• No results found

Een blok op creativiteit : het maken van associaties

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een blok op creativiteit : het maken van associaties"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een blok op creativiteit:

het maken van associaties

Amber Boot

Studentnummer: 10515615 Universiteit van Amsterdam Begeleider: Aukje Verhoeven Aantal woorden: 5220 abstract: 183 Datum: 27-05-2016

(2)

1 Abstract

In dit onderzoek is onderzocht of fixatie en rol speelt bij creativiteit. Fixatie wordt gezien als een primaire blokkade voor probleemoplossing en creativiteit

waarbij een individu afhankelijkheid toont naar een stereotype idee of proces en blind is voor alternatieven. Hierbij wordt gekeken of mentale associaties die worden

gevormd ten grondslag liggen aan fixatie en in hoeverre de persoonlijkheidstrek openheid invloed heeft op die relatie. Aan dit onderzoek deden 97 proefpersonen mee die zowel fixatie- als niet-fixatietrials ondergingen. Om de creativiteit te meten werd gebruik gemaakt van de Remotes Associates Test (RAT). Om te kijken in hoeverre fixatie een gevolg was van gemaakte mentale associaties tijdens de RAT werd de Lexicale Decisie Taak (LDT) afgenomen. Uit de resultaten bleek dat de deelnemers bij de fixatietrials niet lager scoorden op het aantal goede antwoorden bij de RAT, maar er wel langer over deden om op het goede antwoord te komen. Bij de subtiele maat voor creativiteit kan er geconcludeerd worden dat fixatie een negatieve invloed heeft op de mate van creativiteit. Daarnaast werd gevonden dat de deelnemers bij de LDT een sterkere associatie hadden met het goede antwoord in plaats van met het fixatiewoord, wat betekend dat mentale associaties niet ten grondslag liggen aan fixatie of dat de fixatie niet helemaal goed was gegenereerd. Ook werd gevonden dat openheid een negatieve relatie heeft op de mate van creativiteit. Deze resultaten waren deels tegen de verwachting in waardoor voor vervolgonderzoek een aantal verbeterpunten zijn.

(3)

2 Inleiding

We leven in een wereld waarbij elke dag weer nieuwe obstakels verschijnen. Van wereldrampen tot kleine problemen in het dagelijks leven. Voor elk probleem is een oplossing nodig. Een voorbeeld van een cruciaal probleem dat de wereld te wachten staat in 2016 is de klimaatverandering. Er wordt constant onderzoek gedaan naar het redden van de planeet door de opwarming van de aarde tegen te houden. Hoe zorgen wij er voor dat we minder fossiele brandstoffen verbruiken? Wat kan de stijging van de zeespiegel tegenhouden? Dit is een vraagstuk waar snel een antwoord op gevonden moet worden voordat het te laat is. Een probleem zoals deze was een reden waarom de Europese Unie het jaar 2009 uitriep tot het jaar van de creativiteit en innovatie (Haertel & Terkowsky, 2012). Creativiteit en innovatie zijn een groot deel van de strategie om Europa om te toveren tot een kennisgebaseerde maatschappij om zo om te kunnen gaan met deze obstakels. Volgens de Europese Commissie (2008), die het voorstel schreef om 2009 het jaar van de Creativiteit en Innovatie te maken, is er behoefte aan vaardigheden die men in staat stelt om open te staan voor nieuwe ideeën die zorgen voor innovatie en actieve deelname aan die kennis gebaseerde maatschappij. Het is daarom van belang om onderzoek te doen naar aspecten die invloed zouden kunnen hebben op de creativiteit om zo deze kennis gebaseerde maatschappij op te kunnen krikken naar een nog innovatievere en actievere samenleving.

In datzelfde voorstel werd ook gesteld dat het vermogen tot innovatief denken nauw verbonden is met creativiteit als persoonlijke eigenschap. Er wordt

verondersteld dat dit gebaseerd is op basis van culturele en intermenselijke

(4)

3 in deze interpersoonlijke vaardigheden. Zo zijn er mensen die erg open staan voor nieuwe ervaringen. Deze mensen hebben een grotere variatie van gevoelens,

gedachtes, perspectieven en ideeën (McCrae & Costa, 1997). Eerder onderzoek van McCrae & Costa (1992) concludeerde daarnaast dat mensen die minder openstaan voor nieuwe ervaringen meer conservatief zijn en een voorkeur hebben voor ideeën en dingen die familiair en conventioneel zijn in plaats van nieuw en uniek. De persoonlijkheidstrek openheid wordt gekenmerkt in intelligentie, intellectualiteit, originaliteit, nieuwsgierigheid en creativiteit (Digman,1990). Feist (1998) toonde al aan dat openheid een positieve relatie heeft met creativiteit. Dit wordt ondersteund door onderzoek van Wenfu, L. et al. (2005) die vonden dat de persoonlijkheidstrek openheid werkt als een mediator op de hoeveelheid grijze stof in de rechter posterior middelste temporale gyrus, het deel van de hersenen dat zorgt voor nieuwe

associaties, en creativiteit. Er is een mogelijkheid dat de persoonlijkheidstrek openheid in dit onderzoek ook een rol speelt bij creativiteit.

