognitief niveau (opvatten, overleggen, begrijpen) als imaginatief-creatief (zich iets indenken, iets uitdenken, ontwerpen) en conatief (willen, kiezen, beslissen, zich iets voornemen) niveau. Deze drie niveaus samen worden aangeduid met het spiritieve leven.13

Bij Paulus staat psyche vooral voor het biotische en het psychische en pneuma geeft meer het spiritieve weer. Zo noemt hij de ongelovigen psychikos en gebruikt hij het woord pneumatikos voor de gelovigen die door de Heilige Geest geleid worden. Hij benadrukt dat de geest de genade ontvangt, zoals in bijvoorbeeld 2 Tim. 4:22 (SV): ‘De Heere Jezus Christus zij met uw geest. De genade zij met ulieden. Amen.’ (zie ook Gal. 6:18, Fil. 4:23) Daarom kan de Heilige Geest ook getuigen met onze geest dat wij kinderen van God zijn. (Rom. 8:16)

Hedendaags taalgebruik

Nadat de bijbelse betekenis van ziel en geest besproken is, is het goed om terug te keren naar ons hedendaags taalgebruik. Hierbij mag niet onopgemerkt blijven dat het gebruiken van bijbelteksten niet zonder problemen is. Uit de geloofsinhoud kan een wetenschapper doorgaans geen enkele theorie ontlenen of afleiden.14 Er kan sprake zijn van biblicisme wanneer bepaalde teksten als bewijsteksten aangehaald worden om de eigen theorie te ondersteunen (zoals de bewering dat de mens uit geest, ziel en lichaam zou ‘bestaan’). Ook het gevaar van ‘theologisme’ is aanwezig. Dit is het geval als schriftplaatsen aangehaald worden vanuit het rationalistisch vooroordeel dat bijbelwoorden ‘begrippen’ zouden zijn die op één lijn gesteld kunnen worden met wetenschappelijke en wijsgerige begrippen.15 Het woord psyche zoals dit in de Bijbel voorkomt en het woord psyche zoals dat in wetenschappelijke literatuur naar voren komt, zullen dus afzonderlijk bekeken mogen worden, zonder de betekenissen als volkomen gelijkwaardig te zien. In die zin kan er dus ook geen sprake zijn van een bijbels mensbeeld, omdat de Bijbel simpelweg geen mensbeeld beschrijft in de zin van een analytisch-abstraherende constructie.16 Er zou hoogstens over een bijbelse ‘menskennis’ gesproken kunnen worden.

In Psychologie17, een boek met meer dan 800 bladzijden, staat het woord psyche niet eens opgenomen in het trefwoordenregister. De oorzaak zou wel eens kunnen zijn dat Allport er in 1937 al achter kwam dat er ongeveer 50 definities van het woord persoonlijkheid waren.18 Sommigen maken overigens geen inhoudelijk onderscheid tussen persoonlijkheid en psyche, terwijl bij anderen slechts het begrip persoonlijkheid genoemd wordt. Dit wordt dan opgevat als temperament of karakter. Het

11

Niet te verwarren met spiritueel. Bij spiritief gaat het slechts om innerlijke verrichtingen. Zie voetnoot 6.

12 Ouweneel, De schepping van God, p.115. 13

Bij Dooyeweerd zien we vier individualiteitsstructuren: een fysische (opbouwstoffen), biotische (levensprocessen), psychische (geest) en een akt-structuur. Binnen de akten zag hij drie grondrichtingen: kennen, verbeelden en willen. Kruidenier, De tijdgeest verstaan: Historische schetsen van filosofen uit de nieuwste tijd, p. 86. Dit komt overeen met het cognitieve, imaginitief-creatieve en conatieve zoals Ouweneel dat verwoordt.

14

Wolterstorff, De rede binnen de grenzen van de religie, p. 57 – 62.

15

Ouweneel, De leer van de mens, p. 320.

16

Ibid, p. 27. Dit boek geeft een zeer uitgebreide studie over de christelijk-wijsgerige antropologie en der Wijsbegeerte der Wetsidee van Dooijeweerd. Op deze plek kan ik er slechts naar verwijzen.

17

Brysbaert, Psychologie.

18

(15)

14 temperament wordt door velen gedefinieerd als stabiel. Van Beemen beschrijft het ‘als een in aanleg gegeven individuele reactiewijze die zich op al heel jonge leeftijd manifesteert en die in de loop der tijd een zekere stabiliteit vertoont’. 19 Er blijkt geen algemeen geaccepteerde beschrijving te bestaan. Sommigen geven wel een indeling in verschillende typen door de overeenkomsten in temperamenten te benadrukken en anderen besteden juist aandacht aan de verschillen tussen mensen. Verschillende auteurs blijken dus verschillende theorieën te gebruiken bij hun omschrijving van de persoonlijkheid van de mens. De theorie van de vier temperamenten – sanguinisch, cholerisch, melancholisch en flegmatisch, wordt in één van de colleges PO uitgelegd. Werk van LaHaye wordt hierbij als leesstof opgegeven. LaHaye beschrijft het temperament als de aangeboren trekken die door de genen worden doorgegeven en die onbewust ons gedrag beïnvloeden. Zo ziet hij bijvoorbeeld duidelijke verbanden tussen iemands temperament en de kans op depressie.20 Onder karakter verstaat hij de combinatie van temperament, opvoeding, morele normen, geloof en gewoontepatronen. Het is het saldo van alles wat invloed heeft op het leven en de godsdienstige overtuiging. De persoonlijkheid is de uiterlijke presentatie van onszelf. Dit kan hetzelfde zijn als het karakter, maar dat zal afhangen van hoe eerlijk iemand zichzelf presenteert.21 Deze termen zullen zoveel mogelijk aangehouden worden.

