• No results found

#RHC Vind ik leuk. Een onderzoek naar de strategische inzet van sociale media door de regionale historische centra in Nederland.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "#RHC Vind ik leuk. Een onderzoek naar de strategische inzet van sociale media door de regionale historische centra in Nederland."

Copied!
78
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

#RHC Vind ik leuk

Een onderzoek naar de strategische inzet van sociale media

door de regionale historische centra in Nederland.

Dana Sörensen

(2)

#RHC Vind ik leuk

Een onderzoek naar de strategische inzet van sociale media door de regionale

historische centra in Nederland.

Dana Sörensen

Studentnummer: 10658912

Afstudeerscriptie

Universiteit van Amsterdam

Duale master Erfgoedstudies: Archiefwetenschap

Begeleider: dr. K.J.P.F.M. Jeurgens

Tweede lezer: mw. dr. A. Dekker

29-10-2017

(3)

‘’The National Archives uses social media platforms to tell great stories; we connect more deeply with our audiences through conversation; we reach a wider audience and; we help our staff succeed by developing an employee culture that values and invests in social media skills. Data is a critical tool for understanding audience needs, and we use it to reflect on projects and guide decision-making.’’

(4)
(5)

1

V

OORWOORD

Deze scriptie vormt het sluitstuk van de duale master Archiefwetenschap. Met mijn onderzoek tracht ik een zo objectief mogelijk overzicht te geven van hoe de elf regionale historische centra in Nederland sociale media inzetten. Ik hoop dat deze afstudeerscriptie de RHC’s en andere archiefinstellingen inspireert en uitdaagt om hun huidige inzet van sociale media verder uit te bouwen.

Op deze plaats spreek ik graag mijn dank uit aan de elf RHC’s voor het invullen van de enquête en aan diegenen die mij ook persoonlijk te woord hebben gestaan.

Speciale dank gaat uit naar mijn grote voorbeeld, mijn moeder, voor haar onuitputtelijke geduld en steun gedurende het lange proces. Zonder haar feedback zou ik dit eindresultaat niet hebben kunnen bereiken.

Tot slot wil ik mijn scriptiebegeleider Charles Jeurgens bedanken voor het bijstaan en de feedback. Zijn inzicht en zijn grote deskundigheid hebben een duidelijke meerwaarde betekend.

Dana Sörensen Datum 21-05-2017

(6)

2

I

NHOUDSOPGAVE

Voorwoord ... 1 1. Inleiding ... 4 1.1 Doelstelling ... 6 1.2 Vraagstelling ... 6 1.3 Deelvragen ... 7 1.4 Onderzoeksopzet en methodiek ... 7 1.4.1 Onderzoekspopulatie ... 8 1.4.2 Literatuuronderzoek ... 9

1.4.3 Codeboek Sociale media ... 10

1.4.4 Onderzoeksmodel Sociale media Monitor ... 11

1.4.5 Online enquête en interview ... 11

2. Vertrekpunt onderzoek ... 12

2.1 Sociale media ... 12

2.2 Hedendaags gebruik van sociale media ... 14

2.3 Erfgoedinstellingen en sociale media ... 16

2.4 Archiefinstellingen en sociale media ... 17

2.5 De kracht van sociale media in het archiefwezen ... 19

3. Theoretisch kader ... 22

3.1 Opkomst Web 2.0 ... 22

3.2 Overige studies sociale media ... 24

3.3 Participatie ... 26

4. De inzet van sociale media in cijfers ... 28

4.1 Codeboek... 29

4.2 Statistieken ... 30

4.2.1 Inleiding analyse statistieken ... 36

4.2.2 Analyse statistieken ... 39

4.2.3 Youtube ... 42

4.3 Onderzoeksmodel Social Media Monitoring ... 42

4.4 Aangepast onderzoeksmodel ... 43

4.4.1 Ranglijst ... 45

4.5 Resultaten ... 45

5. Analyse enquête sociale-mediabeleid ... 47

(7)

3

5.2 Algemene doelstelling ... 48

5.3 Publiek ... 49

5.4 Organisatie en sociale media ... 50

5.5 Doelstellingen sociale media ... 52

5.6 Beleid ... 53

5.7 Best practices en lessen ... 56

5.8 Overzicht belangrijkste uitkomsten ... 57

6. Conclusie ... 58

Bibliografie ... 60

Bijlagen ... 62

Bijlage I Enquêtevragen ... 62

(8)

4

1.

INLEIDING

In het kader van het thema voor het Archiefatelier 2015 – 2016 ‘ De digitale onderzoeksomgeving’, is door de UvA studenten Archiefwetenschap een vergelijkend onderzoek uitgevoerd naar de websites van de elf Regionale Historische Centra (RHC’s). Dit onderzoek is te lezen in de paper ‘’Online Geleerd’’. De onderzoeksvraag die daarbij centraal stond is of de websites van de elf RHC’s als digitale onderzoeksomgevingen kunnen worden betiteld. ‘’Voor deze instellingen is gekozen omdat zij een homogene en vergelijkbare onderzoeksgroep vormen die in het geheel onderzocht kan worden.’’1 Om de onderzoeksvraag te beantwoorden is voor het onderzoek gebruikt gemaakt van het theoretische concept Archival Intelligence (AI) van Yakel en Torres.2 Aan de hand van AI is een actuele beschrijving gegeven van het digitale deel van het informatiesysteem van de elf RHC’s. Op basis van dit concept hebben Benjamin Bromley en Valerie Gillespie toetsbare criteria ontwikkeld. In het onderzoek werd nagegaan in hoeverre de elf RHC’s online de principes van AI in praktijk brengen en de website als digitale onderzoeksomgeving kan worden aangemerkt. Bromley en Gillespie pasten de onderzoeksmethoden toe op de Amerikaanse situatie waarbij research libraries het onderwerp van onderzoek waren. Voor het onderzoek naar de elf RHC’s is de codering van Bromley dan ook uitgebreid met extra toetsbare criteria zodat deze toepasbaar werd op de Nederlandse situatie.3

Om de onderzoeksvraag verder te kunnen beantwoorden waren wij als studenten ook benieuwd wat de inspanningen voor het vergroten van het publieksbereik van de afgelopen jaren hebben opgeleverd voor de digitale toegankelijkheid van de archieven.

‘’Voordat nieuwe initiatieven worden ontplooid, is het in het algemeen zinvol eerst te kijken wat al ontwikkeld is, wat goed werkt en op welke vlakken er verbeteringen of veranderingen door te voeren zijn vanuit nieuwe theoretische inzichten en toepassingen.’’4 Wij hebben vooral kwalitatief willen onderzoeken hoe de ingerichte online omgevingen de gebruikers bedienen en onderwijzen in het gebruik van archieven. Uit het onderzoek kwam naar voren dat de

1 E. Groot, L. Oldegbers, P. Harmsen, B. van de Ven, M. van de Kamp, J. Snoeren, W. Bons,

L. Wiggers en D. Sörensen, ‘Online Geleerd’. Een vergelijkend onderzoek naar de digitale

onderzoeksomgevingen van de regionale historische centra in Nederland. Eindpaper

Vergelijkende Archiefwetenschap (Amsterdam, 2016).

2 E. Yakel, en D.A. Torres, ‘AI: Archival intelligence and user expertise’, The American

Archivist (2003) Vol. 66, No. 1, pp. 51-78.

3 B.S. Bromley, ‘Finding What, You Know?’: A content analysis of the websites of archival

repositories for markers of archival intelligence, Master’s Paper (2010).

