• No results found

Partneralimenatie : “Is de duur van huidige partneralimentatieregeling nog wel van deze tijd?“

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Partneralimenatie : “Is de duur van huidige partneralimentatieregeling nog wel van deze tijd?“"

Copied!
59
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Scriptie Master Privaatrecht

2015

Partneralimentatie

“Is de duur van huidige partneralimentatieregeling nog wel van deze tijd?“

Naam Anneleonie Kaspers

Studentnr. 5925339

Begeleider Mevrouw mr. M.I. van Drunick-Peereboom 2e Begeleider Mevrouw mr. T. de Wit

(2)

Inhoudsopgave 1. Inleiding 1.1. Probleemanalyse 4 1.2. Onderzoeksvraag 5 1.3. Verantwoording opzet 6 1.4. Onderzoeksmethode 7 .

2. Het juridisch kader van de partneralimentatie

2.1. Geschiedenis partneralimentatie 8

2.1.1. Vóór 1971 8

2.1.2. Vanaf 1971 8

2.2. Het begrip “huwelijk” 10

2.3. Grond voor echtscheiding 10

2.4. Het begrip “partneralimentatie” 10

2.5. Maatstaven partneralimentatie 11

2.5.1. Behoefte 12

2.5.2. Draagkracht 12

2.5.3. Niet-financiële factoren 13

2.6. Karakter van de onderhoudsplicht 13

2.7. Mogelijkheden vastlegging alimentatieregeling 13

2.8. Het termijn van de alimentatieregeling 14

2.9. Einde van de alimentatieregeling 14

2.10. Verlenging van de alimentatieregeling 15

3. Invloed van de emancipatie van de vrouw

3.1. Geschiedenis 16

3.2. Handelingsonbekwaamheid 19

3.3. Economische zelfstandigheid 20

3.4. Beleidsplan Emancipatie 21

3.5. Hedendaagse seksegelijkheid 22

4. Hervorming van de partneralimentatieregeling

4.1. Wetsvoorstel PVV 23

4.2. Wetsvoorstel VVD, PvdA en D66 23

4.2.1. Voorstel 23

4.2.1.1. Grondslagen voor partneralimentatie 24

(3)

4.2.1.3. Contractsvrijheid 25

4.2.1.4. Overige aanpassingen 26

4.2.1.5. Huidige status 26

5. Het beeld over de gevolgen van echtscheiding in de Nederlandse samenleving

5.1. Onderzoek TNS NIPO 27

6. Rechtsvergelijkend onderzoek Duitsland

6.1. Inleiding 28

6.2. Het Duitse rechtsstelsel 28

6.3. Ontwikkelingen binnen het Duitse rechtsstelsel 28

6.4. Maatstaven voor het toekennen van partneralimentatie 30

6.5. Hoogte van de partneralimentatie 33

6.5.1. Behoefte en behoeftigheid 33

6.5.2. Draagkracht 34

6.6. Duur van de alimentatie 35

7. Conclusie 7.1. Inleiding 39 7.2. Bespreking 39 7.3. Aanbevelingen 41 7.4. Tot slot 44 Literatuurlijst 45 Jurisprudentie 52 Bijlage 55

(4)

1. Inleiding

1.1. Probleemanalyse

Estelle Cruijff, sinds ruime tijd de ex-vrouw van Ruud Gullit, krijgt partneralimentatie voor ‘slechts’ 3.500 euro in plaats van de geëiste 21.000 euro per maand.1

Onlangs is zij hier tegen in hoger beroep gegaan.2 De rechter oordeelde namelijk dat zij best zelf kan werken. De tijden dat ‘golddiggende’ huisvrouwen voor een lange periode flinke bedragen konden claimen lijkt hierbij aangepakt te worden.

Trouwen, voor velen een geweldig feest met de belofte van eeuwige trouw en liefde. Voor sommigen eindigt het huwelijk achteraf echter in een financiële nachtmerrie.

Uit cijfers van het Centraal Bureau Statistiek (CBS) blijkt dat sinds het begin van de vorige eeuw het aantal echtscheidingen is toegenomen van 600 naar gemiddeld 34.000 per jaar. In 2012 zijn er 70.315 huwelijk gesloten en in hetzelfde jaar hebben er 33.273 echtscheidingen plaatsgevonden.3 Elk jaar gaan meer mensen scheiden, momenteel is dat ongeveer 1 op de 3 echtgenoten.

Tijdens het huwelijk (en ook geregistreerd partnerschap) ontstaat een onderhoudsverplichting4, welke ook na het ontbinden van het huwelijk blijft voortbestaan ten behoeve van diegene die niet in eigen onderheid kan voorzien. Tot 1994 was deze verplichting van onbeperkte duur. Na 1994 trad de Wet Limitering Alimentatie na scheiding (WLA) in werking, welke een beperking van de onderhoudsverplichting tot maximaal 12 jaar inhoudt.

De vraag die de laatste tijd ter discussie komt is of deze termijn nog wel binnen deze moderne tijd past. De partneralimentatie is in eerste instantie ingevoerd omdat voornamelijk vrouwen de zorg voor het gezin en met name de kinderen op zich nemen waardoor zij bij een echtscheiding moeilijkheden konden krijgen met het onderhoud voor zichzelf en de kinderen. Met de emancipatie van de afgelopen eeuw is er veel veranderd met betrekking tot de positie

1

http://www.ad.nl/ad/nl/1002/Show/article/detail/3947049/2015/04/08/Estelle-houdt-schamele-3-500-euro-aan-scheiding-over.dhtml en http://www.quotenet.nl/Nieuws/Golddiggers-krijgen-het-zwaar-na-uitspraak-Ruud-Gullit-Estelle-Cruijff-zaak-150235.

2 http://www.telegraaf.nl/prive/24220776/__Estelle_in_hoger_beroep__.html

3 “ Huwen en partnerschapsregistraties; kerncijfers” , Centraal Bureau Statistiek, juni 2013, www.cbs.nl 4 Wanneer ik spreek over onderhoud kan dit gelezen worden als alimentatie. En onder alimentatie moet

(5)

van de vrouw. Hierdoor is de verwachting gecreëerd dat vrouwen beter voor zichzelf kunnen zorgen.5

Voornoemde discussie heeft ook de Tweede Kamer bereikt en dit leidde tot een initiatiefvoorstel van de heer Bontes (destijds PVV, nu fractie Bontes/Van Klaveren)6 en een initiatiefnota van de heer van der Steur (VVD), de heer Recourt (PvdA) en mevrouw Berndsen (D66).7 Beide voorstellen pleiten voor een verkorting van de duur van alimentatie en voor een prikkel om financieel onafhankelijk te worden. De initiatiefnota gaat nog een stapje verder en pleit ook voor de wijziging van de grondslag van alimentatie. Alimentatie moet volgens hen worden gezien als een compensatie voor de periode dat een partner niet aan het arbeidsproces deel heeft kunnen nemen.

Tevens is er in 2010 een enquête en in 2012 een onderzoek uitgevoerd door Taylor Nelson Sofres Nederlands Instituut voor Publieke Opinie (TNS NIPO) waaruit is gebleken dat een groot deel van de Nederlandse bevolking van mening is dat de huidige duur van alimentatie te lang duurt. Er is dus zowel politieke en maatschappelijke onvrede over de duur van partneralimentatie, en er moet gekeken worden of de onderhoudsverplichting, zoals in artikel 1:157 Burgerlijk Wetboek, aangepast moet worden.

Omdat Nederland niet het enige land is waar een onderhoudsverplichting tijdens en na het huwelijk is vastgelegd zal ik een rechtsvergelijking maken met het Duitse rechtsstelsel. Dit om de discussie in een breder perspectief te plaatsen.

1.2. Onderzoeksvraag

In mijn scriptie zal de volgende vraag centraal staan:

‘Is de duur van de huidige partneralimentatieregeling, zoals neergelegd in artikel 1:157 BW, nog wel van deze tijd?’

5 Meestal ontvangt de vrouw alimentatie maar dit kan uiteraard ook een man zijn. Je kan onder vrouw dus ook het

woord man lezen.

6 Kamerstukken II 2011/12, 33311 7 Kamerstukken II 2011/12, 33312

(6)

Deze vraag zal ik bekijken vanuit een juridisch perspectief. Hierbij zal ik de focus leggen op de regeling van het alimentatierecht zoals neergelegd in artikel 1:157 Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW).

1.3. Verantwoording opzet

Het is belangrijk om te weten hoe partneralimentatie in Nederland is ontstaan. Met het oog daarop zal hoofdstuk 1 beginnen met de geschiedenis, waarbij in hoofdstuk 1 er verder zal worden ingaan op het huidige juridische kader omtrent alimentatie. Beschreven wordt wat alimentatie is, welke gronden vereist zijn, ten laste van wie de partneralimentatieverplichting wordt toegekend en voor welke duur. Sinds de emancipatie van de vrouw zijn veel veranderingen ontstaan in de onderlinge relatie tussen de man en vrouw binnen het huwelijk. Met betrekking tot de partneralimentatie heeft dit invloed gehad op de denkwijze over de duur van het ontvangen van alimentatie. Daarom zal hoofdstuk 2 worden gewijd aan de ontwikkelingen van vrouwenemancipatie en welke invloed dit heeft gehad op de huidige partneralimentatie.