Ook al wordt het begrip psyche in het dikke boek niet verder uitgewerkt, er wordt op de eerste bladzijden wél uitgelegd wat de definitie van Psychologie is: 22 ‘Psychologie is een wetenschap waarbij het gedrag bestudeerd wordt en waarbij alle gedragsevidentie gebruikt wordt om de interne processen te begrijpen die aan dat gedrag ten grondslag liggen.’ Voor de betekenis van ons begrip ‘psychisch leven’ zijn het gedrag en de interne processen kernwoorden die we vast zullen houden. ‘Gedrag bestaat uit waarneembare handelingen en uit vormen van innerlijke activiteit die kunnen leiden tot waarneembare handelingen.’23 Dit gedrag wordt vervolgens weer beïnvloed door fysieke, psychische, sociale, culturele, spirituele, fysische (bijv. de jaargetijden) en geografische factoren.24 In de begeleiding van studenten wordt aandacht besteed aan het gedrag van de studenten en de onderliggende motieven.

2.1.2 Geestelijk leven

Onder het kopje het spiritieve leven in de vorige paragraaf is de term transcendent al genoemd. Wanneer op de EH over het geestelijk leven wordt gesproken, zal er –vermoed ik- in eerste instantie gedacht worden aan dit transcendente aspect, namelijk de relatie die de student met God heeft. Het gaat hier ten diepste om het hart van de student. Als intro noem ik een tekst uit Ez. 36:26 (e.v.) als één van de kernteksten over het hart: ‘een nieuw hart zal Ik u geven en een nieuwe geest in uw binnenste; het hart van steen zal Ik uit uw lichaam verwijderen en Ik zal u een hart van vlees geven. Mijn Geest zal Ik in uw binnenste geven en maken, dat gij naar mijn inzettingen wandelt en naarstig mijn verordeningen onderhoudt.’ In deze tekst zien we heel duidelijk het transcendent-religieuze aspect. Onze kern –ons verdorven hart- wordt vernieuwd door de Geest zelf. Én tegelijkertijd zien we dan een verandering in gedrag wanneer we naar zijn wetten gaan leven en zijn regels in acht nemen.

19

Van Beemen, Ontwikkelingspsychologie, p. 117.

20

LaHaye, Depressief?, p. 137 – 160.

21

LaHaye, De Geest en ons temperament, p. 11 – 14.

22 Brysbaert, Psychologie, p. 4.

23 Wijsman, Psychologie en sociologie, p. 22. 24 Ibid, p. 22 t/m 28

(16)

15 Het menselijk hart

Regelmatig klinkt op de EH de uitspraak dat het hart van de student bereikt moet worden. Deze zin komt steeds terug in allerlei gesprekken en lijkt bij het taalgoed van de EH te horen. Tutor C heeft ‘De strijd om je hart’ op zijn lijst van favoriete boeken staan.25 De schrijvers benadrukken dat de mens ieder moment van de dag opgeroepen wordt tot een liefdesrelatie met God. Enkel deze liefdesrelatie kan het hartsverlangen naar intimiteit vullen. Allerlei pijlen verwonden echter dit hart en de satan wil de mens hiermee bij God vandaan houden. God wil niet dat het hart veroverd wordt door andere minnaars en daagt steeds weer uit om het hart te delen met Hem en Hij blijft ‘jagen’ naar de diepst mogelijke intimiteit. Hij wil niets liever dan dat het hart op Hem gericht is. Aangezien het woord hart nogal eens valt, is het goed om een stap verder te gaan naar de betekenis van dit begrip.

