• No results found

The Chronic Sleep Reduction Questionnaire : behouden of vervangen?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "The Chronic Sleep Reduction Questionnaire : behouden of vervangen?"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

F

ACULTEIT DER

M

AATSCHAPPIJ

-

EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN Graduate School of Childhood Development and Education

The Chronic Sleep Reduction Questionnaire

Behouden of vervangen?

Masterscriptie Orthopedagogiek

Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam

Student: M. Stevens (5615720) Begeleider: dhr. dr. S. Broersen

Tweede beoordelaar: dhr. prof. dr. F.J. Oort dhr. dr. G.J.A. Garst Amsterdam, juli, 2014

(2)

Inhoudsopgave Abstract blz. 2 Inleiding blz. 3 Methode blz. 9 Resultaten blz. 12 Discussie blz. 26 Literatuurlijst blz. 33

(3)

The Chronic Sleep Reduction Questionnaire: Retain or replace? Abstract

The aim of the present study was to investigate how the chronic sleep reduction questionnaire (CSRQ) can be adjusted to enhance the predictive validity, without affecting the reliability. Supplementary items for the CSRQ were formulated, partly based on a literature study. A questionnaire was constructed, containing these items, the CSRQ, demographic data, school results and school functioning, and 461 adolescents completed this questionnaire. The results showed that the ‘new’ CSRQ, with new items for the subscale Irritation and the new subscale Cognitive, will contribute positively to the prediction of the average school grade, and will also enhance the reliability of the total CSRQ. However, the results of this study were not convincing enough to recommend the replacement of the current CSRQ by the ‘new’ CSRQ, at least not without further investigation.

De chronisch slaaptekort vragenlijst: Behouden of vervangen? Samenvatting

Het doel van dit onderzoek was nagaan hoe de chronisch slaaptekort vragenlijst (CSRQ) zo kan worden aangevuld dat de verbeteringen bijdragen aan de predictieve validiteit, met behoud van de betrouwbaarheid. Allereerst heeft er literatuurstudie plaatsgevonden naar omissies in de CSRQ, om vervolgens aanvullende items voor de CSRQ te verzinnen. Een vragenlijst werd samengesteld met onder andere die items, de CSRQ, demografische gegevens, schoolcijfers en het functioneren op school, en die werd ingevuld door 461 adolescenten. Uit de resultaten blijkt dat de ‘nieuwe’ CSRQ met nieuwe items voor de subschaal Irritatie en toegevoegde subschaal Cognitief ervoor zorgt dat de voorspellende waarde voor wat betreft het gemiddelde schoolcijfer omhoog gaat en de betrouwbaarheid van de totale CSRQ stijgt. Toch zijn de resultaten van dit onderzoek niet zo overtuigend dat de huidige CSRQ kan worden vervangen door de nieuw voorgestelde CSRQ. Hiervoor zal tenminste nog uitgebreid vervolgonderzoek nodig zijn.

(4)

Inleiding

Slaap in het algemeen

Slaap is een belangrijk deel van het leven en essentieel om te kunnen overleven (Dahl, 1999). Slaap is een periode van inactiviteit, waarbij het lichaam tot rust komt. De slaap regulatie verloopt via het ‘two-process model of sleep’ van Borbely (1982). Volgens dit model is er een slaap-waak afhankelijk homeostatisch proces. Dit houdt in dat de slaapbehoefte toeneemt naar mate men langer wakker is en afneemt naar mate men langer slaapt. Oftewel: des te langer iemand wakker is hoe meer behoefte hij of zij krijgt aan slaap. Dit wordt de slaapschuld genoemd (Millman, 2005). Het bovengenoemde homeostatische proces interacteert met het circadiane proces. Onder het circadiane proces wordt het dag- en nachtritme verstaan. Dit ritme wordt gestuurd door een hersenkern, en dit wordt ook wel de biologische klok genoemd. Daarbij wordt men tijdens de avond en nacht slaperig, terwijl men overdag juist wakker en waakzaam is.

Tijdens de slaap kunnen een aantal verschillende toestanden worden onderscheiden, die in een cyclische proces doorlopen worden. De slaapcyclus kan worden onderverdeeld in de non-REM slaap en in de non-REM slaap. non-REM staat voor rapid eye movements oftewel voor snelle oogbewegingen. De non-REM slaap kan in 4 slaapstadia worden verdeeld. In het eerste slaapstadium is er sprake van lichte slaap, geringe spieractiviteit en trage oogbewegingen. Binnen dit stadium wordt men makkelijk wakker, men schommelt namelijk tussen slapen en waken. Het tweede slaapstadium is een diepere slaap en er vindt een vertraging van de hersenactiviteit plaats. In stadia drie en vier vinden er geen oogbewegingen meer plaats. Stadia drie en vier worden ook wel de diepe slaap genoemd. De REM slaap vormt het vijfde slaapstadium. Dit stadium wordt gekenmerkt door snelle oogbewegingen (rapid eye

movements), minimale spieractiviteit en in dit stadium wordt er het meest gedroomd.

Gedurende een nacht wisselen non-REM slaap en REM slaap elkaar af. Eén zo’n cyclus duurt in zijn geheel ongeveer anderhalf uur (Hofman & Meijer, 2008).

Slaap en chronisch slaaptekort tijdens de adolescentie

Slaap is van belang voor de ontwikkeling tijdens de adolescentie.De manier waarop adolescenten slapen beïnvloedt het vermogen om na te denken, het gedrag en het gevoel gedurende de dag (Wolfson & Carskadon, 1998). Volgens Carskadon en Acebo (2002) hebben adolescenten gemiddeld 9,2 uur slaap per nacht nodig om optimaal te kunnen functioneren. Toch slaapt meer dan negentig procent van de jongeren onder de achttien jaar minder dan negen uur per dag (Loessl, Valerius, Kopasz, Hornyak, Riemann &Volderhozer,

(5)

2008). Een adolescent die minder slaapt dan zijn slaapbehoefte of slecht slaapt kan een chronisch slaaptekort opbouwen (Meijer, 2008). Hoewel het afhankelijk is van de

slaapbehoefte, leidt het herhaaldelijk krijgen van zes of minder uur slaap per nacht doorgaans tot een chronisch slaaptekort. Dit komt bij 20 procent van de adolescenten alleen

doordeweeks voor en bij 10 procent zowel doordeweeks als in het weekend (Roberts, Roberts & Duong, 2009).

Oorzaken van chronisch slaaptekort bij adolescenten

De oorzaken worden verondersteld te bestaan uit een combinatie van interne en externe factoren (Moore & Meltzer, 2008). Gedurende de adolescentie vinden er veel veranderingen plaats in slaappatronen. Er kan slaaptekort ontstaan door de hormonale veranderingen tijdens de puberteit waardoor het slaap/waak ritme verandert of er kan slaaptekort ontstaan door een specifieke slaapstoornis. Dit zijn interne factoren. Voorbeelden van externe factoren zijn omgevingsfactoren zoals late naschoolse activiteiten en de scholen die erg vroeg beginnen. Hieronder zullen de interne en externe factoren verder worden uitgewerkt.

Interne factoren

Uit onderzoek van Carskadon (1990) is gebleken dat adolescenten fysiologisch gezien meer slaap nodig hebben dan kinderen. Na evenveel uren slaap, zijn kinderen overdag minder slaperig dan adolescenten. Adolescenten hebben dus een grotere slaapbehoefte dan kinderen (Carskadon, 1990).

Melatonine is een hormoon dat geproduceerd wordt in de hersenen wanneer het donker wordt. Dit hormoon zorgt ervoor dat je slaperig wordt. (Moore & Meltzer, 2008) Het hormoon melatonine wordt in de puberteit pas laat op de avond afgegeven waardoor de adolescenten later op de avond slaperig worden en de adolescenten dus later op de avond in slaap vallen. Doordat de adolescenten later inslapen verschuift ook de ideale wektijd. Het circadiane ritme verandert daardoor.

Naast bovenstaande, algemene problematiek, zijn er nog andere interne factoren die van invloed kunnen zijn op het slaaptekort. Er zijn namelijk specifieke slaapproblemen die bij subgroepen adolescenten optreden, ook wel slaapstoornissen genaamd. Dit zijn ongewone gedragingen tijdens het slapen bijvoorbeeld slaapwandelen, bedplassen, tandenknarsen. De prevalentie van alle slaapstoornissen samen bij adolescenten ligt tussen de 10% en de 33% (Meijer, Reitz, Dekovic, Van den Wittenboer & Stoel, 2010). Deze slaapstoornissen kunnen leiden tot minder slaap, maar hoeven niet per definitie te leiden tot slaaptekort (Moore & Meltzer, 2008).

(6)

Externe factoren

Vergeleken met vroeger zijn er tegenwoordig extra omgevingsfactoren die een bijdrage leveren aan het ontstaan van slaaptekort. Adolescenten zijn vaak nog vlak voor het slapen bezig op de computer of tv aan het kijken. Sommigen drinken laat op de avond nog cafeïne houdende drankjes en houden hun telefoon aan tijdens het slapen. Deze omgevingsfactoren kunnen er voor zorgen dat vergeleken met vroeger veel adolescenten ’s avonds moeilijker in slaap vallen en ’s nachts wakker worden (Moore & Meltzer, 2008).

Volgens Millman (2005) neemt naar mate een adolescent ouder wordt de slaapduur in het algemeen af, want de adolescent gaat vaak later naar bed, maar moet nog steeds even ‘vroeg’ opstaan. De adolescent heeft echter wel zo’n 9 uur slaap per nacht nodig. Wat bijdraagt aan de steeds latere bedtijden is het feit dat er veel activiteiten zijn voor adolescenten die zich ’s avonds afspelen. Hierbij kan er gedacht worden aan het maken van huiswerk, sport, culturele activiteiten en het afspreken met vrienden en vriendinnen. Ook verschilt het slaappatroon van veel jongeren doordeweeks erg van het slaappatroon in het weekend. Dit wordt een ‘sociale jetlag’ genoemd. In het weekend gaan veel jongeren namelijk laat naar bed, maar kan er vaak ook worden uitgeslapen. Dit heeft als gevolg dat adolescenten doordeweeks lastiger in slaap vallen. Al met al kan er gesteld worden dat veel adolescenten gedurende een week al heel wat slaaptekort oplopen en dit door de onregelmatige slaapduur en bedtijden in het weekend niet minder wordt (Millman, 2005).

