• No results found

Handovers van patiënten van ambulance- naar spoedgevallendienst: een ambulanciers? visie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Handovers van patiënten van ambulance- naar spoedgevallendienst: een ambulanciers? visie"

Copied!
83
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

HANDOVERS VAN PATIËNTEN VAN

AMBULANCE- NAAR

SPOEDGEVALLENDIENST: EEN

AMBULANCIERS’ VISIE

EEN ONDERZOEK NAAR DE FACTOREN DIE DE OVERDRACHT

VAN PATIËNTEN EN HUN KLINISCHE INFORMATIE DOOR

AMBULANCIERS AAN SPOEDGEVALLENDIENSTEN FACILITEREN

OF BELEMMEREN

Aantal woorden: 13.651

Ingelise Borucki

Stamnummer: 01811563

Promotor: Prof. dr. Jeroen Trybou Copromotor: Prof. dr. Jochen Bergs

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master of science in de richting management en beleid van de gezondheidszorg.

(2)
(3)

HANDOVERS VAN PATIËNTEN VAN

AMBULANCE- NAAR

SPOEDGEVALLENDIENST: EEN

AMBULANCIERS’ VISIE

EEN ONDERZOEK NAAR DE FACTOREN DIE DE OVERDRACHT

VAN PATIËNTEN EN HUN KLINISCHE INFORMATIE DOOR

AMBULANCIERS AAN SPOEDGEVALLENDIENSTEN FACILITEREN

OF BELEMMEREN

Aantal woorden: 13.651

Ingelise Borucki

Stamnummer: 01811563

Promotor: Prof. dr. Jeroen Trybou Copromotor: Prof. dr. Jochen Bergs

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master of science in de richting management en beleid van de gezondheidszorg.

(4)

ABSTRACT

Inleiding/doelstelling: Prehospitale zorgverleners en triageverpleegkundigen interageren met elkaar tijdens de patiëntenoverdrachten van ambulance- naar spoedgevallendienst. Het is belangrijk dat deze partijen goed samenwerken opdat alle relevante patiënteninformatie op een efficiënte manier gedeeld wordt om zo continuïteit van patiëntenzorg te verzekeren. In deze studie wordt dan ook nagegaan hoe het proces van patiëntenoverdrachten tussen ambulanciers en triageverpleegkundigen bevorderd kan worden, rekening houdend met de belemmeringen die ambulanciers bij zulke overdrachten ervaren en de suggesties tot kwaliteitsverbetering die deze groep daartoe zelf formuleert.

Methode: In deze mixed-methods studie worden de verschillende domeinen van de Handoff CEX, een gestandaardiseerde tool die de kwaliteit van patiëntenoverdrachten nagaat, onderzocht. Een online vragenlijst werd opgesteld en ingevuld door prehospitale zorgverleners (n=32). De resultaten ervan werden kwalitatief verwerkt via Nvivo en kwantitatief via SPSS.

Resultaten: Vooral de domeinen ‘Communicatie’, ‘Klinische beoordeling’ en ‘Professionaliteit’ krijgen veel aandacht in het onderzoek. Een rustige omgeving met een duidelijk geïdentificeerde receptor en moment van overdracht is zeker nodig voor een kwaliteitsvolle patiëntenoverdracht. Daarnaast dienen zorgverleners een cognitief beeld te delen; de triageverpleegkundigen actief te luisteren en ambulanciers volledig, maar beknopt, en vooral gestructureerd te briefen.

Conclusie: Het is duidelijk dat het blijvend verbeteren van het overdrachtsproces en de bijhorende professionele relatie tussen ambulanciers en triageverpleegkundigen belangrijk is en als zodanig beschouwd wordt. Het is dan ook aanbevolen om verbeterpunten in dit proces blijvend aan te pakken door middel van interdisciplinaire simulatieoefeningen en een algemene structuur door te voeren op alle spoedgevallendiensten.

(5)

ABSTRACT

Introduction/Objective: Pre-hospital care providers and triage nurses interact with each other during patient transfers from the ambulance to the emergency department. It is important that these parties work well together so that all relevant patient information is shared in an efficient way to ensure continuity of patient care. This study therefore examines how the process of patient transfers between ambulance paramedics and triage nurses can be improved, taking into account the obstacles experienced by the ambulance paramedics in such transfers, as well as the suggestions for quality improvement formed by this group itself.

Method: This mixed-methods study examines the different domains of the Handoff CEX, a standardized tool that examines the quality of patient transfers. An online questionnaire was drawn up and completed by pre-hospital care providers (n=32). The results were processed qualitatively via Nvivo and quantitatively via SPSS.

Results: It is remarkable the domains 'Communication', 'Clinical assessment' and 'Professionalism' receive a great deal of attention in the research. A calm environment with a clear indicated receptor and moment of transfer is certainly necessary for a high-quality patient transfer. In addition, care providers need to share a cognitive image; triage nurses need to actively listen and ambulance paramedics need to brief completely in a concise and above all, structured way.

Conclusion: Continuous improvement of the transfer process and the associated professional relationship between ambulance paramedics and triage nurses are important and are considered as such. It is therefore recommended that points for improvement in this process should continue to be addressed by interdisciplinary simulation exercises and a general structure for all emergency services should be provided.

(6)

PRE-AMBULE: IMPACT COVID-19

Oorspronkelijk was gepland om als empirisch onderzoek in de verschillende Vlaamse provincies een focusgroep te organiseren met telkens 5 ambulanciers om na te gaan wat de ervaringen zijn in Vlaanderen betreffende de patiëntenoverdrachten van ambulance-naar spoedgevallendienst. Door de Covid-19 pandemie en de daarop volgende lockdown konden deze echter niet georganiseerd worden waardoor er in samenspraak met de promotoren van dit werkt gekozen werd het onderzoek uit te voeren door middel van een vragenlijst met stellingen en open vragen. Het onderzoek veranderde zo van een kwalitatief onderzoek naar een mixed-methods onderzoek waarbij er geen fysiek contact of dialoog plaatsvond met en tussen de ambulanciers.

Ook de Vlaamse gezondheidssector voelde de gevolgen van de intrede van Covid-19 in ons land merkbaar. De zorgzwaarte steeg voor ambulanciers en andere prehospitale zorgverleners in Vlaanderen, wat resulteerde in minder vrije tijd, ook om deel te nemen aan onderzoek. De Covid-19 pandemie maakte het dus moeilijk evenveel respondenten te bereiken als gehoopt.

Deze preambule werd in overleg tussen de student en (Co-)promotor opgesteld en door beiden goedgekeurd.

(7)

INHOUDSTAFEL

Inleiding ... 10

Opzet en opbouw masterproef ... 12

Literatuurstudie ... 14 Probleemstelling- en doelstelling ... 14 Methode ... 17 Zoektermen ... 17 Selectieprocedure ... 18 Medline ... 18 Embase ... 18 Embase ... 18

Embase en Web of Science ... 18

Medline ... 18

Resultaten ... 20

1. De patiëntenoverdracht ... 20

1.1 Wat is een patiëntenoverdracht?... 20

1.2 Rol van de ambulancier ... 21

1.3 Setting ... 21

1.4 Inhoud ... 22

1.5 Vorm ... 24

1.6 Overdracht van verantwoordelijkheid ... 25

2. Bevorderende en belemmerende factoren bij overdrachten ... 27

2.1 Omgeving ... 28

2.2 Organisatie en efficiëntie ... 29

2.2.1 Standaardisatie: het gebruik van overdrachtssjablonen ... 31

2.3 Communicatie ... 34 2.4 Klinische beoordeling ... 35 2.5 Professionaliteit ... 37 Empirisch onderzoek ... 39 Methode ... 39 Onderzoeksdesign ... 39 Data-analyse ... 39 Rekrutering ... 40 Ethische overwegingen ... 41 Resultaten ... 41 1. Socio-demografische gegevens ... 41 2. Kwantitatieve data-analyse ... 43

2.1 Multiple respons vragen ... 45

3. Kwalitatieve data-analyse... 48 3.1 Beoordelingen patiëntenoverdrachten ... 48 Omgeving ... 49 Organisatie en efficiëntie... 49 Communicatie ... 50 Klinische beoordeling ... 50 Professionaliteit ... 51 Algemene kwaliteit ... 52

(8)

Discussie ... 56

Sterktes en beperkingen ... 63

Suggesties toekomstig onderzoek ... 64

Aanbevelingen naar management toe ... 64

Conclusie ... 66

Slotonderdelen ... 67

Literatuurlijst... 67

(9)

VOORWOORD

Deze masterproef werd geschreven om de graad van Master in het Management en Beleid van de Gezondheidszorg aan de Universiteit Gent te behalen. Deze uitdagende, maar zeer verrijkende opleiding gaf me niet enkel een breder kader van de gezondheidszorg mee, maar reikte ook de vaardigheden aan ruimer na te denken over maatschappelijke implicaties en veranderingen.

Allereerst gaat mijn dank uit naar mijn promotor Prof. dr. Jeroen Trybou voor het me geven van vrijheid in het kiezen van het onderwerp voor deze masterproef en de kritische bijsturing bij het schrijven ervan. Ook gaat er een grote dank uit naar mijn copromotor Prof. dr. Jochen Bergs voor de zeer goede begeleiding al van bij de start van mijn masterproef, voor het steeds beschikbaar te zijn tijdens videogesprekken, voor het geven van opmerkingen en aanbevelingen en voor het helpen contacteren van ambulanciers en ambulancediensten.