Dooyeweerd, die overigens overleed in het jaar van het ontstaan van de EH, noemt het hart ‘de volheid onzer zelfheid, het waarlijk transcendente concentratiepunt onzer existentie, waarin alle tijdelijke zin-functies te zamen treffen’. Ouweneel volgt hem hierin door aan te duiden dat de ‘immanente, vergankelijke functies’ (biotisch, psychisch en spiritief) samenkomen in het ‘transcendente, onvergankelijke hart’.26 Bij Dallas Willard zien we iets vergelijkbaars wanneer hij aangeeft dat het hart het leven bestuurt. Het hart is het leidinggevende centrum van het menselijke leven, waarbij hij zes basisaspecten ziet: 1. Denken (cognitief) 2. Voelen (psychisch) 3. Kiezen (conatief) 4. Lichaam (vgl. biotisch) 5. Sociale context 6. Ziel (Willard ziet dit als factor die al het bovenstaande integreert). In het geestelijke leven zijn al deze basisaspecten op God gericht. Met de woorden van Ouweneel: ‘In het hart komt ten diepste tot uitdrukking of de mens op God gericht dan wel van God afgewend is.’27 Dit is de transcendent-religieuze betekenis van het hart, wat blijkt uit teksten waar het hart in verband wordt gebracht met zonde. Tegelijkertijd is het hart de plaats van de gemeenschap met God, zoals het bekende vers uit Jr. 24:7 zo mooi beschrijft: ‘Ik zal hun een hart geven om Mij te kennen, dat Ik de HERE ben, en zij zullen Mij tot een volk en Ik zal hun tot een God zijn, wanneer zij zich van ganser harte tot Mij bekeren.’28 Uit deze teksten kan afgeleid worden dat het hart zowel de broedplaats van de zonde is, als de ‘landingsplaats’ voor Gods genade. Het hart moet dan ook bekeerd worden.29 Kreeft verwoordt het door te schrijven dat de drie theologische deugden ‘geloof, hoop en liefde’ in het hart samenkomen.30

Structuur en richting

Het begrip structuur heeft te maken met de structuren die God in de werkelijkheid gelegd heeft. God heeft als het ware een blauwdruk gemaakt en daardoor zijn de dingen zoals ze zijn. Een plant heeft de structuur van een plant. De structuur van een dier maakt een dier tot een dier. En zo ligt de antropologische structuur van de mens als het ware opgesloten in het biotische, psychische en spiritieve leven van de mens. De mogelijkheid van het voelen als onderdeel van het psychisch leven en de spiritieve elementen als het denken (het cognitieve), het ontwerpen (het imaginitief-creatieve) en het willen (het conatieve) zijn door de Schepper in de menselijke structuur gelegd.

Mensen zijn na de zondeval de verkeerde richting opgegaan en zijn daardoor ‘spookrijders’ geworden. Het probleem zit bij een spookrijder niet in de ‘structuur’ van de auto, maar in de richting

25

Curtis & Eldredge, De strijd om je hart.

26

Verburg, Herman Dooyeweerd: Grenzen van het theoretisch denken, p. 19.

27

Ouweneel, De schepping van God, p. 118.

28

Voor meer teksten zie noot 47 bij Ouweneel, De schepping van God, p. 123.

29

Bom, De ruimte van het hart, p. 224. Bom baseert zich hier op fragmenten van de ‘Pensées’ van Pascal.

30

(17)

16 waarin de auto rijdt. Wanneer iemand tot geloof komt, verandert zijn structuur niet, maar zijn richting.31

Het begrippenpaar structuur en richting uit de reformatorische wijsbegeerte kan zeer verhelderend werken wanneer we met mensen in gesprek zijn. De structuur is datgene wat bij ons temperament hoort. De vraag is steeds welke religieuze richting de mens opgaat met zijn geschapen structuur. Met andere woorden: Richt de mens zich op God of wendt hij zich van God af? Deze vraag kan gesteld worden bij allerlei gedrag. De realiteit van schepping, zondeval en verlossing heeft daar namelijk steeds iets over te zeggen.32 Wolters legt dit uit aan de hand van een voorbeeld. De vraag ‘Is agressie goed of slecht?’ kan vervangen worden door de vraag ‘Wat behoort in agressie tot de structuur en wat tot de richting?’ In de geschapen structuur is een zekere mate van ‘agressie’ gelegd, wat dus niet verwerpelijk is. Chapman past dit toe en schrijft in zijn boek over het omgaan met boosheid zoals God het bedoeld heeft:33 ‘Dat wij in staat zijn boosheid te ervaren is een bewijs van onze perfecte afkomst, niet van onze verdorvenheid.’ Na de zondeval moet dit echter geheiligd worden. Dit onderscheid tussen de geschapen structuur en de religieuze richting kan op velerlei gedrag toegepast worden.

Rietkerk, wiens werk gebruikt wordt in het curriculum, geeft aan dat we na onze bekering geen nieuwe persoonlijkheid krijgen, maar wel van oriëntatie en mentaliteit zullen veranderen. Gevoel voor taal of humor blijft behouden. Als iemand emotioneel, rationeel of spontaan is, dan blijft hij dat: 34 ‘Sterker nog, als ons leven de richting [onderstreept, PCV] krijgt die God wil, dan zullen al dit soort gaven en karaktereigenschappen pas echt gaan opbloeien. Bij God mogen we meer en meer onszelf worden, zoals we waren bedoeld toen we in de moederschoot geweven werden.’ Ook Sanders benadrukt dat de persoonlijkheid niet opeens verandert als iemand tot geloof komt. Zo worden mensen die geen leiderschapskwaliteiten hebben niet opeens grote leiders op het moment van bekering. In de kerkgeschiedenis ziet hij echter wel mensen bij wie ‘slapende’ gaven en talenten naar boven komen.35