Wat zeker niet vergeten mag worden is dat de invloed van ouders tijdens de adolescentie flink afneemt. Naarmate de adolescent ouder wordt, krijgen de ouders steeds minder invloed op hoe laat de adolescent gaat slapen en hoe laat de adolescent opstaat. Ouders kunnen het

slaaptekort dat de adolescent soms opbouwt lastig voorkomen.(Ferber, 1996)

Gevolgen van chronisch slaaptekort

Chronisch slaaptekort komt veel voor bij adolescenten en jong volwassenen en kan veel negatieve gevolgen hebben voor het dagelijks functioneren, de gezondheid en de veiligheid van de adolescenten en jong volwassenen (Millman, 2005). Zo kan chronisch slaaptekort op de langere termijn resulteren in ernstige psychologische problemen zoals gedragsproblemen, slecht emotioneel welzijn, verslechterd cognitief functioneren en verslechtering van het functioneren op school (Curcio, Ferrara & De Gennaro, 2006). Deze problemen zullen hieronder verder worden toegelicht.

Chronisch slaaptekort leidt soms tot externaliserende problematiek zoals agressief en antisociaal gedrag (Liu & Zhou, 2002). Uit onderzoek van Wong, Brower, Nigg en Zucker

(7)

(2010) is gebleken dat er een samenhang is tussen slaaptekort en middelenmisbruik. Ook internaliserende problematiek is soms het gevolg van chronisch slaaptekort. Uit onderzoek van Frederiksen, Rhodes, Reddy en Way (2004) is gebleken dat adolescenten die minder uren slapen, minder zelfvertrouwen hebben, lagere cijfers halen en vaker symptomen van

depressiviteit en angst vertonen dan adolescenten die meer uren slapen. Hofman en Steenhof (1997) geven aan dat er een verband bestaat tussen de schoolprestaties en de slaapkwaliteit. Een logisch gevolg van chronisch slaaptekort is slaperigheid overdag. Dit kan nadelige gevolgen hebben voor het dagelijks leven van adolescenten. Chronisch slaaptekort heeft een negatieve invloed op het executief functioneren, het geheugen, de alertheid en de

aandachtspan (Moore & Meltzer, 2008). Deze factoren dragen bij aan het slechtere academisch presteren. Adolescenten met chronisch slaaptekort halen lagere cijfers dan adolescenten zonder chronisch slaaptekort (Millman, 2005).

Chronic Sleep Reduction Questionnaire (CSRQ)

Uit de vorige alinea’s blijkt dat de gevolgen van chronisch slaaptekort aanzienlijk kunnen zijn. Daarom is er een meetinstrument nodig dat chronisch slaaptekort kan vaststellen. Volgens Meijer (2008) wordt er bij de meting van een chronisch slaaptekort met behulp van slaapduur geen rekening gehouden met de slaapbehoefte van een persoon. Vandaar dat de chronisch slaaptekort vragenlijst (CSRQ) is ontwikkeld (Meijer, 2008). Deze vragenlijst bestaat uit de volgende 4 subschalen: Slaaptekort, Irritatie, Energieverlies en Slaperigheid. Bij de subschaal ‘Slaaptekort’ horen items als: ‘Heb je ’s morgens moeite met opstaan?’ en ‘Ben je gelijk wakker als je gewekt wordt?’. De tweede subschaal is ‘Irritatie’, met de volgende voorbeelditems: ‘Als ik te weinig slaap, maak ik sneller ruzie’ en ‘Vinden anderen dat je boos reageert als ze iets aan je vragen of iets tegen je zeggen?’. ‘Energieverlies’ wordt bijvoorbeeld met de volgende items gemeten: ‘Wanneer je op school bent, voel je je dan uitgeslapen?’ en ‘Ik ben actief overdag’. De laatste subschaal, ‘Slaperigheid’, behelst onder andere de

volgende items: ‘Voel je je overdag slaperig?’ en ‘Moet je vaak gapen overdag?’. Bij elk item zijn er drie antwoordmogelijkheden, en van de adolescent wordt verwacht dat hij of zij het antwoord dat het best bij hem of haar past uitkiest. Vanwege het belang van slaaptekorten, en gedegen onderzoek naar dit onderwerp, is het wetenschappelijk gezien belangrijk dat er kritisch gekeken wordt naar de CSRQ. Misschien kan met enkele toevoegingen worden bijgedragen aan een toename van de predictieve validiteit van de CSRQ, met behoud van de betrouwbaarheid. Uit een vergelijking van de inhoud van de CSRQ met de literatuur moet

(8)

blijken of deze subschalen alle belangrijke aspecten / symptomen van chronisch slaaptekort van adolescenten bevatten.

Dahl (1999) heeft een artikel geschreven waarin er een overzicht gegeven wordt van de reeds bekende wetenschappelijke en klinische informatie over de gevolgen van chronisch

slaaptekort. In dit artikel wordt er voornamelijk ingegaan op de link tussen slaaptekort en emotie regulatie. Volgens Dahl (1999)zijn er 4 soorten gevolgen van chronisch slaaptekort. Ten eerste is er ‘Sleepiness’, oftewel slaperigheid. Dit wordt als het meest directe gevolg van slaaptekort gezien. Slaperigheid kan als gevolg hebben dat de adolescent moeite heeft met opstaan en dat de adolescent vaak op school in slaap valt. Hierdoor ontstaan er vaak

conflicten met ouders en leraren. De combinatie van slaperigheid en het deelnemen aan het verkeer, besturen van machines of andere bezigheden die waakzaamheid vragen kunnen ernstige consequenties hebben. Ten tweede is er ‘Tiredness’, oftewel een gevoel van

vermoeidheid en het minder gemotiveerd zijn om bepaalde doelen te behalen. Taken die een planning of strategie vereisen, of in bepaalde stappen moeten worden uitgevoerd, zijn lastiger uit te voeren wanneer men moe is. Deze taken worden namelijk verwerkt in de prefrontale cortex. De prefrontale cortex is erg gevoelig voor slaaptekort. Ten derde kan er sprake zijn van ‘Emotional changes’. Hiermee wordt bedoeld dat slaaptekort negatieve effecten kan hebben op het onder controle houden van stemmingen. Er is een grotere variatie in emotionele stemmingen. Sneller geïrriteerd raken, humeurigheid en een lage tolerantie voor frustraties hebben zijn de meest voorkomende symptomen bij adolescenten met slaaptekort. Ten vierde kunnen er ‘Changes in attention and performances’ optreden, waarbij de adolescent moeite heeft om zijn aandacht bij taken te houden. De adolescent met een chronisch slaaptekort dwaalt eerder af bij simpele taken en heeft moeite bij het uitvoeren van meerdere taken tegelijk. Ook worden er bij een slaaptekort soms symptomen van ADHD (attention deficit/hyperactivity disorder) waargenomen.

Er kan worden nagegaan of aan bovenstaande soorten gevolgen aandacht wordt besteed in de CSRQ (bijvoorbeeld of er items staan in de CSRQ die gerelateerd zijn aan veranderingen in aandacht en prestaties en over emotionele veranderingen). Slechts één jaar voor het artikel van Dahl (1999) is gepubliceerd, werd het artikel van Wolfson en Carskadon gepubliceerd (1998) en dat is waarschijnlijk de reden dat het volgende onderzoek niet in het artikel van Dahl (1999) is opgenomen. Volgens Wolfson en Carskadon (1998) beïnvloedt de hoeveelheid slaap die adolescenten krijgen naast de gevoelens en het gedrag gedurende de dag ook de mogelijkheid om na te denken. Vaak kunnen het slaaptekort en de gevolgen elkaar wederzijds beïnvloeden en daardoor elkaar weer versterken. Deze bevindingen komen grotendeels

(9)

overeen met de aspecten die Dahl (1999) in zijn artikel noemt.

Verder geeft Millman (2005) aan dat als een persoon slaperig is, deze persoon minder alert is. Slaperige personen maken vaker fouten. De cognitieve capaciteiten vertragen, waardoor de kans op het maken van fouten groter wordt. Slaperige personen beginnen de taak goed, maar naarmate de taak langer duurt ontstaat er een grotere kans op fouten en ongelukken. Dit komt overeen met de aspecten ‘Sleepiness’ en ‘Changes in attention and performances’ die Dahl noemt in zijn artikel. Dahl spreekt alleen ook nog over het feit dat slaaptekort invloed heeft op het uitvoeren van complexere taken. Men heeft meer moeite met de aandacht bij taken houden wanneer er meerdere dingen tegelijk gebeuren. Uit een ander onderzoek komt naar voren dat op de langere termijn slaaptekort de academische prestaties beïnvloedt. Adolescenten in de Verenigde Staten blijken lagere cijfers te halen door slaaptekort (Moore & Meltzer, 2008). Slaapkwaliteit en slaapduur zijn sterk gerelateerd aan de leercapaciteit en de academische prestaties van de leerlingen. Slaapgewoonten correleren hoog met academische prestaties. Leerlingen met meer uren slaap, die eerder naar bed gaan en het verschil tussen het uren slaap doordeweeks en in het weekend zo klein mogelijk houden, halen hogere cijfers. (Curcio et.al., 2006). Ook in het huidige onderzoek zullen symptomen van een slaaptekort, zoals gemeten met de CSRQ, worden gerelateerd aan academische prestaties en het functioneren op school.

Doelstelling onderzoek

De hoofdvraag die centraal staat is: Hoe kan de CSRQ zo aangevuld worden dat de

verbeteringen bijdragen aan de predictieve validiteit, met behoud van de betrouwbaarheid?