Creativiteit is dus van belang voor de vooruitgang van onze maatschappij en het oplossen van grote tot kleine problemen. Creatief denken wordt beschreven als een proces van het vormen van associatieve elementen in nieuwe combinaties die op een of andere manier nuttig zijn (Mednick, 1962). Hierbij zijn de associaties

gedefinieerd als verbanden die zonder intentie in het geheugen opspelen, die moeilijk te controleren zijn als ze eenmaal zijn geactiveerd (Silvia Galdi, 2008). Hoe verder deze associatieve elementen van de nieuwe combinatie uit elkaar liggen hoe meer creatief de oplossing of het proces is (Mednick, 1962). De manier waarop de

associaties van een individu zijn georganiseerd hebben dus invloed op de kans op en de snelheid van een creatief proces. Personen die vaak worden beperkt tot stereotype oplossingen, ideeën en processen worden gekarakteriseerd door een steile hiërarchie.

(5)

4 Daarnaast zijn er mensen die een meer vlakke hiërarchie vertonen. Dit treedt op wanneer er ook een sterke associatie is met het stereotype maar dit niet dominant is. Dit individu is meer geneigd ook naar alternatieven te kijken (Mednick, 1962).

Er wordt gesuggereerd dat mentale associaties ten grondslag liggen aan fixatie. Fixatie is een primaire blokkade bij probleemoplossing en creativiteit waarbij het individu blind is voor alternatieven (Smith en Blankenship, 1991). Dit blind zijn voor alternatieven komt voort uit eerdere informatie en kennis wat het resultaat kan zijn van sterke associaties. Dat zorgt er voor dat men contraproductief vasthoudt aan een bepaald doelwit of benadering (Smith, 1995). Dit veroorzaakt rigide voorkeur naar een bepaalde aanpak van het oplossen van problemen maar daarnaast ook bij het onthouden en genereren van creatieve ideeën. Dit laatste vormt dus een belemmering voor creativiteit die zo belangrijk is voor onze maatschappij.

Eerder onderzoek is al uitgevoerd naar de relatie tussen creativiteit en fixatie. Smith en Blankenship (1991) voerden vijf experimenten uit waarbij fixatie was gecreëerd om zo optimale prestatie op een woorden zoek-taak, de Remote Associates Test (RAT),te beïnvloeden. De RAT is een test om de mate van creativiteit te meten. Het aantal goede antwoorden op de RAT voorspelt hoe creatief een individu is. Bij dit onderzoek werd fixatie gecreëerd tijdens het uitvoeren van de RAT, waarbij verwacht werd dat fixatie zou zorgen voor minder hoge scores op deze taak. Bij de

experimenten waarbij fixatie was gemanipuleerd werd inderdaad een lager

probleemoplossing vermogen gevonden. Dit geeft aan dat fixatie dus inderdaad een negatieve invloed heeft op probleemoplossing en creativiteit. De relatie tussen creativiteit en fixatie kan dus worden gemeten met de RAT. Deze test, ontwikkeld door Mednick (1967), is een valide meetinstrument voor creatief denken (Akbari Chermahini, Hickendorff, & Hommel, 2012). Tijdens de experimenten van Smith en

(6)

5 Blankenship (1991) worden de deelnemers in sommige gevallen gefixeerd met een afleidingswoord, een fixatiewoord. Dit zorgt ervoor dat hun kijk naar alternatieven wordt belemmerd, waardoor RAT-problemen minder snel of niet worden opgelost (Smith en Blankenship, 1991). In onderhavig onderzoek wordt er ook een fixatie gecreëerd doormiddel van de RAT. Hierbij wordt verwacht dat bij de opgaves waar fixatie werd gecreëerd (fixatietrials) de deelnemers minder hoog zouden scoren op de RAT dan bij de opgaves waar geen fixatiewoord werd aangeboden (niet-fixatietrials). Daarnaast wordt verwacht dat bij de correct beantwoorde vragen de deelnemers in de fixatietrials minder snel op dit goede antwoord kwamen.

Nu is er al bekend dat creativiteit wordt beïnvloed door fixatie, waarbij de antwoorden op de RAT worden gebruikt voor de mate van creativiteit. (Smith en Blankenship, 1991). Nu wordt gesuggereerd dat mentale associaties, gemaakt tijdens de RAT, een rol spelen bij dit proces. Echter is dit nog niet aangetoond met een objectieve maat voor mentale associaties. In onderhavig onderzoek wordt er gekeken of de gemaakte associaties ten grondslag liggen aan fixatie. De sterkte van de mentale associaties wordt gemeten met Lexicale Decisie Taak (LDT). Hierbij wordt er

gekeken naar het verschil in sterkte van de associatie afhankelijk van het al dan niet fixeren van de deelnemers. Verwacht wordt dat bij de fixatietrials de deelnemers een sterkere associatie hebben tussen het stimuluswoord en het fixatiewoord dan tussen het stimuluswoord en het antwoord. Hierbij is het stimuluswoord een van de woorden die werd aangeboden tijdens de RAT-opgaves. Het fixatiewoord is het

afleidingswoord dat werd aangeboden bij de fixatietrials en het antwoord is het goede antwoord op de RAT-opgave. Als het zo is dat bij de fixatietrials de deelnemers een sterkere associatie hebben tussen een stimuluswoord en een fixatiewoord ten opzichte

(7)

6 van associatie tussen een stimuluswoord en een antwoord, dan zijn ze duidelijk

gefixeerd geraakt door de associaties die aangeleerd zijn tijdens de RAT.