Door alle ontwikkelingen zijn discussies ontstaan in het parlement met betrekking tot de duur van het ontvangen van alimentatie. Hieruit voort zijn parlementaire ontwikkelingen gekomen en is er een initiatiefvoorstel en een initiatiefnota ingediend om onder andere het twaalfjarig termijn te verkorten. Dit zal in hoofdstuk 3 worden uitgewerkt. Niet alleen in het kabinet maar ook in de Nederlandse samenleving zijn vraagtekens gezet bij de duur van het ontvangen van alimentatie. In dit kader zijn tevens onderzoeken gedaan waarover meer wordt toegelicht in hoofdstuk 4. Om de onderzoeksvraag in een breder perspectief te plaatsen en buiten Nederland ook een regeling is over partneralimentatie leek het mij verstandig om het Nederlandse rechtsstelsel te vergelijken met het Duitse rechtsstelsel. Ik neem daarbij Duitsland als voorbeeld voor de rechtsvergelijking omdat in het Duitse rechtsstelsel andere regelingen zijn gevormd met betrekking tot de toekenning en de duur van partneralimentatie dan in Nederland. Dit zal verder worden toegelicht in hoofdstuk 5. Tenslotte wordt deze scriptie worden afgesloten met een conclusie. Hier wordt antwoord wordt gegeven op de centrale vraag, gevolgd door een aantal aanbevelingen.

(7)

1.4. Onderzoeksmethode

Deze scriptie bestaat voornamelijk uit een literatuuronderzoek. Er wordt hiervoor gebruik gemaakt van verschillende Nederlandse juridische bronnen. Met name de wetgeving, parlementaire stukken, juridische boeken, juridische tijdschriften, onderzoeksgegevens van het Centraal Bureau Statistiek (hierna te noemen: CBS) en jurisprudentie. Tevens wordt gebruik gemaakt van overige bronnen zoals krantenstukken, onderzoeken en rapporten. Naast het literatuuronderzoek vindt er ook een rechtsvergelijkend onderzoek met het Duitse rechtsstelsel plaats. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van verschillende Duitse bronnen. Met name de wetgeving, parlementaire stukken, juridische boeken, juridische tijdschriften en jurisprudentie.

In Duitsland is het partneralimentatierecht in 2008 hervormd waarbij het doel was om het partneralimentatierecht te vereenvoudigen, het belang van het kind te versterken en de verantwoordelijk voor eigen levensonderhoud te vergroten na een echtscheiding. Weliswaar geldt in Duitsland ook de criteria van behoefte, behoeftigheid en draagkracht maar de grondslagen en de duur van alimentatie verschilt van Nederland. Het is daarom interessant om het Duitse rechtsstelsel met het Nederlandse rechtsstelsel te vergelijken zodat de Nederlandse regelgeving met betrekking tot de duur van partneralimentatie in een ander/breder perspectief kan worden gezien.

Verder zullen de begrippen partneralimentatie, alimentatie, onderhoudsplicht en onderhoudsvergoeding in deze scriptie door elkaar worden gebruikt. Ook kan onder het begrip onderhoudsgerechtigde de term vrouw worden gelezen. Dit omdat in 99% van de gevallen het een vrouw betreft.

(8)

2. Het juridisch kader van partneralimentatie

2.1 Geschiedenis partneralimentatie 2.1.1. Vóór 1971

Vóór 1971 was de schuldvraag van belang bij de beëindiging van het huwelijk. Diegene die de schuld droeg voor het mislukken van het huwelijk door middel van een ernstige gedraging, bijvoorbeeld overspel, werd levenslang gehouden om de andere echtgenoot te onderhouden.8 Volgens artikel 280 oud BW werd de onderhoudsvergoeding enkel toegewezen aan degene op wiens verzoek de echtscheiding werd uitgesproken. De gedaagde partij kon hierdoor geen aanspraak maken op een onderhoudsvergoeding.

Met betrekking tot de duur van het ontvangen van deze onderhoudsvergoeding was nog geen regeling ontstaan. Het ging om een levenslange onderhoudsplicht. De grondslag voor deze onbepaalde duur van partneralimentatie is de lotsverbondenheid die door het huwelijk is ontstaan. Er wordt ervan uitgegaan dat wanneer echtgenoten met elkaar huwen, zij vervolgens de verantwoordelijkheid voor elkaars bestaan op zich nemen. Deze verantwoordelijkheid eindigt bij ontbinding van het huwelijk niet zonder meer.

2.1.2 Vanaf 1971

In 1971 kwam een wetsontwerp9 tot herziening van het echtscheidingsrecht. Dit leidde tot de wet van 6 mei 197110, waarin de schuldvraag geen rol van betekenis meer heeft voor het toekennen van de onderhoudsvergoeding. Het werd afhankelijk werd gesteld van de draagkracht van de onderhoudsplichtige en de behoefte van de onderhoudsgerechtigde. Wel bleef dat onderhoudsverplichting van levenslange duur.

In 1972 kwam een rapport11 van de Interdepartementale Werkgroep Onvolledige Gezinnen, waarin werd aangegeven dat er steeds meer bezwaar is tegen de levenslange onderhoudsvergoeding.

Op 23 oktober 1979 nam de toenmalige Tweede Kamer de motie van lid Wessel-Tuinstra aan, waarin de regering werd verzocht om de levenslange onderhoudsvergoeding aan een maximum termijn te verbinden.12

8De Bruijn-Lückers 2011, p. 15 9 Kamerstukken II 1970/1971, 10213 10 Stb 1971, 290, 380 en 476 11 Kamerstukken II 1971/1972, 11860, nr. 2, p 13

(9)

In eerste instantie was de regering bang dat door limitering van het termijn van de onderhoudsvergoeding meer beroep zou worden gedaan op de Algemene Bijstandswet.13 Er werd daarom een Werkgroep 14 ingesteld om de limitering van de levenslange onderhoudsplicht en de gevolgen hiervan te onderzoeken. Hieruit kwam een onderzoeksrapport naar voren, ‘Grenzen aan alimentatieduur’. Hierbij zijn ze ingegaan op de gronden voor de toekenning van partneralimentatie. Namelijk, de onmogelijkheid om in het eigen levensonderhoud te voorzien in verband met de verzorging van de uit het huwelijk geboren kinderen, de maatschappelijke achterstand die door het huwelijk is opgelopen en het recht om op een geleidelijke wijze een levensstijl te ontwikkelen die is aangepast aan het eigen inkomen. Deze gronden rechtvaardigen weliswaar de onderhoudsvergoeding op zichzelf, maar niet per definitie een levenslange onderhoudsvergoeding.

Door deze Werkgroep zijn vervolgens aanbevelingen gedaan om de levenslange onderhoudsvergoeding te beperken tot een gelimiteerde termijn van twaalf jaar met een hardheidsclausule en een eventuele mogelijkheid tot verlening. Het twaalfjarig termijn vloeit voort uit de gedachte dat het de onderhoudsgerechtigde in staat stelt de zorg voor de kinderen op zich te nemen en na verloop van tijd, wanneer de kinderen naar zelfstandigheid groeien, zich er op voor te bereiden om in eigen levensonderhoud te kunnen voorzien.

In 1981 en in 1983 is door het toenmalig Ministerie van Justitie onderzoek15 gedaan naar de mening van de Nederlandse bevolking over het toekennen van een onderhoudsvergoeding na ontbinding van het huwelijk en in het bijzonder naar de termijn van deze vergoeding. Het bleek dat onder de toenmalige maatschappelijke omstandigheden de meeste Nederlanders voorstander waren voor een tijdelijke termijn van de onderhoudsvergoeding.

Vervolgens kwam de regering eind 1985 met een wetsvoorstel voor de limitering van de duur van de onderhoudsvergoeding.16 12 Kamerstukken II 1979/1980, 11860, nr. 18 13 Handelingen II 1986/1987, 19295, p 5205

14 Dit is de Interdepartementale Werkgroep Limitering. Deze bestaat uit vertegenwoordigers van verschillende ministeries. 15

WODC uitgaven nr. 21 en 43, Staatsuitgeverij ‘s-Gravenhage

(10)

Uiteindelijk is op 28 april 1994 de Wet limitering alimentatie17 na echtscheiding in werking getreden, welke nog steeds geldig is. Voor de gevallen waarin de onderhoudsvergoeding is toegekend of overeengekomen op of na 1 juli 1994 eindigt de onderhoudsverplichting in beginsel twaalf jaar na de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

2.2. Het begrip “huwelijk”

De wet noemt eigenlijk geen definitie van het woord “huwelijk”. De Hoge Raad heeft te kennen gegeven dat het huwelijk moet worden beschouwd als een ‘duurzame levensverbintenis’ tussen een man en een vrouw.18

In de wet staat vast dat het huwelijk mag worden aangegaan door twee personen van verschillend of gelijk geslacht en dat de wet het huwelijk alleen in zijn burgerlijke betrekkingen beschouwt19. De uitspraak van de Hoge Raad is daarmee enigszins achterhaalt en voor de termen man en vrouw mag ook “gelijk geslacht” worden gelezen.

2.3. Grond voor echtscheiding

Sinds 1 oktober 1971 vormt een ‘duurzame ontwrichting’ de enige grond voor zowel echtscheiding als scheiding van tafel en bed. 20 De oorzaak van deze ontwrichting is niet relevant, slechts het feit dat een toestand van ontwrichting bestaat.21

2.4. Het begrip “partneralimentatie”

In bepaalde situaties is het onderhouden van iemand een plicht. Dit geldt onder meer voor ouders met kinderen tot 21 jaar, kinderen, behuwdkinderen, schoonouders en stiefouders.22 Ook (ex)echtgenoten en (ex)geregistreerde partners.23 Deze regeling geldt overigens niet voor samenwoners. In deze scriptie beperkt het zich tot (ex)echtgenoten.