Met als deelvragen: 1. Welke onderwerpen / dimensies zijn er volgens de literatuur belangrijk wanneer het gaat om chronisch slaaptekort? 2. Leveren de items en/of schalen van de CSRQ alle informatie wat betreft die dimensies op of ontbreekt er nog informatie? 3. Welke items zouden er kunnen worden toegevoegd aan de CSRQ over die ontbrekende informatie? 4. Voegen deze aanvullende items iets toe aan de CSRQ bij de voorspelling van mogelijke gevolgen van een chronisch slaaptekort? Met de mogelijke gevolgen worden het functioneren op school en de behaalde cijfers bedoeld. 5. Wat is de betrouwbaarheid van de ‘oude’ CSRQ, en van de ‘nieuwe’ CSRQ met de hier voorgestelde toevoegingen?

Verwacht wordt dat er nog wat items kunnen worden toegevoegd aan de CSRQ die een extra bijdrage leveren aan de voorspelling van de gevolgen van een chronisch slaaptekort. Uit de literatuur blijkt dat er veel dimensies zijn die samenhangen met chronisch slaaptekort. De verwachting is dat de CSRQ en de subschalen niet met al deze dimensies een even grote samenhang vertonen. De toegevoegde items zullen moeten bijdragen aan een toename van de

(10)

predictieve validiteit, terwijl de betrouwbaarheid van de vragenlijst zoveel mogelijk behouden dient te blijven. Het doel van dit onderzoek is de CSRQ zodanig aan te passen dat de

symptomen van slaaptekort beter gemeten kunnen worden en dat de gevolgen van slaaptekort beter voorspeld kunnen worden door middel van de nieuwe, aangepaste CSRQ.

Methode

Literatuurstudie met betrekking tot deelvraag 1,2 en 3:

Deelvraag 1, 2 en 3 kunnen worden beantwoord met behulp van literatuur over chronisch slaaptekort en slaap bij adolescenten. Er is literatuur gevonden over hoe chronisch slaaptekort gemeten wordt, over het ontstaan en de gevolgen van chronisch slaaptekort. Met deze

verkregen informatie kan er inzicht worden verkregen in wat er eventueel nog zou kunnen worden toegevoegd aan de CSRQ.

Vervolgens kan er samen met Anne Marie Meijer, Annette van Maanen en Julia Dewald gebrainstormd worden over de potentiële nieuwe items. Deze items moeten zo geformuleerd worden dat deze een goede aanvulling zouden kunnen zijn op de huidige CSRQ. De items moeten verder zo geformuleerd zijn dat ze duidelijk en makkelijk te begrijpen zijn voor adolescenten.

Voordat de items kunnen worden toegevoegd aan de vragenlijst moesten ze eerst nog gecheckt worden door een methodoloog. Na goedkeuring van de methodoloog kunnen ze worden toegevoegd aan de vragenlijst.

Onderzoeksdesign met betrekking tot deelvraag 4 en 5:

Participanten en Procedure:

De doelstelling is om de vragenlijsten door ongeveer 1000 participanten te laten invullen. De potentiële participanten zijn geworven door middel van het benaderen van middelbare scholen. Hierbij maakte het niet uit wat het niveau is van de middelbare scholieren, maar de leeftijd is wel belangrijk. Het onderzoek gaat namelijk over adolescenten (12-18 jaar). Wanneer een middelbare school open stond voor het onderzoek, ontving die school een informatiebrief zodat de leiding van de school en de ouderraad op de hoogte waren van het onderzoek. Door middel van een brief werden de ouders en leerlingen geïnformeerd. Vervolgens werd er bij de scholen langsgegaan om flyers uit te delen en in de klassen iets over het onderzoek te vertellen. Uiteindelijk konden de leerlingen die wilden meewerken aan dit onderzoek de vragenlijst online invullen. Het aantal participanten bleek al erg snel tegen te

(11)

vallen, vandaar dat er uiteindelijk ook via bijvoorbeeld contacten bij sportclubs en de eigen kennissenkring participanten geworven werden. Uiteraard is vertrouwelijkheid gegarandeerd. De ethische commissie heeft toestemming verleend voor dit onderzoek.

Meetinstrumenten. In de vragenlijst zullen de volgende onderwerpen aan de orde komen:

- Demografische gegevens

Allereerst werd er vragen naar de demografische gegevens van de participant gevraagd. Zo werd er gevraagd het geboortejaar van de participant, het geslacht van de participant, in welke klas hij of zij zit, enzovoorts.

- Chronisch slaaptekort

Het chronisch slaaptekort zal worden gemeten met de Chronic Sleep Reduction Questionnaire (CSRQ: Meijer, 2008). Deze vragenlijst bestaat uit de volgende 4 subschalen: slaaptekort (6 items), irritatie (5 items), energie verlies (5 items) en slaperigheid (4 items). In de Inleiding zijn voorbeelditems van de CSRQ te vinden, en in de Resultaten staan in het eerste deel van tabel 5 alle items van de CSRQ opgesomd. Naast een score per subschaal kan ook een totaalscore worden berekend van alle 20 meerkeuzevragen van de CSRQ met elk 3 antwoordmogelijkheden. De minimum score is 20, en dan is er geen indicatie voor een

chronisch slaaptekort, en de maximum score is 60, en dan is er sprake van een sterke indicatie voor een chronisch slaaptekort. De betrouwbaarheid van de totaalscore van deze vragenlijst is .84 (Meijer, 2008). Naast de bestaande items worden hier de door ons voorgestelde potentiële nieuwe items aan toegevoegd.

- Schoolcijfers

Voor de vakken Nederlands, Engels, Wiskunde, Biologie, Aardrijkskunde en Geschiedenis en voor alle vakken gemiddeld wordt er gevraagd wat voor een cijfer de participant daarvoor haalt. De participant kan kiezen uit zes antwoordmogelijkheden namelijk; een vier of lager (gecodeerd als 1) , een vijf (code 2), een zes (code 3), een zeven of acht (code 4), een negen of tien (code 5) en niet van toepassing (code 6). Binnen dit onderzoek wordt het door de participant opgegeven gemiddelde rapport cijfer gebruikt. Om een indicatie te verkrijgen over de betrouwbaarheid van de antwoorden op deze vragen zal het opgegeven gemiddelde worden gecorreleerd met de somscore van de zes eerder genoemde vakken. De minimum score van de somscore van de vakken Nederlands, Engels, Wiskunde, Biologie, Aardrijkskunde en

Geschiedenis is 6 en de maximum score is 30. De somscore van participanten die bij een of meer vakken antwoordmogelijkheid zes (niet van toepassing) kozen, zijn in dit onderzoek als missing beschouwd. De somscore van de zes afzonderlijke vakken en het opgegeven

(12)

gemiddeld cijfer correleren .638 met elkaar. Deze correlatie is gebaseerd op 315 waarnemingen. Dit is een significante correlatie en geeft een indicatie voor de betrouwbaarheid van het opgegeven gemiddelde.

-Functioneren op school

Deze lijst bestaat uit verschillende schalen. Relevant voor dit onderzoek zijn Self efficacy, School investment en Achievement motivation.

Self efficacy wordt gemeten met de vragenlijst ‘Patterns of Adaptive Learning Scale’ van Midgley, Maehr, Hruda, Anderman, Anderman, Freeman & Urdan (2000). Een voorbeelditem van deze vragenlijst is: ‘Ik weet zeker dat dit jaar alles op school wel zal lukken’. Deze

vragenlijst bestaat uit zes items die worden beantwoord op een 5-punts schaal met de

volgende waarden: klopt helemaal niet, klopt soms, klopt soms wel/klopt soms niet, klopt en klopt precies. De minimumscore is 6 (lage Self efficacy) en de maximumscore is 30 (hoge Self efficacy). De betrouwbaarheid van dit meetinstrument is .78 (Midgley et al., 2000). De oorspronkelijke vragenlijst over School investment (Roede, 1989) bestaat uit vier schalen namelijk: ‘paying attention to a given subject in the classroom’, ‘paying attention to a given subject at home’, ‘attending school’ en ‘paying attention to homework’. Voor dit onderzoek zijn er 7 van de 14 stellingen uit de ‘attending school’ schaal geselecteerd (bijvoorbeeld : ‘Ik kom op tijd op school’). Deze stellingen worden beantwoord op een 5-punts schaal met de volgende waarden: (bijna) nooit, zelden, soms, vaak en (bijna) altijd. De minimumscore is 7 (lage School investment) en de maximumscore is 35 (hoge School investment). In het onderzoek van Roede (1989) was de betrouwbaarheid van deze schaal .54. De

betrouwbaarheid van het onderdeel van het meetinstrument in dit onderzoek is .57.

De Achievement motivation schaal (Hermans, 1983) bestaat uit 12 items. Een voorbeelditem is: ‘Bij het leren zijn de eisen die ik aan mezelf stel . . . .’. Bij de items van deze schaal kan de participant kiezen uit de volgende antwoordmogelijkheden: hoog, niet zo hoog en laag. De minimumscore is 12 (lage Achievement motivation) en de maximumscore is 36 (hoge

Achievement motivation). De betrouwbaarheid van dit meetinstrument is .79 (Hermans, 1983).

Data analyse:

Allereerst wordt er gekeken of er aanvullende onderwerpen / items voor de oude subschalen van de CSRQ kunnen worden gevonden, waarmee die oude subschalen eventueel vervangen kunnen worden door nieuwe subschalen met extra items. Dit zal worden bekeken door de betrouwbaarheid van de oude en nieuwe subschaal met elkaar te vergelijken. Vervolgens zal

(13)

er nog worden onderzocht of de betrouwbaarheid toeneemt als bepaalde items buiten

beschouwing worden gelaten. Daarnaast zal er worden gekeken of de nieuwe subschalen meer samenhang vertonen dan de oude subschalen met de afhankelijke variabelen schools

functioneren (Self efficacy, School investment en Achievement motivation) en Gemiddeld schoolcijfer. Dit kan worden onderzocht met een paarsgewijze vergelijking. Wanneer de resultaten ongeveer gelijk zijn, heeft de subschaal met de minste items de voorkeur.