Creativiteit wordt dus beïnvloed door fixatie, maar daarnaast zijn er ook nog andere aspecten die een rol kunnen spelen bij de mate van creativiteit. Zoals

hierboven al bleek is creativiteit ook afhankelijk van de persoonlijkheidstrek openheid naar nieuwe ervaringen (Feist, 1998). In eerder onderzoek is bij de relatie tussen fixatie en creativiteit nog niet gekeken in hoeverre deze persoonlijkheidstrek hier invloed op heeft. Openheid naar nieuwe ervaringen zou als moderator een rol kunnen spelen bij de relatie tussen fixatie en creativiteit. Individuen die meer openstaan voor nieuwe ervaringen zijn misschien minder gevoelig om gefixeerd te raken. Uit

onderzoek van Feist (1998) was al bekend dat individuen die meer trekken vertonen van de persoonlijkheidstrek openheid naar nieuwe ervaringen meer creatief waren dan mensen die lager scoorden op deze persoonlijkheidstrek. Het is belangrijk om te kijken in welke mate deze persoonlijkheidstrek meespeelt bij de relatie tussen fixatie en creativiteit. Als bekend wordt dat openheid een rol speelt bij deze relatie kunnen we effectiever kijken naar oplossingen om de creativiteit van onze maatschappij te vergroten door deze kennis mee te nemen om een groter

probleemoplossingsvermogen te bereiken. Dit zou bijvoorbeeld gedaan kunnen worden door mensen die meer open zijn op bepaalde projecten te zetten die creativiteit of probleemoplossend vermogen vereisen. In dit onderzoek wordt dus verwacht dat de deelnemers die hoog scoren op deze persoonlijkheidstrek ook hoger scoren op de creativiteitsuitkomst van de RAT. Ook wordt verwacht dat de

deelnemers die meer open zijn minder gevoelig zijn voor fixatie. Als aan deze

verwachtingen wordt voldaan zou openheid een rol spelen bij de relatie tussen fixatie en creativiteit.

(8)

7 Methode

Deelnemers

Aan dit onderzoek namen 97 proefpersonen deel. Van de 97 deelnemers zijn er vijf uit de data analyse verwijderd. Drie deelnemers waarvan de moedertaal anders was dan Nederlands werden niet meegenomen in de analyse omdat het resultaat op de woordentaak beïnvloed zou kunnen zijn door hun beperkte kennis van de Nederlandse taal. Door een van de deelnemers was de LDT niet op de juiste manier uitgevoerd en bij een ander werden niet alle data goed opgeslagen waardoor ook deze personen niet meegenomen werden in de analyses. Zo bleven er uiteindelijk 92 deelnemers over waarbij de analyse kon worden uitgevoerd.

Van de uiteindelijke deelnemers was 17.4% man (n = 16) en 82.6 % vrouw (n = 76). De leeftijd van de deelnemers varieerde van 18 tot 28 jaar (M = 20.75, SD = 2.17). Daarnaast hadden de deelnemers een gemiddelde score op de persoonlijkheidsvragenlijst openheid (M = 3.55, SD = 0.46). De proefpersonen waren allemaal studerend aan de universiteit. Deze keus is gemaakt omdat de RAT gemaakt is voor studenten van de universiteit. (Akbari Chermahini, Hickendorff & Hommel, 2012). Een vereiste was dat de deelnemers niet eerder aan het onderzoek Wicked Words hadden meegedaan. Daarnaast was een exclusiecriterium voor proefpersonen dat er bij hen geen sprake mag zijn van dyslexie. Deze deelnemers werden uitgesloten omdat de test dan niet goed uitgevoerd zou kunnen worden, de testen bestonden uit woordentaken. Voor de deelname aan het onderzoek ontvingen de deelnemers 1 proefpersoon punt ten behoeve van hun studie. De proefpersonen hebben zichzelf kunnen aanmelden voor het onderzoek via de onderzoeks-website van de Universiteit

(9)

8 van Amsterdam, lab.uva.nl, of konden op elk gewenst moment binnenlopen in het onderzoekslab van de Universiteit van Amsterdam.

Design

De deelnemers ondergingen zowel de fixatietrials als niet-fixatietrials. Hierbij werden ze blootgesteld aan verschillende situaties. Dit wordt ook wel een within-subjects design genoemd. Hierbij is fixatie (fixatie- of niet fixatietrials) de

onafhankelijke variabele die wordt bestudeerd in relatie tot de afhankelijke variabele. De afhankelijke variabele, creativiteit, wordt zowel gemeten met het aantal juiste antwoorden op de RAT als met de snelheid waarop de antwoorden worden gegeven bij de RAT en de LDT.

Materialen

De deelnemers die meededen aan het onderzoek ondergingen zowel de Remote Associates Test (RAT; Mednick & Mednick, 1967) als de Lexicale Decisie Taak (LDT; Meyer & Schvaneveldt, 1971). Dit zijn beide woordentaken die in het lab van de Universiteit van Amsterdam werden uitgevoerd. De LDT werd aangepast op basis van de items die bij de RAT zijn samengesteld. Als afsluiting van het onderzoek wordt een subschaal openheid van de Nederlandse Big Five Invertory (BFI; Denissen, Geenen, van Aken, Gosling & Potter, 2008) afgenomen, welke de mate van openheid voor nieuwe ervaringen meet.