De onderhoudsverplichting die is ontstaan tijdens het huwelijk, werkt door na de ontbinding van het huwelijk. De één moet aan de ander een bijdrage leveren ter compensatie van de

17 Stb. 1994, 324 en 325 18 HR 19 oktober 1990, NJ 1992, 129 19 Artikel 1:30 lid 1 en 2 BW 20 Stb. 1971, 290 en 438 21 Art 1:151 en 1:154 BW 22 Artikel 1:392 BW 23 Artikel 1:81 BW

(11)

kosten van een ander. De rechtsgronden zijn te vinden in artikel 1:81 juncto 1:82 BW.24 Artikel 1:81 BW ziet op de zorgplicht die bestaat tussen echtgenoten, dit betreft de lotsverbondenheid. Artikel 1:84 BW, heeft betrekking op de kosten der huishouding. Als het huwelijk eindigt door echtscheiding houdt de lotsverbondenheid niet op met bestaan. De lotsverbondenheid kan zich na ontbinding van het huwelijk uiten in de vaststelling van een onderhoudsvergoeding door de draagkrachtige echtgenoot ten behoeve van de behoeftige echtgenoot.25 De rechter kan worden verzocht om deze onderhoudsvergoeding toe te kennen. Een mogelijkheid is ook dat partijen dit zelf, samen met een advocaat en/of notaris, schriftelijk overeenkomen voor of na de beschikking tot echtscheiding.26

2.5. Maatstaven partneralimentatie

Indien partijen samen geen afspraken kunnen maken verzoeken ze de rechter om een uitspraak te doen met betrekking tot een partneralimentatieregeling. Toekenning van de alimentatievergoeding hangt af van concrete omstandigheden. Hiervoor zijn financiële maatstaven, namelijk de behoefte en behoeftigheid van een onderhoudsgerechtigde en de draagkracht van een onderhoudsplichtige.27 Bij het vastelling van de hoogte van de partneralimentatieregeling is de rechter niet per definitie gebonden aan artikel 1:397 BW. In een bepaalde mate heeft de rechter veel vrijheid, maar hij dient zijn beslissing over het toekennen van alimentatie wel te motiveren.28 Uit de rechtspraak is gebleken dat de motivering van de rechter zodanig moet zijn, dat voldoende inzicht wordt gegeven in de aan de beslissing ten grondslag liggende gedachtegang, zodat deze beslissing controleerbaar en aanvaardbaar is.29Bij de vaststelling van de hoogte kunnen rechters gebruik maken van normen en/of richtlijnen die zijn opgesteld, de zogenoemde alimentatie- of TREMA-normen.3031 24 Vlaardingerbroek e.a. 2011, p. 164 25 Artikel 1:157 BW 26 Artikel 1:158 BW 27 HR 28 mei 1971, NJ 371 en HR 9 februari 2001, NJ 2001, 216 28 HR 29 juni 2002, NJ 2001, 495 29 HR 29 juni 2002, NJ 2001, 495 30 http://www.rechtspraak.nl/procedures/landelijke-regelingen/sector-familie-en-jeugdrecht/pages/werkgroep-alimentatienormen.aspx. De

Expertgroep Alimentatienormen bestaat uit - door ieder gerecht afgevaardigde – familierechters die zich bezig houden met alimentatiezaken. Het doel van de Expertgroep is het leveren van een bijdrage aan de voorspelbaarheid en rechtszekerheid van de rechtspraak in

alimentatiezaken. Daartoe ontwikkelt zij aanbevelingen voor de vaststelling van de wettelijke maatstaven behoefte en draagkracht. Deze aanbevelingen zijn opgenomen in het Rapport Alimentatienormen. Het Rapport wordt regelmatig aangepast aan nieuwe ontwikkelingen in de

regelgeving en jurisprudentie. De aanbevelingen zijn geen wet en rechters en partijen kunnen in individuele zaken daarvan afwijken. Op 23 december 2014 is het met ingang van 1 januari 2015 aangepaste Rapport Alimentatienormen gepubliceerd.

31 Bijvoorbeeld: Rechtbank Den Haag 19 juli 2013, EB 2013/96; Rechtbank Den Haag 7 augustus 2013,

ECLI:NL:GHDHA:2013:3406; Gerechtshof Leeuwarden 10 september 2013, RFR 2014/6; Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 24 september 2013, FJR 2014/7.4

(12)

2.5.1. Behoefte

Wanneer er wordt verzocht om partneralimentatie dient de verzoeker behoeftig te zijn. Dit betekent dat de verzoeker niet over voldoende inkomsten beschikt en zich deze in redelijkheid niet kan verwerven. Er wordt voor de beoordeling van de behoefte niet alleen naar diens inkomsten gekeken maar ook naar het vermogen. De omstandigheden die in de weg kunnen staan bij het verwerven van inkomsten zijn de noodzaak tot verzorging van de kinderen, de situatie op de arbeidsmarkt en de leeftijd van de vrouw.32 De onderhoudsvergoeding moet als vangnet worden gezien en houdt niet in dat de onderhoudsgerechtigde alleen kan uitgaan van een alimentatie als inkomen.33

Bij de bepaling van de behoefte dient de rechter rekening te houden met alle relevante omstandigheden, waaronder de welstand.34 Het huwelijkse welvaartsniveau waarin beide partijen hebben geleefd tijdens het huwelijk is hierbij het uitgangspunt. 35 Hierbij is het patroon van de inkomsten en de uitgaven tijdens de laatste jaren van het huwelijk van belang.36 Behoeftigheid vóór het sluiten van het huwelijk of een kortdurend huwelijk hebben geen invloed op de vaststelling van de behoefte.37 En dat er een welvarend huwelijk heeft plaatsgevonden scheept geen vanzelfsprekende onderhoudsverplichting voor de welverdiener.38 Wanneer de onderhoudsvergoeding is vastgesteld wordt nagegaan of de onderhoudsgerechtigde niet in een betere financiële positie terecht zal komen dan de onderhoudsplichtige. Verder bestaat er geen regel dat de ex-echtgenoten na het huwelijk een gelijk besteedbaar inkomen behoren te hebben. 39

2.5.2. Draagkracht

Verder moet ook worden gekeken in hoeverre de onderhoudsplichtige in het levensonderhoud van de verzoeker kan voorzien. Deze maatstaaf wordt draagkracht genoemd. Hieronder wordt verstaan het inkomen dat de onderhoudsplichtige zich in redelijkheid kan verwerven minus zijn of haar lasten. Niet alleen wat er rechtens en feitelijk ter beschikking is maar ook wat kan

32

Vlaardingerbroek e.a. 2011, p. 165

33

De Bruijn-Lückers & Labohm 2012, p. 712

34

HR 19 december 2003, NJ 2003, 140

35

HR 12 februari 1988, NJ 1988, 945 en HR 3 december 1999, NJ 2000, 183.

36

Rapport Werkgroep Alimentatienormen 2012, p.6

37 De Bruijn-Lückers 2011, p. 33. 38

Hof Amsterdam 5 december 1972, NJ 1973, 471

(13)

worden verworven.40 Het laagste van een van deze twee maatstaven bepaald het maximum van de onderhoudsvergoeding. Daarnaast volgt uit vaste rechtspraak dat draagkracht wordt bepaald door het inkomen van de alimentatieplichtige evenals zijn vermogen.41 Ook schulden kunnen van invloed zijn op de draagkracht. De Hoge Raad heeft beslist dat in beginsel alle lastenverzwarende omstandigheden van de alimentatieplichtige op zijn draagkracht van invloed zijn.42 De hoogte van de draagkracht is dus afhankelijk van verschillende factoren. Bij het vaststellen van de draagkracht van de alimentatieplichtige heeft de rechter een zelfstandige taak.43 Hij mag rekening houden met alle omstandigheden die voor de draagkracht in redelijkheid van belang kunnen zijn.

2.5.3 Niet-financiële factoren

Naast behoefte en draagkracht dient er ook worden gekeken naar niet-financiële factoren. Indien zich er feiten of omstandigheden voordoen waardoor van één van de echtgenoten niet kan worden verlangd dat hij of zij bedraagt in het levensonderhoud van de andere echtgenoot, wordt gekeken naar de niet-financiele factoren. De rechter is vrij om naar eigen inzicht te oordelen of hier sprake van is. Er wordt gekeken naar onder andere de ongelijke rolverdeling tijdens het huwelijk, het hebben van kinderen en de zorg daarvoor, de leeftijd van partijen, de gezondheidstoestand en de huwelijksduur. 44

2.6. Karakter van de onderhoudsplicht

De onderhoudsplicht heeft een strikt persoonlijk karakter. De plicht kan eindigen door de het overlijden van een van de echtgenoten en is naar zijn aard niet vatbaar voor overdracht.45 Bij een nieuw huwelijk valt deze verplichting niet in een huwelijksgemeenschap.46

2.7. Mogelijkheden vastlegging alimentatieregeling

Partijen hebben volgens artikel 1:158 BW de mogelijkheid om vóór of na de beschikking tot echtscheiding bij overeenkomst te bepalen of, en zo ja tot welk bedrag, de één zal bijdragen

40 HR 28 februari 1964, NJ 1964, 211 41 HR 20 mei 1949, NJ 1950, 50 en HR 23 april 2010, LJN BL8622 42 HR 11 januari 1985, NJ 1985, 377 43 HR 23 september 1994, NJ 1995, 25

44 Heida, Kraan & Marck 2010, p. 68 45

Artikel 3:83 juncto 3:84 BW

(14)

aan het levensonderhoud van de ander. Deze overeenkomst is vorm vrij47 en kan dus door beide partijen zowel mondeling als schriftelijk worden vastgesteld. Weliswaar is een mondeling overeenkomst moeilijk te bewijzen indien nodig.

