• No results found

TrendMeetnet Verzuring. Monsternemingen in 2006/2007 | RIVM

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "TrendMeetnet Verzuring. Monsternemingen in 2006/2007 | RIVM"

Copied!
145
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Rapport 680721002/2009

B.G. van Elzakker | K.W. van der Hoek | N.J. Masselink

TrendMeetnet Verzuring

(2)

RIVM Rapport 680721002/2009

TrendMeetnet Verzuring

Monsternemingen in 2006/2007

B.G. van Elzakker K.W. van der Hoek N.J. Masselink

Contact:

Bernard van Elzakker

Centrum voor MilieuMonitoring bernard.van.elzakker@rivm.nl

Dit onderzoek werd verricht in opdracht van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM), in het kader van het project TrendMeetnet Verzuring, projectnummer M/680721

(3)

© RIVM 2009

Delen uit deze publicatie mogen worden overgenomen op voorwaarde van bronvermelding: 'Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), de titel van de publicatie en het jaar van uitgave'.

(4)

Rapport in het kort

TrendMeetnet Verzuring

Monsternemingen in 2006/2007

Van het najaar van 2006 tot begin 2007 is op de helft van de locaties van het TrendMeetnet Verzuring (TMV) de kwaliteit van het bovenste grondwater onderzocht. Het TMV brengt op 150 locaties in Nederlandse natuurgebieden (bos/heide) op zandgrond de effecten van verzuring op het grondwater in kaart.

Op 70 van de 75 locaties kon het grondwater bemonsterd worden. Op de overige locaties zat het grondwater te diep of was de locatie niet meer geschikt. Op 16 % van de onderzochte locaties is de norm voor nitraat (50 mg/l) overschreden. De concentratie van cadmium, chroom en zink lag op respectievelijk 51, 47 en 70 % van de onderzochte locaties boven de streefwaarde. Op een enkele locatie is ook de interventiewaarde voor cadmium en/of zink overschreden.

Sinds de oprichting van het meetnet in 1989 wordt de kwaliteit van het bovenste grondwater onderzocht. Daarnaast wordt ook informatie over de bodemtextuur en omgevingsparameters zoals begroeiing, boomhoogte en dikte van de strooisellaag verzameld. In 2007/2008 is de

grondwaterkwaliteit op de overige 75 locaties van het meetnet in kaart gebracht, maar de data daarvan zijn nog niet beschikbaar. Een trendanalyse van de meetgegevens is later voorzien.

(5)
(6)

Abstract

Trend Monitoring Network Acidification

Sampling in 2006/2007

The quality of the upper meter of groundwater was investigated at half of the sites included in the Trend Monitoring Network Acidification (TMV) from autumn 2006 to the beginning of 2007. The TMV is documenting the effects of acidification on groundwater at 150 sampling sites located on sandy soil in nature areas in the Netherlands.

Groundwater samples could be obtained at 70 of the 75 locations; at the remaining five sites, the groundwater layer was either too deep for sampling or the location was no longer suitable for sampling. The standard nitrate value of 50 mg per litre was exceeded at 16 % of the locations investigated. The concentrations of cadmium, chromium and zinc exceeded the desired target levels at 51 %, 47 % and 70 % of the sampled sites, respectively. The intervention values for cadmium and/or zinc were also surpassed at a few sites.

The TMV has monitored the quality of the upper meter of groundwater in the Netherlands since its establishment in 1989. This network also collects data on soil texture and environmental parameters, such as vegetation, tree height and layer of the litter. The quality of the groundwater at the other 75 locations covered by the monitoring network was monitored in 2007/2008 but these data are not yet available for documentation. A trend analysis of the measurement data will be provided later.

(7)
(8)

Voorwoord

In opdracht van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) heeft het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu in 2006/2007 op de helft van alle locaties van het TrendMeetnet Verzuring monsternemingen van het grondwater uitgevoerd. De andere helft is in 2007/2008 bemonsterd.

De monsternemingen zijn uitgevoerd in de periode van 23 oktober 2006 tot en met 30 januari 2007. De auteurs bedanken de (lokale) beheerders van de meetlocaties voor de verleende toestemming en medewerking, Henny Schoonderwoerd (Probos/Silve) voor het meedenken over de

monsterpuntbeschrijving en de contacten met de lokale beheerders, Lou Gast voor het programmeren van de nieuwe veldcomputers, Wilbert van den Beld en Herman Prins voor de dataverwerking van de handheld- en LIMS-gegevens, Arno Hooijboer voor de discussies over datavalidatie en Cor de Jong voor de aanmaak van de GIS-plaatjes in dit rapport.

Bernard van Elzakker, Klaas van der Hoek en Niels Masselink Januari 2009

(9)
(10)

Inhoud

Samenvatting 11 1 Inleiding 13 2 Materiaal en Methoden 17 2.1 Globale bemonsteringsstrategie 17 2.2 Locaties 17

2.3 Monsterpunten op een locatie 20

2.4 Monsternemingsmethoden 21

2.4.1 Grondwater 21

2.4.2 Bodemtextuur 21

2.5 Metingen in het veld 21

2.5.1 Grondwater 21

2.5.2 Omgevingskarakteristieken 22

2.6 Analyses in het laboratorium 22

2.7 Kwaliteitscontrole 22

2.7.1 Veldaudits 22

2.7.2 Datavalidatie 23

2.8 Uitvoering 23

3 Resultaten en discussie 25

3.1 Niet te bemonsteren locaties 25

3.1.1 Locaties met te lage grondwaterstand 25

3.1.2 Niet-toegankelijke locaties 25 3.2 Grondwaterstand 25 3.3 Grondwaterkwaliteit 26 3.3.1 Veldmetingen 26 3.3.2 Analyseresultaten mengmonster 26 3.4 Bodemtextuur 28 3.5 Omgevingskarakteristieken 29 3.6 Kwaliteitscontrole 29 3.6.1 Veldaudits 29 3.6.2 Datavalidatie 29 3.7 Overige bevindingen 31 3.7.1 Omgevingskarakteristieken 31

3.7.2 Locaties met verplaatste monsterpunten 31

3.7.3 Bijzondere locaties 31

3.7.4 Overig 32

4 Conclusies en aanbevelingen 33

4.1 Bemonstering 33

(11)

Literatuur 35 Bijlage 1 Schematische weergave open boorgatmethode 37 Bijlage 2 Procedure monsterpuntbeschrijving 39 Bijlage 3 Validatie: methoden en criteria 43 Bijlage 4 Overzicht per TMV-locatie 45 Bijlage 5 Resultaten veldmetingen 121 Bijlage 6 Analyseresultaten mengmonsters 125 Bijlage 7 Cumulatieve percentielgrafieken 129 Bijlage 8 Validatie: grafische presentatie van de controles 137

(12)

Samenvatting

Van 23 oktober 2006 tot en met 30 januari 2007 zijn 75 locaties van het TrendMeetnet Verzuring bezocht om onder andere de kwaliteit van het bovenste grondwater vast te stellen. Het gehele meetnet is opgebouwd uit 150 locaties. Dit rapport beschrijft de bezochte locaties, de gevolgde

monsternemingsprocedures, de uitgevoerde veldmetingen, de analyses in het laboratorium, de

bevindingen tijdens de monsternemingen, de resultaten van de veldmetingen, de laboratoriumanalyses en de datavalidatie.

Op iedere locatie zijn tien monsterpunten uitgezet waar het grondwater is verzameld en een aantal veldmetingen is verricht. De grondwatermonsters zijn in het laboratorium gemengd tot één monster per locatie en geanalyseerd op een groot aantal parameters. Omgevingskarakteristieken werden in

1989/1990 bij de start van het meetnet in kaart gebracht. Tijdens deze ronde zijn de

omgevingskarakteristieken op ieder van de tien monsterpunten op een locatie opnieuw vastgesteld via een nieuw ontwikkelde procedure. Voor het eerst is in deze ronde ook een beschrijving van de bodemtextuur gemaakt. De opgedane ervaringen tijdens de bemonsteringen leiden tot een aantal aanbevelingen voor toekomstig veldonderzoek.

Tijdens deze monsternemingsronde waren de grondwaterstanden gemiddeld circa 0,8 meter lager dan tijdens de vorige ronde in 2003. Op vier locaties was de grondwaterstand dieper dan 6 meter beneden maaiveld en kon het water niet bemonsterd worden. Eén locatie bleek niet toegankelijk. Op de resterende zeventig locaties konden omgevingskarakteristieken en de grondwaterkwaliteit worden bepaald.

Op 40 % van de bezochte locaties werden de veldwerkzaamheden binnen één dag afgerond. De overige locaties vergden doorgaans twee dagen om alle onderzoeken uit te voeren.

Locaties van het TrendMeetnet Verzuring liggen in natuurgebieden (bos en heide) op zandgrond. Op zes van de bezochte locaties blijkt de bovenste laag (≥ 50 cm) deels geen zand, maar veen of klei. Op 16 % van de locaties wordt de nitraatnorm (50 mg/l) overschreden. Overschrijding van de streefwaarde voor cadmium, chroom en zink komt voor op respectievelijk 51, 47 en 70 % van de locaties. Op een enkele locatie wordt ook de interventiewaarde voor cadmium en/of zink overschreden. Vergelijking van de grondwaterkwaliteit met die van eerdere jaren valt buiten de scope van dit rapport.

(13)
(14)

1

Inleiding

Het TrendMeetnet Verzuring (TMV) is in 1989/1990 door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) opgezet en bestaat uit circa 150 locaties in natuurgebieden op zandgrond, zie Figuur 1. Doel van het meetnet is:

1. het vaststellen van veranderingen in de grondwaterkwaliteit van natuurgebieden (bos en heide) op zandgrond;

2. het beschrijven en verklaren van de kwaliteit en de veranderingen in relatie met milieudruk (atmosferische emissies) en beleidsmaatregelen zoals emissiebeperkende maatregelen.

Hiertoe wordt op de meetlocaties van het TMV periodiek het grondwater bemonsterd en geanalyseerd.

(15)

Bij de start van het meetnet zijn de locaties in één en dezelfde meetronde (ronde 0) allemaal bemonsterd (Boumans en Beltman, 1991). Daarna zijn van 1993 tot en met 1996 jaarlijks circa tien locaties bemonsterd (vijf meetjaren, ronde 1 tot en met 5). Vanaf 2000 wordt steeds de helft van het aantal meetlocaties (circa 75) om het jaar bemonsterd. In 2003/2004 vond op die manier de laatste bemonsteringsronde (ronde 9) plaats. In 2004 en 2005 zijn geen bemonsteringen uitgevoerd.

