• No results found

DE GROENE KLOOF HET VERSCHIL TUSSEN MILIEUVRIENDELIJK DENKEN EN DOEN

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "DE GROENE KLOOF HET VERSCHIL TUSSEN MILIEUVRIENDELIJK DENKEN EN DOEN"

Copied!
42
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

D E G RO E N E K L O O F

H E T V E R S C H I L T U S S E N M I L I E U V R I E N D E L I J K D E N K E N E N D O E N

BACHELOR SCRIPTIE SOCIALE GEOGRAFIE & FUTURE PLANET STUDIES

RO O S D E B O E R

1 9 J U N I 2 0 1 6

(2)

1

SAMENVATTING

Uit een recente studie blijkt dat 30% van de consumenten bereid is om ethisch in te kopen, maar dat slechts 3% dit ook daadwerkelijk doet (Carrington 2010). De kloof tussen de houding van een individu en zijn gedrag is uitvoerig bestudeerd en wordt de Attitude-Behaviour Gap genoemd. In dit onderzoek stond de volgende vraag centraal: In hoeverre bestaat er een kloof tussen houding en gedragingen van Nederlandse consumenten ten opzichte van het milieu? Is deze kloof hetzelfde voor verschillende gedragingen en als er verschillen zijn, welke factoren zijn dan van invloed? Kunnen deze inzichten gebruikt worden voor het bijsturen aan het consumentengedrag?

In dit onderzoek zijn drie verschillende milieu relevante gedragingen onderzocht: het scheiden van afval, het vermijden van chloorhoudende schoonmaakproducten en het weigeren van plastic tasjes. De belangrijkste conclusie luidt dat de kloof sterk verschilt. Bij afval scheiden was er geen kloof. In tegendeel: er waren meer respondenten die zich milieuvriendelijk gedroegen, dan die een milieuvriendelijke houding hadden. Bij het vermijden van chloorhoudende producten was er wel duidelijke ‘gap’. Voor het weigeren van plastictasjes was de kloof zelfs zeer groot.

Een tweede conclusie die getrokken kan worden is dat de mate waarin factoren het gedrag beïnvloeden, sterk verschillen. Zo bleek houding niet van invloed op de kans op het scheiden van afval of het weigeren van plastic tasjes. Voor het scheiden van afval bleken andere factoren van belang als; samenstelling huishouden en institutionele mogelijkheden (faciliteiten). Terwijl bij het vermijden van chloorhoudende schoonmaakmiddelen, houding en kennis belangrijke factoren waren.

De door mij getoetste theoretische modellen kunnen deze verschillen slechts in beperkte mate verklaren. Recent onderzoek van het PBL wijst naar andere verklarende factoren, Uit dit onderzoek bleek dat consumenten zich vooral laten leiden door het gevoel of zij een bijdrage kunnen leveren aan het milieu en of dat veel of weinig moeite kost. De beschikbare vragenlijst bood helaas onvoldoende aanknopingspunten om deze verklaring te toetsen.

(3)

2

Inhoud

Samenvatting ... 1

1. Inleiding ... 3

2. Theoretisch raamwerk ... 4

2.1 Milieuproblematiek en de rol van de consument ... 4

2.2 De Attitude Behavior Gap ... 6

2.2.1 De oudste en simpeleste modellen ... 6

2.2.2 The Theory of Reasoned Action & The Theory of Planned Behaviour ... 7

2.2.3 Model of Responsible Environmental Behavior ... 8

2.2.4 The Value-Action Gap... 9

2.3 Het sociaal dilemma ... 10

2.3.1 Common Pool Resources ... 10

2.3.2 Het Sociaal Dilemma ... 11

3. Methodologie ... 12 3.1 Hoofdvraag ... 12 3.2 Analyse theorie ... 13 3.2.1 Interne factoren ... 13 3.2.2 Externe factoren ... 14 3.2.3 Demografiche factoren ... 15

3.3 Conceptueel model, deelvragen en hypothesen ... 15

3.4 Onderzoeksmethode ... 17

3.5 Dataverzameling ... 18

4. Operationalisering ... 19

4.1 Overzicht van variabelen ... 19

4.2 De afhankelijke variabelen ... 20

4.3 De onafhankelijke variabelen ... 23

5. Resultaten ... 27

5.1 Model 1 - kans op mileuvriendelijke houding ... 27

5.2 Model 2, 3 en 4 - kans op mileuvriendelijk gedrag ... 30

6. Analyse ... 33

7. Conclusie ... 36

8. Reflectie ... 37

(4)

3

1. INLEIDING

De laatste decennia wordt het steeds duidelijker dat de mens het milieu sterk kan beïnvloeden door in groten getale te consumeren, produceren en gebruik te maken van fossiele brandstoffen. Om catastrofale gevolgen te voorkomen is verandering in onze consumptiepatronen hard nodig (Tellegen & Wolsink, 1998). Echter het omgekeerde is het geval; ondanks dat velen consumenten aangeven het milieu heel belangrijk te vinden, stagneert onder consumenten het milieubewust handelen (Carrington, et al., 2010). In dit onderzoek staat volgende vraag centraal;

In hoeverre bestaat er een kloof tussen houding en gedragingen van Nederlandse consumenten ten opzichte van het milieu? Is deze kloof hetzelfde voor verschillende gedragingen en als er verschillen zijn, welke factoren zijn dan van invloed? Kunnen deze inzichten gebruikt worden voor het bijsturen aan het consumentengedrag?

In de jaren '60 en '70 nam de kennis over milieuproblemen flink toe. De komst van lucht- en watervervuiling, de energiecrisis van 1973-1974 en het boek Silent Spring van Rachel Carson uit 1962 zorgden ervoor dat kennis over het milieu de consument bereikte. In de decennia daarna is de kennis over het milieu verder toegenomen en inmiddels is het onderwerp relevanter dan ooit en worden de problemen internationaal erkend. Zo stemden op 12 december 2015 de 196 deelnemers van de klimaatconferentie in Parijs in met een nieuw bindend klimaatakkoord. Daarmee moet onder andere de uitstoot van broeikasgassen worden teruggedrongen en de opwarming van de aarde worden beperkt tot maximaal 2 graden, met 1,5 graad als streefwaarde. Volgens het IPCC (2014) is 2 graden opwarming de maximale grens om catastrofale klimaatverandering te voorkomen.

Tot op heden wordt het milieubeleid gekenmerkt door een enorme kloof tussen ambities en realisatie. Deze kloof is terug te zien op vele niveaus. Dit onderzoek richt zich op niveau van de individuele consument. Want ondanks het feit dat de kennis over de milieuproblematiek steeds verder toeneemt, is de algemene trend dat mensen steeds vaker vliegen, meer energie gebruiken, meer vlees consumeren, meer afval produceren en vaker de auto pakken. Een recente studie toont aan dat terwijl 30% van de consumenten verklaarden dat zij ethisch zou willen inkopen, slechts 3% dat daadwerkelijk ook doet (Carrington, 2010). De intentie is er dus wel maar de uitvoering ontbreekt.

Het verschijnsel van een ‘gap’ tussen de houding van een individu en zijn gedrag is uitvoerig bestudeerd en wordt de Attitude-Behaviour Gap genoemd. Meestal wordt dit fenomeen bekeken vanuit de Theory of Reasoned Action en de Theory of Planned Behaviour, opgesteld door Fishbein en Ajzen in 1975 en door Ajzen in 1985.

(5)

4 Attitude is de houding van een individu ten opzichte van een bepaald soort gedrag. Behaviour is het gedrag zelf: doen, niet doen of gedogen (Tellegen & Wolsink, 1998). De Attitude-Behaviour Gap houdt in dat de houding ten opzichte van een bepaald soort gedrag niet direct leidt tot gedrag dat in overeenstemming is met die houding. Dit lijkt zeker ook het geval te zijn bij milieuvriendelijkheid. Ondanks de uitgebreide theorievorming bestaat nog geen wetenschappelijke consensus over de achterliggende oorzaken van de Attitude-Behaviour Gap en is er vooral nog weinig empirisch onderzoek verricht (Carrington et al., 2010).

Het doel van dit onderzoek is de kloof tussen houding ten opzichte van het milieu en milieuvriendelijk gedrag van Nederlandse consumenten in beeld te brengen. Daarbij wordt gekeken welke factoren de houding en verschillende vormen van gedrag beïnvloeden. Dit onderzoek begint met een theoretisch raamwerk waarin leidende visies over de Attitude-Behaviour Gap worden besproken. Vervolgens wordt, aan de hand van deze theorieën, gekeken wat mogelijke factoren zijn die meespelen in de Attitude-Behaviour Gap en worden hypotheses opgesteld. Die vervolgens aan de hand van het enquête onderzoek 'consument en milieu 1995' en het programma IBM SPSS Statistics wordt getoetst. Vervolgens zullen de resultaten van het statistische onderzoek worden gekoppeld aan de theorie en wordt er gekeken hoe het gat tussen houding en gedrag eventueel kan worden verkleind.

De data die voor dit onderzoek worden gebruikt zijn afkomstig van het Instituut voor Toegepaste Sociale wetenschappen, in opdracht van het Sociaal en Cultureel Planbureau, en bestaan uit 2135 enquêtes met vragen die betrekking hebben op milieu en consumenten.

2. THEORETISCH RAAMWERK

Dit hoofdstuk vormt het theoretisch raamwerk voor dit onderzoek. Het bestaat uit drie delen. Ten eerste de paragraaf behandelt de milieuproblematiek en de rol van de consument, hier wordt de relevantie van het onderzoek verduidelijkt en worden de belangrijkste concepten uitgewerkt. In de tweede paragraaf worden de invloedrijkste theorieën over de Attitude-Behaviour Gap behandeld. In de laatste paragraaf wordt de theorie van het sociaal dilemma toegelicht.