(9)

5 websites van de RHC’s niet als digitale onderzoeksomgevingen kunnen worden betiteld. De websites richten zich niet op het opleiden van het online publiek tot expert users (AI). Ook wordt er onderling weinig samengewerkt op het gebied van hun website.

Het onderzoek werd uitgevoerd in vijf deelthema’s, die allen een onderdeel van een digitale onderzoeksomgeving voor archiefinstellingen vormen. Het toegangenapparaat, de hulpmiddelen, digitalisering, contactgegevens en interactie. De thema’s waar ik onderzoek voor heb uitgevoerd was ‘Contact en Interactie’. Contact en interactie is een belangrijk item geworden omdat de gebruiker steeds minder contact heeft met de archivaris op de studiezaal en voornamelijk digitaal onderzoek doet. Want hoe bereik je als digitale bezoeker de RHC digitaal en welke mogelijkheden worden er geboden en werken die ook? De volgende vormen van interactie zijn onder andere mogelijk:

 Via e-mail of een algemeen contactformulier;  Via een forum;

 Via een chatfunctie;

 Via reactiemogelijkheden bij de website content;  Via een extern sociale-mediakanaal.

Door mij is onderzoek gedaan naar het gebruik van de sociale-mediakanalen door de elf RHC’s. Dit onderzoek is te vinden in de paper ‘’Online Geleerd’’ in hoofdstuk 5 ‘’Contact en Interactie’’. Het onderzoek bestond slechts uit een kleine enquête en een contentanalyse waarin de frequentie van het gebruik van de sociale-mediakanalen van de RHC’s is vastgelegd.

Uit het onderzoek is geconcludeerd dat de RHC’s ten opzichte van 2009 meer sociale media zijn gaan gebruiken en ook meerdere kanalen in gebruik hebben genomen.‘’De meeste RHC’s willen met sociale media een zo breed mogelijk publiek bereiken. Daarnaast verwachten – of hopen – veel RHC’s dat sociale-mediakanalen meer gebruikt zullen gaan worden voor interactie met de bezoekers, met daarbij een professionalisering van de webcare.’’5 Het onderzoek gaf een overzicht van het gebruik van sociale media door de elf RHC’s in de maand oktober van 2015. Vervolgonderzoek zou zich kunnen richten op het beantwoorden van de volgende vragen. Op welke wijze hebben de RHC’s het afgelopen jaar sociale media ingezet? En welk beleid hebben de RHC’s ten grondslag gelegd voor het gebruik van de

(10)

6

mediakanalen? Een vergelijking met de resultaten van vorig jaar is te kort om een relevante uitspraak hierover te doen.

Het is voor te stellen dat bij een RHC het wellicht niet altijd bekend is in welke mate er – bijvoorbeeld door andere RHC’s – gebruik wordt gemaakt van sociale media. Deze masterscriptie biedt een kijkje in andermans keuken en kan een hulpmiddel zijn voor de RHC’s om het huidige beleid te optimaliseren, en indien er nog geen beleid is, een dergelijk plan op te stellen om efficiënt om te gaan met sociale media.

1.1

D

OELSTELLING

In deze masterscriptie is aan de hand van een contentanalyse van de sociale-mediakanalen en een online enquête onderzoek gedaan naar de inzet van sociale media en het achterliggende beleid van de elf regionale historische centra die Nederland rijk is. Het onderzoek heeft geheel vanuit het RHC perspectief plaatsgevonden. Er is geen onderzoek gedaan naar hoe de doelgroep/publiek de inzet van sociale media door de RHC’s ervaart.

Om het onderzoek te positioneren in de huidige situatie van het archiefwezen begint deze masterscriptie eerst met een situatieschets en een theoretisch kader. Het doel is om uiteindelijk de actuele situatie omtrent de inzet van sociale media door de elf RHC’s in cijfers in kaart te brengen met speciale aandacht voor het beleid door middel van een online enquête. Ook wordt onderzocht of de beleidsdoelstellingen gehaald zijn en is geprobeerd om verklaringen te vinden voor het wel of niet behalen ervan. Wellicht kunnen de resultaten ook interessant zijn voor andere archiefinstellingen en kunnen er lessen uit worden getrokken. Deze masterscriptie zou een handvat kunnen betekenen voor archiefinstellingen voor het gebruik van sociale media en de ontwikkeling of verbetering van een sociale-mediabeleid.

1.2

V

RAAGSTELLING

Op welke wijze zetten de regionale historische centra in Nederland sociale media in? Welke beleidsdoelstellingen liggen daaraan ten grondslag en

(11)

7

1.3

D

EELVRAGEN

 Welke verschillende sociale-mediakanalen worden ingezet?  Wat is de frequentie van het gebruik van sociale media?  Wat is de frequentie van de interactiviteit op sociale media?

 Welke verschillen zijn er in het gebruik van sociale media tussen de elf RHC’s?

 Welke verklaringen zijn voor de verschillen tussen de RHC´s te geven?  Hoe hebben de RHC’s hun sociale-mediabeleid vormgegeven?

 Zijn de beleidsdoelstellingen expliciet geformuleerd en zijn ze meetbaar?  Welke afspraken zijn er gemaakt ten aanzien van de vastlegging van de

doelen, middelen en effecten omtrent het gebruik van sociale media?

 Tegen welke beperkingen wordt aangelopen bij de inzet van sociale media?

1.4

O

NDERZOEKSOPZET EN METHODIEK

In deze paragraaf wordt eerst de indeling van deze scriptie toegelicht en vervolgens wordt uiteengezet welke methoden zijn gevolgd bij de

beantwoording van de onderzoeksvragen.

In het volgende hoofdstuk ‘’2. Vertrekpunt onderzoek’’ volgt een korte verkennende situatieschets van de huidige stand van zaken omtrent sociale media en de toename van de strategische waarde van de digitale

dienstverlening van archiefinstellingen als erfgoedinstelling. Daarna volgt een theoretisch kader van eerdere onderzoeken en literatuur. Het bestuderen van wetenschappelijke literatuur heeft de rol van sociale media ten aanzien van archiefinstellingen verder aangescherpt.

In hoofdstuk 4 ‘’De inzet van sociale media in cijfers’’ wordt aandacht besteed aan de verschillende sociale-mediakanalen van de RHC’s. In dit hoofdstuk worden onder andere de statistieken besproken van de verschillende sociale-mediakanalen van de RHC’s. Er is onderzoek gedaan naar de frequentie van het gebruik van sociale media door de RHC’s van de maanden oktober en november van 2016. Welke sociale-mediakanalen worden er gebruikt, hoe vaak wordt er iets gepost en hoe vaak is er sprake van interactie met bezoekers? De volledige statistieken zijn in paragraaf 4.2 te vinden.

Vervolgens worden deze statistieken met elkaar vergeleken. Is er een verband tussen de statistieken en een vastgesteld beleid? Hiervoor is een online

(12)

8

enquête en gesprekken is om duidelijkheid te krijgen over de uitgangspunten, uitvoering en resultaten met betrekking tot de inzet van sociale media door de RHC’s.

In het daarop volgende hoofdstuk ‘’5. Analyse enquête sociale-mediabeleid’’ worden de antwoorden van de enquête geanalyseerd. Het hoofdstuk is opgebouwd uit verschillende onderwerpen die grotendeels gebaseerd zijn op de indeling van de online enquête. Per onderwerp vindt er een analyse en een vergelijking van de antwoorden plaats.

