3.3 Natuurlijke landschapszones
Opdracht 26 Landschapsfactoren K/Ia Uit gesteente en reliëf.
b Bij het substraat gaat het om energie uit het binnenste van de aarde, bij het klimaat gaat het om de zon.
c Substraat en klimaat stellen in het algemeen de hoofdlijnen vast waarnaar de (grond)waterhuishouding, de bodem, de vegetatie en de dierenwereld zich richten. d De mens.
e Eigen antwoord, bijvoorbeeld een gedeelte van het aardoppervlak dat gevormd is door een unieke samenwerking van natuurlijke factoren zoals klimaat, vegetatie en bodem en dat gekenmerkt wordt door een karakteristieke flora en fauna.
Opdracht 27 Voedingsstromen K/I
a A1 = voedingsstoffen in neerslag
A2 = voedingsstoffen afkomstig van verweringsmateriaal B1 = verlies van voedingsstoffen door afstroming van water B2 = verlies van voedingsstoffen door uitspoeling
b Als bladeren gaan verrotten, ontstaat er humus. De voedingsstoffen die daarin zitten, komen in de bodem terecht.
c Als er minder biomassa komt, verteert er minder vegetatie, waardoor er minder humus wordt gevormd. Dit heeft weer tot gevolg dat de bodem minder voedingsstoffen krijgt en dus vruchtbaarheid verliest.
Opdracht 28 Daglengte K/I
a In de tropen duurt de dag het hele jaar door even lang (van 06.00 uur tot 18.00 uur). Op gematigde breedte varieert de lengte van de dag per seizoen.
b Dit heeft te maken met de stand van de zon. Boven de tropen is de invalshoek altijd om en nabij de 90°, terwijl de invalshoek op gematigde breedte sowieso kleiner is, maar ook nog eens varieert als gevolg van de draaiing van de aarde om de zon.
Opdracht 29 Woestijnen? K/I
a Eigen mening. Gezien de tekst in het studieboek en figuur 3.22 zullen de meeste leerlingen het wel met de stelling eens zijn.
b Door ontbossing.
c Als de vegetatie is verwijderd, vermindert het aandeel voedingsstoffen ook snel en wordt het gebied snel onvruchtbaarder.
Opdracht 30 Overgang K/I
a De factor neerslag.
b Bij de evenaar stijgt de lucht en ontstaan stijgingsregens. Bij de keerkringen daalt de lucht en is het droog.
Opdracht 31 Gematigde breedte K/I
a Steppe, loofbos en naaldbos. b Tot de aride zone.
c De grenzen tussen de landschapszones zijn slechts theoretisch en blijken in de praktijk soms moeilijk te handhaven.
d Op de breedtegraad waar het zou kunnen voorkomen, ligt op het zuidelijk halfrond geen land.
Opdracht 32 Permafrost K/I
a Hoe hoger de breedte, hoe dikker de laag met permafrost is.
b In Noord-Amerika wordt permafrost al gevonden vanaf de 50° N.B. en in West-Europa pas vanaf 66° N.B.
c Door de Golfstroom is de temperatuur in West-Europa op de 50° breedtegraad te hoog voor permafrost.
Opdracht 33 Biomen K/I
a Een bioom is een grote planten- en dierengemeenschap die goed aangepast is aan de levensomstandigheden van een bepaald gebied.
b GB 197 ‘De aarde Ecologische landschapszones (biomen)’
c De polaire zone begint in het oosten van Noord-Amerika vanaf de 50° N.B. en in West-Europa pas vanaf 66,5° N.B.
d Oorzaak: De Golfstroom zorgt in West-Europa voor een milder klimaat. Gevolg: Daardoor is boreale vegetatie tot op hogere breedte mogelijk.
Opdracht 34 Peru K VERDIEPING
a Een tropische woestijn.
b De wind komt uit het zuidoosten (zuidoostpassaat).
c Oorzaak: De zuidoostpassaat wordt door het Andesgebergte gedwongen op te stijgen.
Gevolg: De stijgende lucht koelt af en condenseert met als gevolg wolkenvorming en neerslag aan de oostkant van het Andesgebergte. Aan de westkant (lijzijde) daalt de wind, wordt warmer en kan meer waterdamp bevatten, waardoor het droog is.