Daarnaast wil ik graag de vrienden en familieleden bedanken die me geholpen hebben met het contacteren van ambulanciers en ambulancediensten. Deze ambulanciers en ambulancediensten dank ik in het bijzonder voor het uitrekken van hun tijd om mijn vragenlijst uitvoerig in te vullen. Hun antwoorden worden zeer geapprecieerd en zeker aanhoort.

Tot slot bedank ik mijn ouders en mijn oudere broer voor het kritisch nalezen van mijn masterproef, mijn jongere broer voor het me tonen wat doorzetten is en mijn lief en vrienden voor de steun bij het voltooien van de opleiding.

Gent, juli 2020

(10)

INLEIDING

Noodoproepen worden 24 uur per dag verwerkt door een provinciale alarmcentrale via het nationale telefoonnummer voor medische noodgevallen: 112. Hulp kan op drie wijzen geboden worden na een noodoproep: via de ziekenwagen, de PIT (paramedisch interventieteam) en de MUG (mobiele urgentiegroep), afhankelijk van de nood aan medische zorg. Hoewel voornamelijk artsen of verpleegkundigen de respons op zeer dringende noodoproepen leiden, is een ambulancier meestal de eerste zorgverlener die prehospitaal ter plaatse toekomt. De centrale dispatchservice communiceert in normale omstandigheden met de prehospitale zorgverleners en niet met de artsen en verpleegkundigen in de spoedgevallendiensten zelf. Kritieke informatie over de patiënt, de medische toestand van de patiënt en de zaken die zich prehospitaal hebben afgespeeld, worden dus voornamelijk mondeling verstrekt door zorgverleners die aanwezig waren in de prehospitale context, met name ambulanciers. Die kennisoverdracht vindt plaats tijdens een patiëntenoverdracht op de spoedgevallendienst waar de patiënt naartoe gebracht wordt voor verdere verzorging (Dojmi Di Delupis et al., 2014).

De patiëntenoverdracht is een complex proces, omdat veel relevante informatie op korte tijd moet worden overgedragen, en belangrijk, omdat die informatie bijdraagt tot het stellen van een juiste diagnose en het opstellen van een correcte behandeling. Daarom is het cruciaal om alle relevante informatie op een efficiënte manier te delen om zo continuïteit van zorg te verzekeren. Alle informatie die tijdens de overdracht niet wordt overgedragen of wordt vastgelegd in klinische aantekeningen, gaat verloren wat kan leiden tot discontinuïteit in de zorg, verhoogde variabiliteit in de klinische praktijk en het optreden van bijwerkingen in 60% tot 80% van de gevallen (Dawson, King & Grantham, 2013; Jenkin, Abelson-Mitchell & Cooper, 2007; Kalyani, Fereidouni, Sarvestani, Shirazi & Taghinezhad, 2017; Sanjuan-Quiles et al., 2019). Het is dus van onschatbaar belang dat er tijdens de patiëntenoverdracht tussen de prehospitale zorgverleners en de zorgverleners van de spoedgevallendiensten duidelijke en correcte communicatie wordt toegepast om het risico op nadelige gebeurtenissen voor de patiënten te minimaliseren (Bost, Crilly,, Patterson & Chaboyer, 2012).

(11)

Eén van de belangrijkste wisselwerkingen bij de patiëntenoverdracht tussen prehospitale zorgverleners en de zorgverleners van de spoedgevallendienst is deze tussen de ambulanciers en de triageverpleegkundigen. Voorlopige bevindingen uit twee studies geven evenwel aan dat de communicatie tussen beide groepen problematisch is (Reay et al., 2017). Ambulanciers verklaren dat triageverpleegkundigen hen niet altijd vertrouwen, dat hun professionele kennis en klinische expertise soms wordt genegeerd en dat verpleegkundigen de informatie die zij geven over patiënten, onvoldoende in overweging nemen. Verpleegkundigen vertrouwen de informatie van ambulanciers niet volledig en vinden dat ze soms misleidende informatie krijgen. Wantrouwen is er echter niet altijd. Sommige verpleegkundigen van de spoedgevallendienst spreken over 'goede' ambulanciers en sommige ambulanciers spreken over 'goede' triageverpleegkundigen met wie ze een uitstekende werkrelatie hebben (Reay et al., 2017). Een goede verstandhouding blijkt daardoor mogelijk. Vanwege het belang van een optimale kennisoverdracht voor de patiënt, moet daarom blijvend worden geïnvesteerd in de relatie die ambulanciers en triageverpleegkundigen van de spoedafdeling met elkaar hebben.

(12)

OPZET EN OPBOUW MASTERPROEF

De investering in de relatie tussen ambulanciers en triageverpleegkundigen valt naast andere taken ook onder de verantwoordelijkheid van het management. Dit maakt dat deze masterproef binnen de opleiding ‘Management en beleid van de gezondheidszorg’ een interessant werk vormt.

Om de pijnpunten in deze relatie vanuit een managementfunctie, of als hoofd van een team of afdeling, te kunnen verbeteren, dient men vooreerst op de hoogte te zijn van wat deze pijnpunten zijn en wat de zaken zijn waar triageverpleegkundigen en ambulanciers veel belang aan hechten in hun communicatie en teamwerk met elkaar. Deze masterpoef heeft dan ook als doel het achterhalen van wat precies de zaken zijn die verbeterd kunnen worden inzake patiëntenoverdrachten van de ambulance- naar de spoedgevallendienst in Vlaanderen. De masterproef vertrekt daarvoor vanuit het perspectief van de ambulanciers, aangezien over deze groep prehospitale zorgverleners het minst onderzoek verricht is, ondanks dat zij prehospitaal vaak het eerst ter plaatse zijn.

Deze masterproef bevat een literatuurstudie waarbij achtereenvolgens de probleem- en doelstelling geschetst worden, gedefinieerd wordt wat een patiëntenoverdracht precies inhoudt en aangehaald wordt hoe men een patiëntenoverdracht kan standaardiseren. Ook wordt er gekeken naar welke moeilijkheden men ervaart bij deze overdrachten en welke factoren bevorderend zijn voor een kwaliteitsvolle overdracht volgens de literatuur.

Na de literatuurstudie volgt het empirische luik waarin ambulanciers in Vlaanderen door middel van een online vragenlijst bevraagd worden. De structuur van de opgestelde vragenlijst werd gebaseerd op een gestandaardiseerde en gevalideerde vragenlijst om de kwaliteit van patiëntenoverdrachten te beoordelen: de Handoff CEX (Horwitz et al., 2013). Het opzet van het empirische luik is om na te gaan of dezelfde bevorderende factoren en verbeterpunten met betrekking tot patiëntenoverdrachten van ambulance- naar spoedgevallendienst volgens ambulanciers in de literatuur overeenkomen met de visie van de ambulanciers in Vlaanderen. Het oogmerk is om aanbevelingen te formuleren voor hoofdambulanciers, hoofdverpleegkundigen, ambulance- en spoedgevallendiensten in

(13)

Vlaanderen om de pijnpunten die ambulanciers in hun relatie met triageverpleegkundigen ervaren met betrekking op patiëntenoverdrachten, te verbeteren.

De scriptie sluit af met een discussie, die de beperkingen van het onderzoek erkent, aanbevelingen formuleert en het onderzoek in een conclusie samenvat. Een literatuurlijst en bijlagen zijn aan het einde opgenomen.

(14)

LITERATUURSTUDIE

PROBLEEMSTELLING- EN DOELSTELLING

Tijdens de overdracht van patiënten op de spoedgevallendienst interageren de prehospitale en de ziekenhuisomgeving met elkaar. Triageverpleegkundigen spelen een hoofdrol in die interactie. Ze nemen 97% van de overdrachten door prehospitale zorgverleners (vb. ambulanciers) voor hun rekening (Dawson et al., 2013). Prehospitale zorgverleners dragen hierbij informatie over met betrekking tot de gezondheidstoestand van de patiënt en wat er prehospitaal plaatsgevonden heeft. Dit vaak terwijl triageverpleegkundigen van de spoedgevallendienst zich richten op het initiëren van de zorgverlening die de patiënt nodig heeft bij aankomst op de spoedgevallendienst (de Lange, van Eeden & Heyns, 2018).

Een grondige overdracht op de spoedgevallenafdeling is van groot belang om fouten te vermijden en om veilige, kwaliteitsvolle zorg te voorzien op maat van de overgedragen patiënt. Een goede overdracht wordt geassocieerd met een verbetering van de continuïteit van de patiëntenzorg en met een verbeterde besluitvorming (Hovenkamp et al., 2018). Nauwkeurige verbale en schriftelijke informatie die door de ambulanceteam wordt verstrekt, maakt deel uit van het ziekenhuisdossier van de patiënt en wordt in de verdere zorgketen van de patiënt geraadpleegd (Talbot & Bleekman, 2007).

Bij de overdracht van patiënten op een spoedgevallendienst is er een aanzienlijk risico op het falen van communicatie door de klinische setting. Vooral de overdrachten van ambulance- naar spoedgevallendiensten zijn foutgevoelig. Het falen van communicatie tijdens patiëntenoverdrachten kan verantwoordelijk zijn voor 12% van de patiëntveiligheidsincidenten (Dojmi Di Delupis et al., 2014). Dergelijke kennis leidt tot het verder onderzoek naar deze overdrachten om oplossingen te zoeken in patiëntenoverdracht in verschillende omgevingen, ook die van ambulanciers naar triageverpleegkundigen. Slechte communicatie tijdens de overdracht van patiënten wordt internationaal erkend als een hoofdoorzaak van een aanzienlijk deel van de te voorkomen sterfgevallen en wordt door de WHO (Wereldgezondheidsorganisatie) beschouwd als een

(15)

van de top vijf van de verbeteringsprioriteiten (Dojmi Di Delupis et al., 2014; Fitzpatrick, Maxwell & Craigie, 2018a).