Remotes Associates Test

Creativiteit werd gemeten met de Remotes Associates Test (RAT; Mednick & Mednick, 1967). Daarnaast was met deze woordentaak de fixatie gecreëerd. Voor

(10)

9 onderhavig onderzoek zijn 13 nieuwe RAT-items ontwikkeld. Deze items verschilden van de items die gebruikt werden bij eerdere RAT versies. Uit deze 13 items waren uiteindelijk 10 geselecteerd om te gebruiken in het onderzoek.

Bij het maken van de RAT werd de deelnemers per opgave drie woorden aangeboden. Het doel was dat de deelnemers deze woorden wisten aan te vullen met een ander woord dat achter elk van de drie woorden geplaatst kon worden. Zo werd hen bijvoorbeeld gevraagd een aanvulling te vinden op de woorden

‘speel/binnen/parkeer’. Het antwoord bij dit voorbeeld was ‘plaats’. De drie aangeboden woorden worden in dit onderzoek de stimuluswoorden genoemd. Het woord dat achter elk van de drie geplaatst kan worden is het antwoord. Het verschil met eerdere RAT versies was dat in onderhavig onderzoek het antwoord alleen maar achter de stimuluswoorden geplaatst kon worden. Op deze manier werd het bij deze RAT versie makkelijker om op de goede antwoorden te komen, wat het toegankelijker maakte om fixatie te onderzoeken. Bij de items van de eerdere RAT-versies kon het antwoord zowel voor als achter het stimuluswoord geplaatst worden. De tijd waarin de deelnemers het RAT-item moesten oplossen was 30 seconden. Hen werd gevraagd de door hun bedachte antwoorden in te typen zodat het verscheen op het beeldscherm van de computer. Bij de helft van de RAT-items werd fixatie gecreëerd door het aanbieden van een foutief antwoord. Dit werd ook wel het fixatiewoord genoemd. Dit woord past bij één of twee van de stimuluswoorden maar was niet zoals bij het antwoord een combinatie met alle drie de stimuluswoorden. Bij dit voorbeeld werd het woord ‘tuin’ gebruikt als fixatiewoord, wat past bij de woorden ‘speeltuin’ en ‘binnentuin’. In onderhavig onderzoek werd het fixatiewoord aangeboden doormiddel van de vraag ‘Het antwoord is niet ‘tuin’’. Door het geven van een verkeerd antwoord wordt fixatie gecreëerd. Bij de RAT items waar geen fixatie werd gecreëerd werd een

(11)

10 vergelijkbare zin aangeboden aan de deelnemers: ‘Zoek een antwoord bij deze

woorden:’. Dit zodat de deelnemers bij de fixatie- en niet-fixatietrials even lang bezig waren met het lezen van de vraag. De deelnemers werd at random fixatie en niet-fixatietrials aangeboden. Na elk RAT item gingen de deelnemers door naar de LDT, zowel bij de fixatie- als de niet-fixatietrials.

Lexicale Decisie Taak

Het doel van de Lexicale Decisie Taak (LDT; Meyer & Schvaneveldt,1971) in onderhavig onderzoek is het meten van de geleerde associaties die waren gecreëerd tijdens de RAT. De deelnemers werd gevraagd zo snel mogelijk aan te geven of de letters die op de computer worden aangeboden een bestaand woord vormen of een non-woord. Ze konden dit aangeven door het indrukken van de letters ‘L’ en ‘A’ op het toetsenbord. Voor sommige deelnemers correspondeerde de letter ‘L’ met een non woord en letter ‘A’ met een bestaand woord. Bij andere deelnemers was juist het omgekeerd het geval. Dit was gecounterbalanceerd. Zowel het fixatiewoord (‘tuin’), het antwoord (‘plaats’) of een neutraal woord (een woord niet gerelateerd aan de stimuluswoorden) konden als bestaand woord worden aangeboden. Om te kunnen kijken naar de geleerde mentale associaties werden, voordat het woord of non-woord werd aangeboden, de deelnemers geprimed. Dit werd gedaan door de deelnemer in een tijd van 50 ms één van de stimuluswoorden (‘speel’) of een neutraal woord aan te bieden. Door middel van een ‘+’ op het beeldscherm werd de aandacht van de

deelnemer al getrokken naar de plek waar de prime zou verschijnen. Op deze manier werd de mate van associatie die de deelnemer had van het stimuluswoord met zowel het fixatiewoord als het antwoord gemeten. De volgorde waarin de associaties werden aangeboden werden at random bepaald. Deze associaties werden in twee blokken van

(12)

11 24 associaties aangeboden. De snelheid waarmee het woord werd herkend, of niet, bepaalde de sterkte van de mentale associatie. Een korte reactietijd betekende een sterkte mentale associatie.

Bij de fixatietrials van de RAT wordt verwacht dat er associaties zijn gevormd tussen het stimuluswoord (‘speel’) en het fixatiewoord (‘tuin’). Zodra de deelnemer tijdens de RAT gefixeerd was (‘tuin’), zou de deelnemer sneller het woord ‘tuin’ herkennen als bestaand woord bij de LDT als de deelnemer daarvoor was geprimed met het stimuluswoord ‘speel’. Om uit te sluiten dat de sommige deelnemers, die niet op het juiste antwoorden kwamen bij de RAT-opgaves, het antwoord helemaal niet hadden gezien, verscheen vlak voor het aanbieden van de LDT dit woord op het beeldscherm. Zo kon er gecontroleerd worden voor of alleen al het zien van een woord als invloed op de reactiesnelheid bij de LDT.