Opdracht 35 Terugblik op paragraaf 3.3 K/I
a Nee. Een landschapszone ontstaat door een samenspel van verschillende factoren, waarvan het klimaat er één is.
b Nee. De grenzen zijn slechts theoretisch vastgesteld. In werkelijkheid is er een geleidelijke overgang tussen de diverse zones waar te nemen.
3.4 Veranderingen in landschapszones door menselijke activiteiten
Opdracht 36 Aantasting K/Ia Landdegradatie is het overkoepelende begrip waarmee wordt aangegeven dat het land een verlies kent van de biologische en economische productiecapaciteit.
Verwoestijning is een vorm van landdegradatie en bij verwoestijning kan bodemerosie optreden. b Variaties in het klimaat.
c Verklaringen (drie gevraagd): 1 overbeweiding
2 te groot gebruik van het schaarse water 3 branden
4 ontbossingen 5 verkeerd irrigeren
d Als er sprake is van een verdampingsoverschot door het achterlaten van te veel onbenut
irrigatiewater, kan het grondwater hoger komen te staan. Het water verdampt en de zouten blijven achter.
Opdracht 37 Landdegradatie K/I
a Diverse mogelijkheden, bijvoorbeeld Zuid-Afrika en Zuid-India. b Belangrijkste oorzaken (drie gevraagd):
1 ontbossing 2 landbouw 3 overbeweiding
c In deze twee regio’s is overbeweiding de belangrijkste oorzaak.
d De gebieden in China met een BW- en BS-klimaat kennen een grotere landdegradatie dan de gebieden met een ander klimaat.
e Deze hypothese is niet waar. Volgens figuur 3.33 kent het oosten van China zeer ernstige landdegradatie, terwijl het een continentaal klimaat heeft. GB 182.
f Nee. De landschapszones waar het evenwicht tussen de natuur en de mens in ieder geval al wankel is, zijn meer gevoelig dan de andere gebieden.
Opdracht 38 Bodemaantasting in de Sahel K/I
a Uit de redenering moet blijken dat de vegetatiebedekking in mei geringer is dan in juli en dat de vegetatie de bodem beschermt tegen aantasting.
b Argumenten (twee gevraagd):
1 Er is weinig neerslag die stof kan vastleggen. 2 De vegetatiebedekking is zeer gering. c Aan de geulen in het landschap.
d Het stortbuikarakter van de neerslag/de zeer onregelmatige neerslag.
Opdracht 39 Klimaatverandering K/I
a De temperatuur zal in zomer en winter toenemen. De neerslag zal in de zomer toenemen en in de winter afnemen.
b Vanaf de evenaar naar de polen.
c Waarschijnlijk zal Nederland binnen de marges van een Cf-klimaat blijven. d Een semi-aride klimaat (BS).
e Gevolgen (twee gevraagd):
1 Er zal een tekort aan zoet water ontstaan. 2 Afname van het toerisme.
Opdracht 40 Klimaatverandering K/I
a Verwarming betekent dat er meer methaan vrijkomt. Omdat methaan een broeikasgas is, leidt dit weer tot een verdergaande stijging van de temperatuur.
b Nadelige gevolgen (twee gevraagd):
1 onbegaanbare wegen door scheuren en gaten 2 zakken van huizen
3 scheuren van oliepijpleidingen
Opdracht 41 Inpakken of wegwezen? K/I VERDIEPING
a De folie moet het zonlicht reflecteren, terugkaatsen. b Kenmerken (drie gevraagd):
1 in de Alpen 2 niet al te hoog
3 nabij hoog technologisch en rijk gebied 4 op de toegangsroute naar de piste c 1 = internationaal
2 = regionaal 3 = nationaal 4 = regionaal/lokaal
d Greenpeace vindt het slechts symptoombestrijding. Aan de oorzaak van het smelten wordt niets gedaan.
e Energiegebruik met stromingskarakter en ‘consuminderen’.
f Eigen antwoord, bijvoorbeeld: De voorspelling is dat het energiegebruik zal groeien, waardoor de CO2-uitstoot toeneemt. Het betekent dat er dus een echte verandering moet plaatsvinden wil de