Het meeste onderzoek met betrekking tot patiëntenoverdrachten is gericht op overdrachten van verpleegkundige tot verpleegkundige of van arts tot arts, maar slechts een kleine hoeveelheid onderzoek richt zich actief op patiëntenoverdrachten tussen ambulanciers en triageverpleegkundigen (Hovenkamp et al., 2018). Deze masterproef richt zich daarom op die laatste patiëntenoverdrachten, meer specifiek en vanuit het gezichtspunt van de ambulanciers.

De centrale onderzoeksvraag van deze masterproef luidt:

“Hoe kan het management van de betrokken zorgverleners het proces van patiëntenoverdrachten tussen ambulanciers en triageverpleegkundigen bevorderen, rekening houdend met de belemmeringen die ambulanciers bij zulke overdrachten ervaren en de suggesties tot kwaliteitsverbetering die deze groep daartoe zelf formuleert?”

Die onderzoeksvraag valt uiteen in drie subonderzoeksvragen:

(i) Welke belemmeringen ervaren ambulanciers bij de patiëntenoverdracht?

(ii) Welke factoren zouden die belemmeringen volgens de ambulanciers kunnen wegwerken?

(iii) Hoe kan het management de kwaliteit van de patiëntenoverdracht verhogen door die belemmeringen weg te werken? Welke van de suggesties van de ambulanciers kunnen daarbij dienstig zijn?

De eerste subonderzoeksvraag is zowel een beschrijvende als een verklarende onderzoeksvraag, die enerzijds in kaart brengt welke moeilijkheden ambulanciers ondervinden bij de patiëntenoverdracht bij aankomst op een spoedgevallendienst, en anderzijds probeert te beantwoorden wat de oorzaken zijn van die moeilijkheden. De tweede subonderzoeksvraag licht op beschrijvende wijze toe welke verbeteringen bij het proces van patiëntenopdracht ambulanciers zelf als mogelijke oplossingen beschouwen. Aan de hand van de antwoorden op de voorgaande vragen probeert deze

(16)

onderzoeksvraag te achterhalen op welke wijze het management de kwaliteit van de patiëntenoverdracht kan verhogen.

De ultieme doelstelling van deze masterproef is het formuleren van aanbevelingen naar het management van spoedgevallendiensten, opdat het optimaal de patiëntenoverdracht zou kunnen organiseren door de onderliggende relatie tussen ambulanciers en triageverpleegkundigen te verbeteren.

(17)

METHODE

Zoektermen

Om tot een degelijke onderzoeksstrategie te komen, is gebruik gemaakt van het zogeheten ‘SPICO-model’, waarbij uit een onderzoeksvraag de kernbegrippen inzake Setting (waar? welke context?), Population (wie?), Intervention (wat?), Comparison (andere methode?) en Outcome (welk resultaat?) worden onttrokken (Ellis, 2019).

Tabel 1: zoektermen

Pijler Vraag Bijbehorende zoekterm

Setting

Handovers van patiënten van ambulance-naar

spoedgevallendiensten

Emergency, emergency room, emergency health service, emergency medical services,

emergency care, ER, emergency medicine, emergency department, resuscitation room

Population

Ambulanciers Ambulance staff, prehospital emergency services,

paramedics, ambulance department, ambulance crew,

ambulance

Intervention

Patiënten handovers/ Patiënten overdrachten

Handovers, patient handoff, clinicial handover, patient

handovers, communication, patient transfer

Comparison Nvt Nvt

Outcome

Ervaren belemmerende (of faciliterende) factoren door ambulanciers

Barriers, difficulties, problems, points of improvement

Aan de hand van bovenstaande zoektermen werd gezocht naar artikels op zowel de databank Medline als Web of Science en Embase.

(18)

Selectieprocedure

De vetgedrukte zoektermen waren in verschillende combinaties succesvol voor het vinden van de geïmplementeerde artikels. Ze vormden vijf zoekstrings die de gewenste artikels opleverde voor het schrijven van de literatuurstudie binnen deze masterproef. Onderstaande tabel geeft de gebruikte zoekstrings overzichtelijk weer.

Tabel 2: zoekstrings

Zoekstring Databank

1. patient handoff from ambulance to emergency room Medline

2. ambulance AND handovers Embase

3. ambulance AND handover AND emergency health service Embase

4. ambulance AND clinical handover AND emergency Embase en Web of Science 5. Patient Handoff [Mesh] AND Emergency Medical Services

[Mesh] NOT inpatient

Medline

Er werd bij het opstellen van de zoekstrings ondervonden dat het combineren van de zoektermen van minder pijlers uit het SPICO-model door middel van ‘AND’ de gewenste artikels opleverde, zowel in aantal als qua inhoud.

Op deze wijze werden door middel van de eerste zoekstring 31 resultaten gevonden op Medline, waarvan 13 geselecteerd werden op basis van titel en abstract. Op Embase leverde de tweede zoekstring 24 artikels op, waarvan 11 weerhouden werden na het lezen van de titel en het abstract. Door middel van zoekstring drie zijn dit er 7 na het doorlopen van 53 resultaten en door middel van de zoekstring vier 10 na een screening op basis van titel en abstract van 56 resultaten. Na het doorspitten van Embase, werden er met behulp van zoekstring vier ook op Web of Science 10 artikels weerhouden op basis van titel en abstract. Een van deze resultaten betreft een masterproef van de Lange, S. waaruit door middel van de sneeuwbalmethode een laatste 4 artikels geïncludeerd werden.

Tot slot werd er nog een laatste zoekstring met Mesh-termen ingegeven op Medline, op aanraden van de copromotor van dit werk, namelijk zoekstring vijf. Dit leverde 137 resultaten op, waarvan van 15 artikels de titel en het abstract aandachtig werden gelezen.

(19)

Tijdens dit gehele proces werd slecht 2 inclusie criteria ingesteld, namelijk het Engelstalig en gratis beschikbaar zijn van de volledige artikels. Dit doordat alle gebruikte zoekstrings een haalbaar aantal resultaten kenden om door te nemen en te lezen. Zo werden artikels ook niet onnodig geëxcludeerd.

Het totaal aantal geïncludeerde artikels wordt weergegeven in onderstaande flowdiagram. In totaal werden dus 70 artikels weerhouden waarvan er 32 overbleven na het verwijderen van 25 duplicaten en 13 andere artikels die ofwel niet beschikbaar waren ofwel enkel een beschikbaar abstract kenden. Van deze 32 artikels bleven 27 artikels over doordat er 5 inhoudelijk toch niet relevant bleken te zijn. Het totaal aantal geïmplementeerde artikels van deze literatuurstudie voor de masterproef komt daardoor neer op 27.

(20)

RESULTATEN

De resultaten uit de gevonden literatuur worden weergegeven aan de hand van de dimensies van een patiëntenoverdracht volgens de Handoff CEX-tool, een gevalideerd en gestructureerd beoordelingsinstrument voor de kwaliteit van een patiëntenoverdracht. Deze vijf dimensies zijn: omgeving, organisatie en efficiëntie, communicatie, klinische beoordeling en professionaliteit. Het domein ‘Inhoud’, alsook het overkoepelende domein ‘algemene kwaliteit’ van de patiëntenoverdracht worden in de literatuurstudie van deze masterproef niet als een apart domein beschreven (Horwitz et al., 2013).

Vooraleer de resultaten weergegeven worden onder deze vijf dimensies, wordt verduidelijkt wat een patiëntenoverdracht van ambulance- naar spoedgevallenpersoneel betekent.

1. De patiëntenoverdracht

1.1 Wat is een patiëntenoverdracht?

De standaarddefinitie van een patiëntenoverdracht luidt als volgt: “de overdracht van professionele verantwoordelijkheid en verantwoording voor sommige of alle aspecten van zorg voor een patiënt, of groep patiënten, aan een andere persoon of professionele groep op tijdelijke of permanente basis” (Dawson et al., 2013; Jensen, Lippert & Ostergaard, 2013; Kalyani et al., 2017).

De initiële patiëntenoverdracht van de prehospitale zorgverleners naar de zorgverleners van de spoedgevallendienst, kent een grote bijdrage aan de zorgketen van de patiënt op de spoedgevallendienst. Op basis van die overdracht kent de triageverpleegkundige op de spoedgevallendienst immers een triagescore toe aan de patiënt alvorens deze een bed toe te wijzen. Die triagescore bepaalt de urgentie waarmee enerzijds de arts zich tot de patiënt wendt en anderzijds de zorgverleners aan de patiënt hulp toedienen (Bost et al., 2012).

(21)

1.2 Rol van de ambulancier

Ter plaatse bij de oproep moeten ambulanciers patiënten onmiddellijk beoordelen om het letsel en de oorzaak van het letsel mee te helpen bepalen. In het geval dat het Paramedisch interventieteam (PIT) reageert op een oproep, vindt die beoordeling plaats samen met de aanwezige verpleegkundige, in het geval van een MUG-oproep is ook de arts daarbij betrokken. Op basis van dit proces, gekend als veldtriage, wordt bepaald waar naartoe de patiënt moet worden overgebracht. Dit is vooral belangrijk voor patiënten met een ernstig of levensbedreigend letsel waarvoor een spoedeisende behandeling nodig is (Picinich, Madden & Brendle, 2019).