Misschien is het mogelijk om nieuwe subschalen te vormen wanneer blijkt dat er over een of meer onderwerpen duidelijk nog items ontbreken. Van deze nieuwe subschalen zal ook de betrouwbaarheid berekend moeten worden. Zulke nieuwe subschalen zijn het liefst zo kort mogelijk. Vandaar dat items die niet veel toevoegen aan de betrouwbaarheid van de subschalen, of er zelfs voor zorgen dat de betrouwbaarheid omlaag gaat, beter buiten beschouwing kunnen worden gelaten.

Hierna zal er een analyse worden gemaakt om te kijken of de eventueel toegevoegde items en/of schalen iets toevoegen aan de voorspelling van het functioneren op school en het gemiddelde behaalde cijfer door de CSRQ. Dit wordt gedaan met behulp van een regressieanalyses. Met zo’n regressieanalyse is het namelijk mogelijk om te toetsen of onafhankelijke variabelen invloed hebben op een afhankelijke variabele en of dit een positief of een negatief effect is. Wanneer extra items aan de oorspronkelijke subschalen van de CSRQ worden toegevoegd aan de regressievergelijking en deze blijken de voorspelling van de afhankelijke variabelen duidelijk te verbeteren, dan is dat een indicatie dat de extra items een toegevoegde waarde hebben ten opzichte van de CSRQ. Hetzelfde geldt voor eventuele extra schalen die worden toegevoegd aan de CSRQ. In dit geval zullen het schools

functioneren en het Gemiddelde schoolcijfer de afhankelijke variabelen zijn die kunnen worden voorspeld door middel van (het meten van de korte-termijn gevolgen van) een chronisch slaaptekort.

Vervolgens zal middels een vergelijking van de betrouwbaarheden van de totaalscores van enerzijds de ‘oude’ CSRQ en anderzijds de nieuwe lijst, inclusief de nieuwe toegevoegde items en schalen, worden nagegaan welke invloed de toegevoegde items op de

betrouwbaarheid van de CSRQ totaalscore hebben. Resultaten

Tegenvallend aantal participanten

Tijdens het benaderen van middelbare scholen die eventueel zouden kunnen participeren in dit onderzoek werd al snel duidelijk dat het behalen van het beoogde aantal respondenten niet

(14)

heel makkelijk zou gaan. Veel scholen wilden hun leerlingen niet extra belasten en/of participeerden al in een aantal onderzoeken. De participanten vonden het invullen van de vragenlijst erg lang duren en daardoor werden sommige adolescenten ontmoedigd om te participeren aan het onderzoek. Het is onbekend hoeveel scholen en leerlingen er zijn

benaderd, dit is namelijk niet systematisch geregistreerd. Daarom is het niet mogelijk om een responspercentage te geven. In totaal hebben leerlingen van 22 middelbare scholen

deelgenomen aan het onderzoek. Nadat er onvoldoende middelbare scholen wilden meedoen om het beoogde aantal participanten te bereiken, is er besloten om ook via andere manieren participanten te benaderen. Zo zijn er participanten geworven bij sportclubs en uit de

kennissenkring. Het is niet systematisch geregistreerd hoeveel participanten er op deze manier zijn benaderd. Uiteindelijk hebben 461 participanten de vragenlijsten ingevuld. Hiervan waren 214 man en 247 vrouw (zie tabel 1).

Tabel 1.

Frequentieverdeling van de participanten naar geslacht

Frequentie Percentage

Man 214 46.4

Vrouw 247 53.6

Totaal 461 100

In tabel 2 is te zien dat de grootste groep participanten geboren is in het jaar 1998 (25,8 procent). Daarna kwamen de grootste groepen participanten uit de jaren 1996 (18,4 procent) en 1997 (18,2 procent). Er waren tien participanten die aangaven voor 1992 geboren te zijn. Misschien is dit gekomen door een typefout of iets dergelijks. Deze geboortejaren zijn

(15)

Tabel 2.

Frequentieverdeling van de participanten naar geboortejaar

Geboortejaar Frequentie Percentage

1992 1 .2 1993 6 1.3 1994 36 7.8 1995 48 10.4 1996 85 18.4 1997 84 18.2 1998 119 25.8 1999 69 15.0 2000 3 .7 Missing 10 2.2 Totaal 461 100

Op het moment van invullen zaten de meeste leerlingen in de eerste en tweede klas ( 26,9 en 30,5 procent). De minste leerlingen zaten op het moment van invullen in de zesde klas (4,3 procent). Dit is te zien in tabel 3.

Tabel 3.

Frequentieverdeling van de participanten naar klas

Klas Frequentie Percentage

1 124 26.9 2 139 30.5 3 72 15.6 4 69 15.0 5 37 8.0 6 20 4.3 Totaal 461 100

In tabel 4 is te zien hoeveel participanten de verschillende onderdelen van de vragenlijst hebben ingevuld. Elke participant kreeg namelijk een selectie van de deelvragenlijsten. Alle 461 participanten hebben de demografische gegevens ingevuld en 390 participanten de CSRQ (inclusief de nieuwe items). Verder hebben de participanten die de items over het

functioneren op school en de schoolcijfers hebben ingevuld ook allemaal de CSRQ inclusief de nieuwe items ingevuld. Alle 155 participanten die de items over het functioneren op school hebben ingevuld, hebben ook de vragen over het schoolcijfer beantwoord.

(16)

Tabel 4.

Frequentie verdeling van de participanten per vragenlijst.

Demografische gegevens Demografische gegevens 461

CSRQ 390

Schoolcijfers 315 Functioneren op school 155

Welke onderwerpen / dimensies zijn er volgens de literatuur belangrijk wanneer het gaat om chronisch slaaptekort? Leveren de items en/of schalen van de CSRQ alle informatie wat betreft die dimensies op of ontbreekt er nog informatie?

Dit is hiervoor al uitgebreid besproken in de inleiding onder het kopje gevolgen van chronisch slaaptekort en de CSRQ. Hieronder volgen de hoofdpunten:

Volgens Dahl (1999) zijn er 4 soorten gevolgen van chronisch slaaptekort. Ten eerste ‘Sleepiness’ oftewel Slaperigheid. Ten tweede ‘Tiredness’ oftewel een gevoel van vermoeidheid en het minder gemotiveerd zijn om bepaalde doelen te behalen. Ten derde ‘Emotional changes’, en hiermee wordt bedoeld dat slaaptekort negatieve effecten kan hebben op het onder controle houden van stemmingen. Ten vierde ‘Changes in attention and

performances’, en daarmee wordt bedoeld dat de adolescent moeite heeft om zijn aandacht bij taken te houden.

Verder geeft Millman (2005) aan dat als een persoon slaperig is, deze persoon minder alert is. Slaperige personen maken meer fouten. De cognitieve capaciteiten vertragen, waardoor de kans op het maken van fouten groter wordt. Slaapgewoonten correleren hoog met

academische prestaties. Leerlingen met meer uren slaap, die eerder naar bed gaan en het verschil tussen het uren slaap doordeweeks en in het weekend zo klein mogelijk houden, halen hogere cijfers. (Curcio et.al., 2006). Volgens Wolfson en Carskadon (1998) beïnvloedt de hoeveelheid die adolescenten slapen de mogelijkheid om na te denken, het gedrag en de gevoelens gedurende de dag. Vaak kunnen het slaaptekort en de gevolgen elkaar wederzijds beïnvloeden.

In de huidige CSRQ wordt er aandacht besteed aan slaaptekort, irritatie, energieverlies en slaperigheid. Wat in de literatuur wel wordt genoemd als mogelijk relevante dimensie van symptomen van een (chronisch) slaaptekort, maar nog ontbreekt in de CSRQ, zijn de

cognitieve gevolgen van het slaaptekort. Daarom zal getracht worden om items te formuleren voor een nieuwe subschaal over dit onderwerp. Verder staat er in de literatuur ook dat het

(17)

doordeweeks. Over dit onderwerp zullen nieuwe items worden geformuleerd, die vervolgens aan de subschaal ‘Slaaptekort’ zouden moeten worden toegevoegd. Bezien zal worden of deze toevoeging verbeteringen oplevert. In de literatuur wordt er ook nog ingegaan op de

stemmingswisselingen van personen met chronisch slaaptekort, dit staat nog niet expliciet in de CSRQ. Hiervoor zullen nieuwe items worden bedacht, en onderzocht zal worden of de toevoeging van deze items aan subschaal ‘Irritatie’ tot verbeteringen leidt.

Welke items zouden er kunnen worden toegevoegd aan de CSRQ over die ontbrekende informatie?

In tabel 5 staan eerst de huidige items van de CSRQ en vervolgens de nieuw voorgestelde items schematisch weergegeven.

Tabel 5.

Overzicht van de huidige en nieuw voorgestelde items van de CSRQ, met het volgnummer van het item, de formulering van het item, de antwoordcategorieën, de naam van de subschaal waartoe het item behoort, en het volgnummer van het item binnen de subschaal.