Wanneer partijen er niet uitkomen of als überhaupt niets is afgesproken en is dat wel de bedoeling, dan regelt artikel 1:157 BW het volgende: ‘de rechter kan bij de echtscheidingsbeschikking of bij latere uitspraak aan de echtgenoot die niet voldoende inkomsten tot zijn levensonderhoud heeft, noch zich in redelijkheid kan verwerven, op diens verzoek ten laste de andere echtgenoot een uitkering tot levensonderhoud toekennen’. Deze onderhoudsvergoeding kan worden toegekend onder vaststelling van voorwaarden en een termijn.48

2.8. Het termijn van de alimentatieregeling

Na de inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand begint het termijn van de partneralimentatieregeling te lopen. Deze termijn staat niet van te voren vast. Het kan door partijen zelf worden afgesproken of worden vastgesteld door een rechter. Het maximumtermijn dat kan worden afgesproken of vastgesteld is twaalf jaar, daarna eindigt de partneralimentatieregeling van rechtswege.49 De keuze van de wetgever om een twaalfjarig termijn te hanteren had betrekking op de zorg voor de minderjarige kinderen. Er is hierbij uitgegaan van de meeste ongunstige situatie, namelijk dat het jongste kind zou worden geboren tijdens een scheiding.50 Wanneer het jongste kind naar de basisschool gaat, wordt de alimentatiegerechtigde geacht in staat te zijn om parttime te gaan werken of een opleiding te gaan volgen.51 Wanneer het jongste kind naar de middelbare school gaat, wordt de alimentatiegerechtigde in staat geacht om in haar eigen levensonderhoud te voorzien.52 Bij een huwelijk korter dan vijf jaar zonder kinderen, eindigt partneralimentatieregeling van rechtswege na het verstrijken van een termijn die gelijk is aan de duur van het huwelijk. 2.9. Einde van de alimentatieregeling

De alimentatieregeling eindigt door het overlijden van één van de echtgenoten, door een nieuw huwelijk of geregistreerd partnerschap door de alimentatiegerechtigde of wanneer deze

47

Art 3:37 BW

48

Zie ook artikel 3:38 BW

49 Artikel 1: 157 lid 4 BW 50 Kamerstukken II 1985/1986, 19295, 3, p. 7 51 Kamerstukken II 2012/2013. 33311, 4, p. 2 52 Kamerstukken II 2012/2013. 33311, 4, p. 2

(15)

gaat samenwonen met een ander alsof hij of zij is gehuwd.53 Beëindiging vindt ook plaats wanneer de door beide partijen afgesproken termijn of de door de rechter vastgestelde periode is afgelopen. Als er geen afgesproken of vastgestelde termijn is dan eindigt het in ieder geval, wanneer het huwelijk heeft plaatsgevonden na 1 juli 1994, van rechtswege, na vijf of twaalf jaar, afhankelijk van de duur van het huwelijk en het hebben van wel of geen kinderen. Indien het huwelijk heeft plaatsgevonden voor 1 juli 1994 is er nog steeds sprake van een levenslange alimentatieperiode.

2.10. Verlening van de alimentatieregeling

Op verzoek van de alimentatiegerechtigde kan het twaafljarig termijn door de rechter worden verlengd indien de beëindiging van de alimentatie ten gevolge van het verstrijken van de twaalf jaar van zo ingrijpende aard is dat ongewijzigde handhaving van die termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van degene die tot alimentatie gerechtigd is niet kan worden gevergd. 54 Dit verzoek moet weliswaar wel binnen drie maanden gebeuren om de alimentatieplichtige niet in onzekerheid te laten verkeren over de vraag of de alimentatiegerechtigde wel of geen verzoek tot verlenging zal indienen. De verlening van de alimentatieregeling is volgens de memorie van toelichting slechts mogelijk in bijzondere gevallen. 55 Dit is het geval wanneer beëindiging van de partneralimentatieregeling voor de alimentatiegerechtigde zo ingrijpend is dat deze in aanzienlijke mate terugvalt in zijn of haar inkomen.56 Als daarvan geen sprake is, dient een verzoek tot verlenging zonder meer afgewezen te worden. Het moet namelijk een uitzonderlijk situatie betreffen waarin beëindiging van de uitkering de alimentatiegerechtigde onaanvaardbaar hard treft. Om aan te nemen dat beëindiging van de alimentatie onaanvaardbaar is, gelden dus zware eisen, waarbij niet alleen de financiële gevolgen maar ook de overige omstandigheden moeten worden betrokken.57 Is van voornoemde situatie wel sprake dan zal de alimentatiegerechtigde ook nog een uitzonderlijke situatie moeten aantonen, waardoor voor de toepassing van de hoofdregel geen plaats is. Dat zal bijvoorbeeld het geval zijn, indien als gevolg van het huwelijk of daaruit voortvloeiende verplichtingen de alimentatiegerechtigde ondanks de termijn van twaalf jaar onvoldoende mogelijkheden heeft 53 Artikel 1: 160 BW 54 Artikel 1:157 lid 5 BW 55 Kamerstukken II 1985/1986, 19295, 3, p. 1 56

Rb. Den Haag 24 mei 2005, EB 2005, 70

(16)

gehad om haar of zijn leven zo in te richten dat zij of hij in eigen levensonderhoud kan voorzien. 58 De Hoge Raad oordeelde ‘dat de enkele omstandigheid dat het ontbreken van verdiencapaciteit bij de alimentatiegerechtigde het gevolg is van arbeids-ongeschiktheid die is ontstaan na de echtscheiding, niet eraan in de weg dat de rechter die gezondheidstoestand of arbeidsongeschiktheid als factor in aanmerking neemt bij de beantwoording van de vraag of bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die meebrengen dat ongewijzigde handhaving van de termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de alimentatiegerechtigde kan worden gevergd’. 59

Indien na de ontbinding van het huwelijk een arbeidsongeschiktheid ontstaat kan dus alsnog de termijn van de alimentatieregeling worden verlengd.

3. Invloed van de emancipatie van de vrouw

3.1. Geschiedenis

Vóór 1971 was met betrekking tot de duur van het ontvangen van een onderhoudsvergoeding nog geen wettelijke regeling ontstaan. Er was een levenslange onderhoudsplicht welke voortvloeide uit de zorgplicht van artikel 1:81 BW. Door het huwelijk onstond er een lotsverbondenheid welk bij ontbinding van het huwelijk niet zonder meer eindigde.

Er was een achterliggende gedachte waarom echtgenoten volgens artikel 1:81 BW verantwoordelijkheid voor elkaar droegen. De man werd gezien als de kosthouder van het gezin en zorgde voor de inkomsten. Daartegenover zorgde de vrouw thuis voor het huishouden en voor de kinderen. Op deze manier werd de relatie eerlijk in stand gehouden. In de afgelopen eeuw is er veel veranderd in deze verhouding binnen het gezin, met name voor de positie van de vrouw. Dit heeft met zich mee gebracht dat er een verschuiving heeft plaatsgevonden in de zorgplichten van de vrouw en de man. Dit heeft op zijn beurt weer invloed gehad op de denkwijze over het ontvangen en de periode van het ontvangen van partneralimentatie. In dit hoofdstuk ga ik in op de ontwikkelingen die voor de vrouw in de afgelopen eeuw hebben plaatsgevonden en die invloed hebben gehad op hun positie binnen het huwelijk.

58

Rb. Amsterdam 9 januari 2008, RFR 2008, 59

(17)

In de negentiende eeuw werden vrouwen in veel Europese landen tijdens het huwelijk gezien als een ‘bezit’ van de echtgenoot. Zelfs van een vader indien zij nog niet gehuwd waren. Vrouwen werden soms zelfs beschouwd als ‘minderjarigen’, oftewel kinderen zonder rechten of verantwoordelijkheden. Hierdoor kregen zij toentertijd niet de kans om (belangrijke) beslissingen over hun eigen leven te nemen. 60

In de laatste jaren van de negentiende eeuw begonnen jonge, onafhankelijke vrouwen vragen te stellen bij conventionele ideeën over het huwelijk, seks en politieke rechten. De algemene aanvaarde ideeën van vrouwen als afhankelijk en passief, minderwaardig ten opzichte van hun broers en gehoorzaam aan hun echtgenoot werden verworpen. Het beeld van de ideale vrouw als onafhankelijk en actief, een vrouw die haar eigen beslissingen neemt werd gestimuleerd. Het huwelijk dat als een vernederende traditie werd gezien werd verworpen.

Aletta Jacobs was een van de eerste belangrijke vrouwen die zich hier hard voor maakte. Zij maakte zich vooral sterk voor hoger onderwijs voor vrouwen. In 1870 was zij de eerste vrouw die werd toegelaten tot de hogere school en vervolgens een universitaire studie succesvol heeft afgerond. Hierna werkte ze na haar promotie als huisarts en door haar functie als arts voldeed zij aan de loongrens die werd gesteld om te mogen stemmen in de politiek. Indirect heeft zij hiermee meteen de strijd voor het vrouwenkiesrecht gestimuleerd. Zij was dan ook de beroemdste Nederlandse vertegenwoordigster van de eerste feministische golf.61

De negentiende eeuw wordt als de eeuw van verandering gezien. Een van de grote veranderingen heeft betrekking op het kiesrecht voor vrouwen. Nieuw-Zeeland (sinds 1893) en Australië (sinds 1902) waren de enige landen waar vrouwen kiesrecht hadden. In 1903 is in Groot-Brittanië een vrouwenbeweging ontstaan, de Sociale en Politieke Vrouwenunie met de bijnaam ‘suffragettes’ die als doel hadden om in de Verenigde Staten de Amerikaanse Grondwet met betrekking tot het kiesrecht te veranderen. Vanaf 1915 gaven minstens 16 staten kiesrecht aan vrouwen. Na de Eerste Wereld oorlog in 1914 is deze beweging internationaal geworden. De chaos die door deze oorlog en revoluties was veroorzaakt, was de oorzaak van nieuwe mogelijkheden en rechten voor de vrouw. Door de oorlog raakten veel

60

Stearman 1999

61

(18)

vrouwen hun partner, en belangrijke kostwinner kwijt. Meer vrouwen moesten betaald werk zien te vinden. Voor de oorlog hadden vrouwen soms al banen als winkelmeisje, typiste, administratieve hulp, telefoniste en postkantoorbeambte. Door het tekort aan mannen raakten vrouwen ook aan het werk in het openbaar vervoer en in de industrie. Zij werden chauffeur, loodgieter, elektricien, technicus, politieagent, begrafenisondernemer, anderen werkten weer als verpleegster. Ondanks dat zij het werk van mannen deden, kregen zij veel minder loon en moesten zij ook het huishouden nog bijhouden.