In het ziekenhuis op de spoedgevallendienst aangekomen, bestaat de rol van de ambulancier uit het rapporteren van de prehospitale gebeurtenissen en het meedelen van alle relevante medische en psychosociale informatie over de patiënt. Bij een PIT-oproep, kan ook een verpleegkundige die rapportering aan de triage-verpleegkundige op zich nemen, bij een MUG-oproep kan ook de arts dat doen. In het geval van een kritisch zieke patiënt kan de spoedgevallendienst op voorhand op de hoogte gebracht worden van de komst van de patiënt door middel van telefonisch contact of een radio-boodschap tussen ambulancier en ervaren spoedarts of teamleider van de verpleegkundigen (Bost et al., 2012). Een mondeling rapport, via radio of telefoon, moet relevante informatie bevatten, opdat ontvangende zorgverleners van de spoedgevallendienst de benodigde faciliteiten voor de patiënt zouden kunnen activeren om bij aankomst de patiënt correct te kunnen opvangen (Picinich et al., 2019).

1.3 Setting

Een overdracht kan één op één of multidisciplinair plaatsvinden. Het meest voorkomende is dat één zorgverlener de patiënt overdraagt aan één andere zorgverlener. Valkuilen bij deze aanpak zijn echter onvolledigheid en inconsistentie. Bij een multidisciplinaire overdracht, waarbij meerdere zorgverleners van verschillende disciplines de overdracht aanhoort, is de overdracht doorgaans meeromvattend doordat de zorgverleners uit de verschillende disciplines meer vragen stellen om tot een vollediger beeld van de gezondheidstoestand van de patiënt te komen. Daarnaast zorgt een multidisciplinaire overdracht er ook voor dat de verschillende zorgverleners met dezelfde basis aan

(22)

informatie aan hun eigen deel van de zorg voor de patiënt starten (Cheung et al., 2010; Manser & Foster, 2011).

Daarnaast kunnen patiëntenoverdrachten centraal of bedside plaatsvinden. Centrale patiënten-overdrachten spelen zich af op een centrale plaats op een afdeling, zoals de verpleeg- of dokterswacht of de triageruimte aan de ingang van de spoedgevallendienst. Een centrale plaats biedt gemakkelijke toegang tot schriftelijke patiëntinformatie, bijvoorbeeld computers. Bedside overdrachten vinden plaats naast het bed van de patiënt in diens, al dan niet gedeelde, kamer. Het grootste voordeel van een overdracht die naast het bed van de patiënt plaatsvindt, is dat er meer privacy heerst en dat de arts of verpleegkundige die de patiënt verder zal verzorgen, de patiënt direct aan een fysiek onderzoek kan onderwerpen (Cheung et al., 2010, Manser & Foster, 2011).

1.4 Inhoud

De inhoud van een patiëntenoverdracht varieert licht en hangt af van eerdere ervaringen en persoonlijke voorkeuren van zowel de ambulancier als de ontvanger van deze informatie, alsook het professionele perspectief van degene die de tijdens de overdracht brieft. Zorgverleners in de prehospitale omgeving richten zich namelijk op informatie om onderliggende pathologieën of letsels vast te stellen en vereiste behandelingen te bepalen. Hun aandacht gaat dus naar de oorzaak en ontwikkeling van gebeurtenissen prehospitaal, alsook de omgeving van de patiënt. Spoedverpleegkundigen en -artsen zijn, naast het bepalen van de ernst van nood aan (acute) zorg en de prioriteiten van patiënten, vooral ook geïnteresseerd in alle informatie die de zorgverleners op de spoedgevallendienst in staat stelt de correcte behandelruimte en de benodigde middelen te voorspellen. Wat er zeker gebrieft moet worden, hangt dus af van de rol die men heeft en van welke informatie men nodig heeft om in die rol beslissingen te kunnen nemen (Bost et al., 2012; Manser & Foster, 2011; Reay et al., 2017).

Naast de eerdere ervaringen, persoonlijke voorkeuren en het professionele perspectief van het ambulance- en spoedpersoneel, die de inhoud van een patiëntenoverdracht doet variëren, wijken patiëntenoverdrachten ook van elkaar af naargelang de soorten, hoeveelheid en ernst van letsels van de patiënt. Bijvoorbeeld bij de hypo- of hypertherme

(23)

patiënt zou de temperatuur een kritische variabele worden die bij de overdracht moet worden opgenomen, terwijl deze normaliter niet bij elke patiënt als een belangrijke variabele wordt beschouwd. Elk deel aan informatie dient een relevante bijdrage te leveren aan de verdere zorg van de patiënt (Makkink, Stein, Bruijns & Gottschalk, 2019; Picinich et al., 2019).

Bij de vraag aan triageverpleegkundigen welke elementen essentieel zijn bij een patiëntenoverdracht en welke dus zeker gebrieft dienen te worden, zijn dit: de identificatie (naam, leeftijd, geslacht), de hoofdkflacht(en), de klinische toestand, de interventies die werden uitgevoerd tijdens de oproep en de reacties van de patiënt daarop, relevante medische geschiedenis, de medicatie en allergieën van de patiënt en contactinformatie, in deze volgorde. De beschrijving van de klinische toestand van de patiënt is een erg belangrijk element en omvat de beschrijving van de vitale functies (zoals bloeddruk, polsslag, saturatie en Glasgow-comaschaal), de luchtwegstatus en -beheer, en de neurologische status van de patiënt (Fitzpatrick et al., 2018a; Makkink et al., 2019; Picinich et al., 2019).

Zoals eerder al vermeld, is er steeds een persoonlijke voorkeur die mee bepaalt welke elementen volgens triageverpleegkundigen essentieel zijn om te melden tijdens de patiëntenoverdracht van prehospitale zorgverleners, zoals ambulanciers, naar de spoedzorgverleners. Zo heerst er discussie over de belangrijkheid van het melden van de interventies die werden uitgevoerd sinds het begin van de prehospitale oproep en de relevante medische geschiedenis van de patiënt, alsook over het melden van vitale functies bij de beoordeling van de klinische toestand van de patiënt. Slechts 50% van de verpleegkundigen vindt het essentieel om informatie te krijgen over de eerdere toestand van de patiënt en de effectiviteit van elke toegediende behandeling (Jenkin et al., 2007; Sanjuan-Quiles et al., 2019). Over het melden door de ambulanciers van de vitale functies prehospitaal verklaart 78% van de triageverpleegkundigen in de studie van Dojmi Di Delupi et al. (2014) dat ze dit niet nuttig vinden, omdat ambulanciers meestal patiënten met een lage nood aan acute zorg vervoeren. Bovendien zijn de triageverpleegkundigen in deze studie van mening dat ambulanciers vitale functies niet nauwkeurig kunnen meten en ze

(24)

deze meting en de interpretatie daarvan dienen over te laten aan de triageverpleegkundigen op de spoedgevallendienst (Dojmi Di Delupis et al., 2014).

1.5 Vorm

Een patiëntenoverdracht wordt al in de prehospitale context voorbereid, nog voor het bereiken van de spoedgevallendienst met de patiënt. Dit door middel van alle patiënteninformatie en gebeurtenissen tijdens de prehospitale oproep te memoriseren of door het schriftelijke noteren van wat er tijdens de patiëntenoverdracht gebrieft zal worden. In 51% van de oproepen schrijven ambulanciers gegevens op verschillende media zoals handschoenen, losse vellen papier en eventueel zelfs beddengoed. Dit om het verlies van belangrijke gegevens zoals deze over vitale functies te beperken (Dawson et al., 2013). Ander onderzoek komt tot de bevinding dat zelfs 75% van de overgedragen informatie wordt gedocumenteerd door ambulanciers (Evans et al., 2010). Fitzpatrick, McKenna, Duncan, Laird, Lyon & Corfield (2018b) nuanceren dit aantal in hun studies en melden dat 63% van de ambulanciers zich voor de patiëntenoverdracht wendt tot het werkgeheugen en dus geen schriftelijke notities maakt. Dit werkgeheugen kan echter slechts 4 tot 7 ‘eenheden’ of 33% van de opgenomen informatie tegelijkertijd onthouden, wat dus inhoudt dat patiënteninformatie verloren gaat nog voor deze kon worden gebrieft aan de triageverpleegkundigen op de spoedgevallendienst (Fitzpatrick et al., 2018b).