2.1 MILIEUPROBLEMATIEK EN DE ROL VAN DE CONSUMENT

Volgens Tellegen en Wolsink (1998) zijn milieuproblemen veranderingen in de natuurlijke omgeving die veroorzaakt zijn door de mens en door hen worden bestempeld als problematisch. Deze definitie is echter niet heel specifiek. Om meer duidelijkheid te scheppen over milieuproblemen en de ernst daarvan is het noodzakelijk eerst de interactie tussen mens en milieu aan een nadere beschouwing te onderwerpen.

(6)

5 Het milieu levert de mens en alle organismen diensten en goederen die essentieel zijn voor hun bestaan. Deze goederen en diensten zijn grofweg te verdelen in drie categorieën (Dunlap & Jorgenson, 2012).

Ten eerste levert het milieu ons essentiële producten als water, schone lucht, voedsel, brandstoffen, medicijnen en onderdak. Deze producten zijn onder te verdelen in hernieuwbare en niet-hernieuwbare producten. Wanneer we te intensief gebruik maken van deze producten, ontstaan er tekorten. Bij niet-hernieuwbare producten kan het zelfs leiden tot uitputting.

Een tweede belangrijke functie van het milieu is regulerend en ondersteunend; het zorgt ervoor dat alle systemen blijven werken. Zoals de nutriëntencyclus, de afbraak van afval en de ontgifting en zuivering van water en lucht. Deze functies zorgen ervoor dat de mogelijkheid voor leven op aarde in stand worden gehouden. Wanneer de afvalproductie hoger is dan het vermogen van de omgeving om die op te vangen, is het resultaat water- en luchtverontreiniging (Dunlap & Jorgenson, 2012).

Tot slot biedt het milieu ons, een plek om te wonen, werken en recreëren. De derde functie is dus leefruimte. Ook hier ontstaan problemen en neemt de kwaliteit van de leefomgeving af wanneer we die te zwaar belasten, bijvoorbeeld door overbevolking (Dunlap & Jorgenson, 2012).

Het verlangen van de mens naar fysiek comfort, mobiliteit, luxe, status, tradities en macht heeft inherent invloed op druk die op het milieu ligt. Over de oorzaak van milieuproblemen bestaat dan ook weinig twijfel; de grootte van de bevolking en ons overmatige consumptiepatroon (Tellegen & Wolsink, 1998). Door massaal te consumeren, produceren en gebruik te maken van fossiele brandstoffen komen de diensten en goederen die het milieu ons levert in het geding. Milieuproblemen zijn dus eigenlijk problemen die ons leefklimaat verslechteren door overmatig gebruik van onze omgeving. De strijd om ruimte is dan ook heviger dan ooit; er is steeds minder ruimte voor steeds meer mensen met hogere consumptiepatronen. Daarmee is er ook steeds minder ruimte voor ecosystemen die de kans krijgen op herstel (IPCC, 2014).

Omdat de mens met zijn gedrag zeer veel invloed kan hebben op het milieu, wordt er vaak gesproken van milieurelevant gedrag. Milieurelevant gedrag is de mate waarin gedrag de beschikbaarheid van materialen of energie uit het milieu verandert of de structuren van ecosystemen of biosfeer beïnvloedt (Stern, 2000). Om milieuproblemen te beperken tot een niveau dat voor de mens niet catastrofaal is, is het dus nodig om het gedrag van consumenten aan te passen.

Ondanks de toenemende kennis en bewustwording van milieuproblemen bleek uit een duurzaamheidsverkenning van het Milieu- en Natuurplanbureau (2007) dat

(7)

6 de Nederlandse consumptie niet verduurzaamt. Integendeel; per inwoner stijgt het energie- en landgebruik dat nodig is om in onze consumptie te voorzien. Tegelijkertijd blijkt uit talloze studies dat consumenten aangeven het milieu wel degelijk heel belangrijk te vinden. Zo bleek bijvoorbeeld uit een studie van Visser et al., (2007) dat volgens consumenten milieuproblemen behoren tot een van de belangrijkste maatschappelijke vraagstukken.

In dit onderzoek wordt gekeken naar de discrepantie tussen een milieuvriendelijke houding en milieuvriendelijk gedrag. Een milieuvriendelijke houding van een consument wordt omschreven als: een consument die zich verantwoordelijk voelt voor het milieu en de samenleving. Het houdt in dat iemand graag zijn steentje zou willen bijdragen aan het verminderen van de druk die op het milieu ligt. Onder milieuvriendelijk gedrag wordt verstaan dat consumptief gedrag een zo klein mogelijke negatieve impact heeft op het milieu (Carrington, et al., 2010).

2.2 DE ATTITUDE BEHAVIOR GAP

Er is reeds veel onderzoek gedaan naar het verschil in houding en uiteindelijk gedrag. Er zijn voornamelijk veel theoretische raamwerken ontwikkeld om de relatie tussen houding en gedrag te kunnen verklaren. In dit gedeelte wordt er ingegaan op de meest invloedrijke en gebruikte raamwerken met betrekking tot de Attitude-Behaviour Gap.

2.2.1 DE OUDSTE EN SIMPELESTE MODELLEN

De eerste modellen dateren uit de vroege jaren '70. Dit waren lineaire modellen waarbij de aanname werd gedaan dat meer kennis over het milieu leidt tot een milieuvriendelijkere houding, wat vervolgens direct leidt tot milieuvriendelijker gedrag.

Deze modellen gingen er kortom vanuit dat, door mensen meer voorlichting te geven over milieuproblemen dit automatisch zou leiden tot milieuvriendelijk gedrag (Burgess, et al., 1998). Het werd echter al snel duidelijk dat deze modellen niet overeenstemmen met de werkelijkheid. Empirische onderzoeken wezen uit dat een toename van kennis en bewust zijn van milieuproblemen lang niet altijd leidde tot milieuvriendelijker gedrag. Opmerkelijk is echter dat deze modellen tegenwoordig nog steeds worden gebruikt door NGO’s en overheden voor het promoten van milieuvriendelijk gedag (Kollmuss& Agyeman, 2002). Talloze campagnes zijn gebaseerd op enkel informatieverstrekking over milieuproblemen, in de hoop daardoor het gedrag van consumenten te verduurzamen.

Figuur 1, lineair model milieuvriendelijk gedrag, overgenomen uit Kollmuss& Agyeman, 2002.

(8)

7

2.2.2 THE THEORY OF REASONED ACTION & THE THEORY OF PLANNED BEHAVIOUR

In 1975 verscheen er een onderzoek dat tot op de dag van vandaag verreweg de meest invloedrijke en gebruikte theorie is. De Theory of Reasoned Action (TRA), opgesteld door Fishbein en Ajzen in 1975. Deze is opgebouwd uit drie componenten die gedrag voorspellen: houding, subjectieve normen en gedragsintentie.

Het model stelt dat gedragsintentie, wordt bepaald door houding en subjectieve normen, zie figuur 2 (Madden et al. 1992). En het verschil tussen gedragsintentie en uiteindelijk gedrag wordt verklaard door verscheidene barrières.

In 1985 is the Theory of Reasoned Action door Ajzen uitgebreid. Bij de nieuwe theorie (The Theory of Planned Behaviour; TPB), is Perceived Behaviour Control als een externe variabele toegevoegd aan de TRA. Deze nieuwe variabele heeft zowel invloed op gedragsintentie en uiteindelijk gedrag (figuur 3). Perceived Behaviour Control is de hoeveelheid controle die een individu denkt te hebben over zijn eigen gedrag, opgesplitst in het geloof van het bezitten van de juiste middelen en de juiste mogelijkheden om bepaald gedrag uit te voeren (Madden et al, 1992).

Waar Fishbein en Ajzen in hun Theorieën op wijzen is, dat er regelmatig grote verschillen tussen houding en gedrag worden gevonden omdat de gemeten houding vaak veel breder in omvang is dan de gemeten acties.

Bijvoorbeeld, het vergelijken van houding ten opzichte van de klimaatverandering en het rijgedrag zal meestal geen hoge correlatie vertonen. Zelfs bij mensen die zeer begaan zijn met klimaatverandering.

Dit komt omdat de houding ten opzichte klimaatverandering niet erg nauw verwant is aan het gedrag (autorijden). De houding ten opzichte van autogebruik wordt bepaald door meerdere aspecten waarbij sommige

Figuur 3: TPB, overgenomen uit Madden et al, 1992.

Figuur 2: TRA, overgenomen uit Madden et al, 1992.

(9)

8 factoren zwaarder kunnen wegen dan andere. Zo zouden financiële afwegingen meer gewicht in de schaal kunnen leggen dan milieuoverwegingen.

Newhouse (1991), Auger and Devinney (2007) en Carrigan and Attalla (2001) wijzen in hun onderzoeken ook op de divergentie in het meten van houding en gedrag. Zij stellen dat consumenten vaak een stuk minder milieuvriendelijk gestemd zijn dan dat de onderzoekers denken te hebben gemeten. Volgens hen zou de Attitude-Behaviour Gap wel bestaan, maar overschat worden door het verschil in metingen. Een nauwer gemeten houding zou inderdaad tot een hogere correlatie met gedrag leiden, maar dit leidt ook tot informatieverlies (Kollmuss& Agyeman, 2002).

Andere toonaangevende onderzoeken laten zien dat heel veel mensen weldegelijk de intentie hebben om milieuvriendelijk te consumeren maar het uiteindelijk niet doen. Zoals eerder genoemd kwam in een recent onderzoek naar voren dat 30% van de consumenten aangaf dat zij ethisch zouden willen inkopen, maar slechts 3% dit daadwerkelijk deed (Carrington, 2010). Er zijn dus blijkbaar onderweg naar de kassa allerlei barrières die het milieuvriendelijk consumeren verhinderen. Is het bijvoorbeeld mogelijk om een geheel milieuvriendelijke auto te kopen? Zijn er überhaupt wel alternatieve vervoersmiddelen? En zelfs als dat zo is kan de verleiding van een bepaalde aanbieding iemand met een milieuvriendelijke intentie toch verleiden tot niet-milieuvriendelijk gedrag.