Tenslotte wordt deze masterscriptie afgesloten met de conclusie waarin de vraagstelling met de bijbehorende deelvragen zoveel mogelijk worden beantwoord. Uit de conclusie moet duidelijk naar voren komen wat de belangrijkste bevindingen zijn met betrekking tot de inzet van sociale media en het achterliggende beleid van de elf RHC’s.

1.4.1

O

NDE R Z OE K S P OP ULAT IE

De onderzoekspopulatie voor dit onderzoek zijn de elf regionale historische centra. In het vorige onderzoek ‘’Online Geleerd’’ uit 2016 is specifiek gekozen voor de elf RHC’s omdat deze in de jaren negentig van de twintigste eeuw speciaal zijn ingericht om binnen de eigen provincie en regio een breed publiek te bedienen.6 De RHC’s moesten een centrale plek binnen de

provincies worden als archief én historisch centrum.

Hoewel de RHC’s qua grootte verschillen, zijn deze elf archieven inhoudelijk gezien vergelijkbaar. Deze homogeniteit maakt verschillen in de

onderzoeksresultaten significanter. Er is getracht om deze verschillen zoveel mogelijk te verklaren. Ondanks de gezamenlijke doelstelling bestaat de mogelijkheid dat de RHC’s in hun online presentatie wel heel verschillende keuzes hebben gemaakt.

Er werd in het eerste onderzoek gekozen om het Provinciaal Rijksarchief voor Zuid-Holland niet in de vergelijking op te nemen. Dit provinciale archief is geen onderdeel van een RHC, maar van het Nationaal Archief dat een veel breder takenpakket en een heel ander budget heeft dan de RHC’s. Een vergelijking tussen de website van deze instelling en die van de RHC’s zou daarom volledig scheef gaan.7

6 Nationaal Archief, Regionaal Historische Centra,

http://www.nationaalarchief.nl/organisatie/regionaal-historische-centra, [geraadpleegd 09-03-2016].

(13)

9 De onderzoekspopulatie is als volgt:

 Brabants Historisch Informatie Centrum  Drents Archief

 Nieuw LandErfgoedcentrum  Gelders Archief

 Groninger Archieven  Het Utrechts Archief

 Historisch Centrum Overijssel  Noord-Hollands Archief

 Regionaal Historisch Centrum Limburg  Tresoar

 Zeeuws Archief

1.4.2

L

IT E R AT UUR O NDE R Z OE K

Het literatuuronderzoek wordt geschetst in een theoretisch kader van eerdere onderzoeken naar sociale media en de archiefsector. Er zijn in het algemeen weinig bronnen te vinden over het sociale-mediabeleid van archiefinstellingen. Dit vraagt dus om verder buiten de deuren te kijken. Er wordt al snel

verwezen naar bronnen die gepubliceerd zijn door erfgoedinstellingen. Omdat erfgoedinstellingen al meer progressie hebben gemaakt in de ontwikkeling van een sociale-mediabeleid en nét iets andere doelstellingen hebben dan archiefinstellingen, beperkt dit literatuuronderzoek zich tot de studies die zijn gedaan bij archiefinstellingen over de inzet van sociale media. Uit het vorige onderzoek bleken er verschillende doelstellingen te zijn: het bevorderen van de interactie met bezoekers en als het gaat om het web dan is de doestelling zoveel mogelijk met de tijd meegaan.

Aan de hand van het literatuuronderzoek wordt er een overzicht gegeven van de belangrijke ontwikkelingen die archiefinstellingen hebben ondervonden voor de toename van de strategische waarde van de digitale dienstverlening op sociale-mediakanalen.

(14)

10

1.4.3

C

O DE B OE K

S

OC I ALE ME DI A

Om de inzet van sociale media van de elf RHC’s te kunnen analyseren op basis van cijfers heb ik gebruik gemaakt van twee onderzoeksmethoden. Voor de nieuwe contentanalyse van de sociale-mediakanalen van de RHC’s is hiervoor dezelfde meting gehanteerd als die uit het vorige onderzoek (tabel 1.1). Hiervoor is de Codebook van Bromley gebruikt als uitgangspunt. Deze is opgebouwd uit vastgestelde markers. Om het codeboek aan te laten sluiten op het onderwerp sociale media zijn er eigen, relevante, markers toegevoegd. Er is geïnventariseerd welke sociale-mediakanalen de RCH’s gebruiken, hoe de RHC’s er gebruik van maken en met welke frequentie. Is er sprake van interactie of alleen het delen van informatie? Hiervoor wordt hetzelfde schema

gehanteerd als uit het vorige onderzoek. Per RHC wordt gedetailleerd onderzocht welke sociale-mediakanalen ze gebruiken, hoeveel volgers ze hebben, hoeveel berichten er worden geplaatst en hoeveel reacties ze krijgen op een bericht. De resultaten van dit onderzoek zijn te vinden in ‘’4.2

Statistieken’’.

Tabel 1.1

Codeboek Sociale media

3.1 Sinds wanneer actief (datum eerste post) 3.2 Totaal aantal volgers/likers

3.3 Totaal aantal posts vanaf oprichting social-mediakanaal 3.3a Aantal posts in oktober en november 2016

3.4 Aantal likes in oktober en november 2016

3.5 Totaal aantal reacties in oktober en november 2016

3.5a Aantal reacties van de instelling in oktober en november 2016 3.6 Aantal berichten van anderen geplaatst in oktober en november 2016

Omdat de statistieken van alle sociale-mediakanalen van de RHC’s uit het vorige onderzoek ‘’Online Geleerd’’ de maand oktober van 2015 betreffen, is een heel nieuwe meting noodzakelijk om representatieve resultaten weer te geven. Hiervoor zijn de maanden oktober en november van 2016 gekozen om te peilen.

(15)

11

1.4.4

O

NDE R Z OE K S MO DE L

S

OC IA LE ME D IA

M

O NIT OR

De statistieken worden in hoofdstuk 4 verder geanalyseerd op basis van de vier constructen die de gradaties waarin een RHC actief kan zijn op sociale media weerspiegelen. Dit onderzoeksmodel is gebaseerd op het model dat onderdeel is van de Social Media Monitor en een initiatief is van Media Embassy en wordt uitgevoerd door Social Embassy. Social Embassy is een particuliere onderneming dat bedrijven ondersteunt bij de opzet en uitvoering van social media marketing en -strategie.8 De inzet van de RHC’s op sociale media zijn gewaardeerd op de factoren aanwezigheid, bereikbaarheid, activiteit en interactiviteit. Dit varieert van het alleen aanwezig zijn op het aantal sociale-mediakanalen tot actief de dialoog aangaan met de doelgroep.

1.4.5

O

N LINE E NQUÊ T E E N INT E R V IE W

Tenslotte is voor deze scriptie een uitgebreide online enquête opgestuurd naar de personen binnen de RHC’s die zich bezig houden met de

sociale-mediakanalen. Na het analyseren van de statistieken, zijn er vragen gerezen omtrent het beleid van de RHC’s om deze sociale-mediakanalen te beheren. Er is onder andere gekeken naar welke doelstellingen de RHC’s hebben met het actief zichtbaar zijn op sociale media en in welke functies sociale media kunnen vervullen voor de organisaties. De antwoorden op de enquêtevragen worden in hoofdstuk 5 behandeld.