Daar schriftelijke hulpmiddelen een extra mate van betrouwbaarheid bieden en informatieverlies voorkomen, wordt bij 67% van de patiëntenoverdrachten op de spoedgevallendienst de schriftelijke notities, die prehospitaal werden opgemaakt, overlopen en bij 37% afgegeven aan de triage-verpleegkundige als schriftelijke informatiebron (Cheung et al., 2010; Dawson et al., 2013; Evans et al., 2010; Fitzpatrick et al., 2018b). Naast het gebruik van schriftelijke informatie, die prehospitaal wordt opgemaakt, wordt in 60% van de patiëntenoverdrachten gebruik gemaakt van elektronische patiëntendossiers, die een permanente registratie vormt van patiënteninformatie tijdens de oproep voor spoedeisende hulp (Cheung et al., 2010). Hierbij wordt een gestandaardiseerd document overlopen door de triageverpleegkundige, waarbij de prehospitale zorgverlener de gevraagde informatie aanvult. Het grootste voordeel van elektronische medische dossiers is dat doordat ze gedetailleerde informatie

(25)

op verzoek verstrekken, ambulanciers bij overdrachten zich mogelijk meer kunnen richten op het beoordelen van de patiënt en minder op louter informatie-uitwisseling. Indien gestandaardiseerde, afgedrukte formulieren worden gebruikt, kan het bewaren van gegevens immers toenemen tot bijna 100% (Cheung et al., 2010; Fitzpatrick et al., 2018b). Ondanks de voordelen van schriftelijke patiëntenoverdrachten, duidt onderzoek ook op het belang dat schriftelijke notities van patiënteninformatie mondeling worden toegelicht. In een studie van Jensen, et al. (2013) vertoont namelijk meer dan 25% van de aantekeningen bij patiëntenoverdrachten in het ziekenhuis verkeerde interpretaties of verkeerde verklaringen op basis van de prehospitaal gemaakte notities.

Ook mondeling kan er gestandaardiseerd worden bij patiëntenoverdrachten van ambulance- naar spoedgevallenpersoneel door het gebruik van overdrachtssjablonen zoals ABCDE, AMPLE, (I)SBAR. Deze zorgen door middel van een acroniem voor een ezelsbruggetje waardoor prehospitale zorgverleners hun briefing gestructureerd kunnen brengen en triageverpleegkundigen op de spoedgevallendienst beter kunnen volgen en noteren doordat ze weten welk element van patiënteninformatie volgt. Hoewel het gebruik van deze gestandaardiseerde acroniemen wordt aanbevolen, tonen studies aan dat er hierover een duidelijke nood aan training is (Cheung et al., 2010; Wood, Crouch, Rowland & Pope, 2015).

1.6 Overdracht van verantwoordelijkheid

Naast de overdracht van patiënteninformatie, is ook de overdracht van verantwoordelijkheid over de patiënt een tweede belangrijke gebeurtenis tijdens een patiëntenoverdracht van de prehospitale setting naar de spoedgevallendienst. Het is echter onduidelijk voor zowel het ambulance- als spoedgevallenpersoneel wanneer deze overdracht van verantwoordelijkheid plaatsvindt. Voor triageverpleegkundigen blijft de prehospitale zorgverlener, zoals de ambulancier, verantwoordelijk voor de patiënt zolang deze op de ambulancebrancard ligt. Triageverpleegkundigen zijn volgens hun visie pas verantwoordelijk voor de patiënt nadat deze op een bed van de spoedgevallendienst zelf ligt, na een volledige mondeling overdracht te hebben verkregen. De meeste ambulanciers delen deze visie, al merken zij wel op dat niet elke spoedverpleegkundige evenveel aandacht besteed aan de mondelinge overdracht van relevante patiënteninformatie en dat,

(26)

als ze dat zouden willen, zij de patiënt in het triage-gebied op de spoedgevallendienst zouden kunnen verlaten zonder een volledig rapport over de toestand van de patiënt te verstrekken. Sommige ambulanciers zijn daardoor zelfs van mening dat hun verantwoordelijkheid over de patiënt eindigt bij de deur naar de spoedgevallendienst, nog voor dat de mondelinge overdracht plaatsvindt. Duidelijkheid over de overdracht van verantwoordelijkheid over de patiënt is dus vereist (Bost et al., 2012; Bost, Crilly, Wallis, Patterson & Chaboyer, 2010; Dojmi Di Delupis et al., 2014).

(27)

2. Bevorderende en belemmerende factoren bij overdrachten

Patiëntenoverdrachten zijn zoals eerder al gemeld niet vrij van risico’s, waarvan het niet verzekeren van continuïteit van zorg de grootste is. Deze continuïteit, alsook kwaliteit van zorg voor de patiënt met nood aan spoedeisende hulp, start met een kwaliteitsvolle overdracht tussen ambulanciers en triageverpleegkundigen (Sanjuan-Quiles et al., 2019). Om te achterhalen wat een kwaliteitsvolle patiëntenoverdracht is, wordt in het volgende deel van deze literatuurstudie bestudeerd welke factoren binnen de vijf cruciale dimensies volgens de Handoff CEX bevorderend of net belemmerend zijn met het doel op het kwaliteitsvol overhandigen van relevante patiënteninformatie. In onderstaande tabel worden deze factoren weergegeven.

Tabel 3: overzicht van bevorderende en belemmerende factoren

Cruciale dimensies Bevorderende factoren Belemmerende factoren Omgeving  Rustige, voldoende

ruime omgeving  Luide en disruptieve achtergrond  Onderbrekingen: praten, bedienen van apparatuur

 Gebrek aan concentratie  Tekort aan apparatuur

en mankracht  Stress, werkdruk en

vermoeidheid Organisatie en efficiëntie  Duidelijk moment van

overdracht  Beschikbare triageverpleegkundigen, duidelijk identificeerbaar  Aanwezigheid verantwoordelijke arts of verpleegkundige verdere traject op spoed  Actief luisteren triageverpleegkundigen  Voldoende tijd

(28)

 Volledig, toch beknopt briefen  Schriftelijke ondersteuning  Gestructureerde overdracht

Communicatie  Duidelijke leider van de overdracht  Luid en assertief spreken door ambulanciers  Terugkoppeling van ontvangen patiënten-informatie

 Herhaling van briefing  Desinteresse,

minachtende attitude van spoedpersoneel

 Niet actief luisteren

Klinische beoordeling  Een cognitief beeld delen  Dezelfde terminologie hanteren  Verschillende perspectieven en prioriteiten

 Gebrek aan kennis en vaardigheden

Professionaliteit  Zorgvuldig omgaan met vertrouwelijke informatie  Respecteren van de

privacy van de patiënt  Voldoende begeleiden en introduceren van nieuw personeel  Training  Ongepaste opmerkingen over de patiënt  Ineffectief en onwetenschappelijk management

2.1 Omgeving

Het is noodzakelijk voor een kwaliteitsvolle patiëntenoverdracht om over een rustige, voldoende ruime omgeving te bezitten. Deze noodzaak wordt in de studie van Fitzpatrick, et al. (2018b) door 77% van de ambulanciers ‘belangrijk’ tot ‘zeer belangrijk’ gevonden.

Een luide en disruptieve achtergrond alsook onderbrekingen, zoals het tussendoor praten van een collega, het aansluiten van bewakingsapparatuur of intraveneuze infuusapparaten, zorgt er immers voor dat er vertraging in behandeling van de patiënt optreedt en dat zorgverleners betrokken bij patiëntenoverdrachten zich niet of minder kunnen concentreren (Bost et al., 2012; Manser & Foster, 2011; Sanjuan-Quiles et al.,

(29)

2019; Wood et al., 2015). Concentratievermogen is nochtans uiterst belangrijk aangezien de overdracht van informatie naar het langetermijngeheugen enkel optreedt wanneer de zorgverlener zich kan concentreren op de verwerking van de informatie uit het kortetermijngeheugen. Gebrek aan concentratie betekent dat cruciale informatie verloren kan gaan en het overdrachtsproces dus belemmerd wordt (Talbot & Bleekman, 2007).

Daarnaast kan ook een tekort aan apparatuur en mankracht, alsook meer persoonlijke factoren zoals stress, werkdruk en vermoeidheid, de kwaliteit van een patiëntenoverdracht in de triageruimte compromitteren doordat deze factoren spanning onder het personeel veroorzaken. Die spanning zorgt ervoor dat het spoedpersoneel niet helemaal ontvankelijk is voor de overdrachten die ambulanciers trachten te brengen (Dawson et al., 2013; de Lange et al., 2018; Hovenkamp et al., 2018; Jamshidi, Jazani, Alibabaei, Alamdari, & Kalyani, 2019; Manser & Foster, 2011; Wood et al., 2015).

2.2 Organisatie en efficiëntie

Om tot een goed georganiseerde en efficiënte patiëntenoverdracht te komen, dient er vooreerst een duidelijk moment van overdracht te zijn (Cheung et al., 2010). Hiervoor moet het geschikte personeel van de spoedgevallendienst aanwezig te zijn en zich als beschikbaar presenteren(Picinich et al., 2019; Wood et al., 2015). De drukke omgeving binnen de spoedgevallendienst kan dit belemmeren. Toch kunnen triageverpleegkundigen of andere verantwoordelijken voor patiëntenoverdrachten op de spoedgevallendienst zich duidelijk identificeren door bijvoorbeeld een band rond de arm of een soort van slabbetje of sjaaltje te dragen, zoals wordt gesuggereerd in de literatuur (Jenkin et al., 2007; Sanjuan-Quiles et al., 2019). Ambulanciers ervaren dat de spoedarts of -verpleegkundige die de patiënt moet begeleiden in zijn verdere zorgtraject op de spoedgevallendienst meestal niet aanwezig is bij de oorspronkelijke overdracht (79%) (Jenkin et al., 2007). Meerdere studies geven echter de voorkeur aan van ambulanciers om kritieke patiënteninformatie direct over te dragen aan de verantwoordelijke arts en verpleegkundige om te vermijden dat deze cruciale informatie verloren zou gaan door herhaaldelijke briefing. Bij herhaling gaat er immers onvermijdelijk informatie verloren (Jenkin et al., 2007; Meisel et al., 2015).

