• No results found

Voorspelt angst de prestatie op de executieve functies inhibitie en werkgeheugen bij jongeren?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Voorspelt angst de prestatie op de executieve functies inhibitie en werkgeheugen bij jongeren?"

Copied!
19
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Voorspelt angst de prestatie op de executieve functies inhibitie en werkgeheugen bij jongeren? Giani van der Meulen

Studentnummer: 10709886 Begeleider: Marija Maric Aantal woorden: 3844 Universiteit van Amsterdam

(2)

2 Inhoudsopgave Abstract………...3 Achtergrond………4 Methoden……….9 Resultaten………..11 Discussie………...13 Literatuurlijst………...16

(3)

3 Abstract

Angstsymptomen en angststoornissen zijn veelvoorkomende verschijnselen onder jongeren. Zowel het individu als de omgeving ondervinden nadelige gevolgen hiervan. De theorieën zoals de Attentional Control Theory (ACT) en de Processing Efficiency Theory (PET) stel-len dat angst een negatieve invloed heeft op inhibitie en werkgeheugen. Dit onderzoek keek of angst een voorspeller is voor de executieve functies inhibitie en werkgeheugen bij 190 jongeren (M = 14.4 , SD = 1.53), waaronder 102 jongens. Daarnaast werd naar aanleiding van de ACT gekeken of inhibitie een mediërende rol speelt tussen angst en werkgeheugen. Angst werd gemeten door de SCARED-NL, inhibitie en werkgeheugen werden gemeten door de BRIEF. Een mediatie-analyse werd uitgevoerd via Process in SPSS. Uit de analyses bleek dat meer angst samenhing met een slechtere prestatie op inhibitie en werkgeheugen, daarnaast bleek inhibitie een mediërende rol te spelen tussen angst en werkgeheugen. Echter werd met een wederkerig mediatiemodel bewijs gevonden voor de mediërende rol van werkgeheugen op inhibitie. Experimenteel onderzoek en het toetsen van andere executieve functies werd geadviseerd voor vervolgonderzoek om te kijken of er sprake is van een oor-zakelijk verband en of er meer functies worden beïnvloed door angst.

(4)

4 Achtergrond

In het Groot Woordenboek der Nederlandse Taal (Van Dale, 1976) wordt angst omschreven als “een gevoel van beklemming, vrees, onveiligheid of onzekerheid”. Wanneer men in aanraking komt met gevaar, zorgt angst ervoor dat het lichaam in actie komt en wordt er gekozen uit een fight-, flight- of freeze- modus. Bij een fight-modus gaat iemand de confrontatie met de angst aan, bij een flight-modus vlucht iemand voor de situatie die angst oproept en bij de freeze-flight-modus verlamt iemand wanneer de angst er is (Maack, Buchanan, & Young, 2015). Angst kan dus een natuurlijke en nuttige functie hebben en komt voor in verschillende soorten en maten (Bögels, 2007). Angst is echter niet altijd nuttig, wanneer de angst die iemand ervaart niet in overeenstemming is met de omstandigheden of als er geen reeële bedreiging aanwezig is, kan er worden gesproken van een angststoornis (American Psychiatric Association, 2013). Het ervaren van angst die niet

overeenkomt met de omgeving zorgt voor lijdensdruk en een beperking in het functioneren bij het individu, die kan namelijk de angstige situaties gaan vermijden waardoor de angst groter wordt en blijft voortbestaan.

Angstsymptomen zijn veelvoorkomend, zo blijkt dat 5 tot 30% van de jongeren met een hoge mate van angst kampt in de adolescentie (Nelemans, 2015). Daarnaast zijn angststoornissen één van de meest voorkomende stoornissen in de adolescentie, met een prevalentie van 2.4% tot 17% (Kendall, 2012). Deze angstsymptomen en angststoornissen blijken voorspellend te zijn voor de ontwikkeling van andere psychische stoornissen op latere leeftijd en de gevolgen voor de omgeving zijn groot (Paulus, Backes, Sander, Weber, & von Gontard, 2015). Zo blijkt dat angst nadelig is voor de academische prestaties en ook nadelig is voor de relatie met familie en leeftijdsgenoten (Kendall, 2012). Het is daarom van belang om onderzoek te doen naar de invloed van angst op het

functioneren bij mensen van jonge leeftijd, zodat er meer aanwijzingen komen welke preventieve maatregelen kunnen worden genomen tegen angst. Daarnaast geeft onderzoek hiernaar

(5)

5 aanwijzingen hoe angst het beste kan worden behandeld en hoe er kan worden ingezet op preventie voor psychische stoornissen op latere leeftijd.