In 2006 uitlopend naar begin 2007 (ronde 10) zijn de bemonsteringen opnieuw uitgevoerd op de TMV-locaties die ook in ronde 6 (2000/2001) en ronde 8 (2003) zijn bezocht. In 2007 (ronde 11) zijn weer dezelfde locaties bemonsterd als tijdens ronde 7 (2001/2002) en ronde 9 (2003/2004).

De dubbele jaren bij een ronde geven aan dat de bemonsteringen gestart zijn aan het einde van het eerste jaar en doorliepen tot het daarop volgende jaar. Zie Tabel 1 voor een overzicht.

Tabel 1 Overzicht monsternemingen in het TrendMeetnet Verzuring

Ronde Periode Locaties Opmerking

van tot en met Aantal Groep*

0 oktober 1989 maart 1990 158 X+Y alle locaties

1 februari 1993 10 x+y

2 1994 9 x+y

3 februari en juli 1995 9 x+y 4 januari en december 1996 9 x+y

5 november 1996 9 x+y

6 november 2000 februari 2001 76 X 7 oktober 2001 maart 2002 77 Y 8 januari 2003 mei 2003 75 X 9 november 2003 april 2004 76 Y

10 oktober 2006 januari 2007 75 X deze rapportage

* x is een deelverzameling van X en y is een deelverzameling van Y

In het TMV wordt onder een locatie het grootste aaneengesloten oppervlak bos en heide in een gridcel van 500 x 500 meter verstaan. Bij de opzet van het meetnet (Boumans en Beltman, 1991) hebben bij de selectie van de gridcellen de volgende uitgangspunten een rol gespeeld, waarvan verwacht wordt dat zij een overheersende invloed hebben op de grondwaterkwaliteit:

• de bosoppervlakte in de gridcel en de 8 aangrenzende gridcellen; • de heideveldoppervlakte in de gridcel en de 8 aangrenzende gridcellen; • de landbouwoppervlakte in de gridcel en de 8 aangrenzende gridcellen; • de berekende N-depositie in de gridcel.

Uit praktische overwegingen werden verder alleen die gridcellen geselecteerd die in beheer zijn bij Staatsbosbeheer en met een verwachte grondwaterstand ondieper dan 6 meter. Op iedere locatie zijn tien monsterpunten gekozen. Deze monsterpunten bevinden zich in beginsel om de 50 meter langs de langste rechte lijn (transect). Indien de transect minder dan 450 meter lang is, zijn de resterende monsterpunten langs de middelloodlijn van de transect geplaatst. Monsterpunten bevinden zich altijd op ten minste 20 meter van de rand van het bos of het heideveld. Bij de start van het meetnet (ronde 0) zijn naast de bemonstering van het grondwater ook karakteristieken betreffende de vegetatie

vastgelegd. Voor meer details wordt verwezen naar Boumans en Beltman (1991).

Meer informatie over het TrendMeetnet Verzuring is te vinden op de website van het RIVM

www.rivm.nl/tmv Van deze site zijn ook diverse rapportages over het meetnet te downloaden. Dit rapport beschrijft de monsternemingen van eind 2006 tot begin 2007 (ronde 10). Behalve de

(16)

omgevingskarakteristieken (informatie over de vegetatie) vastgelegd. Daarvoor werd een nieuwe procedure ontwikkeld. Op de locaties werd ook voor het eerst de bodemtextuur beschreven en de locaties zijn gefotografeerd.

Het rapport is als volgt opgebouwd:

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de bemonsterde locaties en de gevolgde procedures. Hoofdstuk 3 Beschrijving van de waargenomen grondwaterkwaliteit en de

omgevingskarakteristieken en de bij deze bemonsteringsronde opgedane ervaringen in het veld.

Hoofdstuk 4 Enkele samenvattende conclusies en aanbevelingen voor volgende monsternemingsrondes.

Dit rapport fungeert ook als rapportage aan de (lokale) beheerders van de onderzochte locaties. Eventuele veranderingen in de grondwaterkwaliteit in relatie tot atmosferische emissies en beleidsmaatregelen zullen in een volgende rapportage aan de orde komen.

(17)
(18)

2

Materiaal en Methoden

2.1

Globale bemonsteringsstrategie

Tijdens ronde 10 zijn 75 locaties (paragraaf 2.2) bezocht en zo mogelijk bemonsterd. Op iedere locatie zijn 10 monsterpunten uitgezet (paragraaf 2.3). Bij ieder van deze 10 monsterpunten is een

grondwatermonster verzameld (paragraaf 2.4). In het laboratorium zijn deze monsters samengevoegd tot 1 mengmonster voor die betreffende locatie. Dit mengmonster is geanalyseerd op een groot aantal componenten, zie paragraaf 2.6. Van de individuele grondwatermonsters zijn per monsterpunt in het veld de nitraatconcentratie, de zuurgraad (pH), elektrische geleidbaarheid (EC) en de concentratie opgeloste zuurstof bepaald, zie paragraaf 2.5. Daarnaast zijn op ieder monsterpunt de bodemtextuur en de lokale omgevingsfactoren beschreven (paragraaf 2.5).

Het grondwater is alleen bemonsterd wanneer dit zich op minder dan 6 meter beneden maaiveld (-mv) bevindt. Anders is het niet mogelijk om dit water met behulp van een slangenpomp op te pompen.

2.2

Locaties

De 75 te bemonsteren locaties zijn gelijk aan die van meetronde 6 in 2000/2001 en ronde 8 in 2003. Een overzicht met TMV-locatienummer, plaatsnaam en x-, y-coördinaten is gegeven in Tabel 2.

Tabel 2 Bemonsterde locaties

TMV-code Locatienaam Woonplaats X Y

TMV-001 Duurswoudeheide Waskemeer 213000 562500 TMV-003 Witteraaf Diever 217500 544500 TMV-008 Loobosch Kootwijk 179000 462500 TMV-009 Loobosch Kootwijk 179500 463000 TMV-011 Harskamp Harskamp 178500 462000 TMV-012 Loobosch Kootwijk 180500 463000 TMV-013 Spieker Ruurlo 226500 453000 TMV-024 Miumer Bakkeveen 214500 567500 TMV-027 Aekinga Appelscha 216500 550500 TMV-031 Veenhuizen Veenhuizen 222500 558500 TMV-039 Gasselterveld Gasselte 245500 554500 TMV-040 Gietenerveld Gieten 245500 555500 TMV-047 Laude Sellingen 271500 550500 TMV-048 Geuzenveld Bant 181500 532500 TMV-049 Geuzenveld2 Bant 182500 532500 TMV-058 Dievezand Diever 218500 543500

TMV-062 Bosw, Smilde Diever 219500 544500

TMV-064 Geeuwenbrug Geeuwenbrug 220500 544500

TMV-066 Bosw, Dwingeloo Dwingeloo 226500 537500

TMV-071 De Wijk Koekange 220500 525500

TMV-075 Grollo Elp 239500 547500

TMV-079 Bosw, Schoonlo Orvelte 242500 543500

TMV-092 Mepperveld Meppen 239500 531500

(19)

TMV-code Locatienaam Woonplaats X Y

TMV-106 Diffelerveld Diffelen 233500 506500

TMV-112 Koningsbelten Haarle gem. Hellendoorn 224500 486500

TMV-116 LageVuursche Lage Vuursche 143500 468500

TMV-118 LageVuursche Baarn 144500 469500

TMV-121 Paardenbosch Baarn 146500 467500

TMV-127 Kootwijkscheveld Kootwijk 177500 466500

TMV-131 Markervelderveld Diepenheim 240500 465500

TMV-134 Slangenburg Doetinchem 221500 441500

TMV-135 Hietkamp Winterswijk Woold 246500 438500

TMV-138 Tiend Udenhout 136500 403500 TMV-142 Wijboschbroek Schijndel 161500 403500 TMV-145 De Hondshoek Oploo 184500 402500 TMV-150 Mastbosch Breda 110500 394500 TMV-156 Chaamschebosschen Chaam 121500 391500 TMV-157 Alphensebergen Alphen NB 122500 388500 TMV-159 Boschoven Baarle-Nassau 123500 385500 TMV-160 Steensel Steensel 153500 376500 TMV-166 Grubbenvorst Venlo 205500 379500 TMV-170 Hapertseheide Hapert 145500 370500 TMV-171 Cartierheide Eersel 147500 370500 TMV-172 Cartierheide Hapert 147500 371500 TMV-173 Leenderbos Leende 162500 371500 TMV-174 Leenderbos Leende 163500 369500 TMV-177 Stoeiing Maarheeze 172500 371500 TMV-178 DePan Maarheeze 173500 371500 TMV-179 Zoom Nederweert-Eind 185500 365500 TMV-201 Duurswoudeheide Wijnjewoude 212500 562500 TMV-205 Drouwenerveld Drouwen 245500 552500 TMV-207 Kuinder Bant 181500 534500 TMV-209 Adderveen Wateren 216500 547500

TMV-220 Achter de Voort Agelo 256500 488500

TMV-225 Broedersbosch2 Afferden LB 199500 406500

TMV-226 Mastbosch Breda 111500 395500

TMV-227 Chaamsebosschen Chaam 120500 389500

TMV-231 Neerkant Heusden gem. Asten 185500 376500

TMV-232 Kleineheitrak Heusden gem. Asten 186500 375500

TMV-233 Hapert Hapert 144500 370500

TMV-234 HetBroek Sterksel 171500 371500

TMV-301 Noordscheveld Peest 230500 564500

TMV-303 Veenhuizen Veenhuizen 222500 559000

TMV-306 Oldenhaverveld Koekange 221000 526500

TMV-312 Bosw, Gees Geesbrug 238000 529000

TMV-313 Bosw, Gees Geesbrug 239500 531000

TMV-314 Bosw, Gees Geesbrug 239500 530500

TMV-324 Snakenburg Haaksbergen 240500 467000

TMV-326 Ullingsche Bergen Ledeacker 186000 404500

TMV-328 Wildernissen Putte 82000 375000

TMV-330 Hulten Tilburg 125000 397000

TMV-336 Heitrak Liessel 187000 378000

TMV-340 Laagveld Leende 162000 371500

(20)
(21)

2.3

Monsterpunten op een locatie

Zo mogelijk is steeds bemonsterd op dezelfde 10 monsterpunten als waar tijdens de vorige rondes bemonsterd is. Deze punten zijn aangegeven op een kaartje van de betreffende locatie en liggen

doorgaans op één rechte lijn (transect) die minstens 20 meter verwijderd is van de locatierand en op een onderlinge afstand van 50 meter. Zie als voorbeeld Figuur 3 met een locatieschets van

TMV-locatie 003 (De Witte Raaf te Diever). Een monsterpunt is gelokaliseerd door deze af te passen aan de hand van het kaartje en waarnemingen in het veld, zoals wegen, perceelsindelingen, opstallen et cetera.