De belangrijkste restricties van de TRA en TPB zijn dan ook dat ze er ten eerste van uitgaan dat mensen rationele wezens zijn en dat hun intenties en gedrag uitsluitend door rationele overwegingen worden bepaald. Daarbij laten zij dus verleidingen of bijvoorbeeld gewoontes buiten beschouwing. Het verschil tussen intentie en uiteindelijk gedrag wordt geweten aan barrières, die verder niet duidelijk geïdentificeerd en beschreven worden. Niet te min zijn de TRA en TPB de meest invloedrijke modellen tot nu toe, voornamelijk omdat het simpele en duidelijke modellen zijn. Daarbij zijn ze zeer bruikbaar voor empirische studies doordat er makkelijk binnen de modellen kan worden gerekend (Kollmuss & Agyeman 2002).

2.2.3 MODEL OF RESPONSIBLE ENVIRONMENTAL BEHAVIOR

Het model van Hines, Hungerford en Tomera (1987) “Model of Responsible Environmental Behaviour”, borduurt voort op de TRA en TPB, maar is meer gespecificeerd op milieurelevant gedrag en een stuk uitgebreider. Hines, Hungerford en Tomera vonden zes voorspellende variabelen voor gedrag (figuur 4).

Ten eerste houding; mensen met een milieuvriendelijke houding zullen ook sneller milieuvriendelijk gedrag vertonen. Ten tweede het gevoel van controle; het geloof dat eigen handelen van invloed is op de uitkomsten. Ten derde het gevoel van verantwoordelijkheid. Mensen die zich verantwoordelijk voelen voor hun medemensen en hun omgeving vertonen

(10)

9 eerder milieuvriendelijk gedrag. Deze drie factoren vormen samen de ‘personal factors’ en hebben te maken met de ‘wil’ van een individu om een bepaald gedrag uit te voeren.

Als vierde vonden zij kennis over het probleem en de oorzaken ervan. Iemand die niet weet wat het probleem is zal ook geen actie ondernemen om het op te lossen. Ten vijfde kennis over actiestrategieën: iemand moet weten wat hij kan veranderen om het probleem op te lossen. Als laatste ‘action skills’ dit zijn de cognitieve vaardigheden van een individu. Ofwel het vermogen om kennis over actie strategieën om te zetten in concrete acties.

Hoewel dit model al veel uitgebreider en gespecificeerder is dan de TRA en

de TPB, is gebleken dat de correlaties toch zwak zijn. Er lijken nog veel meer factoren een rol te spelen. Hines et al. (1986–87) noemt dit ‘situational factors’. Daarmee bedoelt hij economische factoren, sociale druk en mogelijkheden tot andere keuzes. Daarbij wordt er ook in dit model aangenomen dat, net als bij TRA en TPB, de mens rationele keuzes maakt. Het volgende model dat wordt besproken maakt deze aanname niet.

2.2.4 THE VALUE-ACTION GAP

Blake (1999) legt uit dat de TRA, TPB en soortgelijke modellen hun beperkingen hebben omdat ze ervan uitgaan dat mensen rationele wezens zijn. Nadat meerdere studies uitwezen dat persoonlijke waarden van mensen veranderlijk, onderhandelbaar en tegenstrijdig kunnen zijn, kwam hij met het model 'The Value Action Gap'. Hij gaat hiermee dieper in op wat bij voorgaande modellen werd bestempeld als barrière of situational factors. Hij breidt het model uit met individuele, sociale en institutionele beperkingen. Hij identificeert drie barrières tussen 'Environmental concern' en 'Pro-environmental behaviour'; individuele, verantwoordelijkheid en uitvoerbaarheid (figuur 5).

Individuele barrières zijn gerelateerd aan het individu en diens houding en temperament. Blake beweert dat deze barrière het meest van invloed is op mensen die geen heel sterke solide milieuvriendelijke houding hebben. Een niet zo sterke milieuvriendelijke houding zou kunnen worden “overwonnen” door een krachtigere behoefte of wens. De behoefte om een wereldreis te maken kan bijvoorbeeld de gevoelens van

Figuur 4, predicors of environmental behavior, overgenomen uit Hines et al. 1986.

(11)

10 verantwoordelijkheid voor het milieu overschrijden. Blake laat hiermee zien dat individuen vaak een afweging maken om te kijken wat voor hunzelf het voordeligst is.

De tweede barrière, verantwoordelijkheid, komt sterk overeen met de 'locus of control' uit het model van Hines et al. (1986–87) en verwijst naar het gevoel van een individu of hij met zijn handelen de situatie kan beïnvloeden. Dit hangt zeer nauw samen met het vertrouwen in instellingen. Wanneer een individu het idee heeft dat lokale en nationale instituten niet bereid zijn om acties te ondernemen, zullen ze zichzelf ook minder verantwoordelijk voelen.

De derde barrière is uitvoerbaarheid. Zo kunnen bijvoorbeeld gebrek aan tijd, geld en informatie een barrière

vormen voor

milieuvriendelijk gedrag.

2.3 HET SOCIAAL DILEMMA

Naast theorieën over de Attitude-Behaviour Gap is er ook nog de theorie van het Sociaal dilemma. Deze theorie is gebaseerd op de aard van milieuproblemen. Blake (1999) laat in zijn model al zien dat individuen vaak een afweging maken gebaseerd op wat voor hun zelf het voordeligst is. Bij milieurelevant gedrag is het individuele belang vaak in strijd met het collectieve belang. Dit komt omdat veel goederen en diensten die het milieu ons leveren ‘common pool resources’ zijn.

2.3.1 COMMON POOL RESOURCES

Common pool resources zijn diensten en goederen die het milieu ons leveren en die door iedereen onbeperkt kunnen worden gebruikt maar aan niemand toebehoren. Omdat iedereen toegang heeft tot deze diensten en goederen kan er schaarste ontstaan. Hierbij komt het economische begrip 'Tradegy of the Commons' van Hardin (1968) naar voren. Hardin laat zien dat wanneer alle individuen handelen naar wat voor henzelf het voordeligste is, dit leidt tot complete uitputting van de bron waar zij gezamenlijk gebruik van maken. De voordelen van gebruik van de goederen en diensten zijn dus voor het individu,

Figuur 5, Barriers between environmental concern and action, overgenomen uit Blake, 1999.

(12)

11 terwijl de nadelen door de massa worden opgevangen. Een voorbeeld hiervan is overbevissing. Wanneer vijf vissers allemaal toegang hebben tot één meer, en de visstand op peil moet worden gehouden, mag elke visser niet meer dan honderd kilo vis vangen. Wanneer visser A besluit om veel meer te vissen, dan is het voordeel uitsluitend voor visser A, terwijl de nadelen van de overbevissing gedeeld wordt door alle vissers. Wanneer de andere vissers vervolgens besluiten om hetzelfde te doen als visser A, duurt het niet lang voordat er geen vis meer over is.

Dit is natuurlijk een versimpeld voorbeeld en zou in een dergelijke kleine gemeenschap niet snel gebeuren. Maar wanneer het gaat om mondiale milieuproblemen worden de nadelen met de rest van de wereldbevolking gedeeld. Daarbij is het lastiger om de directe nadelige gevolgen van het gedrag te zien door het verschil in ruimte en tijd waar het voordeel en nadeel zich voordoet. Wanneer bijvoorbeeld goedkope kleding wordt gekocht, is het voordeel voor het individu. Wat het individu vaak niet weet is dat het nadeel wordt opgevangen in andere landen waar in vervuilende fabrieken met zeer lage lonen velen mensen de kleding hebben geproduceerd. Een ander voorbeeld van een nadeel dat door anderen wordt opgevangen is de stijging van zeespiegel: die zal een doorgeschoven last voor toekomstige generaties zijn. Een ander probleem is dat mensen vaak geen enkel besef hebben van hoe groot de nadelen van overconsumptie kunnen zijn. En dus niet weten wat hun eigenlijke impact op het milieu is. Vaak weten we wel ongeveer wat ons directe gebruik is, maar van ons indirecte gebruik en andere neveneffecten hebben wij vaak geen idee. Bijvoorbeeld voor het produceren van een glas wijn (125ml) is zo’n 120 liter zoet water nodig is. En voor het produceren van 1 paar leren schoenen zelfs 8000 liter (Hoekstra & Chapagain, 2007).

2.3.2 HET SOICAAL DILEMMA

Kortom, als het gaat om milieurelevant gedrag is er vaak sprake van een al dan niet onbewust sociaal dilemma. Er is een situatie waarbij iedereen beter af zijn als we allemaal onze consumptie verduurzamen, maar voor elk individu apart is het nóg voordeliger om zelf zijn consumptie te niet verduurzamen. Dat consumenten vaak aangeven dat zij wel duurzaam willen consumeren maar dit uiteindelijk niet doen is consistent met het sociaal dilemma. De individuele kosten van duurzamere producten zijn meestal relatief hoog. In termen van geld, tijd of in wat de consument ervoor moet laten. Bijvoorbeeld niet met het vliegtuig op vakantie, korter douchen of niet het nieuwste technologische speeltje kunnen kopen.