Het is mogelijk dat angst het functioneren van jongeren negatief beïnvloedt. Zo is de negatieve invloed op de academische prestatie mogelijk toe te wijzen aan de werking van angst op executieve functies. Executieve functies zijn cognitieve processen die nodig zijn om efficiënt, doelgericht en sociaal gedrag uit te voeren (Huizinga, 2007). Deze functies bestaan uit het kunnen inhiberen van impulsen, flexibiliteit, het reguleren van emoties, het nemen van initiatief,

werkgeheugen, plannen en organiseren, ordelijkheid en netheid, gedragsevaluatie en het afmaken van taken (Smidts & Huizinga, 2009). Al met al zijn dit functies die veel worden gebruikt op jonge leeftijd, met name op school. Deze functies kunnen het gedrag en het leren beïnvloeden (Smidts & Huizinga, 2011). Zo blijken executieve functies een invloed te hebben op begrijpend lezen en het oplossen van rekenopgaven. Het is bij deze taken namelijk belangrijk dat informatie kan worden onthouden en dat externe stimuli zoals pratende klasgenoten worden genegeerd (Moran, 2016). Als angst deze functies beïnvloedt is het noodzakelijk om te kijken op welke manier dit gebeurt en hoe er een preventieve aanpak kan worden opgesteld in bijvoorbeeld het onderwijs.

Er zijn meerdere theorieën die deze nadelige invloed van angst op het executief functioneren verklaren, hierbij wordt met name gekeken naar de invloed van angst op het werkgeheugen. Het werkgeheugen is een tijdelijke opslagplaats in de hersenen, nieuwe informatie kan een tijd worden vastgehouden en informatie kan ook worden aangeroepen vanuit het langetermijngeheugen. Daarnaast maken we met behulp van het werkgeheugen keuzes op welke informatie we ingaan (Moran, 2016). Een voorbeeld van gebruik van het werkgeheugen bij jongeren is het maken van rekensommen en het onthouden van bijvoorbeeld hoofdsteden voor een topografietoets. Om dit goed uit te kunnen voeren is het belangrijk dat een jongere zich kan concentreren op relevante informatie. Hierbij komt ook de functie inhibitie ter sprake, dit is het vermogen om impulsen te kunnen onderdrukken en het vermogen zich op relevante informatie te kunnen focussen. De functie inhibitie is belangrijk voor het ontwikkelen van het werkgeheugen (Derakshan, Ansari, Hansard,

(6)

6 Shoker, & Eysenck, 2009). Een theorie die inhibitie aan werkgeheugen koppelt is de Attentional Control Theory (Eysenck et al, 2007). Deze theorie stelt dat angst ervoor zorgt dat alle aandacht verschuift van relevante informatie naar dreiging-gerelateerde stimuli. Het is hierbij moeilijk om de dreiging-gerelateerde stimuli te inhiberen. Een goede inhibitie maakt het mogelijk om deze stimuli wel te onderdrukken. Een andere theorie die kijkt naar angst en werkgeheugen alleen is De

Processing Efficiency Theory (PET). De PET stelt dat angst zorgen creeërt, en dat zorgen ertoe leiden dat er een vermindering in de opslag en verwerkingscapaciteit van het werkgeheugen plaatsvindt (Cocks, Jackson, Bishop, & Williams, 2016). Uit de theorieën ACT en PET blijkt dus dat angst mogelijk inhibitie en het werkgeheugen beïnvloedt, het is belangrijk om te kijken of dit ook blijkt uit eerder onderzoek.

Figuur 1

Conceptueel mediatiemodel van de invloed van angst op werkgeheugen via inhibitie

In onderzoek naar de werking van angst op executieve functies wordt vaak onderscheid gemaakt tussen trait en state anxiety. Trait anxiety is de mate waarin een individu in het algemeen angstig is , state anxiety is de angst die wordt ervaren in een specifieke situatie, zoals bijvoorbeeld

Inhibitie

Werkgeheugen Angst

(7)