(30)

De duidelijke aanwezigheid en beschikbaarheid van het juiste personeel is niet voldoende, het is ook van belang dat de triageverpleegkundigen actief luisteren (Dawson et al., 2013). Ambulanciers geven aan zich gefrustreerd te voelen over het feit dat ze ervaren dat het moeilijk is om triageverpleegkundigen actief te doen luisteren naar hun briefings. Ze halen dan ook aan dat indien de toestand van de patiënt het toelaat, ze deze zo lang mogelijk op de brancard trachten te houden alvorens te verplaatsen naar een bed van de spoedgevallendienst om zo de aandacht van de triageverpleegkundigen zo langmogelijk beet te hebben en vast te houden (Jenkin et al., 2007; Owen, Hemmings & Brown, 2009). Verder ondervindt 72,7% van de ambulanciers wel dat ze genoeg tijd hebben om de overdracht zelf adequaat te kunnen geven, wanneer zij een langere wachttijd moeten doormaken doordat het spoedgevallenpersoneel zijn aandacht aan verschillende activiteiten moet wijden (Thakore & Morrison, 2001; Wood et al., 2015).

De tijd die er is om patiënten over te dragen, dient efficiënt benut te worden door de juiste balans te vinden tussen volledigheid en beknoptheid van informatie (Fitzpatrick et al., 2018b). Triageverpleegkundigen benadrukken dat het van groot belang is dat de overdracht kort is en enkel essentiële informatie bevat. Voor het vermelden van extra informatie zijn er andere middelen voorzien zoals het patiëntendossier (Jenkin et al., 2007).

Naast aspecten verbonden aan de betrokken zorgverleners, draagt ook de aanwezigheid van schriftelijke klinische informatie bij aan een sterke en kwaliteitsvolle overdracht (Fitzpatrick et al., 2018b; Hovenkamp et al., 2018). Er is vraag naar een kort, gemakkelijk te lezen document dat de volgende elementen bevat: de problematiek en reden voor verwijzing, vitale functies, interventies (geestelijke en preklinische behandeling), relevante medische voorgeschiedenis en medicatie (Sanjuan-Quiles et al., 2019; Yong, Dent & Weiland, 2008). Schriftelijke informatie, maar ook mondelinge, kan overgedragen worden op een gestructureerde wijze, wat bijdraagt aan de efficiëntie en goede organisatie van een moment van patiëntenoverdracht in een triageruimte. Het gebrek aan een uniforme structuur bij de patiëntenoverdracht wordt door triageverpleegkundigen immers gezien als een belemmering doordat niet iedereen van het prehospitale personeel op dezelfde manier brieft en er zo informatie verloren kan gaan, of er een verlies van concentratie optreedt (Owen et al., 2009; Thakore & Morrison, 2001). Ook ambulanciers geven aan dat door het

(31)

gebrek aan een standaard ze vaak improviseren voor het overdagen van informatie of eigen richtlijnen ontwikkelen en daardoor soms een duidelijke indruk krijgen dat niet alle belangrijke informatie die ze leveren wordt doorgegeven, opgeschreven, ontvangen of begrepen wordt (Meisel et al., 2015, Siemsen et al., 2012). Indien schriftelijke ondersteuning van de patiëntenoverdracht dus niet mogelijk is, is op zijn minst een duidelijke meerwaarde volgens de literatuur om patiënteninformatie op een gestructureerde en consistente manier over te brengen, al dan niet gebruik makend van een gestandaardiseerde overdrachtssjabloon (Picinich et al., 2019).

2.2.1 Standaardisatie: het gebruik van overdrachtssjablonen

Bij het bevragen van verpleegkundigen in de studie van Sanjuan-Quites, et al. (2019) in verband met de nood aan het standaardiseren van het overdrachtsproces, zijn ze het er allen erover eens dat standaardisatie van het proces essentieel is. 50% verklaart dat standaardisatie gegevensverlies, fouten en vergissingen kan voorkomen (Sanjuan-Quiles et al., 2019). Daarnaast kan een overeengekomen, gestandaardiseerd overdrachtssjabloon storende herhaling (zonder sjabloon: 67%, met: 33%), het veelvuldig oproepen van vragen (zonder sjabloon: 91%, met: 41%) en het gebrek aan structuur en consistentie vermijden (Iedema et al., 2012). Het vermindert ook de vermijdbare afhankelijkheid van het geheugen en biedt een weg naar een gedeeld mentaal beeld tussen de zorgverleners. Allen factoren die de patiëntenveiligheid en de continuïteit van zorg beïnvloeden (Dawson et al., 2013; Fitzpatrick et al., 2018b; Picinich et al., 2019).

Aan de nood aan standaardisatie kan tegemoet worden gekomen door ontwikkelde gestandaardiseerde communicatieprotocollen, variërend van checklists naar op acroniem gebaseerde overdrachtssjablonen (Iedema et al., 2012). Checklists definiëren specifieke inhoud van informatie en de volgorde waarin deze informatie dient overgebracht te worden. De weinige studies die de effecten van gestandaardiseerde checklists voor overdrachten evalueren, leveren nogal zwak bewijs voor een betere kwaliteit van overdrachten, toch worden verbeteringen in teamwork vastgesteld. Overdrachtssjablonen zijn er op gericht niet de exacte inhoud te definiëren voor een overdracht van informatie, maar de te behandelen onderwerpen en hun volgorde (Iedema et al., 2012; Manser & Foster, 2011).

(32)

De volgende tabel geeft de gekendste overdrachtsacroniemen in de literatuur weer, waardoor een duidelijker beeld geschept kan worden van wat ze zijn.

Tabel 4: Overdrachtssjablonen

Overdrachtssjabloon Informatie elementen

ABCDE Airway (Luchtwegonderhoud met bescherming van de cervicale

wervelkolom),

Breathing (ademhalingsstelsel),

Circulation (circulatie, bloeding stelpen), Disability (bewustzijn),

Exposure (blootstelling/omgevingsfactoren)

AMPLE Allergies (allergiën), Medicine (medicatie),

Past (medische voorgeschiedenis),

Last meal (tijdstip van laatst ingenomen maaltijd), Event (aanleiding tot letsel of ziekte)

BAUM Bestand (persoonsgegevens),

Anamnese (medische voorgeschiedenis),

Klinische Untersuchungsergebnisse (klinische bevindingen),

Massnahmen (acties)

(De)MIST Demography (demografische gegevens van de patiënt), Mechanism (oorzaak van letsel of ziekte),

Injuries (letsels),

Signs and Symptoms (symptomen), Treatment (behandeling)

(I)SBAR Identification (identificatie van de patiënt), Situation (situatie, reden van opname), Background (medische voorgeschiedenis),

Assessment (zorgparameters, klinische beoordeling), Recommendation (aanbevelingen in verband met verdere

zorgverlening) IMIST-AMBO

een samensmelting van (De)MIST en (I)SBAR

Identification (identificatie van de patiënt),

Mechanism/Medical Impact (oorzaak en medische impact van

letsel of ziekte),

Signs, vitals en Glasgow Coma Scale (informatie met betrekking

tot de klacht, vitale functies en Glasgow coma schaal),

Treatment and trends/ response to treatment (behandeling en

reacties hierop) –

Allergies (allergieën), Medications (medicatie),

Background history (medische voorgeschiedenis), Other (social) information (andere (sociale) informatie)

(33)

Er zijn gemengde resultaten over de bekendheid en het toepassen van overdrachtssjablonen bij ambulanciers, verpleegkundigen en andere paramedici. De overdrachtssjablonen zijn gekend, maar worden niet steeds toegepast, of prehospitale zorgverleners accepteren het concept van de sjablonen wel, maar ze herkennen ze niet routinematig (Bost et al., 2012; Dawson et al., 2013). Preshospitale zorgverleners gebruiken dan ook meer dan één overdrachtssjabloon. De twee sjablonen die niet alleen het meest herkend, maar ook gebruikt worden zijn respectievelijk (I)SBAR en (De)MIST (Fitzpatrick et al., 2018b; Iedema et al., 2012). De populariteit van (I)SBAR kan worden verklaard doordat het in meerdere contexten en bij verschillende patiëntengroepen of diensten kan worden toegepast (Iedema et al., 2012). Bij het overdragen van patiënten op een spoedgevallendienst zijn ook de sjablonen ABCDE en AMPLE populair, toch is belangrijk om bij de toepassing ervan volledig te zijn. In onderzoek werd vastgesteld dat wanneer meer letters van het ABCDE- of het AMPLE-sjabloon toegepast worden, de tevredenheid van triageverpleegkundigen die de overdracht ontvangen, toeneemt (correlatie voor ABCDE r = .288, p = .006 en voor AMPLE-instrument r = .208, p = .050) (Hovenkamp et al., 2018).

IMIST-AMBO is het recentst ontwikkelde overdrachtssjabloon en tevens een samenstelling van de twee populairste sjablonen, toch blijft de populariteit van dit samengesmolten overdrachtssjabloon uit. Nochtans werden verpleegkundigen, andere paramedici en artsen betrokken bij het ontwikkelen en valideren van IMIST-AMBO om aan de behoeften van deze verschillende beroepen tegemoet te komen. Er wordt verondersteld dat de voorlopige onpopulariteit te wijten valt aan de onbekendheid van het gestructureerde model. Aanvullende training zou het gebruik van IMIST-AMBO als overdrachtssjabloon kunnen verbeteren (Jensen et al., 2013).