Figuur 3 Locatie TMV-003 (Witteraaf) met binnen de cirkel de 10 monsterpunten langs de transect (kaartje is 3 km x 3 km)

Als slechts een enkel monsterpunt niet meer te bemonsteren is, dan wordt dit monsterpunt verplaatst naar de dichtstbijzijnde gelegen geschikte plaats langs de transect of zo dicht mogelijk daarbij. Deze verplaatsing is genoteerd op het locatiekaartje. Indien de situatie ter plaatse zodanig veranderd is dat de meeste monsterpunten niet meer te bemonsteren zijn, dan is een nieuwe (langste) transect gekozen. Deze nieuwe transect en de monsterpunten zijn geregistreerd op een locatieschets. De onderlinge afstand tussen de monsterpunten bedraagt steeds ongeveer 50 meter. De afstand tot de locatierand is altijd minimaal 20 meter. Indien een monsterpunt op een ongeschikte plaats terechtkomt, bijvoorbeeld op een heuvel, waardoor de grondwaterspiegel dieper dan 6 meter komt te liggen, dan is het

(22)

genoeg is voor 10 monsterpunten, dan zijn monsterpunten op de middelloodlijn van de transect gekozen.

2.4

Monsternemingsmethoden

2.4.1

Grondwater

Voor de monsterneming van het bovenste grondwater is de open boorgatmethode gebruikt. Dit is de gebruikelijke methode op zandgrond die ook toegepast wordt in het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM). Daarbij wordt met een Edelmanboor geboord tot circa 75 cm onder de

grondwaterspiegel waarna een filterlans wordt geplaatst. Het grondwater wordt vervolgens met een slangenpomp opgepompt en gefilterd volgens de Standard Operating Procedure (SOP)1. In Bijlage 1 is

de open boorgatmethode schematisch weergegeven. Voor de metingen in het veld (zie paragraaf 2.5) wordt een PE-fles gevuld met ongefilterd grondwater. Voor de nitraatmeting in het veld wordt gefilterd grondwater gebruikt. Ten behoeve van de analyses in het laboratorium zijn op ieder monsterpunt de volgende flessen gevuld met gefilterd grondwater en geconserveerd2:

• 100 ml glazen fles, geconserveerd met H2SO4;

• 100 ml PE-fles, geconserveerd met HNO3;

• 250 ml PE-fles, geconserveerd met HNO3.

De verzamelde grondwatermonsters zijn gekoeld en getransporteerd volgens de betreffende SOP3.

Monsters zijn in beginsel steeds binnen één werkdag aangeleverd bij het RIVM. In die gevallen dat monsters niet binnen één werkdag aangeleverd konden worden zijn deze op de lokale vestigingen van de monsternemingsfirma (zie paragraaf 2.8) gekoeld opgeslagen.

2.4.2

Bodemtextuur

De bodemtextuur is globaal beschreven aan de hand van de met de Edelmanboor opgeboorde grond voor het maken van een boorgat tot aan de grondwaterspiegel. De gevolgde procedure is beschreven in de Standard Operating Procedure4.

2.5

Metingen in het veld

2.5.1

Grondwater

Op ieder monsterpunt is het individuele grondwatermonster direct in het veld geanalyseerd op: • zuurgraad (pH)5;

• elektrisch geleidingsvermogen (EC)6;

1 SOP LVM-BW-P435. Grondwaterbemonstering met een bemonsteringslans en slangenpomp op zand-, klei- of veengronden. Bilthoven, RIVM, 2005.

2 SOP LVM-BW-P416. Methode voor het conserveren van watermonsters door het toevoegen van een zuur. Bilthoven, RIVM, 2006.

3 SOP LVM-BW-P414. Het tijdelijk opslaan en transporteren van monsters. Bilthoven, RIVM, 2006. 4 SOP LVM-BW-P420. Summiere bodemprofielbeschrijving. Bilthoven, RIVM, 2006.

(23)

• zuurstof7;

• nitraat (via kleurreactie)8 .

Daarnaast is in het veld de grondwaterstand vastgelegd.

2.5.2

Omgevingskarakteristieken

Voor het vastleggen van de omgevingskarakteristieken bij ieder monsterpunt (de

monsterpuntbeschrijving) is een nieuwe procedure ontwikkeld. Hiervoor is gekeken naar de informatie die in de eerste meetronde van 1989/1990 werd verzameld. Daarnaast is advies ingewonnen bij Silve, Adviesbureau voor Bosbouw en Natuurbeheer. De voor dit onderzoek gehanteerde procedure is vermeld in Bijlage 2.

Om een impressie van de locatie te krijgen zijn twee foto’s gemaakt. Gekozen is voor een uniforme uitvoering, namelijk vanaf een positie gelegen tussen monsterpunt 5 en 6 richting monsterpunt 1 en vanaf dezelfde positie een tweede foto richting monsterpunt 10.

2.6

Analyses in het laboratorium

In het laboratorium is na menging een groot aantal analyses uitgevoerd op het mengmonster van de tien monsterpunten:

• zuurgraad (pH);

• elektrisch geleidingsvermogen (EC, electric conductivity); • opgeloste organische koolstof (DOC, dissolved organic carbon);

• metalen (ijzer, cadmium, koper, chroom, arseen, natrium, mangaan, zink, aluminium, barium, strontium, lood, nikkel, magnesium, kalium, calcium);

• vermestende stoffen (fosfaat, totaal-fosfor, nitraat, totaal-stikstof, ammonium, chloride, sulfaat). De analyses zijn uitgevoerd volgens de procedures zoals vermeld in de onderzoeksplannen van de afdeling Analytische Chemie voor het TMV9.

2.7

Kwaliteitscontrole

2.7.1

Veldaudits

Voor het bewaken van de kwaliteit van het veldwerk zijn door het RIVM vijf veldaudits uitgevoerd waarbij de werkzaamheden aan de hand van een checklist zijn beoordeeld. Daarnaast is er periodiek overleg gevoerd om (eventuele problemen bij) de veldwerkzaamheden en de bevindingen van de

6 SOP LVM-BW-P116. Bepaling van de soortelijke geleiding in een waterige vloeistof met een WTW LF 196 of 197 geleidbaarheidsmeter. Bilthoven, RIVM, 2006.

7 SOP LVM-BW-P117. Bepaling van zuurstof in een waterige vloeistof met een WTW OXI 196 of 197 (i) meter. Bilthoven, RIVM, 2006.

8 SOP LVM-BW-P110. Het meten van de nitraatconcentratie in een waterige oplossing m.b.v. een Nitrachek-reflectometer (type 404). Bilthoven, RIVM, 2006.

(24)

veldaudits te bespreken. Na afloop van alle monsternemingen zijn de uitgevoerde werkzaamheden door het RIVM samen met de monsternemingsfirma geëvalueerd.

2.7.2

Datavalidatie

De verzamelde gegevens worden gecontroleerd op administratieve fouten, consistentie van

veldmetingen en laboratoriumanalyses en ten slotte op chemische onmogelijkheden. Deze controles kunnen leiden tot afkeuring van meetwaarden.

De validatiemethoden en de gehanteerde criteria zijn samengevat in Bijlage 3.

2.8

Uitvoering

Het veldwerk is door het RIVM in 2006 uitbesteed aan SGS Nederland B.V. te Arnhem. Medewerkers van deze firma zijn voor aanvang van de werkzaamheden door het RIVM geïnstrueerd. Op 9 oktober 2006 werd hiertoe een informatieve bijeenkomst gehouden bij het RIVM te Bilthoven, gevolgd door een veldinstructie op één van de locaties van het meetnet (TMV-116 Lage Vuursche). De

werkzaamheden in het veld zijn begeleid door het RIVM. Bij vragen over verplaatsing van

monsterpunten, over wat te doen bij te lage grondwaterstanden en andere onduidelijkheden kon SGS op het RIVM terugvallen. Voor de opslag van veldgegevens is door het RIVM de benodigde software aangeleverd en IT-ondersteuning verleend. Na afloop van alle monsternemingen is alle velddata door SGS integraal gerapporteerd aan het RIVM.

De monsternemingen zijn uitgevoerd in de periode van 23 oktober 2006 tot en met 30 januari 2007. De locaties van het TMV liggen veelal op terreinen van Staatsbosbeheer. Voor het verkrijgen van toestemming voor het betreden van deze locaties en het uitvoeren van de veldwerkzaamheden zijn door Probos Wageningen, in opdracht van het RIVM, vooraf vergunningen aangevraagd en verkregen. Door SGS werd vervolgens steeds de weekplanning aan Probos doorgegeven, waarna Probos de lokale beheerder informeerde over de komst van de SGS-veldploeg.

(25)
(26)

3

Resultaten en discussie

3.1

Niet te bemonsteren locaties

Van de 75 bezochte locaties konden er in totaal 5 niet bemonsterd worden. De redenen daarvoor zijn hierna aangegeven.

3.1.1

Locaties met te lage grondwaterstand

Op een aantal locaties bleek de grondwaterspiegel op één of meerdere monsterpunten lager te zijn dan 6 meter onder het maaiveld. Locaties met op alle monsterpunten een grondwaterstand beneden dit niveau zijn:

TMV-040 (Gietenerveld); TMV-112 (Koningsbelten); TMV-156 (Chaamsebosschen); TMV-160 (Steensel).

Op bovenvermelde locaties is ook geen monsterpuntbeschrijving uitgevoerd.

3.1.2

Niet-toegankelijke locaties

Locatie TMV-234 (Het Broek) kon niet bereikt worden vanwege de sloot die er omheen ligt en de zeer dichte begroeiing ter plaatse. In overleg met de lokale beheerder zal bekeken moeten worden of deze locatie gehandhaafd kan worden voor het TMV. De locatie kent ook een zeer hoge grondwaterstand (moerassig). Daarom werden de monsterpunten naar aanleiding van de ervaringen tijdens de vorige meetronde (ronde 8) al verplaatst.