Deze antwoorden moeten een beter inzicht geven in het gebruik en de ervaringen van sociale media door de RHC’s als archiefinstelling in de Nederlandse praktijk. Ook moet het een beeld geven hoe de RHC’s omgaan met sociale media en of er een beleid daaraan ten grondslag ligt. Om een vergelijking mogelijk te maken is er gebruik gemaakt van een

gestandaardiseerde vragenlijst. Met Christian van der Ven van het Brabants Historisch Informatie Centrum is er nog een één op één gesprek geweest. Van dit gesprek zijn de antwoorden in het schema van de samenvatting van de enquêteresultaten verwerkt en is deze als bijlage bij deze scriptie gevoegd (zie Bijlage II).

8 Social Media Monitor, Over, http://www.socialmediamonitor.nl/over-smm/,

(16)

12

2.

VERTREKPUNT ONDERZOEK

Om het onderzoek te kunnen positioneren volgt een korte verkennende situatieschets van de huidige stand van zaken.

2.1

S

OCIALE MEDIA

In deze paragraaf wordt beschreven wat sociale netwerksites zijn, wat ze precies doen en welke vormen er precies zijn van sociale media. Daarnaast wordt een definitie en uitleg gegeven van zes bekende sociale-mediakanalen (Twitter, Facebook, Youtube, LinkedIn, Flickr en Instagram).

“Social media is een overkoepelende term voor internettoepassingen waarop men informatie kan plaatsen en delen en waarop interactie en dialoog kan ontstaan tussen de gebruikers van de social media”.9 Als er wordt gesproken over Web 2.0 gaat het over de kanalen/applicaties. Als er wordt gesproken over sociale media, gaat het meer over de inhoud en de verspreiding

daarvan.

Er worden een paar kenmerkende eigenschappen van sociale media

gedefinieerd: interactie, delen en uitwisselen, proactief en snel, openbaar en communicatie in alle richtingen. ‘’Bij sociale media is altijd sprake van de mogelijkheid tot interactie en het uitwisselen en delen van de content.’’ De inhoud en vormgeving kunnen daarin steeds verschillen. Interactie zorgt voor verbonden- en betrokkenheid.10

Sociale media betekent ook participatie. Iedereen die toegang heeft tot internet kan meedoen. Men hoeft geen kennis te hebben van HTML om sites te kunnen maken of verbindingen te leggen. Het is nu voor iedereen mogelijk om ‘content’ (inhoud) toe te voegen, te bewerken en te becommentariëren.

Op de volgende pagina zijn enkele functies van sociale media weergegeven.

9 A. Van der Valk, De impact van social media op de autojournalistiek, Masterthesis (2011). 10 Idem: p. 14.

(17)

13 Tabel 2.1 Sociale-mediakanalen

Dit tabel is grotendeels gebaseerd op het tabel uit de masterthesis van Van der Valk.

Sociale medium Definitie

Facebook Een internationaal vriendennetwerk waar gebruikers vrienden kunnen toevoegen, berichten kunnen verzenden, hun eigen profiel kunnen bouwen en lid kunnen worden van groepen naar eigen keuze en interesse (fanpage).

Twitter Een microblogging site die gebruikers in staat stelt om „tweets‟ of berichten te verzenden van maximaal 140 karakters. De gebruiker omschrijft meestal wat hem/haar op dat moment bezighoudt.

Youtube

Een video sharing website waar gebruikers video‟s kunnen bekijken, kunnen uploaden, kunnen delen en kunnen becommentariëren.

Flickr Een foto en video hosting website waar gebruikers van de community media kunnen delen en becommentariëren.

Linkedin Een social network site voor zakelijke professionals waar gebruikers een profiel kunnen bouwen (CV), personen kunnen toevoegen, berichten kunnen versturen, zich kunnen aansluiten bij groepen en waar ze deel kunnen nemen aan discussies binnen deze groepen.

Instagram Instagram is een gratis mobiele app om digitale foto's of video's uit te wisselen middels mobiele apparaten. De foto's en video's kunnen digitaal gefilterd worden en uitgewisseld op sociale netwerksites, zoals die van Instagram zelf.

Bron: A. Van der Valk, De impact van social media op de autojournalistiek, Masterthesis

(18)

14

2.2

H

EDENDAAGS GEBRUIK VAN SO CIALE MEDIA

Van der Valk licht in haar thesis toe dat verschillende onderzoeken aantonen dat sociale-mediakanalen steeds populairder worden en dat de hoeveelheid mensen die ze gebruiken sterk stijgt.11 Van der Valk haalt als voorbeeld de studie aan van Social Embassy. Social Embassy concludeerde dat de

Nederlandse markt aan het professionaliseren is, sociale media beginnen een plek binnen organisaties te krijgen en er zijn speciale social media managers of teams aan het werk gezet.12 ‘’Ook richten bedrijven zich niet meer alleen op het zenden van informatie, maar gaan zij ook de interactie met klanten of consumenten aan. Uit een survey van Social Embassy uit 2010 blijkt dat de meeste bedrijven sociale media inzetten voor Marketing en PR doeleinden. Daarna wordt het veel ingezet voor service en webcare doeleinden’’, aldus van der Valk.13 Webcare is de serviceverlening van een organisatie via sociale media aan een of meerdere specifieke doelgroepen. Van der Valk licht toe dat uit de survey van Social Embassy duidelijk werd dat Twitter het meest gebruikte kanaal was voor de inzet van sociale media onder

merkbedrijven. ‘’Volgens de bedrijven zou dit de betrokkenheid en de merkverbinding verhogen en zou het bereik groter zijn.’’14

Op 24 mei 2016 heeft Jaap van Zessen een artikel geplaatst op de website Buzzcapture. Een website die artikelen publiceert over de laatste trends en ontwikkelingen op het gebied van sociale media. In zijn artikel geeft hij een overzicht van het aantal Nederlandse sociale media gebruikers anno 2016. Ook per sociale-mediakanaal wordt er een overzicht gegeven met actuele cijfers.15 Twitter was ook in 2016 het grootste open sociale-mediakanaal van Nederland (Facebook en LinkedIn zijn veel moeilijker doorzoekbaar) en uitermate geschikt voor het vergaren van nieuws. Volgens Van Zessen zal voor veel social media analisten Twitter het favoriete sociale netwerk zijn. Er wordt aangegeven dat er ook een flinke daling is in het aantal Nederlandse gebruikers. Toch zijn er nog steeds 2,6 miljoen gebruikers in 2016 en dat is meer dan Instagram.

11 Valk, van der: p. 15.

12 Social Embassy (vermeld in Van der Valk, 2011), ‘’Merken leren dansen in social

media’’. Onderzoek naar inzet van social media door top 100 Nederlands merken, (2010).