De overvloed aan verschillende overdrachtssjablonen vormen een aandachtspunt. Deze kan namelijk door miscommunicatie of door onbekendheid van het toegepast sjabloon bij één of meerdere betrokken partijen verwarring veroorzaken. Zo’n verwarring kan de efficiëntie en veiligheid van patiëntenoverdrachten net doen afnemen (Fitzpatrick et al., 2018b). Daarnaast gaat er in de literatuur ook aandacht uit naar de incongruentie tussen het belang dat aan verschillende elementen van patiënteninformatie gehecht wordt door

(34)

diverse prehospitale zorgverleners en de informatie elementen die in overdrachtssjablonen voorkomen. Zo wordt bijvoorbeeld informatie met betrekking tot de demografische gegevens van patiënten laag geclassificeerd op de belangrijkheidsschaal, terwijl die gegevens het eerste informatie element vormen in de BAUM-, (De)MIST-, (I)SBAR en IMIST-AMBO-sjablonen. Het waargenomen belang van bepaalde informatie elementen kan een indicator zijn van welke elementen wél en welke niet zouden moeten worden opgenomen in een op een acroniem gebaseerd overdrachtssjabloon voor het overhandigen van patiënteninformatie van ambulanciers naar triageverpleegkundigen (Makkink et al., 2019).

2.3 Communicatie

De efficiëntie en kwaliteit van patiëntenoverdrachten tussen ambulanciers en traigeverpleegkundigen worden ook beïnvloed door de wijze waarop deze groepen van zorgverleners met elkaar communiceren. Vooreerst vormt het veelvuldig herhalen van informatie door ambulanciers bij patiëntenoverdrachten een belemmering voor de kwaliteit ervan. Herhalingen tijdens overdrachten dragen bij tot het fenomeen ‘Chinees gefluister’, wat verwijst naar hoe informatie bij herhaling gewijzigd wordt of verloren gaat (Dawson et al., 2013; Owen et al., 2009). Hoewel het moeten herhalen van de overdracht ook de behoefte van het spoedpersoneel kan zijn om specifieke details opnieuw te horen (92%), verdere behandeling te verduidelijken (82%) of om details te verkrijgen over de behandeling die al in de ambulance is gegeven, wordt veelvuldig herhalen veroorzaakt door desinteresse van zorgverleners, minachtende attitudes van het spoed- naar het ambulancepersoneel toe of het niet actief luisteren van spoedpersoneel (Jensen et al., 2013; Wood et al., 2015).

Dit laatste aspect, het niet actief luisteren van triageverpleegkundigen, zorgt voor enorme frustratie bij ambulanciers. Het is dan ook nefast voor een kwaliteitsvolle patiëntenoverdracht. (Bost et al., 2010; Dawson et al., 2013; de Lange et al., 2018, Hovenkamp et al., 2018; Jensen, et al. 2013). Triageverpleegkundigen geven toe dat van hun kant het actief luisteren niet altijd optimaal is en ze wijzen op het feit dat zij op het moment van overdracht en briefing waarop ze dus actief moeten luisteren, ook andere taken en verantwoordelijkheden daarnaast hebben. Voor hen is het dan ook zeer belangrijk

(35)

dat er op dat soms chaotische moment een duidelijke leider van het overdrachtsproces is, de ambulanciers assertief zijn en duidelijk en luid spreken (Cheung et al., 2010; Owen et al., 2009; Picinich et al., 2019; Wood et al., 2015). Bij de beoordeling van hun persoonlijk vertrouwen in het voorzien van essentiële informatie tijdens de overdracht, scoren ambulanciers in het algemeen een mediane beoordeling, waarbij 75% van de ambulanciers (n = 144) rapporteren dat ze wel degelijk ‘zelfverzekerd’ of ‘erg zelfverzekerd’ zijn (Fitzpatrick et al., 2018b).

Onder de dimensie van communicatie valt ten slotte de terugkoppeling van alle ontvangen informatie tijdens de overdracht van patiënten. Door terugkoppeling van de ontvangen patiënteninformatie kunnen verkeerde interpretaties of miscommunicatie vermeden worden. Toch ontvangt slechts 51% van de ambulanciers een terugkoppeling van de ontvangen patiënteninformatie in de studie van Fitzpatrick, et al. (2018b). Van deze 51% meldt 41% dat ze ‘vaak’ of ‘altijd’ onmiddellijk een bevestiging van hun overdracht ontvangen en 50% ‘soms’. Indien er feedback wordt ontvangen, wat triageverpleegkundigen niet evident vinden om te geven, gebeurt dit dus meestal via een verbale ‘bedankt’ (81%), al gebruiken triageverpleegkundigen naast verbale feedback non-verbale communicatie om de ontvangst van de overdracht te bevestigen (Fitzpatrick et al., 2018b; Sanjuan-Quiles et al., 2019; Thakore & Morrison, 2001).

2.4 Klinische beoordeling

De klinische beoordeling van de patiënt met nood aan spoedeisende hulp en het stellen van prioriteiten hierbij vormt ook een belangrijk aspect van patiëntenoverdrachten tussen prehospitale zorgverleners en triageverpleegkundigen op de spoedgevallendienst. Eerder werd in 1.4 Inhoud al aangehaald dat beide soorten zorgverleners vanuit verschillende perspectieven naar een patiëntenoverdracht kijken (Bost et al., 2012; Reay et al., 2017). Beide hebben immers een verschillende opleiding en ervaring, waardoor ze niet altijd een gedeeld beeld of begrip hebben (Kalyani et al., 2017; Owen et al., 2009). Met een gedeeld begrip wordt bedoeld dat zorgverleners, ondanks verschillen in achtergrond, op zoek proberen te gaan tijdens alle gestelde acties en gedragingen naar eenzelfde mentale model dat zorgverleners hebben van de gezondheidstoestand van een patiënt, inclusief de reden van beslissingen die genomen worden bij de behandeling van de patiënt. Ook het

(36)

gebruik van dezelfde terminologie behoort tot het hebben van een gedeeld cognitief beeld en vormt een sleutelcomponent in het veilig en effectief overdragen van patiënten in een triageruimte (Bost et al., 2010; de Lange et al., 2018; Manser & Foster, 2011; Wood et al., 2015). Ambulanciers ervaren het hanteren van verschillende terminologie als zeer belemmerend om onder woorden te brengen voor triageverpleegkundigen wat de beelden zijn die ze hebben van patiënten voordat ze aankomen op de spoedgevallendienst, beelden die deze verpleegkundigen niet zelf gezien hebben. Ze bevestigen in de studie van Owen et al. (2009) dat ze het hebben van een gedeeld cognitief beeld als essentieel zien. Desondanks ondervinden ze moeite met deze te creëren (Owen et al., 2009).

Door het hebben van verschillende professionele achtergronden waarop ze het klinische beoordelen van de patiënt baseren en het vaak ontbreken van een gedeeld cognitief beeld, verschilt de klinische beoordeling tussen ambulanciers en triageverpleegkundigen vaak. Daarnaast maken de ongelijksoortige perspectieven waarmee ze aan een patiëntenoverdracht deelnemen de kans ook groter dat ze verschillende prioriteiten stellen, of dat de prioriteiten die ambulanciers voorstellen tijdens de patiëntenoverdracht niet altijd begrepen worden door verpleegkundigen van de spoedgevallendienst (Bost et al., 2012; Reay et al., 2017). Ambulanciers voelen zich bijgevolg afgewezen indien zij opmerken dat wanneer ze ook andere relevante, geobserveerde kenmerken van de traumascène willen briefen, deze niet opgenomen worden door triageverpleegkundigen (Meisel et al., 2015).

Ook zijn kennis an sich, alsook ervaringen, zeer bepalend voor de klinische beoordeling van patiënten en het uitdrukken ervan. Nefast voor een correcte en efficiënte patiëntenoverdracht is het gebrek aan kennis van beide partijen aangezien dat kan leiden tot ontbrekende, onjuiste of irrelevante informatie en het niet begrijpen van elkaar wat dan resulteert in een verstoorde zorgverlening en patiëntveiligheid (Bost et al., 2010, Dawson et al., 2013; de Lange et al., 2018; Hovenkamp et al., 2018; Jensen et al., 2013). Daarentegen lijkt een hoog niveau van kennis en vaardigheden door het opleiden van ambulanciers de tevredenheid van spoedpersoneel over de kwaliteit van de overdracht te bevorderen (Yong et al., 2008).

(37)

2.5 Professionaliteit

In het kijken naar wat een patiëntenoverdracht kwaliteitsvol maakt, kan professionaliteit niet ontbreken aangezien het zich professioneel opstellen en professionele relaties aangaan met patiënten en collega-zorgverleners bij de patiëntenoverdrachten van ambulance- naar spoedpersoneel een deel van het overdrachtsproces vormt. Onder professionaliteit kan vooreerst verstaan worden dat er geen ongepaste opmerkingen over de patiënt worden gemaakt, er zorgvuldig wordt omgegaan met vertrouwelijke informatie en de privacy van de patiënt gerespecteerd wordt (Horwitz et al., 2013). Omtrent het garanderen van privacy voor de patiënt tijdens overdrachten op de spoedgevallendienst wordt er in de literatuur gesteld dat de drukte en infrastructuur van een triageruimte het moeilijk maakt de privacy van de patiënt te behouden tijdens de overdracht. Triageverpleegkundigen stellen dat iedereen in de buurt van de patiënt kan komen en naar diens medische geschiedenis kan luisteren (Kalyani et al., 2017). Bij het bedside organiseren van de patiëntenoverdracht in plaats van in een centrale ruimte zoals de triageruimte, kan de privacy van de patiënt meer beschermd worden. De drukte van de spoedgevallendienst en de beschikbaarheid van bedden en personeel op de dienst hebben invloed op de haalbaarheid van het bedside overdragen (Cheung et al., 2010; Manser & Foster, 2011).