7 het maken van een belangrijke toets (Meissel & Salthouse, 2016). Uit eerder onderzoek blijkt dat angst de totale score van de executieve functies negatief beïnvloedt. Dit blijkt onder andere het geval uit cross-sectioneel onderzoek van Han et al. (2016) waarbij een populatie jongeren werd onderzocht op de samenhang tussen angstsymptomen en executieve functies. Angst werd gemeten door een vragenlijst en de executieve functies door een cognitieve taak. Angstsymptomen hingen samen met verminderde executieve functies. Dit bleek ook te zijn bij een doelgroep van 1631 volwassenen, waarbij state anxiety werd gemeten door vragenlijsten en executieve functies werd gemeten door verschillende cognitieve tests (Meissel & Salthouse, 2016) Bij een groep kinderen uit de algemene populatie met een lage SES werd ook dit effect van angst gevonden (Ursache & Rayer, 2014). Verder werd bij een oudere doelgroep van vrouwen tussen de 18 en 28 jaar deze negatieve invloed van angst gevonden, angst werd gemeten door middel van een vragenlijst en executieve functies werden gemeten aan de hand van een gezicht-woord taak. Hierbij kregen de deelnemers een gezicht te zien en moesten zij de sekse benoemen terwijl overliggende woorden (man/vrouw) genegeerd moesten worden (Padmala, Bauer, & Pessoa, 2011). Kortom, gekeken naar de totale score aan executieve functies wordt een negatieve invloed van angst op het executief functioneren gevonden bij zowel volwassenen als kinderen en jongeren. De vraag is welke specifieke executieve functies negatief worden beïnvloed. Overeenkomstig met de eerder genoemde theorieën ACT en PET blijkt het werkgeheugen negatief samen te hangen met angst en negatief te worden beïnvloed door angst. De negatieve samenhang tussen zorgen maken en werkgeheugen bleek uit een

onderzoek van Trezise & Reeve (2016) in een populatie van 14-jarige jongeren. Ook bij een populatie studenten van de universiteit werd er een negatieve invloed van angst op werkgeheugen gevonden (Hayes, Macleod, & Hammond, 2009). Verder dit ook gevonden bij een onderzoek waarbij angst werd gemeten door een vragenlijst en de mate van cortisol (Hood, Pulvers, Spady, Kliebenstein, & Bachand, 2015). Bij een jongere populatie kinderen tussen de 9 en 10 jaar werd gekeken naar de invloed van state anxiety op het werkgeheugen. Drie werkgeheugentaakjes werden uitgevoerd en angst werd gemeten met een vragenlijst. Een hoge mate van state anxiety bleek de

(8)

8 prestatie op het werkgeheugen te verminderen (Hadwin, Brogan, & Stevenson, 2005). Ook uit onderzoek naar trait anxiety op het werkgeheugen blijkt angst een nadelige invloed te hebben (Patel, Stoodley, Pine, Grillon, & Ernst, 2017). De ACT stelt verder dat ook inhibitie negatief wordt

beïnvloed door angst. Ook kwam tevoorschijn in eerder onderzoek. Zo werd bij een klinische populatie van kleuters tussen de 4-7 jaar met een angststoornis een negatief effect van angst op gedragsinhibitie gevonden, dit hield in dat zij minder goed ongewenst gedrag konden onderdrukken. Angst en gedragsinhibitie werden gemeten met behulp van vragenlijsten (Paulus, Backes, Sander, Weber, & von Gotard, 2015). Ook bij een groep kinderen uit de algemene populatie tussen de 8 en 13 jaar werd deze invloed gevonden. Via zelfrapportage vragenlijsten werden angst en

gedragsinhibitie gemeten (Muris, Meesters, Bouwman, & Notermans, 2015). Andere soorten inhibitie werden ook beïnvloed, zo bleek dat bij een normale volwassen populatie reactie inhibitie nadelig werd beïnvloed door angst en konden zij minder goed dreigings-gerelateerde stimuli

onderdrukken. De deelnemers voerden afwisselend no-go en go taken uit waarbij ze afwisselend in een schok- opwekkende of in een veilige conditie zaten. Deelnemers rapporteerden na elke taak de mate van angst die zij ervaarden (Grillon et al., 2016). Uit cross-sectionele en experimentele studies waarin inhibitie werd gemeten met zelfrapportage en cognitieve taken werd invloed van angst op inhibitie gevonden. Zelfs op neuraal niveau blijkt dit effect te kunnen worden gezien (Ansari & Derakshan, 2011; Basten, Stelzel, & Fiebach, 2011). Net als het huidige onderzoek zijn er eerdere onderzoeken die tegelijkertijd kijken naar werkgeheugen en inhibitie. Zo bleek bij een populatie Zweedse vrouwelijke studenten dat angst een negatieve invloed had op inhibitie en werkgeheugen (Lindström & Bohlin, 2012) De deelnemers voerden verschillende werkgeheugentaakjes uit. Daarnaast vulden zij de angstvragenlijsten in. Ook uit onderzoek van Shields et al. (2016) bleek dat angst voorspellend was voor gebreken in de functies werkgeheugen, inhibitie en cognitieve

flexibiliteit. Studenten voerden verschillende taakjes uit om werkgeheugen, inhibitie en cognitieve flexibiliteit te meten. Angst werd gemeten met behulp van vragenlijsten.