Het Planbureau voor de Leefomgeving deed in 2013 een onderzoek onder Nederlandse consumenten om dit sociale dilemma te onderzoeken. Hun onderzoek wees uit dat consumenten voornamelijk een afweging maken tussen het plezier van het individueel bijdragen aan een collectief goed (individuele baten) en de daarmee gepaard gaande kosten. Consumenten vertoonden vaak alleen milieuvriendelijk gedrag wanneer het ze niet al te veel

(13)

12 moeite koste maar het wel een goed gevoel opleverde. Het uiteindelijke resultaat, het resultaat voor ’the commons’ lijkt hier compleet ondergeschikt aan te zijn.

De theorie van het sociaal dilemma verklaart natuurlijk niet de gehele Attitude Behaviour Gap. Maar het geeft wel inzicht in het verschil in uitingen van milieurelevant gedrag. Het impliceert namelijk dat een model voor milieuvriendelijk gedrag, bijvoorbeeld afval scheiden of niet op vakantie met het vliegtuig, er heel anders uit zou zien. Immers het scheiden van afval geeft een goed gevoel en de kosten zijn beperkt, het kost alleen wat tijd. Niet op vakantie gaan is misschien veel milieuvriendelijker maar de kosten voor het individu zijn erg groot, je moet je tropische vakantie ervoor laten. Ook geeft het inzicht in hoe, door op het goede gevoel in te spelen, milieuvriendelijk gedrag zou kunnen worden aangemoedigd.

3. METHODOLOGIE

Het doel van het onderzoek is om de kloof tussen houding en gedrag van Nederlandse consumenten ten opzichte van het milieu te ontrafelen. Dit gebeurt aan de hand van het enquête onderzoek ‘Consument en Milieu 1995’ en het programma IBM SPSS Statisticus. Om meer inzicht te kunnen verkrijgen in de factoren die houding en gedrag beïnvloeden en dit met een statistische analyse te onderzoeken, moet een model worden gemaakt dat past bij de doelstellingen van dit onderzoek.

In dit hoofdstuk wordt in de eerste paragraaf de hoofdvraag van dit onderzoek toegelicht. Vervolgens zal aan de hand van een literatuur analyse gekeken welke factoren relevant zijn om op te nemen in dit onderzoek waarna het conceptueel model wordt gepresenteerd. Daarna worden de deelvragen, hypothesen, de onderzoekmethode en data verzameling besproken.

3.1 HOOFVRAAG

Op basis van theoretische modellen en eerdere onderzoeken is de verwachting dat ook bij Nederlandse consumenten een kloof bestaat tussen houding en gedrag ten opzichte van het milieu. Daarbij is naar aanleiding van de theorie van het sociaal dilemma en de individuele barrières die Blake (1999) in zijn model oppert, de verwachting ontstaan dat de kloof tussen houding en gedrag kan verschillen voor gedragingen die een ander kosten/baten plaatje hebben voor de consument. Aan de hand van deze interesses en verwachtingen is de volgende hoofdvraag opgesteld:

In hoeverre bestaat er een kloof tussen houding en gedragingen van Nederlandse consumenten ten opzichte van het milieu? Is deze kloof hetzelfde voor verschillende gedragingen en als er

(14)

13 verschillen zijn, welke factoren zijn dan van invloed? Kunnen deze inzichten gebruikt worden voor het bijsturen aan het consumentengedrag?

3.1 ANALYSE THEORIE

Zoals eerder toegelicht zijn er vele modellen over de Attitude Behaviour Gap, veel meer dan zojuist besproken. Wat daarnaast opvallend is, is dat er zeer veel theoretische modellen te vinden zijn en vrij weinig empirisch onderzoek. Daarbij is er ook nog geen wetenschappelijke consensus over de ‘Gap’. Een belangrijke reden hiervoor is dat zowel houding als gedrag door zeer veel factoren kunnen worden beïnvloed en als die allemaal in een model zouden worden opgenomen zou dit een zeer onoverzichtelijk en waarschijnlijk zelfs onbruikbaar model opleveren (Kollmuss & Agyeman, 2002).

Doordat de theorie veel omvattend is en de beschikbare data beperkt zijn, is het van belang om een model te maken dat de Attitude-Behaviour Gap zo goed mogelijk verklaart, maar ook bruikbaar is voor dit onderzoek en aan de hand van de beschikbare data te analyseren is. Daarbij, is aan de hand van de theorieën een onderscheid gemaakt tussen interne, externe en demografische factoren.

3.1.1 INTERNE FACTOREN

Vanzelfsprekend is houding de belangrijkste interne factor voor dit onderzoek; we willen immers ook weten hoe het kan dat consumenten veelal niet handelen naar hun, met de mond beleden, voorkeur. In alle modellen is dan ook duidelijk geworden dat houding invloed heeft op gedragsintentie. Immers, als iemand een ‘niet-milieuvriendelijke’ houding heeft, zal nooit een milieuvriendelijk gedragsintentie ontstaan. Houding is een interne factor omdat het vanuit het individu zelf komt, zonder directe beïnvloeding van buitenaf. Bij de uitgebreidere modellen wordt weliswaar duidelijk dat er meer speelt dan alleen ‘houding’ als interne factor, maar er is voor de analyse van dit onderzoek gekozen om uitsluitend kennis, verantwoordelijkheid en gevoel van controle op te nemen. De reden daarvoor is dat we ernaar streven om een bruikbaar model te creëren waarin alle variabelen goed meetbaar zijn.

Interessant is dat enkele van deze interne factoren niet alleen van invloed zijn op gedragsintentie, maar ook op de houding van een individu. Zo kan iemand het bijvoorbeeld wel het beste voor hebben met het milieu, maar geen milieuvriendelijke houding hebben. Bijvoorbeeld doordat het aan kennis ontbreekt om te weten welke milieuproblemen er precies spelen en wat de ernst ervan is. Verantwoordelijkheidsgevoel heeft naar verwachting ook veel invloed op de houding van het individu. De definitie voor een

(15)

14 milieuvriendelijke houding die wordt gebruikt is immers: een consument die zich verantwoordelijk voelt voor het milieu en de samenleving (Carrington, et al.,2010).

Omdat de interne variabelen zowel invloed hebben op de houding van een individu ten opzichte van het milieu als op gedragsintentie, is de keuze gemaakt om meerde modellen te maken. Het eerste model zal de houding ten opzichte van het milieu als afhankelijke variabele hebben, met als onafhankelijke variabelen kennis, verantwoordelijkheid en gevoel van controle.

De andere modellen zullen milieurelevant gedragingen als afhankelijke variabele hebben, met als onafhankelijke variabelen zowel de interne als externe factoren. De milieurelevante gedragingen die worden bekeken zijn het scheiden van afval, het vermijden van chloorhoudende schoonmaakmiddelen en het weigeren van plastic tasjes. Deze drie soorten gedragingen zijn gekozen omdat aan de hand van het sociaal dilemma en de theorie van Blake over individuele barrières, de verwachting is ontstaan dat de modellen voor verschillende soorten gedragingen er anders uit kunnen zien. Een milieuvriendelijke houding zou als het ware kunnen worden overwonnen door de kosten die het gedrag met zich meebrengt.

3.1.2 EXTERNE FACTOREN

Het is in alle modellen duidelijk geworden dat er factoren buiten het individu om zijn die invloed hebben op gedrag. In de simpelere modellen worden die weergeven als barrières die tussen gedragsintentie en het (uiteindelijk) gedrag instaan. In de geavanceerdere modellen worden ze beschreven als ‘situational factors’ of gespecificeerd als institutionele en economische factoren.

Institutionele factoren spelen een essentiële rol. De institutionele factoren kunnen we typeren als de mogelijkheid voor milieuvriendelijk gedrag dat door instituten al dan niet wordt gefaciliteerd. Bijvoorbeeld de mogelijkheid voor recycling, de aanwezigheid van openbaar vervoer en alternatieven voor schadelijke producten. Als deze mogelijkheden niet aanwezig zijn, zullen de institutionele factoren de interne factoren overstijgen en zal als gevolg daarvan een individu waarschijnlijk geen milieuvriendelijk gedrag vertonen.

Ook economische factoren zijn belangrijk omdat zij eveneens de interne factoren kunnen overschrijden. Uit studies is gebleken dat bij het maken van beslissingen over consumptie, budget in meer dan 50% van de gevallen een zwaarwegende factor is. (Kollmuss & Agyeman, 2002). Wanneer een milieuvriendelijk product of een milieuvriendelijke actie dus een veel duurdere optie is, telt te financiële overweging naar verwachting zwaarder dan de milieuoverwegingen. Er wordt hierbij aangenomen dat dit voornamelijk geldt bij consumenten met een zwakke milieuvriendelijk houding. Inkomen kan ook een omgekeerd effect hebben. Omdat er meer financiële ruimte is voor het kopen van bijvoorbeeld luxeproducten en vakanties kan het gedrag milieuonvriendelijker worden. Deze externe

(16)

15 factoren hebben geen invloed op houding en gedragsintentie, wel zijn ze van invloed op uiteindelijk gedrag.

3.1.3 DEMOGRAFICHE FACTOREN

Als wordt gekeken naar een milieuvriendelijke houding en milieuvriendelijk gedrag, is de verwachting dat ook demografische kenmerken hier invloed op hebben. In dit onderzoek zullen die daarom ook worden opgenomen in de modellen. Volgens (Kollmuss & Agyeman, 2002), kunnen voornamelijk geslacht en opleiding invloed hebben op een milieuvriendelijke houding en milieuvriendelijk gedrag.

Ook volgens Fliegenschnee en Schelakovsky, 1998 en Lehmann, 1999 heeft geslacht invloed op zowel de houding als gedrag. Vrouwen zouden minder kennis hebben over milieuproblematiek maar wel meer emotionele waarde hechten aan het milieu en daarom sneller bereid zijn om hun gedrag aan te passen. Echter is het de vraag of in Nederland vrouwen minder kennis hebben over het milieu, omdat in dit land er weinig verschil is in educatie tussen mannen en vrouwen.