De vraag van Wolters kan binnen het tutoraat op velerlei wijzen gesteld worden: ‘Wat behoort in … tot de structuur en wat tot de richting?’ Op de stippeltjes kan van alles ingevuld worden zoals het omgaan met gevoelens, het omgaan met discipline, het omgaan met anderen, etc. Doornenbal schrijft over de invloed van extraversie en introversie op de moeiten die mensen met gebed kunnen hebben. Ze vermoedt dat veel gebedsboekjes geschreven worden door meer introverte auteurs die stilte en alleen zijn als stimulerend ervaren, terwijl extraverte lezers hier meer moeite mee zullen hebben.36 Ook Chapman ziet een verband tussen intermenselijke communicatie en de communicatie met God. Hij beschrijft vijf talen van liefde in menselijke relaties, namelijk bevestigende woorden, tijd en aandacht, geschenken, dienstbaarheid en lichamelijke aanraking. Hij veronderstelt dat mensen Gods liefde dieper ervaren wanneer God in hun eerste liefdestaal spreekt. Daarnaast gaat hij ervan uit dat de mens in zijn eerste liefdestaal zijn liefde aan God betoont.37

Met de vraag over de structuur en richting in al deze onderwerpen wordt voorkomen dat al te snel conclusies worden getrokken over iemands geestelijk leven, terwijl bepaalde kenmerken meer iets zeggen over de structuur, het temperament, van die persoon dan over zijn richting. Dat wil

31

Vergelijk Rietkerk, Die ver is, is nabij, p. 26 – 33.

32

Wolters, Schepping zonder grens, p. 95 – 121.

33

Chapman, De andere kant van de liefde, p. 24.

34

Rietkerk, Die ver is, is nabij, p. 32.

35

Sanders, Spiritual leadership, p. 29.

36

Doornenbal, Geloven zoals je bent, p. 32 – 37.

(18)

17 niet zeggen dat iemand zich kan verschuilen achter zijn temperament omdat hij ‘nou eenmaal zo is’. Hij mag leren om de sterke punten van het temperament te benutten. Ook mag hij leren hoe de zwakke punten bijgeschaafd mogen worden. De vrucht van de Geest is hierbij onmisbaar. Het kennen van deze sterke en zwakke punten helpt om Gods plan voor het persoonlijk leven te ontdekken.38 In de kracht van de Heilige Geest kan dus wel de richting van het temperament veranderen. Hierdoor is het steeds moeilijker om te zien wat het basistemperament is wanneer een christen meer gegroeid is in de weg naar geestelijke volwassenheid.39 LaHaye werkt deze verandering uit voor alle vier de temperamenten. Een van zijn voorbeelden betreft de sanguinicus die extravert blijft, maar bij wie aan de inhoud van zijn conversatie een verandering te bemerken is. Zijn structuur is hetzelfde gebleven, maar de richting is veranderd.

Intrinsieke en extrinsieke religiositeit

Pfeifer ziet het geloof als de relatie met God, maar dit kan nooit losgemaakt worden van persoonlijke stijl, van persoonlijke factoren en van ethische richtlijnen die voortkomen uit het geloof. Hij schrijft in zijn boek Maakt geloof ziek? over de invloed van het geloof op de psychische gezondheid: 40 ‘Waar de invloed van het geloof op de psychische gezondheid serieus wetenschappelijk werd onderzocht, was er vier maal vaker een positieve relatie aan te wijzen dan een negatieve.’ Hij baseert zich op studie waaruit blijkt dat mensen met ernstige problematiek vaak positieve ervaringen hebben vanuit het geloof, terwijl mensen met minder ernstige problematiek vaker in conflict komen met het geloof. Anderen die in een psychische crisis zaten, werden nog eens extra gekweld met de vraag naar de zin van het leven. Hij geeftaan dat het geloof invloed heeft op iemands functioneren, evenals andere factoren invloed hebben, zoals aanleg, milieu en verwerking van ervaringen. Deze veelvoud van factoren komt terug in het woord religiositeit. Hij neemt de vijf geloofsdimensies van Glock en Stark41 over om deze religiositeit onder te kunnen verdelen in deelaspecten: 1. Geloofsbasis – geloofsinhoud 2. Geloofservaring 3. Geloofskennis 4. Geloofsstijl en 5. Geloofseffecten.42

Het is interessant de indeling van Allport in intrinsieke en extrinsieke religiositeit43 hiernaast te leggen. Intrinsiek georiënteerde gelovigen zijn niet uit op enig voordeel voor zichzelf, terwijl extrinsiek georiënteerde gelovigen gericht zijn op eigenbelang of graag bij de groep willen horen. De extrinsieke religiositeit zou bijvoorbeeld ook tot uitdrukking kunnen komen in de geloofsstijl wanneer er ‘enkel’ sprake is van een wettische opvatting over de kerkgang. De geloofsdimensies kunnen mijns inziens niet gelijkgesteld worden met de volwassen, de intrinsieke religiositeit, c.q. de gerichtheid op God. Bij de geloofservaring –zoals net ook door Pfeifer omschreven- zal de intrinsieke religiositeit het meest helder aan het licht komen. Maar hier zou ik eveneens een kanttekening willen plaatsen. Ook geloofservaringen kunnen immers in sommige gevallen –bewust of onbewust- dienen tot bevestiging van de persoon zelf. Men kan zelfs gericht zijn op het ontvangen van geestelijke gaven om zichzelf ermee te dienen in plaats van de opbouw van de ander. Graag zou ik daarom het kenmerk van de liefde tot de ander willen benadrukken. De opdracht is immers om God lief te hebben met heel het hart, met heel de ziel en met heel het verstand én de naaste als zichzelf. Jezus verwoordt het volgens Joh. 13:35 als volgt: ‘Hieraan zullen allen weten, dat gij discipelen van Mij zijt, indien gij liefde hebt

38

Zie ook Van de Kamp, God speelt geen enkele rol in mijn leven…, p. 27, 28 en p. 203 – 239. Hij baseert zich op LaHaye.