13 Valk, van der: p. 16. 14 Idem.

15 Buzzcapture, Aantal Nederlandse social media gebruikers 2016,

(19)

15 Figuur 2.1 Overzicht aantal Nederlandse sociale media gebruikers per

sociale-mediakanaal:

(20)

16

2.3

E

RFGOEDINSTELLINGEN EN SOCIALE MEDIA

Erfgoedinstellingen worden in deze scriptie beschouwd als de archieven, musea, bibliotheken met bijzondere collecties, archeologische en

bouwhistorische instellingen. Volgens CCDD (Culturele Coalitie Digitale Duurzaamheid) hebben erfgoedinstellingen als taak cultuuruitingen van onze voorouders te conserveren en toegankelijk te maken en te houden voor huidige en toekomstige generaties.16 Het is van belang dat deze bijdragen aan de informatievoorziening en kennisontwikkeling ook op lange termijn digitaal toegankelijk blijven.17

CCDD concludeert dat in de afgelopen jaren de strategische waarde van digitale dienstverlening is toegenomen voor erfgoedinstellingen. Via het web, maar ook via andere digitale kanalen, komt steeds meer digitaal cultureel erfgoed beschikbaar voor onderwijs, wetenschap en het brede publiek. Nieuwe media worden ingezet om te communiceren met geïnteresseerden. Digitalisering en digitale dienstverlening worden gefinancierd uit

projectfinanciering, maar steeds meer ook uit de reguliere budgetten van instellingen die digitaal erfgoed produceren of archiveren. De nadruk ligt hierbij op het hier en nu: de cultuursector is gericht op het direct toegang bieden tot de digitale informatie die zij beheren.18

CCDD licht toe dat instellingen nog te weinig concrete maatregelen nemen om de duurzame toegankelijkheid van digitale culturele data voor de (verre) toekomst te garanderen.

Het gebruik van nieuwe media bepaalt in steeds hogere mate de aard van participatie in de samenleving.Mediawijsheid is: “…alle kennis en

vaardigheden en de mentaliteit die mensen nodig hebben om bewust, kritisch en actief mee te doen in de wereld van vandaag en morgen, waarin media een bepalende hoofdrol spelen.”19 Maar hoe gaan erfgoedinstellingen

momenteel om met deze zogenaamde ‘nieuwe media’? Wat heeft

erfgoedinstellingen aangezet tot het investeren van tijd en geld om sociale-mediakanalen meer in te gaan zetten? Sommige instellingen zien echter het nut niet in van sociale media en houden zich angstvallig weg bij sociale media. Op de website van DEN wordt juist een sociale-mediabeleid aangeraden en worden belangrijke aandachtspunten beschreven met een korte stappenplan.

16 Culturele Coalitie Digitale Duurzaamheid, Voor de eeuwigheid?

www.den.nl/art/uploads/files/Publicaties/Magazine_DEF_120520_lowres.pdf, [geraadpleegd 20-08-2016].

17 Idem: p. 7. 18 Idem: p. 4. 19 Idem: p. 9.

(21)

17 ‘’In het social web, ook wel Web 2.0 genoemd, kan iedereen met

internettoegang zelf bijdragen aan de activiteiten van een groep of instelling. Het resultaat is User Generated Content. De gebruiker en zijn of haar digitale uitingen en social omgeving staan centraal. Erfgoedinstellingen kunnen er haast niet meer omheen na te denken over de inzet van innovatieve Web 2.0 technieken bij het realiseren van hun missie.’’20

2.4

A

RCHIEFINSTELLINGEN EN SOCIALE MEDIA

Bountouri en Giannakopoulos schrijven in hun literatuurstudie, over het gebruik van sociale media in het archiefwezen, dat technologische ontwikkelingen veel invloed hebben gehad op de erfgoedsector, instellingen zoals bibliotheken, musea maar ook archiefinstellingen.21 Gezien het feit dat deze instellingen beschikken over een schat aan informatie, blijkt uit hun literatuurstudie dat er veel vooruitgang geboekt is met het gebruik van sociale media. Sociale-mediakanalen zijn een hulpmiddel waarvan de laatste jaren op grote schaal veel gebruik is gemaakt door de erfgoedinstellingen voor de verspreiding van een variatie aan informatie aan het grote publiek. Toch wordt beweerd dat het gebruik van sociale media een relatief nieuw fenomeen is in het

archiefwezen.

Uit de literatuurstudie van Bountouri en Giannakopoulos blijkt dat veel onderzoekers geloven dat sociale media gebruikt kunnen worden om het imago en de communicatie te verbeteren van de strategie van

archiefinstellingen. Zij halen bijvoorbeeld een studie aan van Garaba die concludeert dat de publieke dienstverlening kan worden verbeterd door het gebruik van sociale media technologieën, met name in landen die niet over de financiële middelen beschikken om die te besteden op hun

communicatiestrategie.22 Bountouri en Giannakopoulos geven aan dat deze trend stimuleert bij verschillende professionals en onderzoekers om zelf te verkennen hoe ze om kunnen gaan met deze technologieën. Dit wordt door middel van enquêtes gedaan over het gebruik van sociale media. Zij geven hiervan twee voorbeelden. Het eerst voorbeeld is het analytische rapport uit

20 DEN.nl. Social-mediabeleid, http://www.den.nl/thema/135/, [geraadpleegd

[01-09-2016].

21 L. Bountouri en G. Giannakopoulos. The Use of Social Media in Archives. (Athens, 2014). 22 Fr. Garaba (zoals vermeld in Bountouri, 2014), ‘Availing the liberation struggle heritage

to the public’: some reflections on the use of Web 2.0 technologies in archives within the East

and Southern Africa Regional Branch of the International Council on Archives (ESARBICA).

(22)

18 2011 van Mark Vajcner. Hierin worden de resultaten gepresenteerd van een korte vragenlijst die gestuurd is naar de ARCAN-L (een Canadees

Archivarissen wetenschappelijk forum).23 Deze resultaten toonden aan dat

archiefinstellingen minder verbonden zijn met sociale media dan musea en bibliotheken; echter, ze proberen langzaam en geleidelijk het gebruik van sociale media te integreren in hun dagelijkse professionele routine. Volgens

Vajcner, is het gebruik van sociale media onder archiefinstellingen en archivarissen gegroeid en hij gelooft dat het gemakkelijk is voor deze instellingen en hun personeel om de aanwezigheid op sociale media te realiseren, hoewel hij tot de conclusie komt dat de meeste instellingen te klein zijn voor een formele of semi-formele social media ‘maintenance structure’. Vajcner versterkt in zijn rapport het belang van een sociale media strategie/beleid.

Het laatste voorbeeld dat Bountouri en Giannakopoulos geven is de enquête van Rebecca Hopman uit 2012.24 Deze enquête had als doelstelling om te verkennen welke verschillende soorten sociale-mediakanalen gebruikt worden door archiefinstellingen en bijzondere collecties en hoe en waarom zij gebruik maken van deze kanalen. De resultaten van dit onderzoek laten zien dat 54% van de respondenten de sociale media nauwelijks gebruiken vanwege gebrek aan tijd en 51% als gevolg van gebrek aan personeel. Een uit andere reeks antwoorden bleek dat slechts 32% van de archiefinstellingen een sociale-mediabeleid en / of sociale media richtlijnen hanteren. Tenslotte concludeerde dit onderzoek dat de meest gebruikte sociale-mediakanalen door de

respondenten Facebook (83%) en Twitter (54%) zijn.’’25

De bovengenoemde internationale onderzoeken waren een aanleiding voor Bountouri en Giannakopoulos om het gebruik van sociale media in het Griekse archiefwezen te gaan onderzoeken. Dit was voor mij de aanleiding geweest om ook het gebruik van sociale media in het Nederlandse archiefwezen te gaan onderzoeken. De elf RHC’s vormen een perfecte onderzoekspopulatie voor de vergelijking van de resultaten en geven een helder beeld van het gebruik van sociale media binnen het archiefwezen.

23 M. Vajcner (zoals vermeld in Bountouri, 2014), Archives and Social Media, (2011). 24 R. Hopman (zoals vermeld in Bountouri, 2014), Social Media Use in Archives and Special

Collections, (2012).