(9)

9 het algemeen en specifiek invloed heeft op inhibitie en werkgeheugen, maar er zijn een aantal kanttekeningen bij de eerdere onderzoeken te plaatsen. Zo is er nauwelijks gekeken naar de doelgroep jongeren, dit terwijl de prevalentie van angst en angststoornissen in deze groep hoog is. In dit onderzoek wordt dan ook gekeken of angstsymptomen bij jongeren voorspellend zijn voor de prestatie op de executieve functies inhibitie en werkgeheugen, er wordt als een van de eerste onderzoeken gekeken naar de mediërende rol van inhibitie tussen angst en werkgeheugen. Hierbij wordt er gekeken of de resultaten aanwijzingen geven voor de Attentional Control Theory en de Processing Efficiency Theory. De PET stelt dat angst een directe invloed heeft op het werkgeheugen (Eysenck et al., 2007) . De ACT stelt dat angst een negatief effect heeft op inhibitie en dat daardoor het werkgeheugen wordt geschaad, vanwege deze reden is gekozen om te kijken naar zowel

inhibitie als het werkgeheugen (Derakshan et al., 2009). Hierbij worden op basis van de PET en de ACT de hypotheses gesteld dat angst voorspellend is voor zowel inhibitie als werkgeheugen, en dat de relatie tussen angst en werkgeheugen wordt gemedieerd door inhibitie. Het mediatie model wordt conceptueel weergegeven in Figuur 1. Verwacht wordt dat een hogere angstscore voorspellend is voor een hogere score op inhibitie en het werkgeheugen.

Methoden Deelnemers en procedure

190 jongeren van 4 verschillende Nederlandse middelbare scholen in Noord-Holland en Oost-Holland, waaronder 88 meisjes en 102 jongens tussen de 10 en 19 jaar oud (M = 14.4, SD = 1.53), deden mee aan dit onderzoek. De scholen werden door middel van brieven en e-mails geïnformeerd over het onderzoek. Zowel de scholen als de ouders gaven toestemming via een link van Qualtrics die gestuurd werd via de mail. Deelnemers vulden voor aanvang van het onderzoek de link in om toestemming te geven. Na het verkrijgen van toestemming door zowel de scholen, de ouders en de deelnemers, vulden de deelnemers eerst demografische gegevens over zichzelf in. Hierbij vulden zij vragen in over geslacht, leeftijd en opleiding. Vervolgens vulde de helft van de deelnemers eerst de BRIEF en dan de SCARED-NL in en vulde de andere helft deze andersom in.

(10)

10 Deze counterbalancing vond plaats zodat deelnemers niet elkaars antwoorden zouden bespreken en overnemen tijdens het invullen van de vragenlijsten.

Materiaal

Screen for Child Anxiety Related Emotional Disorders. Nederlandse versie (SCARED-NL; Muris, Bodden, Halen, & Mayer, 2007). De SCARED-NL is een zelfrapportage vragenlijst, hiermee werden vijf dimensies van angstsymptomen gemeten. Deze dimensies waren de gegeneraliseerde angststoornis, de paniekstoornis, separatieangststoornis, de sociale angststoornis en schoolangst. Deze vragenlijst bestaat totaal uit 72 items en een antwoordmogelijkheid per vraag van “bijna nooit”, “soms” en “vaak” . Scores variëren tussen de 0 en 144 punten, een hogere score indiceert een hogere mate van angstsymptomen. Voorbeelditems van de SCARED-NL zijn: “Als ik bang ben, is het moeilijk om adem te halen.” en “Ik ben niet graag bij onbekende mensen.”. De validiteit van de SCARED-NL is aangetoond bij adolescenten. De betrouwbaarheid werd als goed beoordeeld (Wijsbroek, Hale, Raaijmakers, & Muris, 2005).

BRIEF Executieve Functies Gedragsvragenlijst (Smidts & Huizinga, 2009). De BRIEF is een zelfrapportage vragenlijst, hiermee werden de verschillende executieve functies gemeten. Deze vragenlijst bestaat uit 69 items en een antwoordmogelijkheid per vraag van “nooit”, “soms” en “vaak”. Scores variëren tussen de 0 en 138 punten, een hogere score indiceert meer moeite met executieve functies. Voorbeelditems van de BRIEF zijn: “Ik heb moeite met stilzitten.” en “Ik heb moeite met dingen onthouden, zelfs voor een paar minuten.”. De betrouwbaarheid en validiteit van de BRIEF is aangetoond bij eerder onderzoek naar executieve functies van kinderen en jongeren tussen de 5 en 18 jaar oud (Op den Kelder et al., 2017).