Openheid

Om te kijken naar de mate van openheid naar nieuwe ervaringen van de deelnemers werd een subschaal van de Nederlandse Big Five Inventory (BFI; Denissen et al, 2008) afgenomen. De gevalideerde Nederlandse BFI bestaat uit 44 items waarvan 10 items betrekking hebben op de persoonlijkheidstrek openheid. Deze openheid subschaal, bestaande uit 10 items (α = .75), werd afgenomen om de mate van openheid vast te stellen bij de deelnemers. De items zijn stellingen die betrekking hebben op de deelnemers zelf. Er werd gesteld: ‘Ik zie mijzelf als iemand die……’. Een voorbeeld stelling zou kunnen zijn: ‘Ik zie mijzelf als iemand die origineel is en met nieuwe ideeën komt.’. De deelnemers werd gevraagd aan te geven in hoeverre de stelling op hem van toepassing is op een schaal van 1-5, waarbij 1 correspondeert met ‘helemaal oneens’ en 5 correspondeert met ‘helemaal eens’. Hoe hoger de score op

(13)

12 de BFI subschaal openheid hoe meer de deelnemer deze persoonlijkheidstrek

vertonen.

Procedure

Vooraf aan het onderzoek ontvingen de deelnemers een informed consent formulier. Ze werden op deze wijze ingelicht dat het bij dit onderzoek om een anonieme deelname gaat. Tevens werd de deelnemers duidelijke gemaakt dat zij het recht hebben om op elk gewenst moment te stoppen met de participatie en dat hun privacy niet zal worden geschonden. Er werd de deelnemers niet verteld dat het een onderzoek was naar de mate van creativiteit en de rol van fixatie. Na het informed consent werd een vragenlijst afgenomen om de demografische factoren van de

deelnemer vast te stellen waarin ook werd gevraagd naar hun humeur op dat moment. Deze vragenlijsten waren op papier in te vullen. Nadat de deelnemers klaar waren met de vragenlijst werd door de proefleider de taken uitgelegd die vervolgens op de computer werden aangeboden. De deelnemer kreeg hierbij een voorbeeldopgave zodat zeker was dat de taak begrepen was door de deelnemer. Na de taken te hebben uitgelegd verliet de proefleider de testruimte. Na elk RAT item kregen de deelnemers een scherm te zien waarop het goede antwoord stond aangegeven. Ook werd, voordat de LDT begon, elke keer opnieuw een scherm getoond dat aangaf welke van de letters op het toetsenbord, ‘A’ of ‘L’, stond voor non-woord of bestaand woord. De

deelnemers begonnen dus een met een RAT item, daaropvolgend werd de LDT aangeboden. Dit ging door totdat alle RAT items met de daarbij horende LDT waren afgenomen. De woorden die bij de LDT werden aangeboden waren in willekeurige volgorde. Na deze woordentaken kwam de proefleider weer in de testruimte en kregen de deelnemers nog een visuele creativiteitstaak en een persoonlijkheidsvragenlijst op

(14)

13 papier. De creativiteitstaak wordt niet verder besproken omdat het voor dit onderzoek niet relevant was. De persoonlijkheidsvragenlijst voor openheid werd op papier aan de deelnemers aangeboden. Tot slot kregen de deelnemers een debriefing. De gehele tijd dat de deelnemers bezig waren met het onderzoek betrof 1 uur waar ze 1

proefpersoon punt voor ontvingen.

Resultaten

Fixatie

Als eerste werd er een paired-samples t-test uitgevoerd om te kijken of fixatie (ten opzichte van niet fixatie) invloed heeft gehad op de prestatie van de RAT. Hierbij wordt er gekeken naar het aantal goede antwoorden op de RAT. Er werd geen

significant verschil gevonden tussen het aantal goede antwoorden op de RAT bij de fixatie (M = 2.78, SD = 0.99) en de nietfixatietrials (M = 2.84, SD = 1.07), t(91) = -0.33, p = .740. Deelnemers hadden dus niet meer of minder antwoorden goed op de RAT bij de fixatietrials ten opzichte van de niet-fixatietrials. Daarna werd er met een tweede paired samples t-test gekeken of er een verschil was in reactietijd bij de goede antwoorden op de RAT waarbij fixatie (fixatie- of niet-fixatietrials) werd gebruikt als onafhankelijke variabele. Er bleek een significant verschil in reactietijd (in ms) tussen de fixatie- (M = 8207.75, SD = 3722.88) en de niet-fixatietrials (M = 7052.22, SD = 3113.37), t(89) = 2.30, p = .024. De deelnemers waren langzamer met het goede antwoord geven als ze gefixeerd werden ten opzichte van dat ze niet gefixeerd werden. Daarmee is niet aan de verwachting voldaan dat bij de fixatietrials de

deelnemers minder hoog scoorden op de RAT. Wel is voldaan aan de verwachting dat de deelnemers in de fixatietrials langzamer op het goede antwoord kwamen. Deze hypothese kan daarom deels worden aangenomen.