3.2

Grondwaterstand

De waargenomen grondwaterstand (zie Bijlage 4) is tijdens deze meetronde (10) op circa 85 % van de monsterpunten lager dan die tijdens de vorige meetronde (8), zie Figuur 4. Gemiddeld over

672 monsterpunten was de grondwaterstand bijna 80 cm lager. Op een aantal locaties was de grondwaterstand zelfs lager dan 6 meter beneden maaiveld waardoor het grondwater ook niet te bemonsteren was, zie paragraaf 3.1.1.

De monsternemingen van ronde 10 werden uitgevoerd in de periode van 23 oktober 2006 tot en met 30 januari 2007, die van ronde 8 in de periode van 24 januari 2003 tot en met 7 mei 2003. Daarmee lijken de lagere grondwaterstanden tijdens ronde 10 verklaard. De grondwaterstand varieert namelijk, zowel binnen het jaar als tussen jaren. Dit komt onder andere door een wisselend neerslagoverschot, dit is het verschil tussen het volume van de natte neerslag (regen, sneeuw) en het volume water dat

verdampt en door de vegetatie wordt opgenomen. De laagste grondwaterstand wordt doorgaans bereikt in augustus/september en de hoogste in februari/maart (Locher en Bakker, 1993).

Bij vergelijking van de grondwaterkwaliteit tussen verschillende meetrondes kan de grondwaterstand een rol spelen.

(27)

0 100 200 300 400 500 600 0 100 200 300 400 500 600 grondwaterstand -mv (cm) in 2003 gron d w at er st an d -m v ( cm ) in 2006

Figuur 4 Vergelijking per monsterpunt van de grondwaterstand beneden maaiveld tijdens ronde 8 in 2003 en ronde 10 in 2006 (70 TMV-locaties, 672 monsterpunten); rechte lijn is de 1:1 lijn

3.3

Grondwaterkwaliteit

3.3.1

Veldmetingen

In Bijlage 4 is voor iedere bemonsterde locatie de op ieder individueel monsterpunt gemeten grondwaterstand, pH, EC en de concentraties zuurstof en nitraat vermeld.

In Bijlage 5 zijn deze grootheden voor alle locaties samengevat met minimum, gemiddelde, maximum en P80/P20 (de verhouding van het 80-percentiel en het 20-percentiel). Deze verhouding geeft een idee

van de spreiding binnen een locatie. Over het algemeen is er weinig spreiding in de grondwaterstand en de zuurgraad. In enkele gevallen kunnen nitraatconcentraties op één en dezelfde locatie en op meer dan 1 monsterpunt echter een factor 10 of meer verschillen. Dit is waargenomen op de locaties 013, 066, 071, 075, 093, 127, 157, 330, 336 en 340. Op locatie 127, 330 en 340 is er een relatie met de begroeiing, maar een dergelijk verband is op de andere locaties minder duidelijk.

3.3.2

Analyseresultaten mengmonster

In Bijlage 6 zijn voor alle bemonsterde locaties de analyseresultaten van het mengmonster samengevat: • zuurgraad (pH);

• elektrische geleidbaarheid EC; • concentratie van 24 componenten.

(28)

In Tabel 3 is voor iedere geanalyseerde component het minimum, enkele percentielwaarden, het gemiddelde en het maximum samengevat. Voor de berekening van de percentielwaarden en het gemiddelde zijn de waarnemingen < aantoonbaarheidsgrens (AG) gelijk gesteld aan die AG.

Tabel 3 Minimum, 25-, 50-en 75-percentiel, gemiddelde en maximum per geanalyseerde component in het mengmonster (n= aantal mengmonsters)

Component Eenheid n Minimum* 25-p 50-p 75-p Gemiddelde Maximum

H+ pH 36 3,9 4,3 4,5 5,0 4,8 6,9 EC µS/cm 65 115 115 149 324 289 2303 Al mg/m3 70 20 809 3622 5887 4701 36740 As mg/m3 70 <0,5 0,5 0,8 1,6 1,9 35 Ba mg/m3 70 4 43 52 72 58 136 Ca g/m3 70 0,6 2,2 3,1 9,9 22,1 502 Cd mg/m3 70 <0,04 0,13 0,42 1,78 1,43 17 Cl g/m3 70 4,1 12,2 19,8 26,8 29,5 266 Cr mg/m3 70 <1,0 1,0 1,0 1,7 1,7 17 Cu mg/m3 70 <0,6 0,9 2,2 6,2 4,7 28 DOC_C g/m3 70 0,4 3,2 8,5 15,7 11,4 58 Fe g/m3 70 <0,1 0,1 0,3 2,9 2,2 31 K g/m3 70 0,6 1,2 1,7 2,5 3,9 32 Mg g/m3 70 0,3 1,6 2,5 4,9 7,3 120 Mn g/m3 70 0,01 0,04 0,06 0,19 0,14 0,79 Na g/m3 70 3,7 7,7 11,1 15,4 16,3 117 NH4_N g/m3 69 <0,50 0,50 0,50 0,50 0,61 3,2 Ni mg/m3 70 <0,5 3,9 6,6 12,1 11,1 66 NO3_N g/m3 67 <0,07 0,58 2,38 6,15 5,59 62 N-tot g/m3 68 <0,2 1,3 2,9 6,3 6,3 65 Pb mg/m3 70 <0,2 0,4 0,7 1,3 1,4 9,2 PO4_P g/m3 70 <0,01 0,01 0,01 0,01 0,02 0,16 P-tot g/m3 70 <0,06 0,06 0,06 0,06 0,07 0,20 SO4 g/m3 70 6,1 16,1 26,6 58,9 62,6 1468 Sr mg/m3 70 8,3 25,5 38,6 85,0 106,7 1975 Zn mg/m3 70 <4 46 139 289 233 1741

* < x geeft aan dat het minimum onder de aantoonbaarheidsgrens x ligt

In Bijlage 7 is voor iedere component de cumulatieve percentielgrafiek gegeven. De concentratie y bij het x-percentiel geeft aan dat op x % van de locaties in het mengmonster een concentratie ≤ y gemeten is. Het 0-percentiel komt overeen met de laagst en het 100-percentiel komt overeen met de hoogst gemeten concentratie.

Voor een aantal componenten in grondwater op zandgrond zijn streefwaarden en interventiewaarden (CIW, 2000) vastgesteld. De streefwaarde is het niveau waarbij de functionele eigenschappen voor mens, plant en dier zijn veiliggesteld. De interventiewaarde is het niveau waarboven mogelijk problemen kunnen optreden voor mens en milieu.

Op een aantal locaties worden de streefwaarden en soms ook de interventiewaarden overschreden, zie Tabel 4 en 5. Overschrijdingen van de interventiewaarden voor Cd en Zn zijn eerder waargenomen (Boumans en Beltman, 1991; Boumans en Fraters, 1993). De hoge concentraties in het grondwater worden toegeschreven aan de historische emissies van de cadmium- en zinksmelterijen in De Kempen

(29)

en aan emissies van industriële activiteiten in het Duitse Ruhrgebied en rond de Belgische stad Luik (De Vries et al., 2008).

Ook lage concentraties komen voor. Voor de componenten As, Cr, Fe, NH4-N, PO4-P en P-totaal ligt

meer dan 25 % van de waarnemingen onder de aantoonbaarheidsgrens.

Tabel 4 Aantal locaties met een overschrijding van de streefwaarde (analyse van het mengmonster)

Component Streefwaarde Eenheid Locaties met overschrijding

aantal % Cd 0,40 mg/m3 36 51 Cl 100 g/m3 3 4 Cr 1,0 mg/m3 33 47 Cu 15 mg/m3 3 4 NH4-N 2,0 g/m3 1 1 Ni 15 mg/m3 14 20 NO3_N 11,3* g/m3 11 16 SO4 150 g/m3 2 3 Zn 65 mg/m3 49 70

* Maximaal Toelaatbaar Risiconiveau (MTR), streefwaarde voor nitraat is een factor 2 lager

Tabel 5 Locaties met een overschrijding van de interventiewaarde. Weergegeven concentratie is die in het mengmonster.

Component Interventiewaarde Eenheid Locatie(s) Concentratie Cd 6 mg/m3 166 (Grubbenvorst, Venlo) 173 (Leenderbos/1, Leende) 174 (Leenderbos/2, Leende) 7,9 6,3 17,4 Zn 800 mg/m3 173 (Leenderbos/1, Leende) 174 (Leenderbos/2, Leende) 178 (De Pan, Maarheeze)

1012 1741 886

3.4

Bodemtextuur

In Bijlage 4 is de op ieder individueel monsterpunt bepaalde globale bodemtextuur vermeld. Er worden maximaal vier lagen onderscheiden met voor iedere laag de hoofdindeling (zand, klei et cetera), de toevoeging (zandig, siltig et cetera) en de mate van toevoeging.

De locaties zijn gelegen in natuurgebieden op zandgrond. Het is dan ook niet verwonderlijk dat bij veel locaties de hoofdgrondsoort van de bovenste beschreven laag (humeus) zand is. Er zijn echter een paar afwijkende locaties als we deze bovenste laag (≥ 50 cm) in beschouwing nemen:

TMV-024 (Miumer) hoofdgrondsoort veen op 9 van de 10 monsterpunten TMV-031 (Veenhuizen/1) hoofdgrondsoort veen op 4 van de 10 monsterpunten TMV-093 (Witteveen) hoofdgrondsoort veen op 3 van de 10 monsterpunten TMV-138 (Tiend) hoofdgrondsoort klei op 5 van de 10 monsterpunten

TMV-220 (Achter de Voort) alleen de eerste 20 tot 30 cm zand, verder leem (alle monsterpunten) TMV-303 (Veenhuizen/2) hoofdgrondsoort veen op 6 van de 10 monsterpunten

(30)

3.5

Omgevingskarakteristieken

In Bijlage 4 is de op ieder individueel monsterpunt bepaalde grondwaterstand en de begroeiing weergegeven.

De van de locaties gemaakte foto’s zijn eveneens weergegeven in Bijlage 4. In beginsel zijn steeds foto’s gemaakt vanuit een positie tussen monsterpunt 5 en 6 in richting monsterpunt 1 en richting monsterpunt 10. Op enkele locaties is dit niet altijd consequent uitgevoerd. In een enkel geval is daardoor achteraf niet meer te bepalen vanaf welke positie en in welke richting de foto genomen is. In dat geval is dat aangegeven met een vraagteken.