Toen in november 1918 de vrede terug keerde was er ondertussen in diverse landen aan vrouwen het kiesrecht gegeven. Bij de grondwetwijziging in 1917 werd in Nederland het algemeen kiesrecht ingevoerd, hierbij werd het passief kiesrecht opengesteld voor zowel mannen als vrouwen. Het actief algemeen kiesrecht werd in eerste instantie alleen opengesteld voor mannen zij het dat de grondwet het ook mogelijk maakte dit uit te breiden naar actief algemeen kiesrecht voor vrouwen. Een paar jaar later, bij de Tweede Kamer verkiezingen van 1922, hadden vrouwen in Nederland voor het eerst het actieve kiesrecht.

Door de nieuwe en zichtbare functies die door vrouwen werden bekleed tijdens de oorlog zijn de diepgewortelde opvattingen van voor de oorlog veranderd. Desalniettemin werden veel mogelijkheden van tijdens te oorlog na de oorlog weer beperkt. Zo kwam in Groot-Brittanië een wet die vrouwen van veel banen uitsloot en het voor getrouwde vrouwen onmogelijk maakte een baan te krijgen bij de overheidsdienst, onderwijs en gezondheidszorg. De grote werkloosheid tijdens de economische crisis van de jaren 30 beperkte de mogelijkheden voor vrouwen nog meer. Zij gingen daardoor meer strijden om de erkenning van hun functie in de maatschappij als echtgenote en moeder in de maatschappij.

In 1939 begon de Tweede Wereld oorlog. Ook toen namen veel vrouwen de banen over van mannen.62 Ze werkten in de industrie, in de dienstensector of in de medische sector. In Duitsland werden zelfs jonge vrouwen geacht 6 maanden of een jaar in de Vrijwillige Arbeidsdienst te dienen als ‘werkmeisjes’ op boerderijen of in overheidsdiensten. In 1941, in Groot-Brittanië, werd de registratie van werk verplicht en werden ongehuwde vrouwen tussen de twintig en dertig opgeroepen voor verplichte burgerdienst. In het midden van 1942 was

(19)

80% van de getrouwde vrouwen werkzaam in het leger of de industrie. Er werden ploegendiensten georganiseerd zodat het voor vrouwen mogelijk was om parttime te werken. Ook kinderopvang werd geregeld. In 1945 kwam een einde aan de oorlog. Veel vrouwen werden weer ontslagen of kregen ‘vrouwenbaantjes’. Ongetrouwde vrouwen hadden ‘vrouwelijke’ banen en bij het trouwen werden zij geacht op te houden met betaald werk, huisvrouw te worden en hun leven te wijden aan hun echtgenoot en kinderen. Soms gingen zij, als de leeftijd van hun kinderen dat toeliet, parttime aan het werk. Echter, door het verlies van veel mannen in de oorlog, bleven veel vrouwen ongehuwd of weduwe.

In 1965 verdienden vrouwen in de Verenigde Staten bijvoorbeeld maar 60% van wat mannen verdienden voor dezelfde werkzaamheden. Dit omdat het huwelijk en het gezin als het ‘echte werk’ van vrouwen werd gezien. In 1995 deed de Verenigde Naties een onderzoek naar hoe goed vrouwen werden behandeld over de hele wereld. Met de maatstaf ‘seksegebonden ontwikkelingscijfer’, werden statistieken gemaakt van de gezondheid, het onderwijs en de levensstandaard van elk land. Er werd vastgesteld of vrouwen dezelfde kansen kregen als mannen op een lang en gezond leven, een goede opleiding en fatsoenlijke leefomstandigheden. Ondanks de hoge ontwikkelingscijfers in de westerse landen hadden vrouwen nog steeds met veel problemen te maken. Vooral met betrekking tot de arbeidsomstandigheden. Het combineren van moederschap met betaald werk was moeilijk, vooral wegens een tekort aan kinderopvang. Het maken van promotie was moeilijk vanwege het ‘glazen plafond’. 63

Deze omstandigheden maakte het voor vrouwen moeilijker om zelfstandig in hun eigen onderhoud te voorzien.

3.2. Handelingsonbekwaamheid

Vrouwen waren belangrijk voor het huishouden en de zorg voor kinderen. Dit bracht met zich mee dat als een vrouw werkte, zij verplicht was om na het trouwen ontslag te nemen bij haar werkgever zodat zij voor het gezin kon zorgen. Ze konden ook niet zomaar een overeenkomst sluiten zonder medewerking van de man en hadden zij nog geen stemrecht.

(20)

Met de wetswijziging in 195664 kwam hier verandering in. Vrouwen waren officieel niet meer handelingsonbekwaam en konden zelfstandig contracten afsluiten, zo ook arbeidscontracten. Toch gingen vrouwen hierdoor niet meteen aan het werk. Dit omdat alleen vrijwilligerswerk een realistische optie was. Parttime werken was toentertijd nog geen volledige mogelijkheid voor vrouwen. De gedachtengang dat een vrouw niet behoorde te werken wanneer haar echtgenoot een goed salaris verdiende omdat dat dan als schande en een teken van armoede zou worden gezien speelde ook een rol.

3.3. Economische zelfstandigheid

Ondanks dat het voor getrouwde vrouwen met kinderen moeilijk is om fulltime te werken en bij het streven naar een hogere functie het ‘glazen plafond’ een beperking vormt hebben in de afgelopen jaren wel veel positieve ontwikkelingen plaatsgevonden. De Eerste en Tweede Wereldoorlog en de de ontwikkelingen daarom heen hebben met zich meegebracht dat meer vrouwen werken en daardoor beter in staat zijn om financieel voor zichzelf te zorgen. Deze ‘economische zelfstandigheid’ is een belangrijk en vooral noodzakelijk kenmerk van de emancipatie. Een vrouw moet, met of zonder echtgenoot, financieel voor zichzelf kunnen zorgen. Dit wordt bereikt als een vrouw minstens 70% van het wettelijk minimumloon verdient met betaalde arbeid.65 Om dit te stimuleren is op Europees gebied het een en ander ontwikkeld. In 1975 is een Europese richtlijn66 gekomen waarin werd opgenomen dat mannen en vrouwen gelijk loon voor gelijk werk kregen. In 1976 nog een Europese richtlijn67 waarin werd opgenomen dat gelijke behandeling van mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt moest zijn. De Nederlandse overheid is de ontwikkelingen rond de ‘economische zelfstandigheid’ niet ontgaan. Op 18 mei 1977 verscheen de eerste kabinetsnota68 over het emancipatiebeleid van de Rijksoverheid. Hierin was het uitgangspunt het scheppen van voorwaarden, en het zo nodig stimuleren van veranderingsprocessen gericht op een grotere vrijheid van keuze voor vrouwen en mannen om alleen of samen met anderen vorm en inhoud aan hun leven te geven. In 1985 kwam het Beleidsplan Emancipatie69, sindsdien is de ‘economische zelfstandigheid’

64

Corry Tendeloo heeft als eerste feministe in de Tweede Kamer op 15 september 1955 een motie (motie Tendeloo) ingediend bij de Tweede Kamer voor het opheffen van de handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw. Deze motie werd aangenomen en tijdens het kabinet-Dress III in 1956 werd de handelingsonbekwaamheid voor vrouwen afgeschaft.

65 Tweede Kamerstukken 2012-2013, 30 420 nr. 180 66 Richtlijn 75/117/EEG 67 Richtlijn 76/207/EEG 68 Tweede Kamerstukken 1977-1978, 14496 nr. 2 69 Tweede Kamerstukken 1984-1985, 19052 nr. 2

(21)

een doel van de Nederlandse overheid geworden.70 Hedendaags werkt de overheid mee aan de ontwikkelingen van de vrouw op de werkvloer. Een streven van de overheid is om in de top van het bedrijfsleven 30% vrouwen aan te stellen.71 Hoe meer vrouwen een goede functie uitoefenen, hoe groter percentage vrouwen voldoen aan de economische zelfstandigheid. Door deze ontwikklingen zullen zij minder afhankelijk zijn van de man als kostwinnaar. Dit maakt dat de wederzijdse zorgplicht uit artikel 1:81 BW een andere verhouding krijgt.

3.4. Beleidsplan Emancipatie

Het kabinet wil de emancipatie niet alleen definiëren als een probleem van een achtergestelde groep maar wilde bereiken dat het verschil tussen de seksen als element in de maatschappelijke organisatie niet langer tot effect heeft, dat systematisch de feitelijke mogelijkheden voor de ene groep kleiner zijn dan voor de andere.

De hoofddoelstelling is dan ook: "Het bevorderen van de ontwikkeling in de huidige maatschappij, waarin het sekseverschil nog in zo grote mate is geïnstitutionaliseerd naar een pluriforme maatschappij, waarin ieder ongeacht sekse of burgerlijke staat de mogelijkheid heeft een zelfstandig bestaan te verwerven en waarin vrouwen en mannen gelijke rechten, kansen, vrijheden en verantwoordelijkheden kunnen realiseren."