Educatie heeft voornamelijk invloed op de kennis over milieuproblematiek en zorgt daarom naar verwachting voor een milieuvriendelijkere houding. Maar het is onduidelijk of het ook zorgt voor uiteindelijk milieuvriendelijker gedrag. Het is wel mogelijk dat het verschil in educatie relevant is voor oudere generaties. De verwachting is dan ook dat leeftijd een rol speelt bij een milieuvriendelijk houding en gedrag. Omdat milieuproblematiek steeds relevanter wordt en er steeds meer aandacht aan wordt besteed, ook in educatie, is het mogelijk dat jongeren milieuvriendelijker zijn dan ouderen.

3.2 CONSEPTUEL MODEL, DEELVRAGEN EN HYPOTHESEN

In de figuur hieronder (figuur 6) wordt dit onderzoek schematisch weergeven. Er is dus gekozen om vier modellen te maken. In het eerste model wordt de afhankelijke variabele ‘houding’ voorspeld vanuit zeven onafhankelijke variabelen, onderverdeeld tussen interne factoren en demografische factoren.

In de andere modellen worden ‘scheiden van afval’, ‘vermijden van chloorhoudende schoonmaakmiddelen’ en ‘het weigeren van plastic tasjes' voorspeld vanuit tien onafhankelijke variabelen. Eén daarvan is de houding van het individu en de andere variabelen zijn onderverdeeld in drie klassen; interne, externe en demografische factoren.

(17)

16 Naar aanleiding van de literatuur analyse en het conceptueel model zijn de volgende

deelvragen en hypothesen opgesteld.

DV1: In hoeverre kan het gedrag van consumenten ten opzichte van het milieu worden voorspeld vanuit de houding van de consument?

DV2: In hoeverre kan het gedrag en de houding van consumenten ten opzichte van het milieu worden voorspeld vanuit, de interne factoren; kennis van milieuproblemen, gevoel van controle, verantwoordelijkheidsgevoel, de externe factoren inkomen en institutionele mogelijkheden en demografische factoren?

DV3: In hoeverre zijn de invloeden van de factoren verschillend wanneer verschillende vormen van gedrag; scheiden van afval, vermijden van chloorhoudende schoonmaakmiddelen en weigeren van plastic tasjes worden vergeleken? Kunnen deze verschillen worden toegekend aan een kosten/baten analyse van een individu?

DV4: In hoeverre is het relevant om te controleren voor demografische factoren bij het verklaren van milieuvriendelijke houding en gedrag bij consumenten?

H1: Als een individu veel verantwoordelijkheidsgevoel, kennis en gevoel van controle heeft, is de kans groter op een milieuvriendelijke de houding en gedrag.

H2: Een milieuvriendelijke houding is een randvoorwaarde voor het vertonen van milieuvriendelijk gedrag.

(18)

17 H3: Bij meer institutionele mogelijkheden neemt de kans op milieuvriendelijke gedrag toe omdat de kosten van het gedrag worden verlaagd.

H4: Als milieuvriendelijk gedrag veel kosten of weinig baten met zich meebrengt, zal dit een barrière opleveren die de milieuvriendelijke houding zal overwinnen, waardoor milieuvriendelijk gedrag uitblijft.

H5: De demografische factoren geslacht, leeftijd en opleiding zijn van invloed op de houding ten opzichte van het milieu.

3.4 ONDERZOEKS METHODE

Om de correlatie tussen meerdere onafhankelijke variabelen en een afhankelijke variabele te bepalen, wordt er meestal een lineaire regressie uitgevoerd. Deze methode gaat ervanuit dat de afhankelijke variabele continu van aard is. In dit onderzoek zijn de afhankelijke variabelen echter dichotoom: milieuvriendelijk (1) of niet-milieuvriendelijk (2), daardoor kan er geen lineaire regressieanalyse worden gemaakt. In plaats daarvan worden er logistische regressieanalyses uitgevoerd. Deze methode is geschikt voor het onderzoeken van de relatie tussen onafhankelijke variabelen en een afhankelijke variabele die dichotoom van aard is (Field, 2013). Bij een logistische regressie wordt de kans op een bepaalde gebeurtenis voorspeld. In dit onderzoek wordt gekeken naar de kans of een persoon in de categorie 'milieuvriendelijk’ valt en hoe deze kans wordt beïnvloed door verschillende onafhankelijke variabelen

Een logistische regressieanalyse berekent de kans op een gebeurtenis aan de hand van de Odds. De Odds is de kans dat iets zich voordoet (wel milieuvriendelijk) gedeeld door de kans dat iets zich niet voor doet (niet milieuvriendelijk). Daarbij ligt de focus op het effect van elke onafhankelijke variabele op de kans op wel milieuvriendelijk gedrag of een wel milieuvriendelijke houding. Dit wordt berekend aan de hand van de Odds ratio.

De Odds ratio van een onafhankelijke variabele is gelijk aan de Odds dat zich een evenement voordoet (kans op wel milieuvriendelijk) als de onafhankelijke variabele met 1 toeneemt, gedeeld door de Odds (kans op wel milieuvriendelijk) dat de onafhankelijke variabele niet toeneemt. Als de Odds ratio groter is dan 1 dan wordt de kans de op ‘wel milieuvriendelijk’ groter als de variabele stijgt. Wanneer kleiner dan 1 dan wordt de kans kleiner op milieuvriendelijkheid als de variabele stijgt.

Behalve de Oddsratio, is het significantieniveau van de uitkomsten zeer belangrijk. Dit weergeeft hoe groot de kans is dat de gevonden correlatie op toeval berust. In dit onderzoek wordt een significantieniveau van 5% aan gehouden. Een resultaat is dus alleen significant als p<0.05, dit wordt weergeven met ‘*’. Wanneer een resultaat heel hoog significant is p,0.01 wordt dit weergeven met ‘**’.

(19)

18 Daarbij is het van belang om te weten dat in de modellen 'niet milieuvriendelijk' is gekozen als referentiecategorie en alle uitspraken dus alleen gaan over de kans op ‘wel milieuvriendelijk'. Ook moet in acht worden genomen dat in de modellen wordt gecontroleerd op meerdere variabelen. Als bijvoorbeeld wordt gezegd dat de kans op 'wel milieuvriendelijk' toeneemt als de kennis van milieuproblemen toeneemt, dan is dit geven de andere variabelen die in het model zijn opgenomen. Dit wordt weergeven met een * achter de uitspraak. Omdat in de modellen veel uitkomsten niet significant zijn, is ervoor gekozen om uitsluitend de wel significante uitkomsten te bespreken. Tenzij een verwachte correlatie niet wordt gevonden omdat de uitkomst niet significant is.

In de modellen wordt ook de nagelkerk R2 weergeven, dit is het percentage van de variantie in de afhankelijke variabele die kan worden verklaard vanuit de gebruikte afhankelijke variabelen.

3.5 DATA VERZAMELING

Zoals eerder aangegeven is dit onderzoek gebaseerd op een reeds bestaande dataset. Het verzamelen van eigen data was niet mogelijk door een gebrek aan tijd en financiën. Voor enkele variabelen waren hierdoor niet exact-passende data, in de paragraaf ‘operationalisering’ wordt dit nader toegelicht.

De dataset die is gebruikt bij dit onderzoek heet; ‘Consument en Milieu 1995’ en is een enquête-onderzoek naar, zoals de naamgeving van het project reeds verraadt, milieurelevant gedrag van consumenten. De nadruk van dit onderzoek ligt op de mogelijke invloed van sociaal-culturele determinanten (zoals leeftijd, opleiding en inkomen) en andere determinanten op milieurelevant gedrag.

Het onderzoek is opgezet nadat het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) door diverse partijen werd benaderd om zijn activiteiten op het sociaal-wetenschappelijk milieuonderzoek te intensiveren ten behoeve van het overheidsbeleid. Het ministerie van VROM is financier van dit onderzoek.

Vervolgens heeft, in opdracht van het Sociaal en Cultureel Planbureau, het Instituut voor Toegepaste Sociale wetenschappen (ITS) de schriftelijke dataverzameling verricht voor de enquête 'Consument en Milieu 1995'. De vragenlijsten, tezamen met een introductiebrief, zijn op 18 mei 1995 verstuurd naar 4000 potentiële respondenten. Om de respons te verhogen is simultaan een staatslot ter waarde van ƒ 5,- meegestuurd. Ook zijn, vanwege de verwachte non-respons, als respons verhogende maatregelen zowel een schriftelijke als een telefonische herinnering gepland. In noodgeval werden lokale, persoonlijke benaderingen achter de hand gehouden. Om deze herbenaderingen binnen het gestelde budget mogelijk te maken en om tijdens het veldwerk tijdig te kunnen bijsturen bij een dreigende lokale/regionale differentiële respons, is er gekozen voor een geclusterde steekproef. Geclusterd wil zeggen dat de populatie waaruit moest worden geselecteerd vooraf werd

(20)

19 ingedeeld in een aantal relevante strata, in dit geval regio- en stedelijkheidsgraad van de woongemeente.

Voor wat betreft de populatieaantallen is uitgegaan van de VUGA-gegevens van januari 1995. Deze populatie-aantallen zijn omgerekend naar de beoogde effectieve steekproefgrootte van N=2000. De steekproeffractie bedraagt hierdoor 1:7548. De uiteindelijk behaalde steekproefgrootte is N= 2135

Uit een vergelijking tussen de beoogde en de gerealiseerde steekproefaantallen kan worden geconstateerd dat de respons alleen in de zeer sterk verstedelijkte gemeenten iets is achtergebleven. De overige beoogde aantallen zijn zowel naar regio als naar stedelijkheidsgraad overschreden.