(15)

14 Mentale associaties

Om te kijken of mentale associaties ten grondslag liggen aan fixatie werd een paired samples t-test uitgevoerd. Hierbij werd de reactietijd van het herkennen van een woord als bestaand woord gebruikt als afhankelijke variabele. Hierbij werd er bij zowel de fixatietrials als niet-fixatietrials gekeken naar het verschil in reactietijd tussen de combinatie van stimuluswoorden met een fixatiewoord en de combinatie van stimuluswoorden met een antwoord. Er bleek een significant verschil in

reactietijd bij de fixatietrials tussen de combinatie stimuluswoord met fixatiewoord (M = 506.63, SD = 126.46) en de combinatie stimuluswoord met antwoord (M = 494.77, SD = 116.45), t(91) = 2.13, p = .036. Dit wil zeggen dat de herkenning van het antwoord als een bestaand woord sneller is dan herkenning van het fixatiewoord met het stimuluswoord als prime. Echter werd er verwacht dat er een sterkere associatie zou zijn tussen het stimuluswoord en het fixatiewoord waardoor deze combinatie een snellere reactietijd zou laten zien. Dit is tegengesteld aan het resultaat. Er bleek daarnaast geen significant verschil in reactietijd bij de niet-fixatietrials tussen de combinatie stimuluswoord met fixatiewoord (M = 501.35, SD = 131.16) en de combinatie stimuluswoord met antwoord (M = 497.66, SD = 129.82), t(91) = .55, p = .58. De hypothese die stelt dat de associatie van stimuluswoord met fixatiewoord sterker zou zijn dan de associatie van stimuluswoord met antwoord in de fixatietrials kan dus verworpen worden

(16)

15 Openheid

Vervolgens werd er gekeken in hoeverre de persoonlijkheidstrek openheid een rol speelt bij creativiteit. Eerst werd gekeken naar een samenhang tussen de mate van openheid en de mate van creativiteit, zie Figuur 1. Met behulp van een Pearson’s correlatie bleek er een significante negatieve relatie te zijn tussen de

persoonlijkheidstrek openheid en het aantal goede antwoorden op de RAT, r = -.211, p = .023. Dit is tegen de verwachting in dat openheid een positieve invloed zou hebben op creativiteit. Daarnaast is er gekeken in welke mate openheid een rol speelt bij de gevoeligheid voor fixatie, zie Figuur 2. De afhankelijke variabele was hierbij het verschil in het gemiddelde aantal goede antwoorden bij de niet-fixatie- en fixatietrials. Hiervoor werd een verschilscore uitgerekend, waarbij het gemiddelde aantal goede antwoorden op de fixatietrials werd afgetrokken van het gemiddelde aantal goede antwoorden op de niet-fixatietrials. Met een Pearson’s correlatie kwam naar voren dat de mate van openheid negatief gecorreleerd was met het verschil in aantal goede antwoorden op de RAT tussen de niet-fixatie- en fixatietrials, r = -0.021, p = .422. Echter is deze correlatie niet significant. De hypothese dat openheid een positieve rol speelt bij creativiteit kan dus verworpen worden.

(17)

16

Figuur 1. Correlatie tussen creativiteit en de persoonlijkheidstrek openheid.

Figuur 2. Correlatie tussen de mate van gevoeligheid voor fixatie en de persoonlijkheidstrek openheid.

(18)

17 Discussie

In deze studie werd onderzocht of het fenomeen fixatie invloed had op de mate van creativiteit van een individu. Hierbij werd ook gekeken of die fixatie wordt veroorzaakt door het vormen van sterke mentale associaties. Er kon niet

geconcludeerd worden dat fixatie invloed had op het aantal goede antwoorden op de RAT. Er bleek echter wel dat fixatie verschil maakte in de reactietijd bij het correct beantwoorden van de RAT-opgaves. Als er wordt gekeken naar de subtielere maat voor creativiteit kan er geconcludeerd worden dat fixatie invloed heeft op creativiteit. Daarnaast was er niet gevonden dat de mentale associaties ten grondslag liggen aan fixatie. Er bleek een tegenovergesteld effect dan werd verwacht. Bij de LDT bleek er in de fixatietrials een sterkere associatie te zijn van stimuluswoord en antwoord in vergelijking met de associatie stimuluswoord en antwoord. De vraag is echter of dit komt omdat mentale associaties daadwerkelijk niet ten grondslag liggen aan fixatie of omdat tijdens het onderzoek de fixatie niet helemaal goed is gegenereerd. Dit laatste is een aannemelijke verklaring omdat de negatieve relatie van fixatie op creativiteit alleen met een subtiele maat voor creativiteit is bewezen. Ook is er gekeken in hoeverre de persoonlijkheidstrek openheid een rol speelt in deze relatie tussen fixatie en creativiteit. Er bleek dat openheid een negatieve relatie heeft met creativiteit. Er werd echter geen samenhang gevonden tussen de mate van openheid en de mate waarin deelnemers gevoelig zijn voor fixatie.

Er bleek bij een subtiele maat voor creativiteit dat fixatie een negatieve invloed heeft op creativiteit. Dat sluit aan bij het idee dat het door fixatie lastiger is alternatieve antwoorden te vinden. (Smith, 1995). Bij deze subtielere maat werd gekeken naar de reactietijd voor het goed beantwoorden van een RAT opgave. Dit resultaat is echter in eerder onderzoek ook al gevonden met een grovere maat, het

(19)

18 aantal goede antwoorden op de RAT. Zo vonden Smith & Blankenship (1991) dat fixatie een negatieve invloed heeft op het probleemoplossendvermogen en de mate van creativiteit, omdat het gemiddelde aantal goede antwoorden bij de fixatietrials hoger was ten opzichte van de niet-fixatietrials. In onderhavig onderzoek was dit verschil tussen de fixatie- en niet-fixatietrials niet aanwezig. Dat er geen effect werd gevonden voor verschil in het aantal goede antwoorden maar wel voor reactietijden suggereert dat er wel wat fixatie is opgetreden maar slechts in beperkte mate.