Er zijn een aantal subdoelstellingen:

- Het verzekeren van gelijke rechten van vrouwen en mannen. Dit houdt in dat nieuwe wetgeving en een beleid wordt ontwikkeld die er op is gericht om de ongelijke behandeling weg te nemen en discriminatie te bestrijden;

- Het bereiken van structurele veranderingen waardoor sekseverschil niet langer een van de pijlers van de maatschappelijke organisatie vormt. De bedoeling is dat vrouwen meer invloedrijke functies gaan vervullen en mannen meer tijd en energie zullen besteden aan het huishouden en verzorgende arbeid in de privé-sfeer;

- Het doorbreken van beeldvorming in termen van mannelijkheid en vrouwelijkheid. Sinds de vrouwenbeweging is een van de zichtbare elementen van emancipatie-ontwikkelingen de groeiende bewustwording en het toegenomen inzicht van vrouwen in hun achtergestelde positie. En om dit een effectieve bijdrage te laten worden aan de maatschappelijke verandering moet dit proces worden versterkt. De overheid wil daarom

70

Tweede Kamerstukken 1984-1985, 19052 nr. 2

71

(22)

de vrouwenbeweging blijven ondersteunen. Daarnaast willen zij de beeldvorming beïnvloeden aangezien er over vrouwen een traditionele onderschikkende beeldvorming bestaat.

Na het onderzoek zijn in dit beleidsplan cijfers opgenomen vanuit het SCP, CBS, OESO en Volkstelling72 waaruit blijkt dat positieve ontwikkelingen hebben plaatsgevonden tussen 1970 en 1981. Bijvoorbeeld het aantal vrouwen tussen de 15 en 65 jaar, dat een baan buitenshuis heeft of ambieert is gestegen van 30% naar 38%. Het percentage aantal gehuwde vrouwen die een baan heeft of ambieert is verdubbeld. 45% Van de vrouwen beschikte over een eigen inkomen uit arbeid, sociale zekerheid of vermogen. 0,5% Had een beleidsvoerende of hoger leidinggevende functie. Het aantal vrouwen die minder dan 25 uur per week werken steeg van 22% naar 31%.

Hierna hebben zich ook positieve ontwikkelingen voorgedaan. Het CBS73 heeft in 2012 een onderzoek gedaan naar emancipatie in de periode van 2001 tot 2011. De beroepsbevolking bestaat in 2010 voor 44% uit vrouwen. Uit het onderzoek blijkt dat het aantal vrouwen tussen de 20 en 65 jaar die minder dan 12 uur per week werken gestegen is van 54% naar 64%. Het aantal vrouwen in hogere en wetenschappelijke beroepen betreft 43%, waarvan 29% een managersfunctie uitoefent. Het aantal vrouwen dat zich economisch zelfstandig kan noemen is gestegen van 45% naar 52%.

Uit dit onderzoek blijkt dat in alle categorieën een stijgende lijn is te zien. De economische zelfstandigheid is in 2011 52%. Dit houdt in dat meer dan de helft van de vrouwen momenteel voor zichzelf kan zorgen. Dit kan gezien worden als een sterkte vooruitgang.

3.5. Hedendaagse seksegelijkheid

Het beleidsplan emancipatie wordt nog steeds toegepast. Uit een onderzoek van de Rijksoverheid blijkt dat Nederland in de top 10 van de Gendergelijkheid lijst uit 2014 van de Verenigde Naties op nummer één staat. Dit houdt in dat de verschillen tussen Nederlandse

72 Tweede Kamerstukken 1984-1985, 19052 nr. 2, blz 74 t/m 80 73

Sociaal en Cultureel Planbureau Centraal Bureau voor de Statistiek Den Haagl, emancipatiemotor 2012, december 2012, blz 53 tot en met 75.

(23)

mannen en Nederlandse vrouwen kleiner zijn dan waar dan ook ter wereld.74 Er is hierbij rekening gehouden met moedersterfte, het aantal vrouwen in het parlement, opleidingsniveau en de arbeidsparticipatiegraad van de beroepsbevolking.

4. Hervorming van de partneralimentatieregeling

Doordat er cijfers zijn van de afgelopen jaren die goede ontwikkelingen laten zien in de vrouwenemancipatie is er ruimte voor verandering binnen de partneralimentatieregeling. Vrouwen laten zien dat zij streven naar een ‘economische zelfstandigheid’, welke ook door de maatschappij wordt bevordert en door veel vrouwen wordt behaald. Dit brengt met zich mee dat zij niet meer volledig afhankelijk zijn te van hun partner als eventuele kostwinnaar. Ook de overheid is het één en ander opgevallen en in 2012 en 2013 zijn door diverse partijen voorstellen ingediend.

4.1. Wetsvoorstel PVV

Op 21 juni 2013 heeft de heer Bontes, voormalig lid van de PVV het wetsvoorstel 33 31175 ingediend. Zijn doel was voornamelijk om de duur van de partneralimentatie te beperken. Dit voorstel is op 22 april 2014 door de Tweede Kamer verworpen76. Dit mede omdat het de niet-werkende ouderen uit een langdurig traditioneel huwelijk onevenredig treft en hij hielt nog vast aan de huidige rechtsgrond. Het voorstel was te beperkt vergeleken met het voorstel van de VVD, PvdA en D66, welke over hetzelfde onderwerp een uitgebreider voorstel hebben ingediend. Dit voorstel ligt nog bij de Tweede Kamer. Hier zal ik in de volgende paragraaf verder op in gaan.

4.2. Wetsvoorstel VVD, PvdA en D66 4.2.1. Het voorstel

Op 20 juni 2012 hebben Van der Steur van de VVD, Recourt van de PvdA en Berndsen van de D66 een initiatiefnota 33 312 77 ingediend. 78 Kort gezegd willen zij dat de partneralimentatie eerlijker, simpeler en korter wordt door onder andere de grondslag, de berekeningsmethode en de duur te veranderen. Voorts is contractsvrijheid een uitgangspunt, 74 http://www.rijksoverheid.nl/nieuws/2014/01/31/nederland-voert-internationale-ranglijst-m-v-gelijkheid-aan.html en http://hdr.undp.org/en/content/gender-inequality-index-gii 75 Kamerstukken II 2012/13, 33 311, nr 1-9 76 Http://www.eerstekamer.nl/wetsvoorstel/33311_initiatiefvoorstel_bontes 77 Kamerstukken II 2011/12, 33 312, nr 2 78 Http://www.eerstekamer.nl/kamerstukdossier/initiatiefnota_van_der_steur_2

(24)

wat inhoud dat in het notariële contract met huwelijkse- of partnerschapsvoorwaarden afspraken kunnen worden gemaakt over de partneralimentatieregeling. Vervolgens willen zij het mogelijk maken voor samenwoners om vrijwillig aan te sluiten bij deze regeling. En de afspraken moeten zowel positief als negatief kunnen afwijken van de wettelijke regeling.

De intitiatiefnota wilt vooral aandacht vragen voor het feit dat een economische onzelfstandige startpositie van de vrouw na de echtscheiding niet mag betekenen dat zij in deze afhankelijke positie blijft. Met de eventuele veranderingen wordt rekening gehouden met de zorgverdeling voor de kinderen, een langdurige afwezigheid van de arbeidsmarkt en een prikkel om weer zelfstandig op eigen benen te gaan staan. De onderhoudsplichtige draagt gedurende een langere periode een substantieel deel van zijn inkomen over. Daarom is er voor de onderhoudsgerechtigde geen prikkel om door middel van eigenkomen inkomsten en/of opleiding op enige termijn in het eigen onderhoud te voorzien. Verder is met het huidige systeem de partneralimentatie moeilijk te wijzigen. Om de partneralimenatieregeling redelijker te maken hebben ze in deze inititatiefnota onder andere de volgende voorstellen gedaan.

4.2.1.1 Grondslagen voor partneralimentatie

De partneralimentatieregeling kent momenteel twee grondslagen, voortdurende solidariteit en de huwelijks gerelateerde vermindering van de verdiencapaciteit. In de initiatiefnota willen ze deze beperken tot één grondslag: ‘compensatie voor de gedurende het huwelijk ontstane verlies aan verdiencapaciteit’. Dit houdt in dat de alimentatieregeling wordt gezien als een soort vergoeding, een compensatie voor de periode dat één van de partners geen of minder tijd aan hun carrière heeft kunnen besteden. De behoefte van alimentatiegerechtigde zal dan niet meer gerelateerd zijn aan het welstandsniveau tijdens het huwelijk. En het verlies van welstand na het huwelijk wordt in dit geval geaccepteerd. Het recht op alimenatatie ontstaat pas als gedurende het huwelijk geen betaald werk is verricht of als er na het huwelijk zorgverplichtingen resteren die niet evenredig zijn verdeeld.

(25)

4.2.1.2 Duur van de partneralimentatieregeling

In de nota is het voorstel om de maximale duur van twaalf jaar alimentatieverplichting na het huwelijk te verkorten. Er zal in de nieuwe regeling sprake zijn van een afbouw van de hoogte van de alimenatie omdat er van uit wordt gegaan dat de zorgtaak voor de kinderen afneemt naar mate deze ouder worden. Hiervoor is het volgende voorstel genoemd:

- Indien er sprake is van een huwelijk met een duur korter dan 3 jaar zonder kinderen is er geen recht op partneralimentatie.

- Bij een huwelijk langer dan 3 jaar zonder kinderen is er recht op alimentatie voor de duur van de helft van het huwelijk met een maximum periode van 5 jaar.

- Bij een huwelijk met kinderen, waarbij de zorg onevenredig is verdeeld is er recht op alimentatie totdat het kind de 12 jaar bereikt.

- Bij een huwelijk met kinderen, waarbij de zorg evenredig is verdeeld is er recht op alimentatie voor de duur van de helft van huwelijk met een maximum periode van 5 jaar. - Bij een huwelijk die langer heeft geduurd dan 15 jaar, waarbij alimentatiegerechtigde

gedurende huwelijk niet heeft gewerkt is er recht op alimentatie voor de duur van de helft van het huwelijk met een maximum periode van 10 jaar.