In de respons van de enquête 'Consument en Milieu 1995' is het aantal mannen oververtegenwoordigd. De adressen waarvan gebruik is gemaakt voor de enquête zijn afkomstig van het telefoonregister van de PTT. Daarin staan alle adressen van abonnees met een telefoonaansluiting. Waarschijnlijk staat in veel gevallen het abonnement bij de PTT op naam van de man. Omdat er gebruikt werd gemaakt van dit adressenbestand, zal de enquête vaker aan mannen gericht zijn geweest dan aan vrouwen. Dit zou de respons van 63% mannen kunnen verklaren.

Als de enquête op leeftijd vergeleken wordt met CBS-gegevens over de Nederlandse bevolking dan valt op dat de groep van 20 tot 44 jaar enigszins ondervertegenwoordigd is.

Bij een vergelijking van de respons met het CBS valt op dat mensen met een middelbare beroepsopleiding ondervertegenwoordigd zijn terwijl academisch geschoolden tweemaal zo veel voorkomen.

4. OPERATIONALISERING

Om een milieuvriendelijke houding en milieuvriendelijke gedrag te kunnen voorspellen met een regressieanalyse, moeten alle variabelen meetbaar worden gemaakt. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit drie delen. In het eerste deel wordt een overzicht gegeven van de gebruikte variabelen. In het tweede deel worden de afhankelijke variabelen (houding ten opzichte van het milieu en gedrag ten opzichte van het milieu) besproken. Het derde deel gaat over de onafhankelijke variabelen en de demografische kenmerken.

4.1 OVERZICHT VANVARIABELEN

De eerste logistische regressieanalyses voorspelt de kans op een milieuvriendelijke houding aan de hand van acht onafhankelijke variabelen. De afhankelijke variabele is dichotoom, namelijk: milieuvriendelijke houding (ja) of niet-milieuvriendelijke houding (nee). De onafhankelijke variabelen zijn: verantwoordelijkheidsgevoel, gevoel van controle, kennis over milieuproblemen, kennis over milieuvriendelijkheid, leeftijd, geslacht, voltooide opleiding en samenstelling huishouden.

(21)

20 De tweede logistische regressieanalyse voorspelt de kans op verschillende vormen van milieuvriendelijk gedrag aan de hand van elf onafhankelijke variabelen. Wederom is de afhankelijke variabele dichotoom: milieuvriendelijk gedrag (ja) of niet-milieuvriendelijk gedrag (nee). De onafhankelijke variabelen zijn: houding ten opzichte van het milieu, verantwoordelijkheidsgevoel, gevoel van controle, kennis over milieuproblemen, kennis over milieuvriendelijkheid, institutionele mogelijkheden, inkomen, leeftijd, geslacht, voltooide opleiding en samenstelling huishouden.

4.2 DE AFHANKELIJKE VARIABELEN Houding ten opzichte van het milieu

De afhankelijke houding ten opzichte van het milieu is bepaald aan de hand van vraag 81 -3, -4 en -6. De respondenten konden deze vragen beantwoorden aan de hand van een Likert scale: helemaal mee eens (1), mee eens (2), niet mee eens, maar ook niet mee oneens (3), mee oneens (4) en helemaal mee oneens (5). Er werd gevraagd in hoeverre men het een was met de uitspraken;

Tabel 1, Schematisch overzicht afhankelijke variabelen en onafhankelijke variabelen

Variabelen Mogelijke waarden Vraag in

enquête

Afhankelijke variabelen (dichotoom)

1 Houding ten opzichte van het

milieu

1=milieuvriendelijk, 0=niet-milieuvriendelijk

81 -4,6,7

3 Gedrag ten opzichte van het milieu:

Scheiden van afval

1=milieuvriendelijk, 0=niet-milieuvriendelijk

103-1-3-7

4 Gedrag ten opzichte van het milieu:

Chloor gebruik

1=milieuvriendelijk, 0=niet-milieuvriendelijk

87

5 Gedrag ten opzichte van het milieu:

Weigeren plastic 1=milieuvriendelijk, 0=niet-milieuvriendelijk 91 Onafhankelijke variabelen intern

1 Houding ten opzichte van het milieu 1=milieuvriendelijk, 2=neutraal, 3=niet-milieuvriendelijk

81 -4,6,7

2 Verantwoordelijkheidsgevoel 1=veel, 2=weinig, 3=bijna geen 41 -1,3

3 Gevoel van controle 1=veel, 2=weinig, 3=bijna geen 71-74-76

4 Kennis over milieuproblemen 1=veel, 2=weinig, 3=bijna geen 44 -1,2,4,6 Onafhankelijke

variabelen extern

1 Institutionele mogelijkheden 1=veel, 2=weinig, 3=bijna geen 14, 104- 1,2,4

2 Inkomen < 1300 tot > 7500 (interval: 2000) 107 Onafhankelijke variabelen demografisch

1 Geslacht 1=man, 2=vrouw 1

2 Leeftijd 18 tot 98 2

3 Opleiding 1= lager onderwijs, 2 = havo, vwo, mbo, 3 = hbo, universiteit

3

4 Samenstelling huishouden 1=1 of 2 pers. 2=1 of 2 pers. met kind(eren) 3= anders

(22)

21 - Als het beschermen van de natuur en het milieu ten koste gaat van mijn portemonnee dan hoeft het voor mij niet.

- Het beschermen van bedreigde diersoorten is een overdreven luxe. - De aandacht voor het broeikaseffect wordt sterk overdreven.

Er is gekozen om de refusal, ‘weet niet’ en alle missings toe te kennen aan de categorie neutraal. Ten eerste omdat we geïnteresseerd zijn in een milieuvriendelijke houding en deze overige categorieën niet vallen onder milieuvriendelijk. Daarbij komt dat de respondenten die de vraag niet invullen zich ook niet als zijnde milieuonvriendelijk profileren. Echter wanneer deze categorieën niet worden opgenomen in de analyse kan dit tot veel informatieverlies leiden (Bryman, 2012). Een refusal, weet ik niet of missing heeft vaak ook een betekenis. Het is daarom belangrijk om te bekijken wat de kenmerken zijn van de respondenten die in een overige categorie horen, zodat meer inzicht wordt verkregen over de betekenis van deze categorieën.

Uit een klein statisch onderzoek bleek dat een verschil in kenmerken van de respondenten die in de meeste refusal, ‘weet niet’ en missings categorie zitten, voornamelijk zit in opleiding. Veruit de meeste respondenten (71.8%) hebben een lage opleiding: lo, lbo, of mavo. Enkele hebben mbo of havo. Bijna geen van een respondent heeft opleiding hoger dan vwo.

De kans dat iemand milieuvriendelijk is, is voor mensen met een lage opleiding kleiner dan voor mensen met een hoge opleiding. Echter is het niet zo dat per definitie mensen met een lage opleiding milieu-onvriendelijk zijn. Daarbij is de overig 28,2% van de missing hoger opgeleid. Hoger opgeleiden hebben juist een grotere kans op milieuvriendelijkheid. Daarbij is de kans relatief gezien groter voor hoogopgeleide respondenten om milieuvriendelijk te zijn dan dat de kans voor lager opgeleiden. Met een grove schatting komt dan naar boven dat de verdeling van een milieuvriendelijke en een niet milieuvriendelijke houding ongeveer even groot zou zijn. Dit was een bevestiging om de categorieën bij neutraal in te delen.

Alle antwoorden op de drie stellingen zijn bij elkaar opgeteld De meest milieu-onvriendelijke houding heeft 3 punten en de milieuvriendelijkste houding 15 punten. Omdat we uitsluitend geïnteresseerd zijn in een milieuvriendelijke houding en niet de mate daarvan, zijn aan de punten 11 tot 15 een milieuvriendelijke houding toegekend. Belangrijk hierbij is dat bij 3 tot 11 alleen wordt gesproken van een niet-milieuvriendelijke houding, niet van een milieu-onvriendelijke houding. Dit is omdat de neutrale categorieën tevens als niet-milieuvriendelijk worden beschouwd.

Verdeling; 58.9% is Milieuvriendelijk en 41,1% is Niet- Milieuvriendelijk.

Gedrag ten opzichte van het milieu

De afhankelijke variabele 'gedrag ten opzichte van het milieu' is verdeeld in drie vormen van milieuvriendelijk gedrag, die elk iets meer kosten en/of minder baten met zich mee brengen voor de consument. Er is bewust gekozen voor gedragingen die zo min mogelijk andere

(23)

22 motieven hebben buiten milieuvriendelijkheid om iets wel of niet te doen. Bijvoorbeeld, niet met het vliegtuig op vakantie gaan is zeer milieuvriendelijk, maar er is maar een klein gedeelte van de mensen die niet met het vliegtuig gaan van wege het milieu. Velen zullen een andere reden hebben, zoals het prijskaartje of vliegangst. Een ander goed voorbeeld is vlees eten; een alternatieve motivatie voor vegetarisme kan zijn dat het ongezond is, of zielig voor de dieren. Aan de verdeling van de variabelen is te zien dat er inderdaad een groot verschil zit tussen verschillende vormen van milieuvriendelijk gedrag. Bij het scheiden van afval zijn er bijna 2 maal zo veel respondenten die zich milieuvriendelijk gedragen dan bij het weigeren van plastic tasjes.

Scheiden van afval

Het scheiden van afval kost de consument een beetje moeite. Aparte afvalbakken moeten aanwezig zijn het afval moet apart worden ingeleverd. Echter, het kost het de consument geen geld en hij/zij hoeft er niets voor te laten. Daarnaast kan het de consument een heel goed gevoel geven. Ook werd in de enquête aan de consument gevraagd of zij batterijen, lampen en medicijnen apart inleveren. Helaas zijn er in het enquête-onderzoek geen vragen gesteld over het scheiden van papier, glas en plastic. Wanneer alle drie de producten altijd of meestal apart worden ingeleverd, wordt dit beschouwd als milieuvriendelijk gedrag. Alle andere antwoorden worden beschouwd als niet-milieuvriendelijk.