39 LaHaye, Transformed Temperaments, p. 24 – 29. 40

Pfeifer, Maakt geloof ziek? Over de verhouding tussen geloof en psychische problemen, p. 12, 13.

41

Voor meer info: Glock, & Stark, Religion and Society in Tension.

42

Pfeifer, Maakt geloof ziek? p. 57 – 65.

(19)

18 onder elkander.’ Paulus noemt deze liefde als eerste wanneer hij spreekt over de vrucht van de Geest in Gal. 5:22: ‘Maar de vrucht van de Geest is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing.’ Ook hier wil ik erop wijzen dat voorzichtigheid geboden is wanneer we conclusies trekken. Zo kunnen we op grond van iemands geduld niet zomaar tot de conclusie komen hoe iemands geestelijk leven erbij staat. Dit geduld kan namelijk ook veel zeggen over het temperament van de persoon dat hij ook al had vóór zijn bekering. In deze paragraaf is een aantal keren genoemd dat er voorzichtig omgegaan moet worden met het trekken van conclusies. Voor de tutor werkt het relativerend om te bedenken dat het transcendente aspect iets tussen de student en God is. De student geeft aan over welke aspecten hij het wil hebben die hiermee te maken hebben. Dit kunnen zowel de omgevingsfactoren zijn als de psychisch-spiritieve aspecten. Wanneer het gesprek echter blijft steken in deze aspecten, mist men een kans op transcendent-religieus gebied. De onderwerpen die bij deze geloofservaring horen, kunnen een plek krijgen binnen het tutoraat, zoals het bijbellezen en het bidden. De tutor zal zich bewust moeten zijn van het gevaar van moralisme en wetticisme dat ook hier weer om de hoek kan komen kijken. Bij alle onderwerpen blijft de richting belangrijk. Iemand kan immers ook bijbellezen vanuit een bepaalde wettische houding of vanuit een extrinsieke religiositeit om bevestigd te worden door anderen, etc. Nauta schrijft hierover: 44 ‘Volwassenheid zal het duidelijkst zichtbaar worden in de manier waarop mensen met anderen omgaan. Bijbelstudie, kerkelijke betrokkenheid, verkondiging van het evangelie, een gedisciplineerde levensstijl, gebed, de bereidheid persoonlijke offers te brengen, het uitgavenpatroon – al die dingen zijn belangrijk, maar van dit alles kan sprake zijn zonder dat daar volwassenheid aan ten grondslag ligt.’

Crabb ziet als zichtbare blijk van volwassenheid ook liefde, maar hij geeft tegelijkertijd aan dat dit niet gemeten kan worden aan de hand van zichtbare activiteiten. Achter al deze zichtbare activiteiten zou namelijk nog steeds een ontwikkelde kunst kunnen zitten om elkaar op een vriendelijke manier op afstand te houden. Liefhebben betekent echter dat we elkaar tegemoet treden zonder zelfbescherming:45 ‘Geestelijk volwassen mensen zijn bereid hun zelfbescherming op te geven en willen op iedere manier anderen aanmoedigen om dichter bij God te leven.’

Wanneer het zo lastig is om groei af te meten aan activiteiten, is het belangrijk voor de tutor om te bedenken dat er alleen een gesprek van hart tot hart plaats kan vinden onder leiding van de Heilige Geest. Hij is degene die inzicht wil geven als dingen voor ons verborgen zijn. Of zoals Nouwen het verwoordt:46 ‘Als we Gods aanwezigheid in ons eigen hart herkennen, kunnen we die aanwezigheid ook herkennen in het hart van anderen.’ Tutor en student kunnen er ook voor kiezen om samen invulling te geven aan dit transcendente aspect door in gebed te gaan, zodat een gezamenlijke geloofservaring wordt beleefd. In § 4.4 zal dit verder uitgewerkt worden.

Eenheid

In de geschiedenis is naast een tweedeling (een dichotomie) ook wel een driedeling (trichotomie) voorgesteld. Bij de Griekse kerkvaders (Clemens Alexandrinus, Origenes, Gregorius van Nyssa) bleek deze theorie al favoriet. Deze leer beroept zich op teksten als 1 Tes. 5:23, waar wordt gesproken over geest, ziel en lichaam. In Heb. 4:12 wordt onderscheid gemaakt tussen ziel en geest. Het getuigt echter van een biblicistische inslag om dit als bewijstekst voor een hele theorie aan te voeren die

44

Ibid, p. 240.