(23)

19

2.5

D

E KRACHT VAN SOCIALE M EDIA IN HET ARCHIEFW EZEN Linda Smal geeft in het artikel ‘’Archief 2.0: geen bedreiging, maar juist een kans!’’ een kort maar krachtig advies voor archiefinstellingen. ‘’Wie de huidige generatie internetbezoekers die geïnteresseerd is in geschiedenis - en het eigen erfgoed in het bijzonder - wil boeien, zal meer moeten bieden dan alleen afbeeldingen op de eigen website. De bezoekers willen ook iets kunnen doen met die afbeeldingen, zoals het achterlaten van een reactie over een afbeelding en het discussiëren met andere bezoekers.’’26 Web 2.0 is niet alleen een kans om het publieksbereik te vergroten. Voor een archiefinstelling biedt het nieuwe ingangen voor het vergaren van informatie en biedt het kansen voor acquisitie. Toegangen op de collecties worden uitgebreid. Voor archivarissen zelf biedt Web 2.0 ook veel mogelijkheden. Het schrijven van een blog kan bijvoorbeeld een goede vervanger zijn van de publicatie van een tijdschriftartikel of de nieuwsbrief.27

Jochem Vermote en Thomas Vervaet beweren in hun artikel ‘’Archief zkt. Publiek’’ dat de digitale dienstverlening bij archiefinstellingen in de afgelopen jaren flink is uitgebreid met het aanbieden van uiteenlopende diensten voor de burgers, met onder andere publieksvriendelijke toegangen op archieven, digitale bronnen, materiaal voor het onderwijs, scannen op aanvraag, interactie met de online gebruikers zoals een chatmodule. Deze digitale onderzoeksomgeving kan bovendien ook worden uitgebreid naar andere taken van de archiefinstelling, zoals de brede publiekswerking of het promoten van de archieven of geschiedenis van de streek of thema door middel van sociale-mediakanalen.28 In het artikel wordt het PRISMA-onderzoeksproject van FARO (Vlaams steunpunt voor cultureel erfgoed) geanalyseerd. Het project heeft op een kwantitatieve wijze het brede potentieel voor de lokale archiefinstellingen in kaart gebracht. Uit het

onderzoek werd verondersteld dat sociale media gebruiksvriendelijk zijn en het plaatsen van een bericht of het opladen van een foto vergt geen of weinig technische kennis.De snelheid waarmee berichten kunnen worden geplaatst en de spontaniteit van sociale media zorgen voor een vlotte en efficiënte

communicatie met een breed publiek. Sociale media kunnen een ideaal instrument zijn voor de promotie van het archief en de geschiedenis van de

26 L. Smal, Archief 2.0: geen bedreiging, maar juist een kans!

https://www.doxisklantportal.nl/file/download/default/270A2198425268AED9C9D8AC CF142D32/Voorsprong%20met%20informatie.pdf, [geraadpleegd 01-09-2016].

27 Idem

28 Archief zkt. Publiek, Gebruik van Facebook in archiefinstellingen,

docplayer.nl/1819234-Archief-zkt-publiek-gebruik-van-facebook-in-archiefinstellingen.html, [geraadpleegd 02-09-2016].

(24)

20 stad, streek of een bepaald thema. Vermote en Vervaet concluderen uit deze veronderstellingen dat een meer laagdrempelige benadering nodig is van het archief, afgestemd op de interesses van de burger. ‘’Sociale-mediakanalen kunnen voor de archiefinstellingen een uitgelezen instrument vormen om het stoffig imago op te poetsen en de burgers met een niet-structurele historische interesse te bereiken.’’ Daarnaast past het opzetten van een

sociale-mediabeleid door lokale archiefinstellingen, zoals de RHC’s, perfect in de profileringsdrang van steden en gemeenten. Bovendien helpt het verspreiden van historische kennis aan het versterken van het gemeenschapsgevoel.29 Hoe staat het er nu eigenlijk voor met die ‘verspreiding’? Voor

archiefinstellingen is het een mooie bijkomstigheid dat de eigen organisatie onder een breed publiek kan worden gebracht door middel van sociale media. De vraag is nu welk beleid hebben archiefinstellingen daaraan ten grondslag gelegd?

Er is weinig onderzoek gedaan naar het gebruik van sociale media door de archiefinstellingen in Nederland. Karin Leers heeft voor haar masterscriptie Archiefwetenschap onderzoek gedaan naar de competenties die archivarissen moeten verwerven om hun publieksbereik te vergroten door middel van een digitale interactieve onderzoeksomgeving. In dit onderzoek wordt onder andere geconcludeerd dat het inzetten van sociale media leiden tot een kwantitatieve verbetering van publieksbereik.30

In de online omgeving zijn er de afgelopen jaren echter veel kanalen

bijgekomen die archiefinstellingen kunnen gebruiken voor kennisoverdracht. In het rapport Taskforce Digitale Archieven wordt verslag gedaan van een onderzoek naar het gebruik van sociale media door archiefinstellingen in Nederland. Yola de Lusenet concludeert in dit onderzoek dat archieven meer op het web zouden moeten experimenteren in plaats van een afwachtende houding aan te nemen. Archiefinstellingen zouden zich moeten instellen op maximale toegankelijkheid van hun collecties en dienstbaarheid aan hun gebruikers. Sociale media zijn hiervoor heel goed bruikbaar en daarom zouden alle functies daarvan moeten worden ingezet.31 De Lusenet stelt voor de gebruikers uit te dagen om actief te participeren in projecten en in het toegankelijk maken van erfgoed.32

Er is een onderzoek gedaan naar het sociale-mediabeleid van een aantal archiefinstellingen door Truusje Rood in haar scriptie ‘’Sociale archieven.

29 Archief zkt. Publiek: p. 2.

30 Karin Leers, ‘Archivaris 2.0’, De competenties van de interactieve archivaris, Masterscriptie

(2011).

31 Groot. ‘’Online Geleerd’’: p. 10.

(25)

21 Onderzoek naar het beleid voor socialenetwerksites bij archiefinstellingen’’ uit 2012. Door middel van vijf casestudies heeft zij bij vijf verschillende

archiefinstellingen onderzoek gedaan en de resultaten met elkaar vergeleken. Haar scriptie geeft een goed inkijkje in hoe er bij een aantal instellingen in de praktijk wordt omgegaan met sociale media. Zij heeft echter niet gekeken naar de achterliggende beweegredenen van een sociale-mediabeleid noch naar de inzet ervan. In 2013 werd er op Archief 2.0 voor het laatst

gediscussieerd over dit onderwerp.33

Mark Alphenaar heeft van het Regionaal Archief Alkmaar (RAA) de resultaten van 10 maanden actief zijn op sociale media geëvalueerd en zijn bevindingen gerapporteerd en gedeeld in een blog op Archief 2.0 (netwerksite en

blogpagina voor archivarissen). Een belangrijke boodschap die hij mee wilde geven is dat een succesvol sociale-mediakanaal niet zichzelf ontwikkelt. Binnen de organisatie moet er genoeg draagvlak zijn om sociale-mediakanalen optimaal te kunnen beheren. Bij het RAA zijn ze inmiddels overtuigd van de kracht van sociale media. Sociale media zijn een uitstekend kanaal gebleken om hun collectie bij een breed publiek onder de aandacht te krijgen en heeft veel positieve aandacht voor het archief opgeleverd.34

Sindsdien zijn er geen relevante bronnen te vinden over de laatste ontwikkelingen over het beleid van sociale-mediakanalen bij Nederlandse archiefinstellingen.