Verdeling 38% van de respondenten gedroeg zich niet-milieuvriendelijk met betrekking tot het scheiden van afval. 62% gedroeg zich milieuvriendelijk.

Vermijden van chloorhoudende schoonmaakmiddelen

Het vermijden van chloorhoudende schoonmaakmiddelen Dit kost de consument moeite omdat ze bewust moeten kiezen voor een ander schoonmaakmiddel, dat misschien iets duurder is of iets minder goed schoonmaakt. Daarbij zullen niet alle respondenten weten dat chloor slecht is voor het milieu. Het kan de consument echter wel een erg goed gevoel geven omdat zij het water dat ze gebruiken met een alternatief reinigingsmiddel niet vervuilen. Wanneer nooit of zeer zelden chloorhoudende schoonmaakmiddelen werden gebruikt, wordt dit gezien als milieuvriendelijk gedrag.

Verdeling: 51,3% van de respondenten gedroeg zich niet-milieuvriendelijk met betrekking tot het vermijden van chloorhoudende schoonmaakmiddelen. 48,7% gedroeg zich milieuvriendelijk.

Weigeren van plastic tasjes

Het weigeren van plastic tasjes kost de consument moeite omdat ze een deel van hun luxe (gemak van het plastic tasje) moeten inleveren om zich milieuvriendelijk te kunnen gedragen. En het geeft de consument een minder goed gevoel dan afval scheiden, wat maakt

(24)

23 immers dat ene tasje uit? Als de plastic tasjes altijd of meestal werden geweigerd, wordt dit gezien als milieuvriendelijk gedrag.

Verdeling: 67,8 % van de respondenten gedroeg zich niet-milieuvriendelijk met betrekking tot het weigeren van plastictasjes. 32,2% gedroeg zich milieuvriendelijk.

Verdeling van de ‘Gap’ tussen houding en gedrag

Aan de hand van een simpele vergelijking van de verdeling van de afhankelijke variabelen blijkt dat 58,8% van de respondenten een milieuvriendelijke houding te heeft, en dat 62% van de respondenten afval scheidt, 48,7% chloor vermeid en 32,2% plastic tasjes weigert. Aan deze vergelijking is te zien dat de ‘Gap’ tussen houding en gedrag verschilt tussen de drie vormen van milieurelevant gedrag. Bij het scheiden van afval is, zeer opvallend, geen ‘Gap’. Bij deze vorm van gedrag zijn er 3,1% meer respondenten afval scheiden dan dat er respondenten zijn die milieuvriendelijk zijn. Voor het vermijden van chloor en het weigeren van plastic tasjes is de gap respectievelijk 10,2% en 26,7%.

4.3 ONAFHANKELIJKE VARIABELEN Houding ten opzichte van het milieu

De onafhankelijke variabele 'houding' is op bepaald aan de hand van de zelfde vragen als de afhankelijke variabelen ‘houding’ namelijk; vraag 81 -3, -4 en -6. Omdat deze variabele nu wordt gebruikt als onafhankelijke variabele is er geen dichotome variabele van gemaakt maar is de variabele verdeeld in drie categorieën; milieuvriendelijk neutraal en milieuonvriendelijk. De categorie niet-milieuvriendelijk is nu dus opgesplitst in neutraal en milieuonvriendelijk, waarbij de grens van milieuvriendelijk gedrag is gezet op 11 tot 15 punten, neutraal op 7 tot 10 en milieuonvriendelijk 3 tot 6 punten.

Verdeling: 58,9% van de respondenten is milieuvriendelijk, 33,7% is neutraal en 7,4% is milieuonvriendelijk.

Verantwoordelijkheidsgevoel

De onafhankelijke variabele 'verantwoordelijkheidsgevoel' is bepaald aan de hand van vraag

Tabel 2 De frequentieverdelingen van de afhankelijke variabelen Houding tov milieu, scheiden van afval, chloor gebruik en plastic tasjes gebruik

Houding tov milieu Scheiden afval Chloor gebruik Plastic tasjes gebruik

Percentage Milieuvriendelijk 58.9 62.0 48,7 32,2

Percentage Niet- Milieuvriendelijk 41.1 38.0 51,3 67,8

(25)

24 41-1 en 41-3. Daarin werd de respondenten gevraagd aan te geven in hoeverre zij het eens waren met de volgende stellingen:

- Het milieuprobleem is voornamelijk een zaak voor de overheid en het bedrijfsleven. - Mensen die in hun gedrag geen rekening houden met het milieu ontlopen hun verantwoordelijkheid.

De vragen zijn bij elkaar gevoegd en gecodeerd zodat dat 2 punten het grootste gevoel van verantwoordelijkheid representeert en 10 punten het minste gevoel van verantwoordelijkheid. Wederom zijn de refusal, ‘weet niet’ en alle missings onderverdeeld bij de antwoorden na een klein statisch onderzoek om informatieverlies te voorkomen. Het verschil in kenmerken onder de overige categorie bleek opnieuw voornamelijk te zitten in opleiding: veruit de meeste refusal, ‘weet niet’ en missing waren afkomstig van respondenten met een lage opleiding (76,05%). De overige categorieën zijn ook hier onderverdeeld bij neutraal om dezelfde redenering als bij de afhankelijke variabele 'houding'. Wanneer er 2 tot 4 punten werden gescoord geldt dit als veel verantwoordelijkheidsgevoel, 5 tot 7 punten geldt als weinig verantwoordelijkheidsgevoel en 8 tot 10 punten als bijna geen gevoel voor verantwoordelijkheid.

Verdeling: 44.1% van de respondenten heeft veel verantwoordelijkheidsgevoel, 47.7% en 8.2% heeft bijna geen gevoel voor verantwoordelijkheid.

Gevoel van controle

De variabele 'gevoel van controle' is bepaald aan de hand van een aantal vragen waaruit blijkt of de respondent denkt dat het zin heeft om bepaalde milieuvriendelijk gedraging uitvoeren; het kopen van milieuvriendelijke voeding, het kopen van milieuvriendelijke producten en over het scheiden van afval. Wederom zijn de refusal, ‘weet niet’ en alle missings onderverdeeld bij de antwoorden om informatieverlies te voorkomen. Ook hier was er alleen een verschil te zien in opleiding van de respondenten die in de overige categorie vallen. De verdeling was nu iets lager; 63,37% van de missings zijn van respondenten met een lage opleiding. De overige categorieën zijn weer onderverdeeld bij neutraal om dezelfde redenering als bij de afhankelijke variabele 'houding'. Vervolgens zijn de vragen bij elkaar opgeteld en weergeeft een score van 3 het meeste gevoel van controle en 15 bijna geen gevoel van controle.

Verdeling: 81,4 % van de respondenten heeft veel gevoel van controle, 14,5 % weinig en 4,2% bijna geen gevoel van controle.

Kennis van milieuproblemen

De variabele 'kennis van milieuproblemen' is opgesteld uit vraag 44 -1, -2, -4 en -6., waarbij steeds een stelling over een milieuprobleem werd gegeven en de respondent kon aangeven of dit waar, waarschijnlijk waar, waarschijnlijk niet waar of niet waar was.

(26)

25 -Het broeikaseffect wordt vooral veroorzaakt door schadelijke stoffen die in het koelsysteem van ijskasten zitten.

-Gebleekt wc-papier is schadelijker voor het milieu dan ongebleekt wc-papier. -Cadmiumhoudende batterijen zijn milieu-onvriendelijk.

-De totale hoeveelheid water die in Nederland per dag, per persoon wordt verbruikt ligt rond de 90 liter.

De mensen die de vraag niet konden beantwoorden of niet hebben ingevuld zijn allen ingedeeld bij het ‘foute’ antwoord. Vervolgens zijn de scores bij elkaar opgeteld waarbij 4 punten staat voor alle vragen volledig goed te hebben beantwoord, 8 punten konden werden behaald als alle vragen goed waren maar beantwoord met bijvoorbeeld ‘waarschijnlijk waar’, 15 punten werden gehaald als alles fout was.

Verdeling: 21% van de respondenten geeft aan veel kennis over milieuproblemen te hebben, 54,5 % weinig en 24,4 zegt bijna geen kennis over milieuproblemen te hebben

Institutionele mogelijkheden

De onafhankelijke variabele 'institutionele mogelijkheden' is geoperationaliseerd met de vragen of er in de buurt de mogelijkheden zijn om papier, glas en klein chemisch afval te scheiden. En of er de mogelijkheid is om biologische voedingsproducten te kopen. Wanneer '‘‘weet niet’’' is ingevuld of als de vraag niet is ingevuld geldt dit als geen mogelijkheid. Bij 4 punten waren alle mogelijkheden aanwezig, bij 8 punten was er geen een mogelijkheid.

Verdeling: Bij 87,5% van de respondenten waren minimaal 3 van de 4 mogelijkheden aanwezig. Bij 11,3% waren er slechts 1 of 2 mogelijkheden. Bij 1.2 % van de respondenten was er geen een mogelijkheid, dit blijft echter ‘bijna geen’ omdat er misschien wel andere mogelijkheden tot groen gedrag zijn die niet zijn gemeten in dit onderzoek.

Inkomen

De onafhankelijke variabele 'inkomen' geeft het netto-inkomen van de huishoudens weer, Dit varieert van minder dan ƒ 1300 tot meer dan ƒ 7500 met intervallen van ƒ 2000. Het gemiddelde inkomen is ƒ 2480.