Er is echter nog geen een ander onderzoek ingegaan op de onderliggende processen van fixatie. Er werd verondersteld dat fixatie is toe te schrijven aan het maken van mentale associaties. Maar juist het tegenovergestelde resultaat werd gevonden, namelijk dat mentale associaties tussen het stimuluswoord en het

fixatiewoord zwakker blijken bij de fixatietrials. Juist omdat fixatie werd gecreëerd werd er verwacht dat associaties met het fixatiewoord ook sterker zouden zijn. Dit resultaat dat fixatie niet ten grondslag ligt aan mentale associaties kan verschillende oorzaken hebben.

Allereerst is het onderzoek verricht met alleen maar universiteitsstudenten. Het zou zo kunnen zijn dat studenten in het wetenschappelijk onderwijs een beter analytisch en probleemoplossendvermogen hebben. Onderzoek toont namelijk aan dat individuen uit de sociale middenklasse beter zijn in probleem oplossen dan individuen uit de werkende klasse. (Irving & Miller, 1974). Dit zou er voor kunnen hebben gezorgd dat de fixatie niet zo veel invloed heeft gehad op prestatie op de RAT. Mits niet bekend was dat in ander onderzoek naar fixatie en creativiteit (Smith &

Blankenship, 1991) ook alleen van studenten gebruik is gemaakt waarbij resultaten laten zien dat de fixatie wel is gelukt. Het alleen gebruik maken van studenten als proefpersonen is dus niet de reden waarom fixatie niet gelukt was. Echter is het wel

(20)

19 een punt om hier in vervolgonderzoek verbetering in aan te brengen, omdat dit

generalisatie naar een gehele populatie niet mogelijk maakt.

Wel zou het zo kunnen zijn dat de fixatie niet goed is gegenereerd tijdens het onderzoek. Dit zou twee redenen kunnen hebben. Het zou zo kunnen zijn geweest dat bij de eerste paar opgaves de deelnemers doorkregen dat het aangeboden fixatiewoord tijdens de RAT-opgave hun belemmerde in het zoeken naar een antwoord, waardoor ze bij de volgende opgave hier niet meer naar gingen kijken. Het fixatiewoord werd dan niet gezien, waardoor de mentale associaties ook niet gemaakt werden. Dit kan een reden zijn waardoor de resultaten op de LDT het tegengesteld waren aan de verwachte resultaten. De deelnemers hadden geen oog voor het fixatiewoord, maar konden wel een mentale associatie maken van het stimuluswoord en het antwoord. De connectie van het stimuluswoord met het antwoord was daarom sterker dan de

connectie van het stimuluswoord en het fixatiewoord.

Een andere reden voor het ontbreken van mentale associaties zou kunnen zijn dat het fixatiewoord te kort is aangeboden. Dit kan er voor zorgen dat het woord wel is gezien, maar dat de samenhang met het stimuluswoord nog niet sterk genoeg bleek. In onderhavig onderzoek kregen de deelnemers 30 seconden om de RAT-taak op te lossen. Ze hadden dus dertig seconden om de mentale associatie te maken maar daarnaast ook het goede antwoord te vinden. Smith & Blankenship (1991) hebben op verschillende andere manieren fixatie gegenereerd. Zo werd bij een van hun

experimenten een lijst met combinaties van woorden voor 5 minuten lang aangeboden voordat de RAT-opgaves gemaakt moesten worden. Hier hadden de deelnemers langer de tijd om de mentale associatie daadwerkelijk te vormen.

Voor vervolgonderzoek zou gekeken moeten worden naar een andere manier om fixatie te genereren. Het moet een manier zijn waarbij de deelnemer niet om de

(21)

20 fixatie heen kan en de mentale associatie met het fixatiewoord daadwerkelijk wordt gemaakt. Door het aanbieden van een lijst met foutieve fixatiewoordparen

voorafgaande aan het maken van de RAT-opgaves, kan de deelnemer er niet omheen de paren op te slaan in de hersenen. Als de deelnemer voor het maken van deze associaties, net als bij het experiment van Smith & Blankenship (1991), langer de tijd krijgt is de kans groter dat de mentale associaties in het geheugen van de deelnemers blijven hangen. Het is nog betrouwbaarder om de deelnemers de aangeboden

woordenparen te laten bestuderen voor een periode van 5 minuten en vervolgens te vragen om ze uit het hoofd op te schrijven. Het is dan zeker dat de paren in het hoofd van de deelnemer zijn opgeslagen en de fixatie is gelukt.