Nog niet eerder is er een onderzoek uitgevoerd waarbij alle RHC’s gezamenlijk worden onderzocht met betrekking tot het gebruik van sociale-mediakanalen. Interessant is om te bezien of de RHC’s al een stap verder zijn op operationeel vlak dan werd beschreven in het onderzoek van Rood. En is er al bij de RHC’s een hanteerbaar beleid ontwikkeld? Maar eerst wordt in het volgende hoofdstuk een theoretisch kader gepresenteerd van eerdere onderzoeken.

33 Truusje Rood, ‘Sociale archieven’, Onderzoek naar het beleid voor sociale-netwerksites

bij archiefinstellingen, Bachelorscriptie (2012).

34 Mark Alphenaar, ‘Social Archieven RAA’. 10 maanden social media bij het Regionaal

Archief Alkmaar.

http://www.archief20.org/profiles/blog/show?id=792394%3ABlogPost%3A81082&com mentId=792394%3AComment%3A81177, [geraadpleegd 01-09-2016].

(26)

22

3.

T

HEORETISCH KADER

Het doel van dit afstudeeronderzoek was in eerste instantie om naast het in kaart brengen van de inzet van sociale media door de elf RHC’s ook

aanbevelingen te doen over het ontwikkelen van een sociale-mediabeleid. Uit het literatuuronderzoek blijkt dat in de wetenschap nog weinig onderzoek is gedaan naar het beleid dat archiefinstellingen (kunnen) hanteren ten behoeve van het ontwikkelen van een succesvol sociale-mediakanaal. Daarom beperkt het onderzoek zich tot het in kaart brengen van de inzet van sociale media door de elf RHC’s. De archiefsector bevindt zich nog in een vroeg stadium van de ontwikkeling van de ‘gouden formule’ voor een geschikt beleid. Wel zijn er onderzoeken uitgevoerd door archiefinstellingen naar hun eigen sociale media gebruik, maar ontbreekt er verder onderzoek naar het gehanteerde beleid en of eventuele doelstellingen behaald zijn. Dit onderzoek kan een aanvulling zijn om de kennis te verbreden bij archiefinstellingen over actuele zaken zoals ontwikkelingen die plaatsvinden in de archiefwereld.

Dit hoofdstuk begint met een overzicht van de ontwikkelingen op het gebied van digitale dienstverlening in het archiefwezen sinds de komst van het internet. Daarna wordt een theoretisch kader geschetst dat onder andere betrekking heeft op eerdere onderzoeken van buitenlandse archiefinstellingen naar het gebruik van sociale media. In dit hoofdstuk wordt tenslotte het belang van de participatie van sociale media gebruikers benadrukt. Dit is een vrij nieuwe component van de digitale dienstverlening in het archiefwezen.

3.1

O

PKOMST

W

EB

2.0

Mark Vajcner begint in zijn artikel ‘’Archives and Social Media’’ met de opkomst van Web 2.0: Archiefinstellingen zijn actief op het internet sinds het World Wide Web begin jaren negentig zijn intrede maakte. De eerste archief websites werden ontwikkeld voor het verspreiden van informatie over de locatie, openingstijden, collecties reikwijdte en gebruiksvoorwaarden. Na verloop van tijd werden archief websites verbeterd en zijn archiefinstellingen begonnen delen van hun fysieke collecties te digitaliseren en maakten deze collecties online beschikbaar.35

35 M. Vajcner, Archives and Social Media, (2011).

http://www.scribd.com/doc/65002437/Archives-and-Social-Media, [geraadpleegd 13-09-2016].

(27)

23 In de jaren negentig begonnen archiefinstellingen en archivarissen met het ontwikkelen van online beschrijvingsystemen die collecties beschikbaar maakten voor onderzoekers. Vajcner geeft in zijn artikel aan dat

onderzoekers er gemakkelijk collecties konden vinden en contact krijgen met de desbetreffende archiefinstelling. Veel beschrijvingsystemen richtten zich op verschillende aspecten. Zoals de bewaarplaats, de regio of het thema. Steeds meer aspecten werden eraan toegevoegd. In dezelfde periode werden ook de eerste virtuele tentoonstellingen gemaakt en later werden

digitaliseringsprojecten gestart die tot doelstelling hadden om collecties digitaal toegankelijk te maken.36

De opkomst van Web 2.0 en sociale-mediakanalen heeft geleid tot het experimenteren met deze tools door archiefinstellingen. Web 2.0 en sociale media worden over het algemeen gedefinieerd als web toepassingen die participatieve informatie uitwisseling versnellen en vergemakkelijken. Op dergelijke sites is er interactie mogelijk tussen de gebruiker en de beheerder om samen te communiceren en samen te werken met elkaar als ‘beheerders’ van de inhoud in plaats van alleen als passieve consumenten.37

Vervolgens komt in het artikel van Vajcner de analyse van zijn literatuurstudie aan bod over het gebruik van sociale media in het archiefwezen. Hij

behandelt een aantal internationale onderzoeken: In 2008 onderzocht Mary Samouelian het gebruik van Web 2.0 tools bij instellingen die het archief beheren van diverse hogescholen en universiteiten in de Verenigde Staten. Er werd geconcludeerd dat archivarissen deze tools graag wilden gebruiken voor zowel het promoten van hun digitale inhoud als het communiceren met hun gebruikers. Samouelian was één van de eerste archiefonderzoekers die besloot praktisch onderzoek te doen. Ze interviewde archivarissen die sociale media gebruikten voor hun beschrijvingen en digitaliseringsprocessen.38 Vervolgens haalt Vajcner de studie aan van Richard Pearce-Moses. Een jaar eerder had Richard Pearce-Moses een oproep gedaan aan archiefinstellingen om de deelname en participatie van gebruikers toe te passen in hun

werkproces en te bevorderen. Pearces-Moses wees erop dat het publiek gebruik maakt van ‘wiki's, Amazon en Google en dat dit geresulteerd heeft in hogere verwachtingen van het publiek aangaande de toegang tot

informatie.39

36 Vajcner: p. 1. 37 Idem

38 M. Samouelian (vermeld in Vajcner, 2011), ‘Embracing Web 2.0’: Archives and the

Newest Generation of Web Applications, American Archivist 72:1 (Spring/Summer 2009).

39 R. Pearce-Moses (vermeld in Vajcner, 2011), ‘Janus in Cyberspace’: Archives on the

(28)

24 Net als Vajcner (in praragraaf 2.4) geeft Elizabeth Yakel aan dat

archiefinstellingen traag waren in het overnemen van sociale media technieken vergeleken met bibliotheken en musea. Eerder waren archiefinstellingen veel meer geïnteresseerd in de mogelijkheden van het web. Een paar redenen die Yakel uiteenzet voor dit ‘afnemende’ enthousiasme zijn ten eerste de angst voor de verdwijning van de relatie tussen de archivaris en de onderzoeker. Ook speelt een rol de angst voor het extra werk dat het gebruik van sociale media oplevert door de hoeveelheid reacties die de archiefinstelling kan krijgen. En tenslotte is er de angst dat de onderzoeker stukken aan wil vragen die nog niet gedigitaliseerd zijn.40 Het beperkte gebruik van sociale media

tools door archiefinstellingen verklaart waarom er zo weinig bronmateriaal te vinden is over dit onderwerp.