Item nummer

Item Antwoord categorieën Subschaal 1 Heb je ’s morgens moeite met opstaan? - Nee

- Soms - Ja

Slaaptekort (1)

2 Wanneer je op school bent, voel je je dan uitgeslapen?

- Ja - Soms - Nee

Energieverlies (1)

3 Voel je je overdag slaperig? - Nee - Soms - Ja

Slaperigheid (1)

4 Moet je vaak gapen overdag? - Nee - Soms - Ja

Slaperigheid (2)

5 Ben je gelijk wakker als je gewekt wordt? - Ja - Soms - Nee

Slaaptekort (2)

6 Ik verslaap me - Nooit - Een enkele keer - Vaak

Slaaptekort (3)

7 Ik voel me overdag fit - Dat klopt voor mij

- Dat klopt een beetje voor mij - Dat klopt niet voor mij

Slaaptekort (4)

8 Ik heb moeite om mijn ogen open te houden als ik een tijd op school zit

- Nee - Soms - Ja

Slaperigheid (3)

9 Vinden anderen dat je boos reageert als ze iets aan je vragen of iets tegen je zeggen

- Nee - Soms - Ja

Irritatie/stemming (1)

10 Als ik te weinig slaap, maak ik sneller ruzie - Nee, dat klopt niet voor mij - Ja, dat klopt een enkele keer voor mij - Ja, dat klopt vaak voor mij

Irritatie/stemming (2)

11 Heb je gedurende de dag genoeg energie om overal aan mee te doen?

- Ja - Soms - Nee

Energieverlies (2)

12 Ik ben actief overdag - Mee eens - Beetje mee eens - Niet mee eens

Energieverlies (3)

13 Ik moet mijn best doen om wakker te blijven als ik in de klas zit

- Nooit - Een enkele keer - Vaak

(18)

- Soms - Ja 15 Het gebeurt dat ik geen zin heb om naar school te

gaan, omdat ik me te moe voel

- Dat gebeurt nooit

- Dat gebeurt één keer per week

- Dat gebeurt meer dan twee keer per week

Energieverlies (4)

16 Op school voel ik me klaar wakker - Mee eens - Beetje mee eens - Niet mee eens

Energieverlies (5)

17 Ik ben iemand die te weinig slaapt - Niet mee eens - Beetje mee eens - Mee eens

Slaaptekort (5)

18 Ik krijg voldoende slaap - Ja

- Nee, ik zou iets langer willen slapen - Nee, ik zou veel langer willen slapen

Slaaptekort (6)

19 Anderen vinden mij snel geïrriteerd - Dit klopt niet voor mij - Dit klopt een beetje voor mij - Dit klopt helemaal voor mij

Irritatie/stemming (4)

20 Vind je van jezelf dat je zonder reden onaardig doet tegen vriendjes of je ouders?

- Nee - Soms - Ja

Irritatie/stemming (5)

21* Ik slaap in het weekend uit - Nee, ik sta op mijn gewone tijd op - Ja, ik slaap iets langer uit - Ja, ik slaap heel lang uit

Slaaptekort (7)

22* Als ik dingen tegelijk moet doen heb ik moeite om mijn aandacht erbij te houden

- Nee - Soms - Ja

Cognitief (1)

23* Ik ben zo moe dat ik mijn aandacht niet bij saaie dingen kan houden

- Dat klopt nooit voor mij - Dat klopt soms voor mij - Dat klopt altijd voor mij

Cognitief (2)

24* Ik ben te slaperig om goed op te letten op school - Nooit - Soms - Altijd

Cognitief (3)

25* Ik ben fit genoeg om me goed te kunnen concentreren op mijn huiswerk

- Dit klopt altijd voor mij - Dit klopt soms voor mij - Dit klopt nooit voor mij

Cognitief (4)

26* Ik maak onnodige fouten in mijn schoolwerk - Dit klopt nooit voor mij - Dit klopt soms voor mij - Dit klopt altijd voor mij

Cognitief (5)

27* Ik kan snel reageren op dingen die gebeuren - Altijd - Soms - Nooit

Cognitief (6)

28* Ik vergeet teveel dingen - Dit klopt nooit voor mij - Dit klopt soms voor mij - Dit klopt altijd voor mij

Cognitief (7)

29* Als er dingen fout gaan raak ik meteen gefrustreerd - Nooit - Soms - Altijd

Irritatie/stemming (6)

30* Ik kan zomaar boos of verdrietig worden - Dit klopt nooit voor mij - Dit klopt soms voor mij - Dit klopt altijd voor mij

Irritatie/stemming (7)

31* Mijn bedtijden in het weekend verschillen van mijn bedtijden doordeweeks

- Nee, dit verschilt niet of nauwelijks - Ja, dit verschilt een beetje - Ja, dit verschilt heel erg

Slaaptekort (8)

Alle items waarvan het volgnummer is gemarkeerd met een * zijn nieuw voorgestelde items

Voegen deze aanvullende items iets toe aan de CSRQ bij de voorspelling van mogelijke gevolgen van een chronisch slaaptekort? Met de mogelijke gevolgen worden hier het functioneren op school en het gemiddelde cijfer bedoeld.

Om te bekijken of de nieuwe subschalen even betrouwbaar zijn als de oorspronkelijke subschalen zijn er betrouwbaarheidsanalyses uitgevoerd. Tevens is er gekeken of de Cronbach’s Alpha’s zouden kunnen verbeteren wanneer één of meerdere items worden verwijderd uit de subschalen.

(19)

De subschaal Slaaptekort

Allereerst is de betrouwbaarheid berekend van de huidige subschaal Slaaptekort bestaande uit items 1,5,6,7, 17 en 18 uit tabel 5. De huidige subschaal heeft een betrouwbaarheid van .79. Na toevoeging van item 21 en 31 is de betrouwbaarheid .76. Bij verwijdering van item 21 zal de betrouwbaarheid iets omhoog gaan, de betrouwbaarheid is dan namelijk .77. Twee

correlaties van de nieuwe schaal met de variabelen schools functioneren zijn gelijk of lager in vergelijking met de correlaties van de oude schaal met de variabelen schools functioneren (zie tabel 6.) De correlaties van de nieuwe schaal met de variabelen Gemiddeld schoolcijfer en School investment zijn iets hoger in vergelijking met die van de oude schaal met de variabelen Gemiddeld cijfer en School investment. Voor de correlatie met het Gemiddeld cijfer geldt dit voor de absolute waarde van de correlatie. Opmerkelijk zijn de positieve correlaties van zowel de nieuwe als de oude subschaal met School investment en

Achievement motivation (hoewel de laatste correlatie klein is), hetgeen tegengesteld aan de verwachting is. Dit zal later in de discussie worden besproken.

Tabel 6.

Correlaties van de afhankelijke variabelen Gemiddeld cijfer, Self efficacy, School investment en Achievement motivation met de ‘oude’ en ‘nieuwe’ subschaal Slaaptekort.

‘Oude’ subschaal ‘Nieuwe’ subschaal Gemiddeld cijfer (N= 315) -.176* -.177* Self efficacy (N=155) -.386* -.386* School investment(N=155) .036 .038 Achievement motivation (N=155) .125 .111

* significant bij een significantieniveau van ≤ 0.05

Aangezien er bij twee variabelen kleine toenames van de correlaties te zien zijn, bij een variabele de correlatie iets duidelijker is afgenomen en bij een variabele de correlatie gelijk is gebleven, en bovendien de betrouwbaarheid is afgenomen na toevoeging van de nieuwe items, kunnen de nieuwe items niet als een verbetering van de subschaal worden beschouwd. Bij de latere multivariate analyses worden de nieuw voorgestelde items voor deze subschaal buiten beschouwing gelaten, en zal de oorspronkelijk subschaal ‘Slaaptekort’ van de CSRQ worden gebruikt.

(20)

De subschaal Irritatie

Bij deze subschaal is dezelfde aanpak gebruikt als bij de subschaal Slaaptekort. De huidige subschaal (zie tabel 5 voor de vijf items) heeft een betrouwbaarheid van .75. Na toevoeging van die nieuw voorgestelde items ( item 29 en 30) is de betrouwbaarheid .79. De

betrouwbaarheid van deze subschaal is verbeterd na toevoeging van de nieuwe items. Er kunnen geen items verwijderd worden zonder dat de betrouwbaarheid verslechterd. Drie van de vier de correlaties van de nieuwe subschaal met de variabelen schools functioneren en Gemiddeld schoolcijfer zijn gestegen ten opzichte van de correlaties van de oude subschaal met de variabelen schools functioneren en Gemiddeld cijfer (zie tabel 7). Bij de variabele Self efficacy is de absolute waarde van de correlatie gedaald (zie tabel 7). Vandaar dat er bij de latere multivariate analyses met de nieuwe subschaal gewerkt zal worden, en de naam van de subschaal zal worden veranderd in ‘Irritatie/stemming’. In de discussie zal nader worden ingegaan op de onverwachte positieve correlaties met de afhankelijke variabelen School investment en Achievement motivation.

Tabel 7.

Correlaties van de afhankelijke variabelen Gemiddeld cijfer, Self efficacy, School investment en Achievement motivation met de ‘oude’ en ‘nieuwe’ subschaal Irritatie/stemming

‘Oude’ subschaal ‘Nieuwe’ subschaal Gemiddeld cijfer (N=315) -.118* -.122* Self efficacy (N=155) -.125 -.100 School investment (N=155) .126 .136 Achievement motivation (N=155) .130 .138

* significant bij een significantieniveau van ≤ 0.05

De nieuwe subschaal Cognitief

De nieuwe subschaal Cognitief heeft een Cronbach’s Alpha van .79, en dat kan als voldoende betrouwbaar worden beschouwd. In tabel 8 staan de correlaties van de afhankelijke variabelen Gemiddeld cijfer, Self efficacy, School investment en Achievement motivation met de

subschaal Cognitief . Opmerkelijk is dat de schaal positief correleert met School investment (hoewel de correlatie klein is) en Achievement motivation. Dat lijkt op een diskwalificatie van de schaal, maar omdat het ook geldt voor de overige schalen van de CSRQ, lijkt het meer een kwestie van een onverwachte invloed van alle hier onderscheiden aspecten van een slaaptekort op de betreffende afhankelijke variabelen. Dit zal uitgebreider besproken worden in de discussie.

(21)

Tabel 8.

Correlaties van de afhankelijke variabelen Gemiddeld cijfer, Self efficacy, School investment en Achievement motivation met de CSRQ subschalen Cognitief, Slaperigheid en Energieverlies.

subschaal Cognitief subschaal Slaperigheid subschaal Energieverlies Gemiddeld cijfer (N=315) -.256* -.208* -.232* Self efficacy (N=155) -.360* -.267* -.419* School investment (N=155) .008 .111 .048 Achievement motivation (N=155) .206* .117 .230*

* significant bij een significantieniveau van ≤ 0.05

De betrouwbaarheid van de niet veranderde subschalen

De betrouwbaarheid van de niet veranderde subschalen Slaperigheid en Energieverlies zijn ook berekend binnen dit onderzoek. De betrouwbaarheid van de subschaal Slaperigheid is .80 en de betrouwbaarheid van de subschaal Energieverlies is .81. Deze subschalen worden beide als voldoende betrouwbaar beschouwd. In tabel 8 zijn de univariate correlaties te zien van deze subschalen met de afhankelijke variabelen Gemiddeld cijfer en het schools functioneren. De onverwachte positieve correlaties met de afhankelijke variabelen School investment en Achievement motivation komen in de discussie nog aan de orde.