3.6

Kwaliteitscontrole

3.6.1

Veldaudits

De veldbezoeken zijn uitgevoerd op 8, 9 en 15 november 2006 en 14 en 23 januari 2007 waarbij steeds verschillende veldploegen zijn gecontroleerd. Van ieder veldbezoek is een verslag gemaakt. Vooral in het begin zijn er wat onregelmatigheden geconstateerd zoals mogelijke contaminatie van de filterlans en monsterflesjes, afwezigheid logboekkaart, gebruik van de verkeerde nitraatteststrookjes et cetera. Opmerkingen en verbetersuggesties zijn door de uitvoeringsorganisatie steeds goed opgepakt zodat voor alle locaties de in de protocollen beschreven werkwijze is toegepast.

3.6.2

Datavalidatie

Administratieve fouten

De datum van de monsterneming wordt automatisch gelogd door de veldautomatiseringsapparatuur (handhelds). Deze datum is in circa 15 % van de gevallen niet correct vastgelegd. Hier zijn twee redenen voor aan te geven:

1. De klok van de handhelds staat soms niet goed ingesteld; hierdoor kunnen verschillen van maanden en zelfs jaren ontstaan.

2. In het veld worden de gegevens soms op papier geschreven en pas (dagen) later ingevoerd in de handhelds. Hierdoor ontstaan verschillen van dagen.

Voor deze situaties is de monsternemingsdatum zoals weergegeven in Bijlage 4 opgemaakt uit de in de handheld gelogde datum, datum van aanlevering van de monsters bij het analyselaboratorium, datum van foto-opnamen en de correspondentie met de monsternemingsfirma.

De bodemtextuur moet beschreven worden conform de systematiek die beschreven is in de betreffende Standard Operating Procedure (SOP). De volgende afwijkingen zijn vaker dan incidenteel

geconstateerd:

• De hoofdindeling wordt soms in kleine letters weergegeven in plaats van in hoofdletters. • De toevoeging wordt soms in hoofdletters weergegeven in plaats van in kleine letters.

• Voor de toevoeging worden soms karakters gebruikt die niet voorkomen in de SOP-bodemtextuur. Bijvoorbeeld de toevoeging l, le of leem terwijl waarschijnlijk s (siltig) bedoeld wordt.

• De code voor de toevoeging en de mate van toevoeging (1, 2, 3 of 4) wordt soms gecombineerd, voorbeeld: s3

De in Bijlage 4 weergegeven textuur per laag is voor zover mogelijk gecorrigeerd voor bovengenoemde afwijkingen.

(31)

De totale bedekking kruidlaag moet 100 % zijn. Zie hiervoor Bijlage 2 ‘Procedure monsterpuntbeschrijving’ bij punt 8 ‘bedekking kruidlaag’.

In circa 40 % van de gevallen wijkt dit totaal af van 100 %. In die gevallen is er dus geen betrouwbare kwantificering van de bedekking van de kruidlaag beschikbaar.

Van sommige foto’s is niet meer te achterhalen vanuit welke positie en/of in welke richting deze gemaakt zijn. Enkele foto’s zijn met een te lage resolutie gemaakt.

Veld- versus laboratoriumanalyses en chemische onmogelijkheden

De controles op de relatie veldmetingen versus laboratoriumanalyses en chemische onmogelijkheden zijn grafisch weergegeven in Bijlage 8. De verwachtingen zijn getoetst en de toetsresultaten

samengevat in Tabel 6.

De locaties 106, 138, 209 en 303 worden door meerdere toetsen ‘getriggerd’. Dit leidt echter niet direct tot de conclusie dat een meting of analyse afgekeurd moet worden.

In het mengmonster van locatie 106 worden meer anionen gemeten dan kationen en de verwachte Na-Cl verhouding is ook (licht) afwijkend. Hier valt echter geen eenduidige conclusie uit te trekken. N-totaal is lager dan de som van NO3 + NH4. Een te hoog gemeten NO3-concentratie in het

mengmonster is mogelijk, maar de absolute concentratie is wel erg laag om dat goed vast te kunnen stellen.

Voor locatie 138 zijn er 5 toetsen die een meer of minder afwijkend beeld te zien geven. De relatie kationen versus EC laboratorium voldoet echter aan de verwachting. Hieruit wordt geconcludeerd dat de EC-meting in het veld niet correct is. Dit is een gemiddelde van de EC-metingen op de

10 monsterpunten en dit gemiddelde wordt sterk beïnvloed door de hoge EC-meting op monsterpunt 4 (zie Bijlage 4). Mogelijk is de monsterneming op dit punt ook de oorzaak van de (relatief hoge) Cd-, Zn-, Al- en Cl-concentraties in het mengmonster.

Tabel 6 Toetsing veld- versus laboratoriumanalyses en chemische onmogelijkheden

Controle Toetsing Getriggerde locatie(s)

Vergelijking veldmetingen en laboratoriumanalyses

NO3: veld versus laboratorium Significante afwijking van

NO3 veld ≈ NO3 lab

166, 170, 209, 303, 324 pH: veld versus laboratorium Significante afwijking van

pH veld ≈ pHlab

- EC: veld versus laboratorium Visueel significante afwijking van

EC veld ≈ EClab

138 Chemische (on)mogelijkheden

N-totaal versus NO3 + NH4 N-totaal > NO3 + NH4 106, 303

∑ kationen versus ∑ anionen ∑ kationen > ∑ anionen 106, 209 ∑ kationen versus

EC laboratorium

Significante afwijking van

EC-lab (μS/cm) ≈ 100* ∑ kationen (meq) 135 Cd versus pH Cd-concentratie < 3 mg/m3 als pH > 5 138 Zn versus pH Zn-concentratie < 300 mg/m3 als pH > 5 138

Al versus pH Al-concentratie < 4000 mg/m3 als pH > 5 138

(32)

In het mengmonster van locatie 209 worden er meer anionen gemeten dan kationen. Ook de verwachte Na-Cl verhouding is afwijkend. Omdat de relatie kationen versus EC laboratorium klopt, wordt geconcludeerd dat de Cl-concentratie niet correct bepaald is.

Voor locatie 303 wordt geconcludeerd dat de nitraatanalyse in het laboratorium niet correct uitgevoerd is. Bij drie toetsen is deze concentratie namelijk hoger dan verwacht.

Op locatie 135 kon door de lage grondwaterstand op slechts één monsterpunt (nr. 10) de bemonstering uitgevoerd worden. Hieruit is geen goed gemiddelde voor deze locatie af te leiden.

3.7

Overige bevindingen

3.7.1

Omgevingskarakteristieken

Zoals eerder aangegeven (paragraaf 3.6.2) moet het totaal aan bedekking kruidlaag 100 % zijn, terwijl dit in circa 40 % van de gevallen niet zo is. Mogelijk is de monsterpuntbeschrijving ook op andere onderdelen verkeerd uitgevoerd, dit is echter lastig na te gaan. Voor een eindoordeel zullen de bevindingen van de volgende monsternemingsronde (11) meegenomen worden.

Op een aantal locaties is afgeweken van de voorgenomen methodiek van fotograferen. Ook is van een beperkt aantal locaties achteraf niet goed meer vast te stellen op welke manier de foto’s gemaakt zijn. In die gevallen is dit met een vraagteken aangegeven in Bijlage 4.

3.7.2

Locaties met verplaatste monsterpunten

Op een aantal locaties zijn één of meerdere monsterpunten verplaatst:

TMV-003 (Witte Raaf) monsterpunten 1 tot en met 4 verplaatst omdat deze op particulier terrein bleken te liggen

TMV-012 (Loobosch) monsterpunt 7 verplaatst in verband met een 4 meter hoge heuvel TMV-027 (Aekinga) monsterpunt 1 tot en met 10 iets verplaatst in oostelijke richting TMV-049 (Geuzenveld2) monsterpunt 5 verplaatst

TMV-071 (De Wijk) monsterpunt 9 en 10 verplaatst

TMV-103 (Junnerveld) monsterpunt 8 tot en met 10 verplaatst in verband met onbereikbaarheid door herbeplanting met jonge boompjes (1 tot 6 meter hoog) in bedden van 1 tot 1,5 vierkante meter.

Deze verplaatsingen zijn alle als permanent te beschouwen en dienen daarom bij een volgende meetronde overgenomen te worden. De verplaatsingen zijn op kaartjes weergegeven in Bijlage 4.

3.7.3

Bijzondere locaties

Een bijzondere locatie is TMV-301 (Noordscheveld). Na de bemonstering in 2003 (ronde 8) is door Staatsbosbeheer aangegeven dat de locatie in een archeologisch gebied ligt waar in beginsel niet geboord of gegraven mag worden. In november 2006 zijn de monsterpunten daarom in nauw overleg met de archeoloog van het Drents Plateau te Assen voorafgaande aan de bemonstering verplaatst. Het afpassen van de monsterpunten moet op deze locatie met extra zorgvuldigheid uitgevoerd worden in verband met de nabijheid van grafheuvels en urnenvelden.

(33)

3.7.4

Overig

Van locatie 205 (Drouwenerveld) zijn de monsterflessen van de monsterpunten 1, 2 en 4 later aangeleverd. Op dat moment was van de overige monsterpunten in het laboratorium al een mengmonster voor de sporenelementen gemaakt. Van deze locatie zijn voor de analyse van de sporenelementen twee mengmonsters gemaakt (van de monsterpunten 1, 2 en 4 en van de overige monsterpunten) en geanalyseerd. Het eindresultaat is het gewogen gemiddelde van deze twee mengmonsters.

Van de volgende locaties zijn de veldgegevens van minder dan 10 monsterpunten gerapporteerd. De reden hiervoor is niet meer te achterhalen. Het betreft de volgende locaties:

TMV-121 (Paardenbosch, Baarn) : veldgegevens van vier monsterpunten TMV-166 (Grubbenvorst, Venlo) : veldgegevens van drie monsterpunten TMV-227 (Chaamsebosschen, Chaam) : veldgegevens van negen monsterpunten Van de locaties 121 en 166 zijn ook van slechts vier respectievelijk drie monsterpunten grondwatermonsters aangeleverd en gemengd tot een mengmonster.