Analyses

Nadat de data was verzameld via Qualtrics, vonden er verschillende analyses plaats. Via Process werd een mediatie-analyse uitgevoerd, waarbij 4 paden werden getest. Pad a was de relatie tussen angst en inhibitie, pad b de relatie tussen inhibitie en werkgeheugen, pad c de directe relatie tussen angst en werkgeheugen en pad c’ de indirecte relatie tussen angst en werkgeheugen. Hiermee

(11)

11 werd gekeken of de angstsymptomen samenhingen met zowel werkgeheugen als inhibitie.

Daarnaast werd hiermee gekeken of de relatie tussen angstsymptomen en werkgeheugen werd gemedieerd door inhibitie. De analyses vonden plaats met behulp van het programma IBM SPSS Statistic Viewer.

Resultaten

De data van 183 jongeren zijn meegenomen in de analyses, nadat de data van 7 deelnemers waren verwijderd als outliers. Deze lagen meer dan 3 standaarddeviaties van het gemiddelde af (Field, 2013). In Tabel 1 staan de gemiddelde scores van de deelnemers op de SCARED-NL en op de subschalen inhibitie en werkgeheugen van de BRIEF. Vervolgens is met behulp van Process de mediatie-analyse uitgevoerd.

Tabel 1

Gemiddelde op de SCARED-NL en op de subschalen inhibitie en werkgeheugen van de BRIEF.

SCARED-NL Inhibitie Werkgeheugen

Score jongens 20.59(1.21) 18.60(.39) 15.90(.35)

Score meisjes 34.49(1.83) 18.30(.42) 16.35(.34)

Uit de analyse, schematisch weergegeven in Figuur 2, bleek dat angst een significante voorspeller is voor werkgeheugen, pad c = .085, t = 5.97 , p < .001. Hoe hoger de score op angst, hoe hoger de score op werkgeheugen. Ook bleek angst een significante voorspeller voor inhibitie te zijn, pad a = .064, t = 3.68, p < .001. Hoe hoger de score op angst, hoe hoger de score op inhibitie. Daarnaast bleek inhibitie een significante voorspeller te zijn voor werkgeheugen, pad b = .457, t = 9.51, p < .001. Daarnaast blijkt ook dat angst een directe voorspeller is voor het werkgeheugen, pad c = .0552, p < .001 zoals te zien is in Figuur 2. Nu blijkt dat angst zowel voorspellend is voor de prestatie op inhibitie en werkgeheugen wordt gekeken of inhibitie een mediërende rol speelt. Inhibitie blijkt een significante mediator te zijn, pad c’= .029, 95% BCa CI [.014, .048].

(12)

12 Figuur 2

Schematisch mediatiemodel met ingevulde uitkomsten voor inhibitie als mediator. Pad a: voorspelt angst inhibitie. Pad b: voorspelt inhibitie werkgeheugen. Pad c en c’: directe en indirecte relatie angst en werkgeheugen.

Vervolgens is er exploratief gekeken of er sprake is van een reciprocale mediatie van

werkgeheugen tussen angst en inhibitie. Zonder werkgeheugen in het model bleek angst een directe voorspeller te zijn voor inhibitie, pad c = .064, t = 3.68, p < .001. Daarnaast bleek uit dit

mediatiemodel dat de relatie tussen angst en werkgeheugen ook significant was, pad a = .085, t = 5.97 , p < .001. Werkgeheugen bleek een significante voorspeller voor inhibitie, pad b = .70, t =, p < .001. Ook bleek dat werkgeheugen een significante mediator is tussen angst en inhibitie, pad c’ = .059, 95% BCa CI [.037, .086]. Het effect horend bij pad c is iets groter dan het effect na de inclusie van inhibitie als mediator. Inhibitie verklaart mogelijk meer als mediator dan

werkgeheugen. Er is bij beide mediatiemodellen sprake van partiële mediatie aangezien zowel de

Angst Werkgeheugen c =.085, p < .001 b =.457, p < .001 c’ =.029 95% BCa CI [.014, .048]. Inhibitie Werkgeheugen Angst a =.064, p < .001

(13)

13 directe als indirecte effecten significant zijn (pad c en pad c’).

Figuur 3

Schematisch mediatiemodel met ingevulde uitkomsten voor werkgeheugen als mediator. Pad a: voorspelt angst werkgeheugen. Pad b: voorspelt werkgeheugen inhibitie. Pad c en c’: directe en indirecte relatie angst en inhibitie.