Welke Subschalen worden in het vervolg van dit onderzoek gebruikt?

In het vervolg van dit onderzoek wordt de oude subschaal Slaaptekort gebruikt, de nieuwe subschaal Irritatie/stemming, de niet veranderde subschalen Slaperigheid en Energieverlies en de nieuwe subschaal Cognitief . In tabel 9 staan de correlaties tussen die subschalen en de afhankelijke variabelen.

(22)

Tabel 9.

Correlaties tussen de verschillende subschalen van de nieuw voorgestelde CSRQ en de afhankelijke variabelen.

* significant bij een significantieniveau van ≤ 0.05

subschaal Slaaptekort subschaal Irritatie/stemming subschaal Slaperigheid subschaal Energieverlies Subschaal Cognitief Gemiddeld schoolcijfer Self efficacy School investment Achievement motivation subschaal Slaaptekort 1 .35* .64* .70* .58* -.18* -.39* .04 .13 subschaal Irritatie/stemming .35* 1 .46* .48* .49* -.12* -.10 .14 .14 subschaal Slaperigheid .64* .46* 1 .74* .72* -.21* -.27* .11 .12 subschaal Energieverlies .70* .48* .74* 1 .72* -.23* -.42* .05 .23* subschaal Cognitief .58* .49* .72* .72* 1 -.26* -.36* .01 .21* Gemiddeld cijfer (N= 315) -.18* -.12* -.21* -.23* -.26* 1 .40* .20* -.06 Self efficacy (N=155) -.39* -.10 -.27* -.42* -.36* .40* 1 .03 -.16* School investment (N=155) .04 .14 .11 .05 .01 .20* .03 1 .04 Achievement motivation (N=155) .13 .14 .12 .23* .21* -.06 -.16* .04 1

(23)

De toegevoegde waarde van de nieuwe subschaal ‘Cognitief’

Door middel van een stapsgewijze multipele regressie-analyse is onderzocht of de nieuw voorgestelde subschaal ‘Cognitief’ iets toevoegt aan de voorspelling van de hier gehanteerde afhankelijke variabelen door de subschalen die in de ‘oude’ CSRQ werden onderscheiden. De afhankelijke variabelen zijn het Gemiddelde schoolcijfer en het functioneren op school (Self efficacy, School investment en Achievement motivation). Per afhankelijke variabele is gekeken wat de voorspellende waarde is van de vier subschalen die oorspronkelijk in de CSRQ werden onderscheiden, en wat de nieuwe subschaal Cognitief daaraan toevoegt. Dit is weergegeven in onderstaande tabellen 10a t/m 10d.

Gemiddeld schoolcijfer

Tabel 10a geeft de stapsgewijze multipele regressie analyse weer met als afhankelijke

variabele het Gemiddelde schoolcijfer. De waardes van de beta’s geven aan dat de subschalen Cognitief en Energieverlies het grootste aandeel hebben in de verklaarde variantie van het Gemiddeld schoolcijfer. In de tabel is te zien dat 5,7 procent van de variantie van het Gemiddeld schoolcijfer wordt verklaard door subschalen Slaaptekort, Irritatie/stemming, Slaperigheid en Energieverlies, en dat dat verklarend model significant is. Als de subschaal Cognitief wordt toegevoegd verklaren de subschalen samen 7 procent van de variantie van het Gemiddeld schoolcijfer, en ook dit verklarend model is significant. Toevoeging van de

subschaal Cognitief zorgt voor 1,4 procent extra verklaarde variantie, en dit is een significante toename (p < 0.05). In de uiteindelijke regressievergelijking met vijf onafhankelijke

variabelen was alleen de beta van de subschaal Cognitief significant. Opvallend is dat de beta’s van de eerste vier subschalen in de uiteindelijke analyse met vijf subschalen beperkt en niet significant zijn, en er drie zelfs erg klein zijn, terwijl het model met de vier subschalen heel significant is. In het model met de vier subschalen zijn de overeenkomende beta’s groter, maar ook niet significant. Dat lijkt ook tegenstrijdig met de univariate correlaties, die allemaal wel significant waren. Doordat de onafhankelijke variabelen, die onderling hoog correleren (zie tabel 9), echter gezamenlijk in één regressievergelijking zijn opgenomen, kunnen de beta’s onstabiel worden. De combinatie van een significant model en niet significante beta’s en de instabiliteit van de beta’s zal in de discussie nader besproken worden. Uit de

significantie van de beta van de subschaal Cognitief blijkt dat een uniek deel van de variantie in Gemiddeld cijfer door die variabele wordt verklaard, en dat dat deel niet door de overige subschalen van de CSRQ kan worden verklaard. Verder is het opmerkelijk dat de beta van de

(24)

subschaal Irritatie/stemming, hoewel klein, positief is, hetgeen tegengesteld is aan het verwachte verband. In de discussie zal hieraan aandacht worden besteed.

Tabel 10a.

De gestandaardiseerde regressie coëfficiënten van de subschalen van de CSRQ met de daarbijbehorende significantie, het percentage verklaarde variantie en de daarbij horende significantie voor de afhankelijke variabele Gemiddeld cijfer. (N = 315)

CSRQ subschaal Beta Significantie van de Beta Percentage verklaarde variantie oude/nieuwe CSRQ Significantie verklaarde variantie oude/nieuwe CSRQ Slaaptekort .00 .98 Irritatie/stemming Slaperigheid Energieverlies Cognitief R**2 change .01 -.00 -.10 -.19 .87 .96 .31 .03* 5.7 7.0 1.4 .00* .00* .03*

* significant bij een significantieniveau van ≤ 0.05

Self efficacy

In tabel 10b staan de resultaten van de stapsgewijze multipele regressie analyse betreffende de afhankelijke variabele Self efficacy. Zoals blijkt uit die tabel zijn de (absolute waarden van de) beta’s relatief hoog. Dit betekent dat de subschalen een relatief sterke invloed hebben op de afhankelijke variabele Self efficacy. In de eerste stap van de analyse met vier

onafhankelijke variabelen in het model waren de beta’s al relatief hoog en waren twee van de vier significant. Na toevoeging van de vijfde onafhankelijke variabele zijn twee van de vier beta’s gedaald en twee gestegen en blijkt alleen de subschaal Energieverlies significant te zijn. De subschalen Slaaptekort, Irritatie/stemming, Slaperigheid en Energieverlies verklaren samen 22,3 procent van de variantie van Self efficacy, en dit verklarend model is significant. Toevoeging van de subschaal cognitief zorgt ervoor dat de verklaarde variantie stijgt naar 23,2 procent. De R Squared change is 1,0 procent. Toevoeging van de subschaal Cognitief zorgt niet voor een significante toename in verklaarde variantie. Een hogere score op

Slaaptekort, Energieverlies en Cognitief gaan in de multivariate analyse samen met een lagere score op Self efficacy, waarbij de regressiecoëfficiënt voor de subschaal Energieverlies bovendien significant is. Het totale model is nog wel steeds significant. Opmerkelijk is dat de subschalen Irritatie/stemming en Slaperigheid univariaat negatief correleren met Self efficacy, terwijl de beta’s in de uiteindelijke multivariate analyse positief zijn, en die positieve beta’s zijn tegengesteld aan de verwachting. In de discussie zal dit nader besproken worden.

(25)

Tabel 10b.

De gestandaardiseerde regressie coëfficiënten van de subschalen van de CSRQ met de daarbijbehorende significantie, het percentage verklaarde variantie en de daarbij horende significantie voor de afhankelijke variabele Self efficacy. (N=155)

CSRQ subschaal Beta Significantie van de Beta Percentage verklaarde variantie oude/nieuwe CSRQ Significantie verklaarde variantie oude/nieuwe CSRQ Slaaptekort -.19 .08 Irritatie/stemming Slaperigheid Energieverlies Cognitief R**2 change .17 .21 -.41 -.16 .06 .08 .00* .17 22.3 23.2 1.0 .00* .00* .17

* significant bij een significantieniveau van ≤ 0.05

School investment

In tabel 10c staan de resultaten van stapsgewijze multipele regressie analyse met als afhankelijke variabele School investment. De subschalen hebben geen grote invloed op de afhankelijke variabele School investment. Het percentage verklaarde variantie van de oude CSRQ is 3,0 procent. Na toevoeging van de subschaal Cognitief neemt het percentage verklaarde variantie toe tot 4,0 procent. Deze toename is niet significant. De percentages verklaarde variantie van de vier respectievelijk vijf subschalen van de oude en nieuwe CSRQ zijn niet significant bij een significantieniveau van ≤ 0.05.

In tabel 10c is te zien dat de beta’s van de subschalen Energieverlies en Cognitief negatief zijn. Meer energieverlies en problemen met cognitief functioneren gaan in deze multivariate analyse (niet significant) samen met een slechtere score op School investment, terwijl de univariate correlaties van deze onafhankelijke variabelen positief zijn, hoewel deze univariate correlaties klein, niet significant en tegengesteld aan de verwachting zijn. Dit zal uitgebreider besproken worden in de discussie.

(26)

Tabel 10c.