De optie om bij een huwelijk langer dan vijftien jaar een periode van tien jaar alimentatie in te voeren is een uitzondering op de regel. Dit omdat er nog steeds huwelijken zijn waarbij de ene partner jarenlang de zorg- en verzorgingstaak op zich heeft genomen, om de andere partner in staat te stellen in het inkomen te voorzien. Het is in zo’n geval moeilijk om de terugkeer in het arbeidsproces te bewerkstellingen en vaak is de partner al op leeftijd wat het extra moeilijk maakt. Het zou onredelijk zijn om daar een duur van vijf jaar voor in te voeren.

4.2.1.3 Contractsvrijheid

Volgens artikel 1:158 BW is het op dit moment mogelijk voor gehuwden en geregistreerd partners om vóór of na de beschikking tot echtscheiding zelf een overeenkomst op te stellen voor een partneralimentatieregeling. Partijen kunnen niet alleen een periode langer dan twaalf jaar overeenkomen maar ook een nihilbeding, welke inhoudt dat er geen partneralimenatie ontstaat na de echtscheiding. Echter is wel door de Hoge Raad bepaald dat een nihilbeding tussen partijen niet vóór het huwelijk kan worden overeengekomen.79

(26)

Met het nieuwe voorstel willen ze meer contractsvrijheid bewerkstelligen. Hiermee bedoelen zij dat met huwelijkse voorwaarden of een partnerschapsovereenkomst afgeweken kan worden van de wettelijke regeling. Dit houdt in dat de wettelijke regeling zowel positieve als negatieve afwijkingen toelaat. Tevens willen ze het voor samenwoners, ongeacht of er kinderen aanwezig zijn, mogelijk maken om vrijwillig aan te sluiten bij de wettelijke regeling.

4.2.1.4 Overige aanpassingen

Omdat de nieuwe wettelijke regelingen niet in alle uitzonderingen kunnen voorzien willen zij, om bepaalde onredelijke situaties te repareren, een wettelijke hardheidsclausule die kan worden toegepast door de rechter of eventueel andere deskundigen. Ook hebben ze voorgesteld om artikel 1:160 BW, waarbij een nieuwe partner invloed heeft op de partneralimentatie, te verwijderen. Dit omdat de alimentatieregeling is gebaseerd op een compensatie voor verlies op verdiencapaciteit tijdens het huwelijk en een situatie met een nieuwe partner doet niets af aan de betalingsverplichting. Een afkoop van de alimentatieregeling willen zij wettelijk mogelijk maken. En de huidige mogelijkheden voor een verlenging na de alimentatieperiode worden niet als wenselijk ervaren.

4.2.1.5. Huidige status

(27)

5. Het beeld over de gevolgen van echtscheiding in de Nederlandse samenleving

5.1. Onderzoek TNS NIPO80

Er is niet alleen een politieke onvrede met betrekking tot de partneralimentatieregeling. Ook is er gebleken dat er een maatschappelijke onvrede heerst. Hierover heeft TPS NIP in 2012 namens de vereniging van Familierecht Advocaten Scheidingsmediators (vFAS) een onderzoek gedaan genaamd ‘Scheiden in Nederland’. Een een aantal onderwerpen stonden centraal; het beeld van Nederland over scheiden, de ervaringen met een echtscheiding en de partner- en kinderalimentatie. Dit hoofdstuk beperkt zich specifiek tot de relevante onderwerpen met betrekking tot ‘partneralimentatie’ aankijkt.

Het onderzoek heeft plaats gevonden onder 1024 gescheiden Nederlanders en onder 987 Nederlanders die representatief zijn voor de Nederlandse bevolking van 18 jaar en ouder. Een deel van dit onderzoek is terug te vinden in de bijlage.

Uit dit onderzoek is gebleken dat de meerderheid van de gescheiden partners ouder is dan 40 jaar. Vrouwen nemen vaker dan mannen het initatief om te scheiden. Bij acht op de tien scheidingen zijn kinderen betrekking waarvan zich één derde nog in de basisschoolleeftijd bevindt. De dagelijkse verzorging van deze kinderen ligt voornamelijk bij de vrouw. Ze zijn de hoofverzorgende ouder of voeden de kinderen alleen op. Mannen zijn vaker de ouder met een beperkte zorgregeling. De meerderheid, en vooral vrouwen, vindt dat men er na de scheiding financieel op achteruit is gegaan. Vooral de mannen vinden de alimentatieduur van 12 jaar te lang. Op de vraag of partneralimentatie nog van deze tijd is wordt verschillende geantwoord. Een derde vindt van niet en een derde vindt van wel.

Uit dit onderzoek kan ik opmaken dat het voornameljk vrouwen zijn die na de scheiding de zorg voor zeer jonge kinderen dragen. Zij gaan voornamelijk op financieel gebied achteruit. De meerderheid was langer dan 5 jaar getrouwd en heeft in die periode tijdens de opvoeding van de kinderen geïnvesteerd in de carriére hun partner.

80 ‘Scheiden in Nederland 2012’, onderzoek uitgevoerd door TNS NIPO in opdracht van vFAS.

(28)

6. Rechtsvergelijkend onderzoek Duitsland

6.1. Inleiding

In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe in Duitsland de onderhoudsregeling wettelijk is geregeld. Eerst wordt een inleiding gegeven, vervolgens worden de rechtsgronden besproken, de hoogte van de alimentatie en de als laatste de duur van de alimentatieregeling. Wellicht kan de Duitse onderhoudsregeling een inspiratiebron zijn voor Nederland bij een eventuele aanpassing in de duur van de alimentatieregeling.

6.2. Het Duitse rechtsstelsel

Het rechtssysteem van Duitsland is federaal gestructureerd. De rechtspraak wordt uitgeoefend door federale rechtbanken en de rechtbanken van de 16 deelstaten. Het grootste deel van de rechtspraak valt onder de bevoegdheid van de deelstaten. Het Duitse rechtsstelsel is verdeeld in vijf onafhankelijke gespecialiseerde rechtsgebieden of bevoegdheden. De algemene

bevoegdheid, bevoegdheid voor arbeidszaken, algemene administratieve bevoegdheid, fiscale bevoegdheid en sociale bevoegdheid. Naast deze gespecialiseerde bevoegdheden is er de grondwettelijke bevoegdheid, die bestaat uit het Bundesverfassungsgericht (federaal grondwettelijk hof) en de Verfassungsgerichte der Länder (grondwettelijke hoven van de deelstaten).81

6.3. Ontwikkelingen binnen het Duitse rechtsstelsel

Het Duitse rechtsstelsel heeft zich ontwikkeld met betrekking tot de echtscheiding en

partneralimentatie. Net als in Nederland was ook in Duitsland de schuldvraag gekoppeld aan het echtscheidings- en alimentatierecht. Pas in 1977 verdween deze koppeling.

Vóór 1977 waren er verschillende echtscheidingsgronden welke waren gekoppeld aan de schuldvraag. Alleen scheiding wegens geestelijke stoornis en de feitelijke scheiding op grond van een wachtperiode van minstens drie jaar vielen niet onder de schuldvraag. Het toekennen van partneralimentatie was toentertijd hoofdzakelijk gekoppeld aan de procesrechtelijke positie van de echtgenoot in de procedure. Slechts de overwegend onschuldige partij had aanspraak op partneralimentatie.82 Bij gedeelde schuld kon wegens billijkheidsredenen een

81

https://e-justice.europa.eu/content_judicial_systems_in_member_states-16-de-nl.do?member=1

(29)

lager alimentatiebedrag toegekend worden.83 Indien helemaal geen schuld aanwezig was kon er wegens billijkheidsredenen alimentatie toegekend worden.84

Na 1977 werden de verschillende echtscheidingsgronden vervangen door één grond, het mislukken van het huwelijk, oftwel het beginsel van de duurzame ontwrichting van het huwelijk.85

Sinds de ontwikkelingen van 1977 is in de Duitse literatuur een debat gaande over de grondslagen van partneralimentatie.86 De Duitse wetgever stelde destijds dat de ‘nachehelice Solidarität’ oftewel de lotsverbondenheid of voortdurende solidariteit de enige grondslag van partneralimentatie is.87 Daarentegen laat het Duitse Bundesgerichtshof in een uitspraak zien dat de huwelijksgerelateerde vermindering van de verdiencapaciteit ook een rol speelt als grondslag van partneralimentatie.88 In Duitsland is er veel kritiek geuit op de voortdurende solidariteit als grondslag. Brudermüller stelt dat een recht op alimentatie slechts optioneel zou moeten zijn, indien de ex-echtgenoot niet kan voorzien in eigen levensonderhoud en dat dit ten grondslag moet liggen aan omstandigheden welke zijn veroorzaakt door het huwelijk.89 Volgens Metz zou de grondslag van voortdurende solidariteit niet leiden tot een rechtvaardige vergelijking tussen de economische belangen van beide echtgenoten omdat deze grondslag eigenlijk de belangen waarborgt van de financieel zwakkere partij die om alimentatie verzoekt.90 Deze grondslag is daarom ook moeilijk verenigbaar met het uitgangspunt dat iedere volwassene de plicht heeft om voor diens eigen onderhoud te zorgen.91 Verschillende auteurs zijn van mening dat de legitimatie van partneralimentatie gevonden moet worden in het vertrouwensbeginsel. Echtgenoten mochten er op vertrouwen dat het huwelijk levenslang zou duren.92 Er valt te zeggen dat in Duitsland geen uitgekristalliseerde algemene opvatting over de grondslagen van partneralimentatie bestaat.

83 Artikel 60 EheGesetz 84 Artikel 61 II EheGesetz 85 Artikel 1565 BGB 86 Brudemüller 2008, p. 9 e.v. 87 Bastian 1978, p.9; Bosch 1984, p. 1167 88 BGH 9 juni 1980, FamRZ 1980, 981 89 Brudermüller 2008, p.14 90 Metz 2005, p. 237 91 Metz 2005, p.174; Brudermüller, 2008, p. 8-9 92 Metz 2005, p.183 e.v.