Discussie

In deze studie werd onderzocht of angst voorspellend is voor de executieve functies inhibitie en werkgeheugen bij jongeren. Daarnaast is dit, tot zover bekend, de eerste keer dat er gekeken wordt naar de mediërende rol van inhibitie in de relatie tussen angst en werkgeheugen. Zoals verwacht was angst een voorspeller voor zowel inhibitie als werkgeheugen, en bleek inhibitie een mediator te zijn tussen angst en werkgeheugen. Hoe hoger de angst was, hoe hoger de problemen

b =.695, p < .001 Werkgeheugen Inhibitie Angst c’ =.059 95% BCa CI [.037, .086] a =.085, p < .001 Angst Inhibitie c =.064, p < .001

(14)

14 met inhibitie en hoe hoger de problemen met het werkgeheugen. De eerdergenoemde theorieën ACT en PET blijken met zowel de directe relatie tussen angst en werkgeheugen als de mediatie-analyse te worden ondersteund. Vervolgens bleek uit de exploratieve mediatie-analyse dat werkgeheugen een mediërende rol speelt tussen angst en inhibitie, echter bleek werkgeheugen minder te verklaren als mediator dan inhibitie. Zowel voor inhibitie als werkgeheugen was er sprake van partiële mediatie.

Ook uit eerder onderzoek (Lindströhm & Bohlin, 2012; Shields et al., 2016) bleek dat angst samenhing met verschillende executieve functies zoals inhibitie en werkgeheugen, de huidige resultaten ondersteunen deze bevindingen. Echter waren er methodologische beperkingen aan eerder onderzoek zoals kleine sample sizes en andere doelgroepen. Hierdoor was het moeilijk om te generaliseren naar de doelgroep jongeren. Dit onderzoek keek dan ook naar een relatief grote sample size van 183 deelnemers uit een algemene populatie Nederlandse jongeren tussen de 10 en 19 jaar. Er werd gebruikgemaakt van gedragsmatige metingen door middel van zelfrapportage vragenlijsten. Aangezien angst veel voorkomt onder jongeren en in de algemene populatie, was dit onderzoek een relevante ondervanging. Het is nuttig om executieve functies op gedragsniveau te meten. Via zelfrapportage vragenlijsten kan een grote doelgroep worden bevraagd en is het mogelijk om veel gegevens te analyseren. Verder is de manier waarop antwoorden worden verkregen gestandaardiseerd, waardoor er eenduidige antwoorden worden gegeven (Coolican, 2017). De huidige resultaten ondersteunen dan ook eerdere onderzoeken die angst en executieve functies op gedragsmatig niveau hebben onderzocht (Hood et al., 2015; Muris et al., 2015).

Een verklaring voor de gevonden directe relatie tussen angst en werkgeheugen zou de PET kunnen zijn. Angst creëert zorgen en deze zorgen leiden ertoe dat de opslag- en

verwerkingscapaciteit van het werkgeheugen vermindert (Cocks, Jackson, Bishop, & Williams, 2016). Dit is een mediatiemodel die nog zou kunnen worden getoetst in vervolgonderzoek, waarbij de invloed van angst op werkgeheugen wordt onderzocht met zorgen als mediator. Daarnaast zou de ACT een verklaring kunnen zijn voor de gevonden mediërende rol van inhibitie (Eysenck et al., 2007). Angst verschuift mogelijk de aandacht voor relevante stimuli naar ongewenste, bedreigende

(15)

15 stimuli. Hierdoor wordt er overgeschakeld op stimuligerichte waarneming in plaats van doelgerichte waarneming en wordt het moeilijker om ongewenste impulsen te onderdrukken (Derakshan et al., 2009). Maar uit de exploratieve analyse blijkt dat werkgeheugen mogelijk een rol speelt tussen de relatie van angst en inhibitie en dat de theorieën mogelijk niet alomvattend zijn. Hier zou

vervolgonderzoek verder naar moeten kijken door andere mediatiemodellen te toetsen, zo blijkt uit eerder onderzoek dat andere executieve functies zoals emotieregulatie en cognitieve flexibiliteit samenhangen met angst (Han et al., 2016).

Er zijn kanttekeningen bij het huidige onderzoek te plaatsen. Zo is het de vraag of de gevonden wederkerige relatie tussen werkgeheugen en inhibitie ook in een longitudinale studie zal worden gevonden. Verder is er in dit onderzoek gebruik gemaakt van zelfrapportage om angst en executieve functies te meten. Dit is zoals eerdergenoemd ook een sterk punt maar heeft nadelen. Het is namelijk de vraag of deze subjectieve meetinstrumenten daadwerkelijk de objectieve prestatie op beide onderwerpen weergeven. Het vereist zelfkennis van de deelnemers om dit goed weer te geven. Daarnaast beschrijft de ACT vooral het werkgeheugen op taakniveau.