De gestandaardiseerde regressie coëfficiënten van de subschalen van de CSRQ met de daarbijbehorende significantie, het percentage verklaarde variantie en de daarbij horende significantie voor de afhankelijke variabele School investment. (N = 155)

CSRQ subschaal Beta Significantie van de Beta Percentage verklaarde variantie oude/nieuwe CSRQ Significantie verklaarde variantie oude/nieuwe CSRQ Slaaptekort .00 .99 Irritatie/stemming Slaperigheid Energieverlies Cognitief R**2 change .16 .21 -.07 -.17 .10 .13 .64 .21 3.0 4.0 1.0 .34 .29 .21

* significant bij een significantieniveau van ≤ 0.05

Achievement motivation

Tabel 10d. geeft de stapsgewijze multipele regressie analyse weer met als afhankelijke variabele Achievement motivation. In de tabel is te zien dat 6,2 procent van de variantie van de Achievement motivation wordt verklaard door de subschalen Slaaptekort,

Irritatie/stemming, Slaperigheid en Energieverlies. Dit verklarend model is significant. Verder verklaren deze subschalen samen met de subschaal Cognitief 6,9 procent van de variantie van de Achievement motivation. Toevoeging van de subschaal Cognitief zorgt dus voor 0,7 procent extra verklaarde variantie. Dit is geen significante toename, en bovendien blijkt ook het totale model met vijf onafhankelijke variabelen net niet significant. In de tabel zijn negatieve beta’s te zien voor Slaaptekort en Slaperigheid. Meer Slaaptekort en Slaperigheid gaan volgens de resultaten in de multivariate regressieanalyse (niet significant) samen met een iets lagere score op Achievement motivation, terwijl de univariate correlaties positief zijn (zie tabel 9), hoewel ook niet significant. In de discussie zullen deze bevindingen uitgebreider besproken worden.

(27)

Tabel 10d.

De gestandaardiseerde regressie coëfficiënten van de subschalen van de CSRQ met de daarbijbehorende significantie, het percentage verklaarde variantie en de daarbij horende significantie voor de afhankelijke variabele Achievement motivation.(N = 155)

CSRQ subschaal Beta Significantie van de Beta Percentage verklaarde variantie oude/nieuwe CSRQ Significantie verklaarde variantie oude/nieuwe CSRQ Slaaptekort -.06 .64 Irritatie/stemming Slaperigheid Energieverlies Cognitief R**2 change .01 -.17 .28 .14 .89 .21 .06 .28 6.2 6.9 .7 .05* .06 .28

* significant bij een significantieniveau van ≤ 0.05

Zoals uit bovenstaande tabellen 10a t/m 10d is gebleken voegt de subschaal Cognitief alleen significant iets toe aan de verklaarde variantie van het Gemiddelde cijfer.

Wat is de betrouwbaarheid van de ‘oude’ CSRQ, en van de ‘nieuwe’ CSRQ met de hier voorgestelde toevoegingen?

Door middel van het berekenen van Cronbach’s Alpha van de ‘oude’ CSRQ en van de ‘nieuwe’ CSRQ kan er worden gekeken wat de toevoegingen betekenen voor de

betrouwbaarheid van de vragenlijst. De ‘oude’ CSRQ heeft een Cronbach’s Alpha van .82. Toevoeging van de twee nieuwe items aan de subschaal Irritatie/stemming geeft een

Cronbach’s Alpha voor de totale CSRQ van .82, dat wil zeggen dat de betrouwbaarheid van de CSRQ gelijk is gebleven, terwijl het aantal items met 2 is toegenomen. Na toevoeging van de subschaal Cognitief aan de CSRQ is de betrouwbaarheid gestegen naar .87. Het aantal items is ten opzichte van de ‘oude’ CSRQ echter wel toegenomen van 20 naar 29 items. Discussie

Samenvatting resultaten

Op basis van de literatuur (onder andere Dahl, 1999; Millman, 2005) kunnen verschillende symptomen van een (chronisch) slaaptekort worden geïdentificeerd, die ingedeeld kunnen worden in vijf dimensies. Vier van die dimensies, namelijk Slaaptekort, Slaperigheid, negatieve effecten op het onder controle houden van stemmingen (Irritatie) en het moeite hebben om de aandacht bij taken te houden (Energieverlies) komen in de CSRQ aan de orde. De vijfde dimensie, waaronder aspecten van het cognitief functioneren vallen, komt in de CSRQ niet aan de orde. Daarom werd voor de vijfde dimensie een nieuwe subschaal voor de

(28)

CSRQ ontwikkeld, en die subschaal wordt aangeduid met ‘Cognitief’.

Daarnaast werden in de literatuur nog twee aspecten genoemd, die wel onder de

eerdergenoemde dimensies van de CSRQ leken te vallen, maar in de betreffende subschalen niet aan de orde kwamen. Voor de subschaal Slaaptekort werden twee items geformuleerd over verschillen tussen de slaappatronen door de week en in het weekend. Toevoeging van deze items bleek de betrouwbaarheid van deze subschaal te verminderen, en de correlaties met de uiteindelijke afhankelijke variabelen bleken niet of niet duidelijk te verbeteren. Daarom is besloten de oude subschaal Slaaptekort te handhaven. Ook voor de subschaal Irritatie werden twee nieuwe items geformuleerd over stemmingswisselingen. Toevoeging van deze items bleek de betrouwbaarheid te verhogen, en drie van de vier correlaties met de afhankelijke variabelen bleken hoger, terwijl er één correlatie lager was. Daarom werd verder gewerkt met de nieuwe subschaal waarvan de naam werd aangepast tot de subschaal

Irritatie/stemming.

Voor de nieuw voorgestelde subschaal: ‘Cognitief’ is er middels stapsgewijze multipele regressieanalyses onderzocht of deze iets toevoegt aan de voorspelling van de afhankelijke variabelen door de subschalen van de ‘oude’ CSRQ. De toevoeging van de subschaal

‘Cognitief’ aan de regressievergelijking met de vier schalen van de oude CSRQ zorgt voor 1,4 procent extra verklaarde variantie bij de afhankelijke variabele Gemiddeld schoolcijfer. Dit is een significante toename (p ≤ 0.05). Bij de overige afhankelijke variabelen (Self efficacy, School investment en Achievement motivation) zorgde de toevoeging van de subschaal Cognitief niet voor een significante toename van de verklaarde variantie.

Opvallend zijn de onverwachte positieve univariate correlaties van de subschaal Cognitief met de afhankelijke variabelen School investment en Achievement motivation. Meer

slaapgebrek zoals gemeten met de subschaal Cognitief zorgt in dit onderzoek voor een hogere score op School investment en Achievement motivation. Er werd een tegenovergesteld

verband verwacht. Het lijkt op een diskwalificatie van de subschaal, maar omdat het ook geldt voor de overige variabelen van de CSRQ, lijkt het meer een kwestie van een onverwachte invloed van slaapgebrek op de betreffende variabelen in het huidige onderzoek. Door de heel lage overall respons zou een specifieke kleine deelgroep met een relatief hoge respons een onevenredig grote invloed kunnen hebben op de resultaten. Daar zal bij de beperkingen van het onderzoek verder op worden ingegaan.

Vervolgens is er gekeken naar de betrouwbaarheid (Cronbach’s Alpha) van de ‘oude’ CSRQ, de ‘nieuwe’ CSRQ met de extra items in de subschaal Irritatie, en de ‘nieuwe’ CSRQ

(29)

twee nieuwe items aan de subschaal Irritatie/stemming gelijk gebleven (.82), terwijl het aantal items in de nieuwe CSRQ met 2 is toegenomen. Na toevoeging van de subschaal Cognitief aan de nieuwe CSRQ is de betrouwbaarheid gestegen naar .87. Dat betekent dat de

toevoeging van de nieuwe items en de subschaal een positieve invloed heeft op de betrouwbaarheid van de CSRQ. Ten opzichte van de oude CSRQ is het aantal items wel toegenomen van 20 naar 29.

Vergelijking van deze resultaten met de literatuur

Uit dit onderzoek zijn positieve univariate correlaties tussen de CSRQ en School investment en Achievement motivation naar voren gekomen, hoewel de meeste van die correlaties niet significant waren. Dit is merkwaardig, want dit betekent dat wanneer er meer slaaptekort is er hogere scores op de variabelen School investment en Achievement motivation worden

behaald dan wanneer er minder slaaptekort is. De resultaten van dit onderzoek wijken ook in dat opzicht af van wat er in de literatuur wordt vermeld over de effecten van slaaptekort. Waarschijnlijk wordt dit veroorzaakt door de mogelijke (zelf)selectie die heeft

plaatsgevonden, hetgeen samenhangt met de lage respons in dit onderzoek. In de paragraaf beperkingen die hierna komt zal er een beschrijving worden gegeven van de manier waarop deze mogelijke (zelf)selectie de opmerkelijke en aan de verwachting tegengestelde resultaten zou kunnen veroorzaken.

Uit de literatuur is gebleken dat een (chronisch) slaaptekort negatieve gevolgen kan hebben voor de schoolprestaties (Millman et al., 2005; Moore & Meltzer, 2008). Volgens Curcio et al. (2006) halen leerlingen met meer uren slaap, die eerder naar bed gaan en het verschil tussen het uren slaap doordeweeks en in het weekend zo klein mogelijk houden hogere cijfers. De resultaten van dit onderzoek komen grotendeels overeen met deze informatie en de

verwachtingen.

In dit onderzoek is een significant multivariaat verband gevonden tussen verschillende symptomen van een (chronisch) slaaptekort en het Gemiddelde cijfer, Self efficacy en Achievement Motivation (dat laatste met een verklarend model zonder de subschaal Cognitief). De subschaal Cognitief draagt significant bij aan het percentage verklaarde variantie in het Gemiddeld cijfer. Helaas zijn er in de literatuur geen percentages verklaarde variantie van de afzonderlijke afhankelijke variabelen gevonden. In een onderzoek van Hofman en Steenhof (1997) is een multipele regressieanalyse uitgevoerd met slaapkwaliteit als onafhankelijke variabele en school performance als afhankelijke variabele. Het percentage verklaarde variantie van dat onderzoek was 17 procent. Onder school performance verstonden

(30)

deze onderzoekers de mate waarin de participanten tevreden waren over de behaalde

schoolresultaten. Dit percentage verklaarde variantie ligt hoger dan de percentages verklaarde variantie van het Gemiddelde cijfer, School investment en Achievement Motivation. Het percentage verklaarde variantie van de afhankelijke variabele Self efficacy in dit onderzoek ligt wel hoger.