(34)

4

Conclusies en aanbevelingen

4.1

Bemonstering

Op 70 van de 75 te bemonsteren locaties konden grondwatermonsters verzameld en geanalyseerd worden. Eén locatie was niet toegankelijk en op vier locaties was de grondwaterstand op alle

monsterpunten te laag om het water op te kunnen pompen. Op die locaties is ook geen bodemprofiel- en monsterpuntbeschrijving uitgevoerd. Aanbevolen wordt om bij een volgende bemonsteringsronde: • de toegankelijkheid van een locatie vooraf bij de lokale beheerder na te gaan, evenals de noodzaak

van het gebruik van een terreinwagen;

• een procedure op te stellen hoe te handelen bij grondwaterstanden > 6 meter beneden maaiveld (bijvoorbeeld: wel/niet bodemprofiel- en monsterpuntbeschrijving uitvoeren).

Op 40 % van de locaties kon de bemonstering in één dag afgerond worden. Slecht weer en lage grondwaterstanden maken een tweede bemonsteringsdag vaak noodzakelijk. De

monsterpuntbeschrijving zoals uitgevoerd tijdens deze ronde heeft, vergeleken met eerdere bemonsteringsrondes, extra tijd gevergd.

De procedure voor de monsterpuntbeschrijving lijkt op veel punten goed uitvoerbaar. De

betrouwbaarheid van sommige gegevens zou nader onderzocht moeten worden. Niet alle in kaart te brengen items zijn achteraf goed controleerbaar. De bedekking van de kruidlaag is dat wel. De som van alle afzonderlijke kruidlaagcategorieën moet bijvoorbeeld 100 % zijn, maar is dit in circa 40 % van de gevallen niet. Aanbevolen wordt om:

• de monsterpuntbeschrijving onafhankelijk te toetsen, bijvoorbeeld door deze dubbel uit te voeren; • automatische controles in te bouwen in de veldautomatiseringsapparatuur (bijvoorbeeld door een

controle op de som van de kruidlaagbedekking = 100 %); • na de volgende meetronde de procedure te evalueren.

De bodemprofielbeschrijving wordt niet altijd conform de daarvoor opgestelde SOP (RIVM, 2005b) uitgevoerd; afwijkende coderingen komen voor. Aanbevolen wordt om:

• hiervoor automatische controles in te bouwen in de veldautomatiseringsapparatuur.

De monsternemingsdatum wordt automatisch gelogd in de veldautomatiseringsapparatuur. Soms (zie paragraaf 3.6.2) ontstaat een foutieve datum. Aanbevolen wordt om:

• de monsternemingsdatum handmatig in te voeren en deze in de handheld automatisch te controleren op waarschijnlijkheid.

De resolutie van de gemaakte foto’s voldoet niet altijd aan de daarvoor gestelde eisen. Ook is soms onduidelijk vanuit welke positie en in welke richting de foto’s gemaakt zijn. Aanbevolen wordt om: • foto’s te maken met een resolutie van minimaal 2 megapixels;

• de archivering van de foto’s te verbeteren.

Op zes locaties moesten één of meerdere monsterpunten verplaatst worden, zie paragraaf 3.7.2. Deze verplaatsingen zijn als permanent aan te merken. Aanbevolen wordt daarom om:

(35)

4.2

Gemeten parameters

De gemeten grondwaterstand is tijdens deze monsternemingsronde lager dan bij de vorige ronde. Gemiddeld is het verschil circa 0,8 meter. Dit verschil wordt onder andere verklaard door de eerder in het seizoen aangevangen monsternemingsperiode (minder grondwateraanvulling). Op 4 locaties was de grondwaterstand te laag om het grondwater te kunnen bemonsteren.

De grondwaterkwaliteit kon op 70 van de 75 geplande locaties vastgesteld worden. Uitgaande van het mengmonster (op iedere locatie uit in beginsel 10 monsterpunten samengesteld) wordt op 16 % van de locaties de norm10 voor nitraat (50 mg/l) overschreden. Overschrijding van de streefwaarde voor Cd, Cr

en Zn komt betrekkelijk vaak voor, respectievelijk op 51, 47 en 70 % van de locaties. Op een enkele locatie wordt ook de interventiewaarde voor Cd en/of Zn overschreden. Dit wordt toegeschreven aan de historische emissies van de cadmium- en zinksmelterijen in De Kempen en aan emissies van industriële activiteiten in het Duitse Ruhrgebied en rond de Belgische stad Luik. Voor As, Cr, NH4-N, PO4-P en

P-totaal ligt meer dan 25 % van de waarnemingen onder de aantoonbaarheidsgrens.

Vergelijking van de grondwaterkwaliteit met die van eerdere jaren valt buiten de scope van dit rapport. Uit de validatie volgt dat een beperkt aantal parameters bij meer dan één onafhankelijke controle aangemerkt wordt als afwijkend. Het betreft één veldmeting EC (locatie 138, monsterpunt 4), één laboratoriumanalyse van Cl (locatie 209) en één laboratoriumanalyse van NO3 (locatie 303). Deze

waarnemingen vereisen speciale aandacht bij verdere analyses en rapportages. Dit geldt ook voor de laboratoriumanalyses van locatie 135, 121 en 166 omdat het mengmonster de monsterneming van respectievelijk slechts 1, 4 en 3 monsterpunten betreft.

De bodemtextuur werd voor het eerst in kaart gebracht. Op een beperkt aantal locaties is de bovenste laag (≥ 50 cm) deels geen zand, maar veen of klei.

(36)

Literatuur

Boumans L.J.M. en W.H.J. Beltman (1991). Kwaliteit van het bovenste freatische grondwater in de zandgebieden van Nederland, onder bos en heidevelden. RIVM-rapport 724901001.

Boumans L.J.M. en B. Fraters (1993). Cadmium, chroom, lood, zink en arseen in het freatische grondwater van de zandgebieden van Nederland, onder bos en heidevelden.

RIVM-rapport 712300001.

CIW (2000). Normen voor het Waterbeheer. Achtergronddocument NW4, Commissie Integraal Waterbeheer.

De Vries W., P.F.A.M. Römkens en L.T.C. Bonten (2008) Spatially explicit integrated risk assessment of present soil concentrations of cadmium, lead, copper and zinc in The Netherlands. Water Air Soil Pollution 191, p.199–215.

Locher W.P. en Bakker H. de (1993). Bodemkunde van Nederland, Deel 1. Algemene bodemkunde. Malmberg, ISBN 90 208 3545 9.

(37)
(38)

Bijlage 1

Schematische weergave open

boorgatmethode

(39)
(40)

Bijlage 2

Procedure monsterpuntbeschrijving

Versie : 1

Datum : 19 september 2006

Doel:

Het doel van de monsterpuntbeschrijving is het accuraat beschrijven van de directe omgeving van de plek waar wordt geboord.

Definitie locatie:

Steekproefeenheid binnen het TrendMeetnet Verzuring, bestaande uit 10 monsterpunten. Definitie monsterpunt:

Het punt waar geboord wordt en waar dus het grondwatermonster wordt verzameld.

De te verzamelen informatie is van wezenlijk belang voor de mogelijkheid om de eigenschappen van het grondwater te kunnen analyseren in relatie tot de (bos)vegetatie. Het is daarom van belang de informatie over de bosvegetatie en de strooisellaag op een eenduidige manier te verzamelen door de hieronder beschreven instructie te volgen.

1. Landschapstype (algemene oriëntatie)

Kijk om je heen en geef het landschapstype aan. Landschapstype:

□ bos

□ open plek in bos □ heide

Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.

Steekproefcirkel

Rond elk monsterpunt wordt een steekproefcirkel met een straal van 4 meter geïnstalleerd. De metingen/beoordelingen worden binnen de grenzen van deze cirkel uitgevoerd. Het boorgat is dus het middelpunt van de steekproefcirkel.

De grootte van de cirkel is afgestemd op de te verzamelen informatie; enerzijds dient de oppervlakte niet te klein te zijn (denk aan de bepaling van de kroonbedekking), anderzijds is een te grote cirkel minder relevant voor het betreffende monsterpunt. Ook is het doen van bepalingen op een grote cirkel te arbeidsintensief.

(41)

2. Begroeiingstype

Aangeven in welk type begroeiing de cirkel valt: bos, onbegroeid, bospad, heide/gras. In gevallen waarin een cirkel meerdere types bevat kiest men het type met het grootste oppervlakteaandeel. Type begroeiing:

□ bos □ onbegroeid □ bospad □ heide/gras

Er is slechts één antwoord mogelijk.

3. Bospad

Loopt er een bospad door de steekproefcirkel: □ ja

□ nee Zo ja:

Breedte van het bospad: ……… meter

4. Hoofdboomsoort

Definitie: een hoofdboomsoort is de boomsoort die binnen de steekproefcirkel het grootste aandeel in de kroonbedekking heeft (zie ook 5). De hoofdboomsoort is dus te vinden in de kroonlaag.

Hoofdboomsoort: □ naald □ loof □ lariks □ gemengd □ weet niet

□ niet van toepassing.

Er is slechts één antwoord mogelijk.

5. Kroonbedekking

Definitie: de kroonbedekking is de verhouding tussen de gezamenlijke oppervlakte van de loodrechte projectie van de kronen van de bomen in de kroonlaag (binnen de steekproefcirkel) en de oppervlakte van de steekproefcirkel.

NB: in gemengd bos gaat het hier dus om de totale projectie van alle bomen van alle soorten in de kroonlaag. De kronen van bomen of struiken die zich onder de kroonlaag bevinden tellen niet mee.

(42)

Kroonbedekking: □ < 50 % □ 50 – 75 % □ > 75 %

Er is uiteraard slechts één antwoord mogelijk.

6. Boomhoogte

Uit de verzameling bomen waarvan de stamvoet binnen de steekproefcirkel staat en waarvan de kroon tot de kroonlaag behoort, wordt er één geselecteerd voor de boomhoogtemeting. Beschouw alleen de bomen van de hoofdboomsoort. De te meten boom moet de hoogste boom zijn (van zijn soort) in de kroonlaag (voor zover binnen de grenzen van de steekproefcirkel).

Het is mogelijk dat er binnen de steekproefcirkel geen bomen staan, maar dat de gehele plek wèl overgroeid is met takken van naburige bomen. In dat geval willen we toch ook de hoogte weten van de dichtstbijzijnde representatieve boom van de hoofdboomsoort.

Definitie: onder de boomhoogte wordt verstaan de afstand van de top tot het punt op de bosbodem, dat zich loodrecht onder de top bevindt. Dit betekent, dat voor rechte bomen met een doorgaande spil, de boomhoogte gelijk is aan de lengte van de stam. Voor scheefstaande bomen met een doorgaande spil is de boomhoogte iets kleiner dan de lengte van de stam.