Vervolgonderzoek zou dan ook werkgeheugen kunnen meten op taakniveau in plaats van

gedragsmatig niveau. Een andere limitatie aan dit onderzoek is dat er niet kan worden gesproken van een causaal verband maar van een samenhang. Er kan niet met zekerheid worden gezegd dat angst inhibitie en werkgeheugen oorzakelijk beïnvloedt. Daarnaast kan niet worden verklaard wat de onderliggende reden is voor de samenhang tussen angst, inhibitie en werkgeheugen. Hiervoor zou experimenteel onderzoek moeten worden gedaan waarbij een vergelijking plaatsvind met een controlegroep. Dit is dan ook een tweede aanbeveling voor vervolgonderzoek.

Kortom, uit dit onderzoek blijkt dat angst een voorspellende rol speelt in de prestatie op inhibitie en werkgeheugen. Dit lijkt toe te schrijven aan de verklaring dat angst inhibitie negatief beïnvloedt waardoor het moeilijker wordt om op relevante informatie te focussen, daarnaast lijkt angst zorgen te creëren waardoor er een verminderde opslag- en verwerkingscapaciteit in het werkgeheugen is. Er kan echter geen causaal verband worden gevonden, hiervoor dient verder

(16)

16 experimenteel onderzoek te worden gedaan om de werking van angst bij jongeren te kunnen

verklaren. Dit onderzoek is hard nodig, aangezien executieve functies in deze prestatiegerichte maatschappij veelal aan bod komen en angst deze functies negatief lijkt te beïnvloeden. Angst als voorloper voor psychische problemen en veroorzaker voor problemen voor de omgeving vraagt naar een preventieve oplossing.

(17)

17 American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (DSM-5®). American Psychiatric Pub.

Ansari, T. L., & Derakshan, N. (2011). The neural correlates of impaired inhibitory control in anxiety. Neuropsychologia, 49(5), 1146-1153.

Basten, U., Stelzel, C., & Fiebach, C. J. (2011). Trait anxiety modulates the neural efficiency of inhibitory control. Journal of Cognitive Neuroscience, 23(10), 3132-3145.

Best, J. R., Miller, P. H., & Naglieri, J. A. (2011). Relations between executive function and

academic achievement from ages 5 to 17 in a large, representative national sample. Learning and individual differences, 21(4), 327-336.

Bögels, S. M. (2007). Behandeling Van Angststoornissen Bij Kinderen en Adolescenten. Bohn Stafleu van Loghum.

Cocks, A. J., Jackson, R. C., Bishop, D. T., & Williams, A. M. (2016). Anxiety, anticipation and contextual information: A test of attentional control theory. Cognition and Emotion, 30(6), 1037-1048.

Coolican, H. (2017). Research methods and statistics in psychology. Psychology Press.

Eysenck, M. W. (2013). The impact of anxiety on cognitive performance. Cognition and motivation: forging an interdisciplinary perspective, 96-108.

Field, A. (2013). Discovering statistics using IBM SPSS statistics. Sage.

Grillon, C., Robinson, O. J., Krimsky, M., O'connell, K., Alvarez, G., & Ernst, M. (2017). Anxiety-mediated facilitation of behavioral inhibition: Threat processing and defensive reactivity during a go/no-go task. Emotion, 17(2), 259.

Hadwin, J. A., Brogan, J., & Stevenson, J. (2005). State anxiety and working memory in children: A test of processing efficiency theory. Educational Psychology, 25(4), 379-393.

Han, G., Helm, J., Iucha, C., Zahn-Waxler, C., Hastings, P. D., & Klimes-Dougan, B. (2016). Are executive functioning deficits concurrently and predictively associated with depressive and anxiety symptoms in adolescents?. Journal of Clinical Child & Adolescent Psychology, 45(1),

(18)

18 44-58.

Hayes, S., MacLeod, C., & Hammond, G. (2009). Anxiety-linked task performance: Dissociating the influence of restricted working memory capacity and increased investment of

effort. Cognition and Emotion, 23(4), 753-781.

Hood, A., Pulvers, K., Spady, T. J., Kliebenstein, A., & Bachand, J. (2015). Anxiety mediates the effect of acute stress on working memory performance when cortisol levels are high: a

moderated mediation analysis. Anxiety, Stress, & Coping, 28(5), 545-562. Huizinga, M. (2007). De ontwikkeling van executieve functies tussen kindertijd en

jongvolwassenheid. Neuropraxis, 11(3), 69-76.

Kendall, P. C. (2012). Anxiety disorders in youth. Child and adolescent therapy: Cognitive-behavioral procedures, 143-189.

Lindström, B. R., & Bohlin, G. (2012). Threat-relevance impairs executive functions: negative impact on working memory and response inhibition. Emotion, 12(2), 384.