45

Crabb, Mensen begrijpen, p. 244.

46

(20)

19 meer gebaseerd wordt op een hellenistisch dualisme.47 De Bijbel is ook niet bedoeld om wijsgerige indelingen te geven, maar het gaat in de Bijbel steeds om de verhouding tot God.48

In de vorige paragraaf is wel een onderscheid gemaakt tussen het biotische, psychische en spiritieve leven. We hebben gezien dat de mens als eenheid, als holistisch mens, gezien kan worden. De mens is geen optelsom van losse onderdelen als ziel, geest, lichaam, verstand, wil, hart, nieren, etc.49 De woorden lichaam, ziel en geest kunnen allen op de gehele mens slaan. De mens is dus een psychische-fysieke-geestelijke-sociale eenheid.50

2.2 Modellen over de verhouding tussen psychologie en theologie Inleiding

Er is inmiddels meerdere malen naar voren gekomen dat er een onlosmakelijk verband is tussen het psychische en geestelijke leven. Wanneer men meer wil weten over het psychisch-spiritieve leven, komt men op het terrein van de sociale wetenschappen, waaronder de psychologie. Als het transcendent-religieuze aspect verdere invulling behoeft, komt het vakgebied van de theologie aan de orde. Het is boeiend om werk te lezen van auteurs die thuis zijn in beide studies. Bodisco Massink, predikant en psychotherapeut, schrijft dat het voor hem na jarenlang gesprekken voeren vanzelfsprekend is dat persoonlijkheidsstoornissen gevolgen hebben voor de manier van geloven. Hij beschrijft aan de hand van As II van de DSM IV51 de bijbehorende geloofskenmerken.52 Op de achterkant van de boeken van Pfeifer staat vermeld dat hij zich gespecialiseerd heeft in de integratie van psychologie en theologie.53 Ook hij laat zien dat persoonlijkheidstypen invloed hebben op het geloof, de aard van de vroomheid en de relaties met anderen in een gemeenschap.54 Schaap-Jonker, theoloog en psycholoog, ontdekte dat wat mensen horen in sterke mate bepaald lijkt te zijn door hun persoonlijkheidsstructuur.55

Een vraag die dan al snel boven komt, is de vraag hoe de wetenschap van de psychologie zich verhoudt tot de wetenschap van de theologie.56 Er is veel verdeeldheid over de discussie aangaande deze relatie. Zo zijn er godsdienstpsychologen die religieuze fenomenen enkel psychisch duiden en de theologie dus totaal aan de kant schuiven. Ter illustratie dient de term catharsis die in de vroege 20e eeuw binnen de psychoanalyse gebruikt werd om een intense emotionele ervaring te beschrijven die hielp bij het oplossen van een psychologisch conflict. Nauta gebruikt ditzelfde woord bij zijn behandeling van de psychologische duiding van het gebed:57 ‘Juist deze gevoelsuitbarsting is misschien wel de essentie van de verhoring’. Of God wel of niet zou bestaan en wel of niet zou verhoren lijkt er zelfs niet toe te doen. Hij geeft hiermee aan dat het gebed een

47

We vinden de visie echter steeds weer terugkomen in evangelische kringen. Het boek De geestelijke mens van Watchman Nee wordt nog steeds gelezen.Hij geeft bijvoorbeeld in hoofdstuk 1 aan dat tekortschieten in het onderscheid tussen geest en ziel fataal is voor geestelijke volwassenheid. Hij sluit aan bij het werk van Jessie Penn-Lewis (1861-1927). Zij ageert in Ziel en geest (p. 96) tegen de oproep ‘ontwikkel je persoonlijkheid’ door te stellen dat het ‘psychische deel’ juist afgelegd moet worden naar aanleiding van Johannes 12:24 en 25.

48

Van Peursen, Lichaam, ziel en geest: Inleiding tot een wijsgerige antropologie, p. 86.

49

De Vriese, Helpen met de Bijbel p. 39.

50

Ibid, p. 38. 51

De DSM-IV is een classificatie van de psychische stoornissen die ontwikkeld is voor gebruik bij hulpverlening, opleiding en onderzoek in de geestelijke gezondheidszorg. In juni 1994 is de Diagnostic and Statistical Manual of mental disorders 4th edition, onder verantwoordelijkheid van de American Psychiatric Association, verschenen. As II beschrijft de persoonlijkheidsstoornissen.

52

Bodisco Massink, Als een heilige tekst, p. 74 – 96.

53

Pfeifer, Verscheurde zielen en Pfeifer, Hooggevoelige mensen.

54

Pfeifer, Hooggevoelige mensen, p. 220.

55

Schaap-Jonker, Before the face of God.

56

En zoals we in § 2.1.1 al zagen, zouden we ook andere wetenschappen hierbij kunnen betrekken om tot een nog vollediger beeld te komen.