Het resultaat dat is verkregen op de vraag in hoeverre de persoonlijkheidstrek openheid een rol speelt bij de relatie tussen fixatie en creativiteit is tegengesteld aan de verwachting. Er bleek dat openheid een negatieve invloed heeft op creativiteit. Dit is tegengesteld aan resultaten van eerder onderzoek van Feist (1998), die heeft aan kunnen tonen dat hoe meer open een individu is, hoe creatiever deze persoon is. Het zou echter zo kunnen zijn dat mensen die hoog scoorden op de persoonlijkheidstrek openheid juist openstaan voor suggesties. Het fixatiewoord dat wordt aangeboden wordt dan juist goed meegenomen in het oplossen van de RAT-opgave. Hierdoor kan dus mogelijk minder snel een goed antwoord gegeven worden.

Een ander belangrijk punt van discussie is de operationalisatie van het begrip openheid. Feist (1998) maakte in zijn onderzoek gebruik van de FFM, the five factor model. In onderhavig onderzoek werd een subschaal van de BFI gebruikt, waarbij 10 vragen bepalen hoe open iemand is. Er zou in plaats van de subschaal openheid van de BFI gebruik kunnen worden gemaakt van een professionele

(22)

21 opgeleide functionarissen. Daardoor kan een sterker beeld gevormd worden van deze persoonlijkheidstrek. Het zal waarschijnlijk wat meer tijd in beslag nemen, maar het zorgt er wel voor dat de persoonlijkheidstrek openheid goed wordt onderzocht in relatie met fixatie en creativiteit.

Voorlopig kan de conclusie zijn dat fixatie een negatieve invloed heeft op creativiteit en dat mentale associaties niet ten grondslag liggen aan fixatie. Daarnaast heeft de persoonlijkheidstrek openheid een negatieve invloed op creativiteit. Voor vervolgonderzoek is het belangrijk om er voor te zorgen dat de fixatie op de juiste manier wordt gegenereerd voor optimaal resultaat van het onderzoek en dat openheid op een goede manier wordt gemeten. Als fixatie in vervolgonderzoek op de juiste manier wordt gegenereerd en de rol van mentale associaties beter wordt onderzocht kan met deze kennis de wereld worden getransformeerd tot een kennis gebaseerd, actief en innovatief bolwerk. Waarbij aankomende grootse problemen, zoals bijvoorbeeld de klimaatverandering met creatieve ideeën kunnen worden opgelost.

(23)

22 Referenties

Denissen, J.J.A., Geenen, R., & van Aken, M. A. G., Gosling, S. D., & Potter, J. (2008). Development and validation of a Dutch translation of the Big Five Inventory (BFI). Journal of Personality Assessment, 90, 152-157.

Digman, J.M. (1990). Personality structure: emergence of the five factor model. Annual Review of Psychology, 41, 417-440.

European Commission. (2008). Proposal for a decision of the European Parliamen and of the Council concerning the Europea Year of Creativity and Innovation (2009) COM (2008) 159, final. Brussels. Belgium: European Commision.

Feist, G. J. (1998). A meta-analysis of personality in scientific and artistic creativity. Personality and Social Psychology Review, 4, 290–309.

Haertel, T., & Terkowsky, C. (2012). Where have all the inventors gone? The lack of spirit of research in engineering education. Proceedings of the 2012

Conference on Modern Materials, Technics and Technologies in Mechanical Engineering. The Ministry of Higher and Secondary Specialized Education (MHSSE) of the Republic of Uzbekistan, Andijan Area, Andijan City, Uzbekistan (pp. 507-512)

McCrae & Costa (1992) Costa, P. T., & McCrae, R. R. (1992). Neo PI-R professional manual.

(24)

23 McCrae & Costa, 1997. McCrae, R. R., & Costa Jr, P. T. (1997). Personality trait

structure as a human universal. American psychologist, 52(5), 509.

Mednick, S. (1962). The associative basis of the creative process. Psychological Review, 69, 220–232.

Smith, S. M., & Blankenship, S. E. (1991). Incubation and the persistence of fixation in problem solving. The American Journal of Psychology, 61-87.

Tallman, I. & Miller, G. (1974). Class differences in family problem solving: The effects of verbal ability, hierarchical structure, and role expectations. Sociometry, 37, 13-37.

Wenfu, L., et. Al.( 2015). Brain Structure Links Trait Creativity To Openness To Experience. Social Cognitive and Affective Neuroscience. 10(2), 191-198.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

het facies IIUrticetosum ll op oude kul~lWrgrolld.'.. met produktie vergelijkbaar met

By means of the implementation of such a system it was expected that the degree of compliance to safety standards would be increased and hence it would reduce the potential for

Dit gegeven wordt vanuit de scriptie als volgt ondersteund: op basis van persuasieve communicatie hebben de consumenten enkele zwakke associaties gevormd, maar op basis

Er bestaan geen pijlers en stutten meer, geen fundamenten meer, die niet zijn opgeblazen...' Redding zag Ball nog alleen in de kunst, want kunstenaars waren `voorlopers, profeten van

The International Union Against Tuberculosis and Lung Disease (IUATLD) advises that patients who failed to convert to sputum smear or culture negative by the

Class diagrams provide an overview of classes and their associations, attributes 1 and methods.. Class diagram encapsulate

Het associatieonderzoek toont aan dat de positief geladen afbeelding, wanneer het los wordt beoordeeld van de ziekenhuis context, meer associaties oproept (zowel positief

18.(3) De kans op 1 of meer ondeugdelijke schroeven in de steekproef is gelijk aan 1 min de kans op 0 ondeugdelijke schroeven in de steekproef, ofwel alle 10 zijn goed.. De kans op