Maack, D. J., Buchanan, E., & Young, J. (2015). Development and psychometric investigation of an inventory to assess fight, flight, and freeze tendencies: the fight, flight, freeze

questionnaire. Cognitive behaviour therapy, 44(2), 117-127.

Meissel, E. E., & Salthouse, T. A. (2016). Relations of naturally occurring variations in state anxiety and cognitive functioning. Personality and individual differences, 98, 85-90.

Moran, T. P. (2016). Anxiety and working memory capacity: A meta-analysis and narrative review. Muris, P., Bodden, D., Hale, W. W., Birmaher, B., & Mayer, B. (2007). SCARED NL: Vragenlijst

over angst en bang-zijn bij kinderen en adolescenten. Amsterdam: Boom test uitgevers. Muris, P., Meesters, C., Bouwman, L., & Notermans, S. (2015). Relations among behavioral

inhibition, shame-and guilt-proneness, and anxiety disorders symptoms in non-clinical children. Child Psychiatry & Human Development, 46(2), 209-216.

Nelemans, S. (2015). Adolescent Anxiety: Development, Individual Vulnerability, and Social Relationships. Utrecht University.

(19)

19 Op den Kelder, R., Ensink, J. B., Overbeek, G., Maric, M., & Lindauer, R. J. (2017). Executive

function as a mediator in the link between single or complex trauma and posttraumatic stress in children and adolescents. Quality of Life Research, 1-10.

Padmala, S., Bauer, A., & Pessoa, L. (2011). Negative emotion impairs conflict-driven executive control. Frontiers in Psychology, 2.

Patel, N., Stoodley, C., Pine, D. S., Grillon, C., & Ernst, M. (2017). Interaction of induced anxiety and verbal working memory: influence of trait anxiety. Learning & Memory, 24(9), 407-413. Paulus, F. W., Backes, A., Sander, C. S., Weber, M., & von Gontard, A. (2015). Anxiety disorders

and behavioral inhibition in preschool children: a population-based study. Child Psychiatry & Human Development, 46(1), 150-157.

Shields, G. S., Moons, W. G., Tewell, C. A., & Yonelinas, A. P. (2016). The effect of negative affect on cognition: Anxiety, not anger, impairs executive function. Emotion, 16(6), 792-797.

Smidts, D., & Huizinga, M. (2011). Gedrag in uitvoering. Over executieve functies bij kinderen en pubers, Amsterdam: Nieuwezijds.

Smidts, D. P., & Huizinga, M. (2009). BRIEF: Vragenlijst executieve functies voor 5-tot 18-jarigen. Hogrefe Uitgevers, Amsterdam.

Trezise, K., & Reeve, R. A. (2016). Worry and working memory influence each other iteratively over time. Cognition and Emotion, 30(2), 353-368.

Ursache, A., & Raver, C. C. (2013). Trait and state anxiety: Relations to executive functioning in an at-risk sample. Cognition & emotion, 28(5), 845-855.

Van Dale, J. H. (1976). Groot woordenboek der Nederlandse taal.

Wijsbroek, S. A., Hale, W. W., Raaijmakers, Q., & Muris, P. (2005). Psychometrische

eigenschappen van de Screen for Child Anxiety Related Emotional Disorders (scared) in een Nederlandse adolescentenpopulatie. Netherlands journal of psychology, 60(5), 119-128.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De belangrijkste afspraken die zijn gemaakt voor het gebruik van social media zijn: ‘’Gebruik van eigen materiaal met bronvermelding; medewerkers plaatsen geen zaken op persoonlijke

Ondernemers zijn zodoende bepalend voor de mate waarin authenticiteit en dus ook gentrificatie zich ontwikkelt en, belangrijker nog, de manier waarop beide door zowel

1916 Easter Rising, (Irish) cultural memory, modes of remembering, cultural identity, The Plough and the Stars, The Red and the Green, A Star Called Henry... Although perhaps

of the lesions is chosen as target and the intervention procedure planned, which involves choosing a location of the ultrasound probe and the needle insertion point such that the

Making research results available on a large scale to the practitioners helps not only underline the value of the academia to the society, but also focuses public

Uit de resultaten komt naar voren dat er zowel voor de TOS-groep als voor de TOS+ASS- groep correlaties bestaan tussen het mondeling taalbegrip en executieve

Research at the individual teacher level concerning situatedness, agency and the cyclical nature of learning and change deals with understanding factors affecting individual

Sheng He, Petros Samara, Jan Burgers, Lambert Schomaker (2016) “Image-based historical manuscript dating using contour and stroke fragments”, Pattern Recognition (PR), Elsevier