(21)

20 enorm krachtige verwerkingsvorm kan zijn waarbij de bidder zichzelf beter begrijpt en waarbij verdrongen emoties geuit kunnen worden.58 Han Fortmann59 (ook godsdienstpsycholoog) werd in toenemende mate geboeid door de samenhang tussen psychisch welzijn en spiritualiteit. Hij stelt dat een psychologische verklaring een theologische verklaring niet uit hoeft te sluiten. Er zijn volgens hem dus twee verklaringen tegelijkertijd mogelijk en hij laat theologie en psychologie naast elkaar bestaan. Zo zou een verschijnsel bijvoorbeeld psychologisch verklaard kunnen worden vanuit het onbewuste en vanuit de theologie kan beredeneerd worden dat God er voor gekozen heeft om via het onbewuste te werken.

Ook bij bijbelgetrouwe christenen is er veel verscheidenheid over de antwoorden hoe geloof en psychologie zich tot elkaar zouden verhouden. Een van de vele werken op dit gebied is het boek van Carter en Narramore60 dat in veel literatuur over ditzelfde onderwerp aangehaald wordt. Zij zijn voorstanders van het integrationalistische model (zie model 5 hieronder). Crabbs voorbeeld uit ‘Effective Biblical Counseling’ (1977) wordt door Barret en De Vriese gebruikt om de discussie op scherp te zetten: ‘Moet een christelijk hulpverlener iemand die bang is voor spinnen stimuleren op God te vertrouwen omdat dit ten diepste een uiting is van gebrek aan vertrouwen, een symptoom van ongeloof, of moet dit probleem aangepakt worden door een psycholoog die therapeutisch aan de slag zal gaan?’ Het antwoord hangt sterk af van het model waar men de voorkeur aan geeft.

Modellen

Naast het integrationalistische model geven Carter en Narramore andere gangbare modellen weer. Ouweneel61 bouwt verder op hun overzicht en komt tot vijf modellen:

1. Het sciëntistische model

(sciëntisme = overwaardering van de ‘neutrale, objectieve’ wetenschap)

De theologie of de religie in het algemeen heeft niets zinnigs te zeggen over de aard en het wezen van de mens dat van wetenschappelijk belang zou kunnen zijn.

2. Het reductionistische model

(reductionisme = verschijnsel A wordt gereduceerd tot hetzelfde als verschijnsel B)

Theologie kan er net als psychologie toe bijdragen dat mensen gelukkiger worden. In dit model is het risico dat men uit de Bijbel haalt wat men psychologisch kan gebruiken, waardoor de bijbelse boodschap zijn kracht verliest. Bij Hiltner zien we dat het religieuze element terug treedt ten gunste van het psychologische.62 Zijn voorbeeld P. Tillich (theoloog) vertaalt bijvoorbeeld de rechtvaardiging door het geloof in termen van aanvaarding.63

3. Het dualistische model

(dualisme = uitgaan van twee principes die tegenover elkaar staan)

Theologie en psychologie zijn gelijkwaardig en hebben ieder hun eigen terrein. Seculiere counseling en christelijke counseling zijn gelijkwaardig, maar moeten gescheiden gehouden worden. Het lichaam wordt behandeld door een arts, de geest door de priester of de dominee, en de psyche door de psychiater of psycholoog. De hoofdvraag is of iets een geloofsprobleem of een psychisch probleem is.

4. Het biblicistische model

(biblicisme = theologische richting die uitsluitend de letterlijk opgevatte Bijbeltekst laat gelden)

Sommigen gaan er van uit dat de Bijbel wetenschappelijke theorie zou bevatten met het gevolg dat men op grond van de Bijbel psychologische modellen zou kunnen maken. Psychologie is ongeschikt en christenen moeten zich afzonderen van wereldse psychologie om niet bezoedeld en besmet te worden door de wereld en anti-bijbelse vooronderstellingen. Volgens Adams leverden christenen zich uit aan de seculiere psychologie. De

58 Ibid , p. 87. 59

Fortmann, Heel de mens, p. 29 – 37.

60

Carter, & Narramore, The Integration of Psychology and Theology: An Introduction.

61

Ouweneel, Psychologie, p. 21 e.v.

62 Heitink, Gids voor het pastoraat, p. 32. 63 Ibid, p. 20.

(22)

21 integratie met de Rogeriaanse methode riep weerstand op bij hem. Hij keert zich niet tegen het werken met een methode, maar wil juist een bijbelse methode ontwikkelen. Christenen die de Bijbel kennen zijn beter gekwalificeerd om raad te geven aan mensen in nood dan welke psychiater ook.64

5. Het integrationalistische model

(integrationisme = het willen samenvoegen van verscheidene componenten tot één geheel)

Men zoekt in de richting van een integratie tussen psychologie en theologie. Narramore is voorstander van dit model en geeft relativerend aan dat alle waarheid Gods waarheid is, of zij nu gevonden wordt door de grootste heiden of door de meest geleerde theoloog.65 Het gevaar dat men hierbij ziet, is dat de mensbeelden echter zo divers zijn. Crabb stelt dat de psychologie goede en slechte aspecten bevat. De Bijbel filtert de slechte elementen eruit, zodat de goede elementen overblijven. Volgens Barret en De Vriese is dit model niet zonder problemen: 66 ‘Als het niet de bedoeling is om onchristelijke inhouden over te planten in het christelijk model, moeten ook de termen niet in het christelijk model gebruikt worden. We moeten er als christenen onze eigen terminologie op na houden.’ Zij doelen hierbij bijvoorbeeld op de terminologie van Freud die Crabb overneemt bij de zonde van Adam en Eva. Bij Adam en Eva is echter geen defensiemechanisme werkzaam, zoals Freud dat voorstelt, waarbij onbewuste verschijnselen een rol speelden. In § 3.3.1 wordt verder ingegaan op Crabb, omdat een aantal van zijn werken gebruikt wordt binnen het curriculum van de EH.