Demografische kenmerken

Zoals eerder opgemerkt zijn mannen over gerepresenteerd, 62,5% van de respondenten is man, 36,6% is vrouw en 0.2% van de respondenten heeft de vraag niet ingevuld. Leeftijd is verdeeld van 18 tot 98. Het gemiddelde is 48.05. Opleiding is als volgt verdeeld: 48.8 % heeft lager onderwijs als hoogste voltooide opleiding, 22.1% mbo, havo of vwo en 29,1 heeft als hoogste voltooide opleiding hbo of hoger. Van alle respondenten woont 21,2% alleen. 35,4% woont samen. 41,9 % woont alleen of met samen en heeft een of meerdere kinderen. 1,5% heeft een andere samenstelling van het huishouden.

(27)

26

Tabel 4 De frequentieverdelingen van de Onafhankelijke variabelen inkomen en leeftijd

N Gemiddelde Min/max Std. Deviation

Inkomen 2167 7.89 1 – 8 4.239

Leeftijd 2167 48.05 18-98 16.49

Tabel 3 De frequentieverdelingen van de Onafhankelijke variabelen Houding tov milieu,

Verantwoordelijkheidsgevoel, Gevoel van controle, Kennismilieuproblemen, geslacht, opleiding en samenstelling huishouden.

Percentage

Houding tov milieu Milieuvriendelijk 58.9 Neutraal 37.8 MilieuOnvriendelijk 3.2 Totaal 100 (N=2167) Verantwoordelijkheidsgevoel Veel 48.3 Weinig 46.7 Bijna geen 5.1 Totaal 100 (N=2167)

Gevoel van controle Veel 81.6 Weinig 15.0 Bijna geen 3.4 Totaal 100 (N=2167) Kennismilieuproblemen Veel 21.0 Weinig 54.5 Bijna geen 24.4 Totaal 100 (N=2167)

Institutionele mogelijkheden Veel 87.5

Weinig 11.3 Bijna geen 1.2 Totaal 100 (N=2167) Geslacht Man 62.9 Vrouw 36.8 Niet ingevuld 0.2 Totaal 100 (N=2167)

Opleiding Lager onderwijs 47.9

Mbo, havo, vwo 22.1

Hbo, universiteit 29.1

Niet ingevuld .9

Totaal 100 (N=2167)

Samenstelling huishouden 1 pers. 21.2

2 pers. 35.4

1 of 2 pers. met kind(eren) 41.9

Anders 1.5

(28)

27

5. RESULTATEN

In dit hoofdstuk worden de resultaten van de analyses weergeven en besproken. Aan de hand van logistische regressieanalyses gekeken welke factoren van invloed zijn op houding en gedrag.

In het eerste model zal de houding ten opzichte van het milieu worden voorspeld. Dit gebeurt vanuit kennis, verantwoordelijkheidsgevoel, gevoel van controle en de demografische kenmerken opleiding, geslacht, leeftijd en samenstelling van het huishouden.

In het tweede, derde en vierde model wordt de kans op verschillende milieuvriendelijke gedragingen voorspeld, te weten; het scheiden van afval, kans op vermijden van chloorhoudende schoonmaakmiddelen en kans op het weigeren van plastic tasjes. Dit gebeurt aan de hand van de variabelen houding, kennis, gevoel van controle, inkomen, institutionele mogelijkheden, en de demografische factoren opleiding, geslacht, leeftijd en samenstelling van het huishouden. Omdat verantwoordelijkheidsgevoel en houding ten opzichte van het milieu te sterk met elkaar correleren bij het voorspellen van milieuvriendelijk gedrag. Is de factor verantwoordelijkheidsgevoel buiten beschouwing gelaten. Bij model 4 (weigeren van plastic tasjes) is de factor institutionele mogelijkheden buiten beschouwing gelaten omdat deze variabele daarvoor niet relevant is.

Ter herhaling, in de modellen wordt de Oddsratio, het significantieniveau en de Nagelkerk R2 weergeven. De Oddsratio vergelijkt de kans op tevredenheid tussen de waarden van verschillende variabelen. Het significantieniveau weergeeft hoe groot de kans is dat de gevonden correlatie op toeval berust. In dit onderzoek wordt een significantieniveau van 5% aan gehouden. Een resultaat dat is significant op 5% wordt weergeven met ‘*’, een resultaat dat significant is op 1% wordt weergeven met ‘**’. Alle uitspraken gaan over de kans op ‘wel milieuvriendelijk'. Daarbij wordt in de modellen gecondoleerd voor meerdere afhankelijke variabelen, om dit aan te geven wordt een ‘*’ gebruikt na een uitspraak. De Nagelkerk R2 weergeeft het aandeel in de variantie van de afhankelijke variabelen dat wordt verklaard door het model.

5.1 MODEL 1 - KANS OP MILEUVRIENDELIJKE HOUDING Model 1.1 Houding

In model 1.1 (tabel 5) is onderzocht in hoeverre kans op een milieuvriendelijke houding kan worden voorspeld door: kennis van milieuproblemen, gevoel van controle en verantwoordelijkheidsgevoel.

(29)

28 Zoals verwacht blijkt kennis van milieuproblemen van grote invloed. Bij respondenten met veel kennis over milieuproblemen is de kans op een milieuvriendelijke houding 4.584 maal groter dan voor respondenten met bijna geen kennis*.

Ook een gevoel van controle blijkt een belangrijke factor. Bij respondenten met veel gevoel van controle is de kans op een milieuvriendelijke houding 2.544 hoger dan bij respondenten die dat gevoel niet hebben*. Echter is er geen significant verschil tussen bijna geen en weinig gevoel van controle. Verantwoordelijkheidsgevoel blijkt eveneens een belangrijke verklarende factor. Voor respondenten met een groot verantwoordelijkheidsgevoel is de kans op een milieuvriendelijke houding 3.161 maal groter dan voor mensen met bijna geen verantwoordelijkheidsgevoel*. De Nagelkerk R2 voor dit model is 0.155, dit betekend dat 15,5% van de variantie in milieuvriendelijkheid wordt verklaard door kennis van milieuproblemen, gevoel van controle en verantwoordelijkheidsgevoel.

Model 1.2 Houding en demografische factoren

In model 1.2 (tabel 5) zijn de demografische factoren; leeftijd, geslacht, samenstelling huishouden en opleiding toegevoegd aan het model zodat gecontroleerd kan worden op demografische kenmerken. Wanneer een respondent als hoogst voltooide opleiding hbo of universiteit heeft dan is de kans op een milieuvriendelijke houding 2.662 maal groter dan voor respondenten met een lage opleiding. Voor respondenten die een jaar ouder zijn is de kans op een milieuvriendelijke houding 1.024 maal kleiner. Dit lijkt een klein effect maar dit geld dus voor elk jaar dan een respondent ouder is. De Nagelkerk R2 voor dit model is 0.247.

De kenmerken 'geslacht' en 'samenstelling van huishouden' blijken niet van invloed. Er is ook gekeken naar het effect op het model als deze twee variabelen niet worden opgenomen. De Nagelkerk R2 is dan 0.246. Hieraan is te zien dat het aandeel in de variantie dat wordt verklaard door samenstelling van het huishouden en geslacht zeer klein is (0.01%). Het effect op de overige factoren is alleen dat de Odds ratio van kennis en verantwoordelijkheidsgevoel iets dalen. De Odds ratio voor gevoel van controle neemt juist iets toe. Dit gebeurt voornamelijk na het toevoegen van opleiding en geslacht.

(30)

29

Tabel 5, Model 1.1 en 1.2, logistische regressieanalyse kans op milieuvriendelijke houding

Model 1.1 Model 1.2

OddsRatio OddsRatio

Kennis milieuprobleem bijna geen Ref. Ref.

weinig 2.663** 2.098**

veel 4.584** 2.872**

Gevoel van controle bijna geen Ref. Ref.

weinig 1.001 1.038

veel 2.544** 2.970**

Verantwoordelijkheidsgevoel bijna geen Ref. Ref.

weinig 2.265** 2.007*

veel 3.161** 2.538**

Samenstelling huishouden 1 pers. Ref.

2 pers 1.757

1 of 2 met kind(eren) 1.644

anders 1.536

Opleiding lager onderwijs Ref.

mbo, havo, vwo 1.681**

hbo universiteit 2.662**

Niet ingevult .688

Geslacht man Ref.

vrouw 1.079 Leeftijd .976** Constand .114** .201** N totaal 2167 2162 Nagelkerk’s R2 0.155 0.247 *=P< 0.05 **=p<0.01

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor de champignonteeltbedrijven was 2008 een vrij matig jaar; doordat de prijzen achterbleven bij de kosten daalde het inkomen uit bedrijf met circa 35.000 euro naar ongeveer

Brand loyalty towards sports shoe brands Consumer factors Brand factors Social factors Variety seeking Social pressures Risk Aversion.. Perceived

two displays, 1.2 consistency in displaying information, 3.2 do not display unnecessary information, 3.3 display heterogeneous information, 4.1 use visual presentations,

Lang niet iedereen heeft andere verwachtingen van een product / dienst met keurmerk; en als men ze heeft, zijn ze voor een deel van de consumenten afhankelijk per product..

Er wordt een interactie verwacht tussen het soort claim en het type evidentie op de mate van overtuiging: bij de claim dat korter douchen leidt tot geld besparen is

Hierbij is niet alleen gekeken naar de blue energy technologie maar zijn de belanghebbenden ook ondervraagd over de factoren die meespelen bij het vormen van een houding ten

• 68% of the population disagree with the statement that “the death penalty prevents crime and makes society safer” and 67% disagree that “the death penalty brings

Meer aandacht voor de rechtsvormende taak van de rechter lijkt derhalve een grotere behoefte aan informatie met zich te brengen over de gevolgen die de te nemen