In het onderzoek van Millman(2005) kwam naar voren dat het slapen negatief wordt

beïnvloed als het slaappatroon in het weekend er anders uitziet dan doordeweeks. De nieuwe items voor de subschaal Slaaptekort, betreffende het verschil tussen het slaappatroon in het weekend en het slaappatroon doordeweeks, veroorzaakten een afname van de

betrouwbaarheid. Dit betekent dat de inschatting dat deze items bij de slaaptekort subschaal zouden passen een verkeerde inschatting was. Het belang van deze informatie is echter waarschijnlijk niet groot genoeg om een aparte subschaal voor dit onderwerp te maken. In dit onderzoek is dit aspect van een slaapgebrek daarom buiten beschouwing gelaten.

Beperkingen

Er zijn enkele beperkingen van dit onderzoek. Het werven van de participanten verliep lastig aangezien niet veel middelbare scholen mee wilden werken. Verder werden participanten waarschijnlijk ontmoedigd door de lengte van de vragenlijst. Het is onbekend hoe hoog het responspercentage was, maar er zijn naar schatting meer dan 80 scholen benaderd. Hiervan hebben er 22 scholen deelgenomen aan het onderzoek. Dit geeft een geschat

responspercentage voor wat betreft de scholen dat lager dan 30% is. Het is niet zo dat op elke school alle leerlingen benaderd zijn. Op sommige scholen mocht alleen geflyerd worden in de pauze of mochten bijvoorbeeld maar een paar klassen benaderd worden. Naar schatting zijn op alle scholen bij elkaar in totaal meer dan 2500 leerlingen benaderd. Uiteindelijk hebben 347 leerlingen de vragenlijst volledig ingevuld. Dit geeft een geschat responspercentage lager dan 15%. In vergelijking met bijvoorbeeld het onderzoek van Sterkenburg, Weert-van Oene en de Leeuw(2012), waarbij 90,2% van de benaderde 1172 middelbare scholieren de

vragenlijst heeft ingevuld over de relatie tussen pesten, psychosociale gezondheid en gelukkig zijn, kan er gesteld worden dat het responspercentage in dit onderzoek erg laag is. Een

waarschijnlijk met het lage responspercentage samenhangende bevinding zijn de

eerdergenoemde positieve correlaties met School investment en Achievement motivation. Dit kan (gedeeltelijk) een gevolg zijn van het lage responspercentage. Zo zouden er bijvoorbeeld (zeldzame) jongeren kunnen zijn met hoge scores op School investment en Achievement motivation en hoge scores op de CSRQ schalen. Dit zijn bijvoorbeeld hele serieuze jongeren,

(31)

die ’s avonds heel lang huiswerk maken of liggen te piekeren in bed. Als juist deze jongeren (relatief) vaak hebben deelgenomen, is het mogelijk dat daardoor het verband in de groep respondenten vertekend is, en sterk afwijkt van het verband in de totale populatie jongeren, en dat bijvoorbeeld het verband zelfs is veranderd van teken.

Het is opvallend dat veel eerste en tweede klassers de vragenlijst hebben ingevuld. Een reden hiervoor zou kunnen zijn dat het VMBO tot en met klas 4 loopt, de HAVO tot en met klas 5 en het VWO tot en met klas 6. Er zijn dus waarschijnlijk minder vijfde en zesde klassers benaderd, en daarom is het deels verklaarbaar dat de vragenlijst minder is ingevuld door deze groep scholieren, hoewel het verschil wel heel erg groot is. Wellicht waren de eerste en tweede klassers gemotiveerder dan de rest van de scholieren. Het is ook niet duidelijk of de adolescenten die deelnamen verschillen van de adolescenten die besloten om niet deel te nemen. Door het geringe responspercentage is dit wel een groot risico. Verwacht kan worden dat er sprake was van (zelf)selectie, maar de mate waarin en op welke grond is onduidelijk. Het relatief lage aantal participanten die de vragenlijsten hebben ingevuld is op zich ook een beperking. Het waren er minder dan de helft van het aantal dat tevoren was beoogd. Met name bij de analyses met betrekking tot het schools functioneren, waarbij ongeveer één derde van de respondenten de vragen kregen aangeboden, konden de verbanden minder snel

(significant) worden aangetoond. De correlatie tussen de somscore van de zes afzonderlijke vakken (Nederlands, Engels, Wiskunde, Biologie, Aardrijkskunde en Geschiedenis) en het opgegeven gemiddelde cijfer op alle vakken correleerde .638. Ondanks dat dit een

significante correlatie is, viel er een hogere correlatie te verwachten. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de gemiddelden erg dicht bij elkaar liggen. De meeste participanten hebben gekozen voor antwoordmogelijkheid 3 of 4. De berekende gemiddelden van de scores liggen ook allemaal tussen de 3.48 en de 3.60. Hierdoor kunnen enkele uitschieters en de invloed van andere cijfers (op andere dan de zes genoemde vakken) op het opgegeven gemiddelde cijfer op alle vakken voor de lage correlatie zorgen.

Een complicatie voor dit onderzoek zijn de hoge correlaties tussen de subschalen van de CSRQ die gebruikt zijn in dezelfde multipele regressie-analyses, omdat deze kunnen leiden tot instabiele regressiecoëfficiënten, en de gevonden beta’s daarom onbetrouwbaar kunnen zijn. Verandering in de beta van één van de onafhankelijke variabelen kan gecompenseerd worden door veranderingen in de beta’s van de andere onafhankelijke variabelen. Dit zorgt voor hoge standaard deviaties van de beta’s en deze worden afzonderlijk minder significant, terwijl ze gezamenlijk wel een significante invloed op de afhankelijke variabele blijken te hebben, net zoals de univariate correlaties van die onafhankelijke variabelen met de

(32)

afhankelijke variabele ook significant blijken te zijn. Bij een hoge samenhang tussen de onafhankelijke variabelen komt het zelfs voor dat een univariate correlatie in zo’n multivariate analyse een ander teken krijgt, dus van positief naar negatief veranderd, of omgekeerd. Dit is in de resultaten van dit onderzoek voorgekomen. Terwijl interpretatie van de beta’s in een dergelijk onderzoek van belang kan zijn, konden er in dit onderzoek, door de instabiele beta’s, weinig conclusies aan verbonden worden.

Tijdens het invullen van de vragenlijsten hadden de adolescenten niet de mogelijkheid om vragen te stellen aangezien de adolescenten de online vragenlijsten zelfstandig invulden. Dit kan invloed hebben gehad op de antwoorden die de adolescenten hebben gegeven,

bijvoorbeeld in het geval zij vragen niet begrepen hadden. Ook is het mogelijk dat er sprake is van een common method variance. In dit onderzoek vullen de adolescenten zelfstandig de vragen in. Het zou kunnen dat sommige jongeren bijvoorbeeld sociaal wenselijke antwoorden hebben gegeven betreffende hun slaaptekort, gemiddeld schoolcijfer en het schools presteren, waardoor de resultaten een vertekend beeld kunnen geven.

Verder zijn de afhankelijke variabelen wellicht voor een (belangrijk) deel gerelateerd aan variabelen die niet in de analyse zijn opgenomen zoals IQ, SES van de ouders, opvoedingsstijl van de ouders, etnische groep, voertaal thuis etc. Mede door het lage responspercentage en bovendien de mogelijk aanwezige zelfselectie van de respondenten kunnen die niet gemeten variabelen een behoorlijk grote, maar een in dit onderzoek niet kwantificeerbare, invloed hebben gehad.

Aanbevelingen

Er kunnen enkele aanbevelingen voor vervolgonderzoek worden gedaan naar aanleiding van de bevindingen en de beperkingen van dit onderzoek. Zo is het misschien in het vervolg beter om de participanten niet zo’n hele batterij aan vragenlijsten aan te bieden, maar enkel de CSRQ en de afhankelijke variabelen die ertoe doen. Zo wordt het makkelijker om een hoger responspercentage te behalen. Ook is het van belang om bij vervolgonderzoek systematisch te noteren hoeveel scholieren zijn benaderd en hoeveel er daadwerkelijk hebben deelgenomen. Dan is het mogelijk om een respons percentage weer te geven (eventueel per deelgroep) en kunnen een aantal van de vragen wat betreft de deelname van de scholieren, besproken in de vorige paragraaf, (gedeeltelijk) beantwoord worden. Tevens kan dan de eventuele

(zelf)selectie wat betreft de deelname van de scholieren worden onderzocht en misschien zelfs een inschatting kan worden gemaakt van de mate van vertekening. Om de common method variance te beperken kan het in vervolgonderzoek zinvol zijn om bijvoorbeeld ook de ouders

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Twee: houding beïnvloedt de interpretatie van feedback onder invloed van het geheugen, waarbij positieve en negatieve feedback beter wordt onthouden bij een open (rechtop) dan

Die ou deparlement Land · &lt;lien. asook clie verskaiiing ran drank aan nie-blankes, in die ,- onn van mosies goedgekeur. Een van die besluite bet ge- lui dat

life
demanded
cooperation
with
neighbors.
Other
than
cultural
differences,
mutual
distrust
 and
 persistent
 stereotypes
 there
 was
 no
 real


Door een verstrengeling van waarden ontstaat er een netwerk waarin de positie van het kunstwerk kan worden gedefinieerd, waarna het mogelijk wordt een juiste afweging te maken van

Furthermore, we hypothesized that high scores on the SASEQ would predict smoking abstinence at 52 weeks after the quit date..

Mainstreaming integration efforts involves changes across different levels of government (cf. Scholten &amp; van Breugel, Chapter 1) and if superdiversity talk was

De nieuwe pensioenen zijn ongunstig voor veel werknemers.. Het is een welverdiende pensioen voor

So, we expect that when job specific self-efficacy is high, employability orientation will not positively influence intrinsic job motivation because the psychological