(30)

In 2008 is het Duitse partneralimentatierecht hervormd.93 Het doel hiervan was om het alimentatierecht te vereenvoudigen, het belang van het kind te versterken en na de echtscheiding de verantwoordelijkheid voor het eigen levensonderhoud te vergroten.94 Zowel in Duitsland als in Nederland is de voortdurende solidariteit (lotsverbondenheid) tussen de gewezen echtgenoten de grondslag voor partneralimentatie.95 Volgens §1569 Bürgerliches Gesetzbuch is het de diens eigen verantwoordelijkheid om in het eigen onderhoud te voorzien. Pas als de ex-echtgenoot hier niet in kan voorzien is er een mogelijkheid voor toekennen van partneralimentatie. Het is niet meer afhankelijk van de procesrechtelijke positie van de echtgenoot in de procedure. In Duitsland is, anders dan in Nederland, geen algemene grond waarop partneralimentatie verzocht kan worden In de Duitse wetgeving worden zes verschillende maatstaven (onderhoudsgronden) voor het toekennen van partneralimentatie gegeven. Deze worden in de volgende paragraaf verder beschreven.

6.4. Maatstaven voor toekenning partneralimentatie

Het uitgangspunt in Duitsland is dat iedere gescheiden echtgenoot voor diens eigen onderhoud moet zorgen. Als iemand hier niet toe in staat is, heeft iemand jegens de ander een aanspraak op onderhoud.96 Er is geen algemene onderhoudsaanspraak zoals in Nederland maar een veelheid van gevallen waarop het verzoek van partneralimentatie kan worden gebaseerd. Het Duitse Burgerliches Gesetzbuch kent momenteel zes maatstaven voor het toekennen van partneralimentatie. Deze maatstaven zijn gebaseerd op de twee eerder genoemde fundamentele beginselen namelijk: de na-huwelijkse solidariteit en de vermindering van de verdiencapaciteit die het gevolg is van het huwelijk. De duur van de alimentatie is afhankelijk van de maatstaven waarop het recht wordt gebaseerd.

De eerste maatstaf komt voort uit artikel 1570 BGB en betreft de verzorging of opvoeding van een gemeenschappelijk kind. Een ex-echtgenoot heeft indien het geen betaald werk kan verrichten wegens de verzorging, recht op partneralimentatie totdat het kind drie jaar oud is. De zorgende ouder die een informele relatie heeft gehad kan aanspraak maken op deze alimentatie.97 Er zijn twee voorwaarden waar de verzorgende ouder aan moet voldoen. 93 BGBI. 2007 I S. 2189 94 BT-Drucks 16/1830, p.1 95 BGH 9 juni 1980, FamRZ 1980, 981 96 Artikel 1569 lid 1 en 2 BGB 97 Artikel 1615 lid 1 BGB

(31)

Allereerst moet het gaat om een ‘gemeenschappelijk kind. Hieronder vallen alleen uit het huwelijk geboren en geadopteerde kinderen. Daarnaast moet de andere ouder met de zorg voor het gemeenschappelijk kind hebben ingestemd of de rechter heeft beslist dat de zorgende ouder met eenhoofdig gezag is belast. En het kind moet daadwerkelijk behoefte hebben aan zorg.

Na verloop van drie jaar wordt verwacht dat de ouder weer aan het werk gaat tenzij dit kennelijk onredelijk is.98 Er is dan sprake van een uitzonderingsregeling. Wanneer het kind ouder dan drie jaar is kan de ouder nog steeds om alimentatie verzoeken als er sprake is van zorg wegens ziekte of gebreken.99 Er is verlening mogelijk op grond van individuele omstandigheden maar er wordt dan meestal wel verwacht dat de ouder parttime gaat werken.100

De tweede maatstaf komt voort uit artikel 1571 BGB en betreft ouderdom. Wanneer bij het wegvallen van de verzorging en opvoeding van het kind of bij het wegvallen van alimentatie wegens ziekte of werkloosheid er van de echtgenoot niet meer kan verwacht worden dat op haar/zijn leeftijd nog betaald werk wordt verricht. Daarnaast moet de onderhoudsgerechtigde ondanks het pensioen ten gevolge van het huwelijk en de taakverdeling daarin beschikken over een gering inkomen.101 Er is geen exacte leeftijdsgrens maar de pensioenleeftijd wordt als ondergronds beschouwd.102

De derde maatstaf komt voort uit artikel 1572 BGB en betreft ziekte. Een uit het huwelijk voortvloeiende ziekte of gebrek van de onderhoudsgerechtigde die de arbeidsmarktparticipatie uitsluit of beperkt kan een grond zijn voor toewijzing van alimentatie. Deze kan slechts worden toegewezen indien de onderhoudsgerechtigde geen aanspraak heeft op alimentatie voor de verzorging van een minderjarig kind103, scholing104, werkloosheid105 of onvoldoende inkomsten106. Deze alimentatie wordt eigenlijk gezien als vorm een nadeelcompensatie.

98 Artikel 1615 I BGB 99 BGH 17 maart 2010, NJW 2010, 1665 100

BGH 18 maart 2009, XII ZR 74/08; BGH 27 mei 2009, XII ZR 111/09; BGH 17 juni 2009, XII ZR 102/108

101

BGH 17 mei 2009, XII ZR 111/09

102

BHH 7 maart 2012 XII ZR 145/09 onder verwijzing naar BGH 3 februari 1000 XII ZR 146/97, FamRZ 1999, 708

103 Artikel 1570 BGB 104 Artikel 1575 BGB 105 Artikel 1573 I BGB 106 Artikel 1673 II BGB

(32)

De vierde maatstaf komt voort uit artikel 1573 I BGB en betreft werkloosheid of niet volledig in eigen levensonderhoud kunnen voorzien. Indien de echtgenoot geen passend werk heeft kunnen vinden na de scheiding kan hij alimentatie verzoeken. Daarvoor is wel nodig dat hij of zij voldoende inspanning heeft verricht. Voor het oordeel of er sprake is van passend werk wordt onder andere gekeken naar de gevolgde opleiding, de persoonlijke vaardigheden, eerder verrichte werkzaamheden, de gezondheid, de leeftijd van de onderhoudsgerechtigde en de huwelijksduur en de periode van de verzorging en opvoeding van de kinderen.107

De vijfde maatstaf komt voort uit artikel 1573 II BGB en betreft het beginnen of voortzetten van een opleiding, bijscholing of omscholing. De echtgenoot met onvoldoende verdiencapaciteit kan eventueel aanspraak maken op ‘Aufstockungsunterhalt’. Dit betreft het verschil tussen het eigen inkomen en het inkomen dat nodig is om geheel in het eigen levensonderhoud te voorzien. In beginsel wordt dit wel in hoogte en duur beperkt.108 Hier spelen de omstandigheden een grote rol. Er wordt gekeken welke nadelen voortvloeien uit het huwelijk en in welke mate deze hebben geleid dat de onderhoudsgerechtigde niet in eigen onderhoud kan voorzien. Daarnaast wordt er ook gekeken of er een opleiding is genoten tijdens het huwelijk welke toentertijd niet kon worden afgerond, zodat deze na het huwelijk alsnog kan worden voortgezet. De kansen op de arbeidsmarkt worden hierbij als uitgangspunt genomen, leeftijdsgrenzen spelen hier in beginsel geen rol.

De zesde en laatste maatstaf komt voort uit artikel 1576 BGB en betreft andere zwaarwegende gronden, waardoor niet-toekenning buitengewoon onbillijk kan zijn. Hier gaat het er om dat indien er wegens gewichtige redenen van de verzoekende echtgenoot niet kan worden verwacht dat hij betaald werk verricht en indien het daarbij gezien de belangen van beide partijen grof onbillijk zou zijn dat deze ook geen alimentatie zou ontvangen, het verzoek voor partneralimentatie kan worden toegewezen. Bij gewichtige redenen moet er worden gekeken naar omstandigheden als opgenomen in de artikelen 1570 tot 1575 BGB, als ziekte, ouderdom en de verzorging van een gemeenschappelijk kind.

107 Artikel 1574 BGB

108

BGH 12 april 2006 XII ZR 240/03, NJW 2006, 2401 en bijvoorbeeld BGH 27 mei 2009, XII ZR 111/08 en BGH 14 oktober 2009, XII ZR 146/08

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Niet dat dit op een wijze van heerschappij voeren moet worden beleefd, maar door de liefde mag en moet men zich aan elkaar geven!. Hiervoor is een instelling

Kunt voor al uw vroegere banen en functies aangeven, welk jaar u met deze baan begon, welk jaar u met deze baan bent gestopt, en wat voor werk u deed. Tevens vragen wij om aan te

van een andere gemeente eigen trouwambtenaar (Babs voor 1 dag)... Melding voorgenomen

Geboortedatum en -plaats : Datum en plaats voltrekking : Datum en plaats ontbinding : Overige relevante gegevens : aanstaande echtgenoot 1 (zoals eerder ontbonden

Een trouwambtenaar voor één dag wordt door de gemeente Peel en Maas niet betaald voor het voltrekken van het huwelijk of geregistreerd partnerschap.. De kosten voor het huwelijk of

Deze gegevens zullen worden bewaard in een computerbestand en worden enkel gebruikt voor zover ze voor het onderzoek en de behandeling van het dossier nodig en

Drie of vier maanden voor het huwelijk neemt de pastoraal werker, of de priester of diaken die het huwelijk zal inzegenen, contact met u op, om de viering met u voor

Er wordt een voorganger aangesteld, maar de huwelijkspartners kunnen ook kiezen voor een bevriend priester of diaken.. In dit geval moeten zij wel – en dit reeds bij de aanvraag