Oefenvragen Hoofdstuk 3: Paragraaf 4, 5 en 6.
1. Teken hieronder een rivier met daar in een bovenloop, middenloop en benedenloop.
2. Wat is de functie van de rivieren in de waterkringloop?
3. Kies bij elke zin het juiste schuingedrukte woord, en schrijf deze op.
a. Des te harder het water stroomt, des te meer erosie/ sedimentatie.
b. Als het water langzamer gaat stromen heb je meer erosie/sedimentatie.
4. Welke 2 kenmerken heeft een V-dal.
5. De Rijn krijgt water van neerslag + smeltwater, hoe noem je zo’n rivier?
6. Zet in je tekening bij vraag 1 de volgende 4 begrippen op de juiste plaats.
- V-dal - Erosie - Delta
- Sedimentatie
7. Uit welke 2 delen bestaat de middenloop van de Rijn.
8. Hoe noem je een deel van de aardkorst wat door een breuk naar beneden is gezakt?
9. In de boven-rijnse laagvlakte heb je minder erosie dan in de bovenloop, geef de belangrijkste reden waarom dit zo is.
10. Waarom worden de bochten van de rivier in de boven-rijnse laagvlakte steeds groter?
11. Wat gebeurt er met het rivierdal van de Rijn bij de middenrijn?
12. Waarom zijn er zoveel kastelen langs de middenrijn?
13. Leg in maximaal 3 zinnen uit hoe een delta ontstaat in de benedenloop.
14. Geef 2 redenen waarom er veel mensen in de benedenloop wonen.
15. Van welke 3 factoren hangt de kracht van een golf af?
16. Wat bedoelt men met ‘de branding’
17. Nederland heeft een aanslibbing-kust, wat bedoelt men hiermee?
18. Leg uit hoe duinen kunnen ontstaan door zand uit de zee.
19. Wat is een afbraakkust?
20. Welke kust is daar een voorbeeld van?
Zorg ook dat je de basisboek artikelen leert!!