Voor het meten van de boomhoogte doorloopt men de volgende stappen:

1. Het zoeken van een geschikte plek: op een geschikte plek kan men de top waarnemen, staat men loodrecht op de eventuele hangrichting en heeft men voldoende afstand tot de boom, zulks in relatie tot de hoogte van de boom.

Als men te dicht op de boom staat, wordt de hellingshoek waaronder men moet meten te steil. De metingen worden dan onnauwkeurig (aflezen schaal, kleine bewegingen hebben grote gevolgen). 2. Het nauwkeurig meten van de afstand tot de boom: staat men dichterbij of verderaf dan de met de

afleesschaal van de hoogtemeter geassocieerde gewenste afstand, dan wordt de meting onzuiver (met andere woorden, men maakt dan een systematische fout). Als regel geldt, dat men een maximale meethoek van 45 graden moet aanhouden. Dit houdt in dat men minstens op een afstand moet staan, die gelijk is aan de hoogte van de boom.

3. Het daadwerkelijk meten van de top en de voet van de boom in hele meters. Vul in:

Boomhoogte: …… (meter)

7. Bedekking struiklaag

Definitie: de struiklaag is de vegetatielaag bestaande uit houtige planten van minimaal 1 meter en maximaal 6 meter hoog.

Noteer de bedekking (loodrechte projectie van kronen) van die struiken en jonge bomen die binnen de grenzen van de steekproefcirkel tot de struiklaag worden gerekend.

(43)

Vul in:

Bedekking struiklaag:……..% (in tientallen procenten)

8. Bedekking kruidlaag

Definitie: de kruidlaag is de vegetatielaag bestaande uit planten van maximaal 1 meter hoog. Schat de bedekking voor de te onderscheiden groepen planten binnen de steekproefcirkel. Stikstofminnende planten zijn bijvoorbeeld kleefkruid, bramen, brandnetels en grassen. Niet-stikstofminnende planten zijn bijvoorbeeld varens, dwergstruiken, mossen, en heide. Vul de bedekking in voor:

Stikstofminnende planten : ……% (in tientallen procenten) Niet-stikstofminnende planten : ……% (in tientallen procenten) Strooisellaag zonder bovengroei : ……% (in tientallen procenten) Kaal zand zonder bovengroei : ……% (in tientallen procenten) Het totaal moet 100 % zijn.

9. Dikte strooisellaag

Definitie: onder de strooisellaag (ook ectorganisch profiel genoemd) wordt verstaan de laag met dood organisch materiaal, die is gelegen op de minerale bodem. Een strooisellaag bestaat van boven naar beneden uit een laagje nog onverteerd blad/naald (de zogenaamde L-laag (litter)), een laag half verteerd materiaal (de F-laag (fermentatie)) en een laag volledig verteerd materiaal (de H-laag (humus)).

Meet de dikte van de strooisellaag (in mm) op 4 punten: punt 1 ligt op 2 meter ten noorden van het boorgat, punt 2 op 2 meter ten oosten van het boorgat, punt 3 ligt op 2 meter ten zuiden en punt 4 ligt op 2 meter ten westen van het boorgat. Maak ter plekke een snede in de strooisellaag met een tuinschepje of iets dergelijks en meet met een liniaal de dikte van de strooisellaag.

Dikte strooisellaag: Punt 1: …… mm Punt 2: …… mm Punt 3: …… mm Punt 4: …… mm

(44)

Bijlage 3

Validatie: methoden en criteria

Administratieve fouten

Dit type fouten wordt op verschillende manieren opgespoord. Enkele voorbeelden:

• De gemeten grondwaterstand verschilt significant van de diepte tot waarop de bodemtextuur beschreven is.

• De som van de bedekking door verschillende groepen planten (de kruidlaag), strooisellaag en kaal zand zonder bovengroei is ongelijk aan 100 %.

Veldmetingen versus laboratorium analyses

Controle: NO3-concentratie gemeten in het veld versus NO3-concentratie bepaald in het laboratorium.

Toelichting: in het veld wordt per monsterpunt de nitraatconcentratie bepaald. In het laboratorium wordt het mengmonster geanalyseerd op nitraat.

Verwachting: gemiddelde van de veldmetingen ≈ analyse van het mengmonster. Controle: pH gemeten in het veld versus pH bepaald in het laboratorium.

Toelichting: in het veld wordt per monsterpunt de pH bepaald. In het laboratorium wordt de pH van het mengmonster bepaald.

Verwachting: gemiddelde pH van de veldmetingen ≈ pH van het mengmonster in het laboratorium. Controle: EC gemeten in het veld versus EC bepaald in het laboratorium.

Toelichting: in het veld wordt per monsterpunt de EC bepaald. In het laboratorium wordt de EC van het mengmonster gemeten.

Verwachting: gemiddelde EC van de veldmetingen ≈ EC van het mengmonster in het laboratorium.

Chemische (on)mogelijkheden

Controle: N-totaal versus NO3-N + NH4-N.

Toelichting: N-totaal is de som van NO3-N + NH4-N + N-organisch; N-organisch wordt niet bepaald.

Verwachting: N-totaal ≥ NO3-N + NH4-N.

Controle: som van de kationen versus som van de anionen (ionenbalans).

Toelichting: de oplossing is neutraal, dus de som van het aantal anionen moet gelijk zijn aan de som van het aantal kationen. Niet alle anionen worden bepaald.

Verwachting: ∑ kationen > ∑ anionen.

Controle: elektrische geleidbaarheid lab versus ∑ kationen.

Toelichting: de elektrische geleidbaarheid is een functie van het aantal ionen. Verwachting: EC-lab (μS/cm) ≈ 100* ∑ kationen (meq).

Controle: Cd-concentratie versus pH

Toelichting: Cd is alleen oplosbaar bij lage pH, dus sterk gecorreleerd.

Verwachting: Cd-concentratie < 3 mg/m3 bij pH > 5 (arbitrair vastgesteld voor deze dataset). Controle: Zn-concentratie versus pH

Toelichting: Zn is alleen oplosbaar bij lage pH, dus sterk gecorreleerd.

(45)

Controle: Al-concentratie versus pH.

Toelichting: Al is alleen oplosbaar bij lage pH, dus sterk gecorreleerd.

Verwachting: Al-concentratie < 4000 mg/m3 bij pH > 5 (arbitrair vastgesteld voor deze dataset). Controle: Fe-concentratie versus NO3-concentratie.

Toelichting: Fe en NO3 kunnen niet samen in hoge concentraties voorkomen. Fe wordt geoxideerd door

nitraat, waarbij nitraat omgezet wordt naar N2.

Verwachting: hoge Fe-concentratie Æ lage nitraatconcentratie en omgekeerd. Controle: Na-concentratie versus Cl-concentratie.

Toelichting: Na en Cl zijn voor een groot gedeelte afkomstig uit zeezout (NaCl). Hierdoor vertonen deze ionen doorgaans een sterke correlatie.

(46)

Bijlage 4

Overzicht per TMV-locatie

Per locatie is aangegeven: • datum monsterneming; • eventuele bijzonderheden; • foto’s van de locatie;

• plattegrondje met de monsterpunten (mp), gepland en gerealiseerd; • tabel met enkele kenmerken per monsterpunt:

begroeiing = type begroeiing binnen de steekproefcirkel (r= 4 meter) gws = grondwaterstand onder maaiveld (-mv) in meters

pH = zuurgraad

EC = elektrisch geleidingsvermogen in µS/cm O2 = concentratie zuurstof in %

NO3-N = concentratie nitraat-stikstof in g/m3

bodemsoort per laag = diepte waarop de laag stopt in cm, hoofdgrondsoort, toevoeging, mate van toevoeging; maximaal 4 lagen, codering volgens onderstaande tabel

Hoofdindeling textuur en toevoegingen aan de hoofdindeling (NEN 5706)

Hoofdindeling Toevoegingen

G Grind g grindig 1 = zwak

Z Zand z zandig 2 = matig

L Leem s siltig 3 = sterk

K Klei k kleiig 4 = uiterst

V Veen h humeus

X Löss m mineraalarm

Voorbeelden:

• Uiterst kleiig zand wordt afgekort tot: Zk4 • Matig grindig leem wordt afgekort tot: Lg2

(47)

TMV-001

Datum monsterneming : 15-1-2007 Bijzonderheden : geen

mp 5/6 richting mp 1 mp 5/6 richting mp 10

geplande en gerealiseerde bemonstering Tabel Kenmerken per monsterpunt

Monsterpunt Begroeiing gws H+ EC O2 NO3-N Bodemsoort per laag

mp m -mv pH μS/cm % g/m3 1 bos 3,7 4,1 209 12 7,9 30:Zh2; 110:Z; 250:Zs2; 450:Zs2 2 bos 3,4 4,1 211 10 7,9 60:Z; 150:Zs2; 350:Z; 430:Zs2 3 bos 3,5 4,1 214 15 6,7 60:Z; 150:Zh3; 350:Z; 430:Zs1 4 bos 3,5 4,1 218 14 5,6 30:Zh2; 120:Zh2; 320:Z; 450:Zs2 5 bos 3,7 4,1 205 11 6,7 50:Zh2; 140:Zs1; 360:Z; 450:Zs2 6 bos 3,4 4,1 207 14 4,5 60:Z; 160:Zs2; 320:Z; 420:Zs1 7 bos 3,7 4,2 229 14 3,4 20:Zh1; 180:Z; 350:Lz3; 450:Ls3 8 bos 3,9 4,3 225 16 4,3 40:Zh2; 200:Z; 250:Zg1; 360:Ls2

(48)