Het louteringsmodel

(Psychologie moet gelouterd worden door de Bijbel)

Omdat Crabbs model ontoereikend is voor Barret en De Vriese, komen zij met een ‘louteringsmodel’. Bij de seculiere en de christelijke hulpverlening lijken dezelfde curatieve factoren voor te komen. Het grootste verschil is echter dat de seculiere hulpverlening werkt vanuit, voor en door de mens. Bij christelijke hulpverlening staat niet de mens, maar God centraal. Wanneer God buiten beschouwing wordt gelaten, is het systeem in de wortel aangetast door een verkeerd denkkader. Daarom moeten de elementen die uit dit seculiere systeem komen ‘gelouterd’ worden. De Bijbel wordt niet alleen passief als filter gebruikt, maar is actief en vormgevend en laat elementen uit de seculiere psychotherapie in een ándere vorm verschijnen. Het louteringsmodel houdt rekening met de theoretische uitgangspunten dat de mens van nature de waarheid verdraait en houdt rekening met de actieve rol van de Bijbel in het vernieuwingsproces van de mens. Barret en De Vriese schrijven:67 ‘Op deze wijze worden ‘waarheden’ uit de psychotherapie gezuiverd en hervormd opdat ze een plaats zouden vinden in een volledig christelijke wereldbeschouwing.’ Zij sluiten hiermee aan bij Ouweneel die aan de hand van een plaatje laat zien dat de christelijke vakfilosofie van de psychologie als ‘zeef’ dient om na te gaan wat uit de seculiere psychologie in geherinterpreteerde vorm bruikbaar is in de christelijke psychologie. Ouweneel is dus níet op zoek naar integratie van de theologie enerzijds en de (niet-bijbels gefundeerde, seculiere) psychologie anderzijds, maar naar een christelijke hulpverleningswetenschap die gegrond is op een radicaal geheroriënteerde, op bijbelgetrouw-wijsgerige basis gefundeerde psychologie. Bij het integrationalistische model had volgens Ouweneel beter ‘gezeefd’ moeten worden, omdat er nu teveel door de zeef heen gekomen is vanuit de anti-bijbelse psychologie. Het gevaar dat bijvoorbeeld Crabb ‘vergif inslikt’ bij zijn misschien te grote sympathie voor de Maslowiaanse psychologie is voor hem niet denkbeeldig.68 Om in de beeldspraak te blijven: de zeef van Barret en De Vriese is dus wat grover dan die van Ouweneel. Zij laten meer door de zeef gaan dan Ouweneel.

Op het louteringsmodel is overigens ook kritiek. Ganzevoort ziet een te simplistische integratie in de evangelische literatuur, waarbij hij onder andere Crabb noemt, maar ook Barret en De Vriese.69 De vergelijking

64

Adams, Bijbels pastoraat, p. 25.

65 Narramore, Geloof in de hulpverlening, p. 38 66

Barret en De Vriese, Helpen met de Bijbel, p. 24.

67

Ibid, p. 38.

68

Ouweneel, Psychologie, p. 340.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

'In de zaak van de drie artsen van een vrouw die euthanasie vroeg en kreeg omwille van psychisch lijden, en die door haar familie voor de rechter zijn gedaagd, is de

Een website die eerbied vraagt voor wie wegens ondraaglijk psychisch lijden euthanasie wil, verzamelde in twee dagen tijd meer dan 2.500 hand tekeningen.. VAN ONZE REDACTRICE

Maar wie therapie na therapie heeft gevolgd, netjes alle voorgeschreven medicatie heeft geslikt, er soms al een hele carrière in de psychiatrie op heeft zitten, is vroeg of

In de brief pleiten ze voor extra zorgvuldigheidscriteria en bij voorkeur het schrappen van euthanasie bij psychisch lijden uit de wet?. Het pleidooi voor meer zorgvuldigheid

16-8-2017 De uitbreiding van de euthanasieregeling naar mensen die fysiek en psychisch gezond zijn, is een fundamentele stap | Standpunt | De

Dit wijst er volgens Thienpont op dat mensen met een euthanasievraag wegens psychisch lijden vaak nergens anders terechtkunnen. De teller stond eind 2012 op 34

Na een nieuwjaarsfuif in een dancing in Schilde verkracht en vermoordt de dan 25­jarige Van den Bleeken

wetgever, en de artsen die bereid zijn om aan sommige (!) hulpvragen tegemoet te komen, lichtzinnig omspringen met het