Vervolgens is de professionele werkrelatie tussen ambulanciers en personeel van de spoedgevallendienst bepalend voor het vermijden van communicatiefouten en het bevorderen van kwaliteitsvolle patiëntenoverdrachten. Deze beïnvloedt namelijk de interesse waarmee de zorgverleners naar elkaar luisteren, het vertrouwen in elkaar en de wil om samen sneller tot actie over te gaan indien een patiënt dat nodig heeft (Bost et al., 2012; Yong et al., 2008). Een inefficiënt en onwetenschappelijk management beperkt het aangaan van deze hartelijke en kwaliteitsvolle samenwerking. Het is bevorderend voor de kwaliteit van patiëntenoverdrachten als het management dus wetenschappelijk blijvend investeert in het verbeteren van het overdrachtsproces en nieuw personeel voldoende begeleid en introduceert, alsook traint (Jamshidi et al., 2019). Slechts 19,4% van het ambulancepersoneel kreeg formele training in het geven van een overdracht. Van degenen die geen training ontvingen, vindt 83% dat er behoefte is aan training (Thakore & Morrison,

(38)

2001). Ambulanciers stellen dat ze angst hebben voor het maken van fouten en hierdoor niet als professioneel worden erkend door triageverpleegkundigen. Daaruit vloeit een nood aan erkenning van hun leerpotentieel en training (Siemsen et al., 2012).

(39)

EMPIRISCH ONDERZOEK

METHODE

Onderzoeksdesign

Het onderzoek binnen deze scriptie bestaat uit het voorleggen van een online vragenlijst aan ambulanciers in Vlaanderen (zie bijlage 5). Deze vragenlijst bestaat uit: socio-demografische gegevens, vier open vragen, 20 stellingen die beoordeeld worden aan de hand van een Likertschaal en twee multiple-choice vragen aanvullend bij de stellingen. De stellingen werden opgesteld aan de hand van wat er in de literatuur te vinden is aan cruciaal bevorderende en belemmerende factoren bij patiëntenoverdrachten van ambulance- naar spoedgevallendienst. Daarna werden ze ondergebracht onder de zes domeinen (Omgeving, Organisatie en efficiëntie, Communicatie, Klinische beoordeling, Professionaliteit en Algemene kwaliteit) van de gestandaardiseerde en gevalideerde vragenlijst Handoff CEX, het domein ‘Inhoud’ buiten beschouwing gelaten.

Data-analyse

De resultaten van de vragenlijst werden opgesplitst in enerzijds een kwantitatieve en anderzijds een kwalitatieve analyse. De open vragen werden geanalyseerd via het softwareprogramma Nvivo voor het verzamelen en verwerken van kwalitatieve gegevens. De antwoorden op de vragen waarbij de respondenten een algemeen beeld dienden te schetsen van hoe zij patiëntenoverdrachten tussen de ambulance- en spoedgevallendienst ervaren en de positieve punten en verbeterpunten van dit proces, werden deductief ondergebracht onder de zes domeinen van de Handoff CEX en worden later in dit werk via een boomstructuur visueel gepresenteerd en in tekst verduidelijkt. De aanbevelingen die de respondenten naar het management toe konden formuleren, worden visueel gepresenteerd door middel van een woordenwolk alvorens verder verduidelijkt te worden.

(40)

De kwantitatieve analyse van dit onderzoek vond plaats door middel van het softwareprogramma SPPS voor de verwerking van de socio-demografische gegevens, scores op de stellingen en de antwoorden op de bijhorende multiple-choice vragen. Elk van de 20 stellingen kon door de respondenten gequoteerd worden van 1 tot en met 9; waarbij 1 tot en met 3 staat voor ‘Ontevreden’ of ‘Helemaal niet akkoord’, 4 tot en met 6 staat voor ‘Tevreden’ of ‘Akkoord’ en 7 tot en met 9 staat voor ‘Superieur’ of ‘Helemaal akkoord’. Deze bijhorende connotaties van de cijfers werden ook zo meegedeeld aan de respondenten bij het invullen van de vragenlijst. Om weer te geven hoe de respondenten elk domein scoren, werd een gemiddelde genomen van de scores die men heeft gegeven voor de stellingen van dat domein. Bijvoorbeeld voor het domein ‘Omgeving’ werd het gemiddelde genomen van de scores op de eerste drie stellingen, omdat deze onder het domein ‘Omgeving’ vallen.

Onderzoekspopulatie

De online vragenlijst werd opgesteld voor Vlaamse ambulanciers, zowel beroeps- als vrijwillige ambulanciers, maar ook andere prehospitale zorgverleners zoals verpleegkundigen en artsen werden geïncludeerd bij het opstellen van de vragenlijst. Dit omdat het belangrijkste inclusiecriterium was dat men prehospitale zorgverlener is en ervaring heeft in het geconfronteerd worden met het moment van patiëntenoverdracht tussen ambulance- en spoedgevallendienst, of nog, tussen de prehospitale en inhospitale setting. De optie om te kunnen vergelijken tussen hoe ambulanciers deze overdrachtsmomenten ervaren en de ervaring van andere prehospitale zorgverleners werd zo ook open gehouden.

Rekrutering

Eind mei en juni 2020 werden, later dan oorspronkelijk voorzien door COVID-19, contactpersonen bij ambulancediensten in Vlaanderen gecontacteerd om de online vragenlijst in te vullen en onder collega’s te verspreiden. Om nog meer respondenten te kunnen bereiken (er werd gestreefd naar 50 tot 100 respondenten), werden meerdere

(41)

ambulancediensten per provincie online opgezocht en via email gecontacteerd met het doel van de studie en de vraag of de vragenlijst onder de medewerkers verspreid kon worden. Er werd dus gerekruteerd via purposive sampling en via sneeuwbalmethode werden andere ambulanciers gecontacteerd.

Ethische overwegingen

Voor dit onderzoek werd de goedkeuring van de commissie voor medische ethiek aangevraagd en verkregen in februari 2020. Bij het veranderen van de werkwijze van onderzoek door COVID-19 en bijhorende maatregelen van de overheid, werd een amendement ingediend en werd ook deze goedgekeurd in mei 2020. Respondenten zelf werden bij aanvang van de online vragenlijst op de hoogte gebracht van het doel van het onderzoek en van welke rol men hierin zou spelen. De eerste verplichte vraag van de vragenlijst alvorens andere vragen beantwoord konden worden, was: “Bent u akkoord dat uw gegevens anoniem verwerkt zullen worden in dit onderzoek? Deze zullen na het onderzoek worden verwijderd ”.

RESULTATEN

1. Socio-demografische gegevens

Er zijn 32 respondenten die de online vragenlijst invulden. Van deze respondenten zijn 13 (40,6%) van het vrouwelijk en 19 (59,4%) van het mannelijk geslacht. De functies die de respondenten prehospitaal uitoefenen, zijn ambulancier en verpleegkundige, het merendeel is ambulancier (56,8%). De wijze waarop men zijn functie uitoefent, is bij de helft van de respondenten als vrijwilliger.

Ongeveer de helft van de respondenten is tussen 21 en 30 jaar oud (53,1%), een kwart van de respondenten is tussen 31 en 40 jaar oud (25%). Het aantal jaren werkervaring van de respondenten ligt voornamelijk tussen de 1 en 5 jaar (50%), tussen de 6 en 10 jaar (18,8%) en tussen de 16 en 20 jaar (15,6%).

Afbeelding

Tabel 1: zoektermen
Tabel 2: zoekstrings
Figuur 1: PRISMA flowdiagram
Tabel 3: overzicht van bevorderende en belemmerende factoren
+7

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In de Wet langdurige zorg (Wlz) is expliciet geregeld dat de partner van een echtpaar waarvan een van beiden een geldige indicatie heeft voor opname in een instelling, opgenomen kan

Smallstonemediasongs.com printed & distributed by KoormuziekNL, Dordrecht - www.koormuziek.nl Vermenigvuldigen van deze bladmuziek zonder toestemming van de uitgever is

Til nu één been gestrekt op, houd drie tellen vast en laat rustig weer zakken.. Herhaal de oefening met het

We hebben de lijsttrekkers in de drie gemeenten gevraagd wat men in het algemeen van de aandacht van lokale en regionale media voor de verkiezingscampagne vond en vervolgens hoe

In de enquête is aan de scholen waarbij doordecentralisatie van financiële middelen voor nieuwbouw heeft plaatsgevonden (in ons onderzoek 34 PO scholen en 32 VO.. scholen) de

Know ledgePlaza Professional Services BV Onderzoek "Zoekdienst of Zoekmachine" 1.1 6 /52 21 april 2012 het eind van de looptijd van de zoekdienst de

heden om de eigen toegankelijkheidsstrategie te verantwoorden. Verwacht wordt dat het oplossen van deze knelpunten in combinatie met een meer ontspannen houden betreffende

Nu gaat de raad met genodigde organisaties praten over de inhoud van de nota en hun reacties Op basis van deze discussie wordt de nota eventueel aangepast en door het college aan de