TMV-003

Datum monsterneming : 21-12-2006

Bijzonderheden : monsterpunten 1 tot en met 4 verplaatst (lagen op particulier terrein)

mp 7 richting mp 5 mp 7 richting mp 10

geplande bemonstering gerealiseerde bemonstering Tabel Kenmerken per monsterpunt

Monsterpunt Begroeiing gws H+ EC O2 NO3-N Bodemsoort per laag

mp m -mv pH μS/cm % g/m3 1 heide/gras 2,1 4,2 56 55 2,0 20:Zs1; 160:Zs1; 220:Zs4; 300:Zs2 2 heide/gras 1,9 4,1 57 53 2,2 50:Zs1; 130:Zs1; 190:Zs3; 270:Zs2 3 heide/gras 1,9 4,5 130 23 2,2 40:Zs1; 160:Zs2; 200:Zs3; 260:Lz2 4 heide/gras 1,9 4,4 45 60 1,7 130:Zs1; 180:Zs3; 230:Lz1; 290:Zs2 5 bos 2,7 4,2 119 19 1,6 20:Zs1; 50:Zs2; 150:Zs2; 240:Zs1 6 bos 2,2 4,2 311 5 2,5 10:Zs1; 200:Zs1; 240:Zs3; 280:Zs2 7 heide/gras 1,9 4,5 78 9 2,4 10:Zh1; 150:Zs1; 220:Zs3; 285:Zs2 8 heide/gras 1,9 4,4 71 50 2,1 10:Zs1; 180:Zs1; 285:Zs4 9 heide/gras 1,9 4,3 70 23 2,1 20:Zs1; 130:Zs1; 240:Zs3; 270:Lz2

(49)

TMV-008

Datum monsterneming : 29-11-2006 Bijzonderheden : geen

mp 5/6 richting mp 1 mp 5/6 richting mp 10

geplande en gerealiseerde bemonstering Tabel Kenmerken per monsterpunt

Monsterpunt Begroeiing gws H+ EC O2 NO3-N Bodemsoort per laag

mp m -mv pH μS/cm % g/m3 1 bos 2,5 3,9 371 16 7,0 40:Zh1; 80:Zh1; 260:Z; 330:Zs1 2 bos 2,5 3,9 358 7 6,0 40:Zh1; 70:Z; 260:Z; 330:Zs1 3 bos 2,6 4,0 378 10 7,0 30:Zh1; 90:Z; 220:Z; 320:Zs1 4 bos 2,6 4,0 347 16 8,0 40:Zh1; 80:Z; 220:Z; 340:Zs1 5 bos 2,6 4,0 367 9 5,6 40:Zh1; 80:Zh1; 250:Z; 330:Zs1 6 bos 2,6 3,5 341 15 14,8 50:Zh1; 180:Z; 280:Z; 340:Zs1 7 bos 2,4 3,9 365 8 19,3 40:Zh1; 60:Z; 200:Z; 270:Z 8 bos 2,5 4,0 334 12 19,6 50:Zh1; 150:Z; 270:Z; 330:Zs1

(50)

TMV-009

Datum monsterneming : 9-1-2007 Bijzonderheden : geen

mp 5/6 richting mp 1 mp 5/6 richting mp 10

geplande en gerealiseerde bemonstering Tabel Kenmerken per monsterpunt

Monsterpunt Begroeiing gws H+ EC O2 NO3-N Bodemsoort per laag

mp m -mv pH μS/cm % g/m3 1 bos 2,0 4,3 320 74 6,1 20:Zh2; 190:Zs1; 280:Zs3 2 bos 2,3 4,6 250 62 3,4 15:Zh1; 210:Zs1; 300:Zs2 3 bos 2,5 4,8 119 61 2,7 20:Zh2; 70:Zs1; 250:Zs1; 320:Zs2 4 bos 2,8 5,2 102 64 5,2 20:Zh1; 330:Zs2 5 bos 2,9 5,2 150 54 3,1 15:Zh2; 350:Zs2 6 bos 3,2 5,4 240 52 3,2 10:Zh2; 100:Zs1; 380:Zs2 7 bos 4,0 5,2 156 56 4,3 15:Zh2; 165:Zs1; 460:Zs2 8 bos 4,2 5,2 184 56 4,0 40:Zh1; 480:Zs1 9 bos 3,0 4,1 205 52 3,1 10:Zh2; 100:Zs1; 380:Zs1

(51)

TMV-011

Datum monsterneming : 30-11 en 1-12-2006 Bijzonderheden : geen

mp 5/6 richting mp 1 mp 5/6 richting mp 10

geplande en gerealiseerde bemonstering Tabel Kenmerken per monsterpunt

Monsterpunt Begroeiing gws H+ EC O2 NO3-N Bodemsoort per laag

mp m -mv pH μS/cm % g/m3 1 bos 3,2 3,9 380 7 17,9 40:Zh2; 80:Zh1; 250:Z; 320:Zb 2 bos 3,1 4,0 354 10 21,9 50:Zh1; 250:Z; 330:Z; 390:Zs1 3 bos 2,6 3,9 289 18 17,8 40:Zh2; 90:Z; 160:Z; 260:Z 4 bos 2,6 4,0 276 16 21,0 50:Zh1; 90:Z; 150:Z; 260:Z 5 bos 2,5 4,1 254 9 19,5 40:Zh2; 80:Z; 150:Z; 260:Z 6 bos 2,5 4,4 165 6 5,0 40:Zh2; 70:Z; 140:Z; 220:Z 7 bos 2,5 4,3 164 13 4,9 40:Zh2; 60:Z; 160:Z; 250:Z 8 bos 4,3 189 8 40:Zh1; 60:Zh1; 150:Z; 250:Z

(52)

TMV-012

Datum monsterneming : 19 + 20-12-2006

Bijzonderheden : monsterpunt 7 is verplaatst vanwege een heuvel van 4 meter hoog

mp 5/6 richting mp 1 mp 5/6 richting mp 10

geplande bemonstering gerealiseerde bemonstering Tabel Kenmerken per monsterpunt

Monsterpunt Begroeiing gws H+ EC O2 NO3-N Bodemsoort per laag

mp m -mv pH μS/cm % g/m3 1 bos 4,0 4,3 95 50 1,2 20:Zh2; 250:Zs1; 450:Zs1 2 heide/gras 4,7 3,6 80 56 2,4 10:Zh2; 450:Zs1; 520:Zz2 3 heide/gras 3,9 4,7 115 47 2,2 40:Zh2; 230:Zs1; 390:Zs1; 440:Zz3 4 heide/gras 4,0 4,9 94 49 1,3 30:Zh2; 200:Zs1; 400:Zs1; 450:Zz3 5 heide/gras 3,9 4,8 94 50 2,4 10:Zh2; 450:Zs1 6 heide/gras 3,8 4,8 115 50 1,1 15:Zh2; 420:Zs1 7 heide/gras 4,0 4,7 110 50 4,0 20:Zh2; 450:Zs1 8 heide/gras 3,8 5,0 322 64 4,4 10:Zh2; 420:Zs1 9 heide/gras 3,9 5,1 212 50 3,2 20:Zh2; 430:Zs1

(53)

TMV-013

Datum monsterneming : 6-11-2006 Bijzonderheden : geen

mp 5/6 richting mp 1 mp 5/6 richting mp 10

geplande en gerealiseerde bemonstering Tabel Kenmerken per monsterpunt

Monsterpunt Begroeiing gws H+ EC O2 NO3-N Bodemsoort per laag

mp m -mv pH μS/cm % g/m3 1 bos 1,8 4,6 103 12 1,3 20:Zh2; 60:Zh1; 120:Z; 250:Zs1 2 bos 1,7 4,3 141 13 2,1 20:Zh2; 50:Z; 100:Z; 240:Zs1 3 bos 1,8 3,8 1290 19 57,4 20:Zh2; 50:Z; 150:Z; 250:Zs1 4 bos 1,7 4,3 1100 17 54,8 20:Zh2; 60:Zh1; 170:Z; 250:Zs1 5 bos 1,7 3,9 850 16 54,3 10:Zh4; 50:Z; 150:Z; 280:Zs1 6 bos 1,8 3,9 1110 19 44,3 10:Zh4; 50:Zh2; 100:Z; 220:Zz 7 bos 1,7 4,2 189 18 1,6 20:Zh2; 50:Z; 140:Z; 150:Z 8 bos 1,8 4,1 180 20 2,2 20:Zh2; 50:Z; 130:Z; 150:Z

(54)

TMV-024

Datum monsterneming : 17 en 18-1-2007 Bijzonderheden : geen

mp 5/6 richting mp 1 mp 5/6 richting mp 10

geplande en gerealiseerde bemonstering Tabel Kenmerken per monsterpunt

Monsterpunt Begroeiing gws H+ EC O2 NO3-N Bodemsoort per laag

mp m -mv pH μS/cm % g/m3 1 bos 0,7 4,3 164 14 2,4 60:Zh4; 120:Zs2 2 bos 0,7 4,9 175 16 1,8 80:V; 160:Zs3 3 bos 1,0 5,2 192 7 1,2 70:V; 100:Zs2; 150:Ls2; 170:Zs1 4 bos 1,0 5,2 195 14 2,0 100:V; 150:Zs2 5 bos 0,8 3,7 101 48 1,8 150:V 6 bos 0,8 4,1 106 38 1,1 160:V 7 bos 0,7 5,4 103 15 1,2 150:V; 170:Zs2 8 bos 0,7 4,7 110 15 1,6 130:V; 160:Zs2 9 bos 0,7 4,6 178 16 1,4 50:V; 80:Lz1; 120:Zs2

Afbeelding

Figuur 1 Meetlocaties van het TrendMeetnet Verzuring
Tabel 1 Overzicht monsternemingen in het TrendMeetnet Verzuring
Tabel 2 Bemonsterde locaties
Figuur 2 Ligging van de in 2006/2007 (ronde 10) bemonsterde TMV-locaties
+7

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Since elevated CSF protein levels are a feature of tumours confined to the parenchyma as well as of diffuse leptomeningeal spread, the CSF glucose value may be helpful in

Het aantal leerlingen dat huisonderwijs volgt in het secundair onderwijs gaat sinds de start van de registratie in stijgende lijn: op 7 jaar tijd is het aantal bijna vervijfvoudigd.

Bij studenten die deze twee cursussen hebben gevolgd, is tevens naar voren gekomen dat de onderwijskundige prikkel een positief effect lijkt te hebben op de prestaties in termen van

Er wordt zoals vermeld wel vaker gehoord (bij een aantal typen besluiten) dan vbór de Awb en dit leidt volgens de ambtenaren wel tot een betere kwaliteit van de besluitvorming.

Op grond van gezinshereniging kunnen deze gezinsleden, indien zij zelf niet onder de werking van artikel 1 of 3 van de LTU vallen en ongeacht hun nationaliteit, een verzoek

Burgemeester

Begrotingswijziging 1) Wijziging bij de begroting 2018 Kredieten..

The breeding values of dairy cows, bulls and heifers of the main dairy breeds in South Africa are now being estimated on a biannual basis and dairy farmers receive a genetic