3.2

O

VERIGE STUDIES SOCIA LE MEDIA

Tenslotte benoemt Vajcner nog twee andere internationale studies over het gebruik van sociale media in het archiefwezen: Samouelian heeft in 2009, met behulp van een contentanalyse, een steekproef, en één-op-één interviews, het toenemende gebruik van sociale media door verschillende archiefinstellingen in de Verenigde Staten in kaart gebracht. Van de in totaal 213

archiefinstellingen onderzocht Samouelian er 85. Van de 85 archiefinstellingen presenteerden 40% gedigitaliseerde collecties en maakten 38 actief gebruik van sociale media.

Eveneens in 2009 heeft Adam Crymble een uitgebreide analyse studie uitgevoerd van sociale media modellen van 195 archivarissen en

archiefinstellingen in Canada. Crymble’s studie concentreerde zich op twee sociale-mediakanalen, Facebook en Twitter.41 De resultaten toonden aan dat het gebruik van deze twee sociale-mediakanalen was toegenomen, maar dat het gebruik van deze kanalen significant verschilden tussen archiefinstellingen en individuele (particuliere) archivarissen in Canada. Archiefinstellingen

maakten op grote schaal gebruik van de diensten voor hun bedrijfsvoering, om deze te ondersteunen en om evenementen te promoten. Archivarissen

daarentegen hadden de neiging om informatie te verstrekken die zij nuttig of interessant vonden in hun dagelijks werk.

40 E. Yakel (vermeld in Vajcner, 2011), Inviting the User into the Virtual Archives. OCLC

Systems & Services: International Digital Library Perspectives 22:3 (2006).

41 A. Crymble (vermeld Vajcner, 2011), An Analysis of Twitter and Facebook Use by the

(29)

25 Verschillende sociale media tools zijn nuttig voor verschillende taken. Zoals Crymble schrijft: In veel gevallen is het gebruik van meerdere vormen van sociale media het effectiefst. 42 Crymble heeft verder gevonden dat het totale gebruik van sociale media door archiefinstellingen en archivarissen in Canada lager was vergeleken met het gebruik in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. Ook kwam uit het onderzoek naar voren dat archiefinstellingen meer volgers op Twitter hebben dan op Facebook. Er is geen verband gevonden tussen het aantal berichten en het aantal volgers. Instellingen die nauwelijks iets plaatsten op de sociale-mediakanalen hadden net zo veel fans en volgers als de instellingen die dagelijks of regelmatig updates aanboden. De belangrijkste factor die van invloed is op het aantal volgelingen en fans lijkt de status van de archiefinstelling te zijn geweest. Grotere, meer bekende, en de nationale instellingen overtreffen kleinere, minder bekende regionale instellingen, ongeacht de hoeveelheid kwaliteit van hun berichten. Crymble

suggereert dat Facebook-gebruikers meer geïnteresseerd zijn in het verbinden met vrienden dan met instellingen. Dit wordt als een reden genoemd voor het algemeen lager dan het aantal volgelingen op Twitter. Er zijn verschillen in de doelgroepen van Facebook en Twitter. Jongeren voelen zich meer

aangetrokken tot Facebook, terwijl Twitter’s grootste doelgroep de 35-54-jarigen zijn. Archiefinstellingen blijken interessanter en relevanter te zijn voor gebruikers naarmate deze ouder worden. Archiefinstellingen worden in

verband gebracht met het verleden en het opnemen van het verleden, hetgeen de jongere doelgroep meestal weinig interesseren. Volgens een recent

nieuwsbericht is Facebook het populairste sociale-mediakanaal ter wereld met 685 miljoen actieve gebruikers per maand. Van alle Canadezen heeft 49% van de Canadezen een Facebook-profiel, maar het aantal Canadese

gebruikers loopt terug en ongeveer 1,5 miljoen Canadezen hebben hun profiel in de afgelopen maanden gedeactiveerd of verwijderd. De belangrijkste boodschap uit dit onderzoek is dat de snelheid en onvoorspelbaarheid van de opkomst en ondergang van sociale-mediakanalen betekent dat

archiefinstellingen voorzichtig moeten zijn met al hun inspanningen voor het gebruik en beheren van sociale media.43

42 Vajcner: p. 4. 43 Vajcner: pp. 4-5.

(30)

26

3.3

P

ARTICIPATIE

Pearce-Moses gaf eerder de aanbeveling om de participatie van gebruikers op sociale media te bevorderen. Ook in het vorige hoofdstuk werd Yola de Lusenet genoemd, die in haar rapport ‘’Geven en nemen’’, de gebruikers aanmoedigt om te participeren in projecten om erfgoed toegankelijk te maken. Participeren staat ook centraal in het onderzoek van de Zweedse hoogleraar archief- en bibliotheekwetenschappen Isto Huvila. Dit artikel is al eerder gebruikt voor mijn vorige onderzoek ‘’Online Geleerd’’. In zijn artikel over het ‘Participatory Archive’ beschrijft hij de nieuwe ontwikkelingen voor archieven sinds de komst van het internet: gebruikers kunnen actief deelnemen aan archiefvorming en aan de verrijking van het archief. In zijn onderzoek kijkt hij dan ook vooral naar de interactie tussen het archief en de gebruiker.44 ‘’Deze interactie, die sociale media mogelijk maakt, vormt ook een belangrijk concept in het kader van de digitale onderzoeksomgeving. Deze moet immers niet alleen informatie aanbieden, maar moet de gebruiker ook in staat stellen zijn resultaten te delen, eventuele fouten in het aanbod te verbeteren of informatie aan te vullen. Juist in een dynamische online omgeving moet dit makkelijker zijn dan in de statische studiezaal.’’45

Momenteel is user-generated content, door de gebruiker gegenereerde inhoud, in de volle breedte al geïntegreerd in de archiefbeschrijving. User-generated content is inhoud/informatie die door gebruikers van

een medium wordt aangeleverd. Met deze informatie wordt een medium (aan)gevuld, en kunnen andere gebruikers deze informatie zien en gebruiken. User-generated content wordt als volgt in het Nederlands gedefinieerd: “Een inhoudelijke bijdrage (video-, audio-, of tekstmateriaal) van niet-professionele gebruikers aan een online medium. Voorbeelden zijn recensies, weblogs of bijdragen aan Wikipedia.’’46 User-generated content is een fundamenteel onderdeel van de sociale media. Door de massale groei van sociale-mediakanalen en blogs, is het aantal plaatsen waar user generated content kan worden gecreëerd enorm gegroeid.

Een goed voorbeeld hiervan is, dat talrijke archiefinstellingen gedigitaliseerde fotocollecties op Flickr hebben geplaatst. Deze beelden kunnen worden "getagged" of geïndexeerd door de gebruikers op deze populaire beeld

44 I. Huvila (vermeld in Groot, 2016), ‘Participatory Archive’: Towards decentralized

curation, radical user orientation, and broader contextualization of records management,

Archival Science (2008) pp. 15-36.

45 Groot. ‘’Online Geleerd’’: p. 10.

46 Wikipedia, User generated content,

(31)

27 sharing website. Gebruikers kunnen ook opmerkingen toevoegen aan de beelden. Hoewel veel van deze opmerkingen alleen maar de uiterlijke kenmerken van het beeld beschrijven, voegen anderen inhoudelijke informatie toe aan het beeld, the record. Vajcner geeft in zijn artikel een voorbeeld van de Library of Congress in de Verenigde Staten. De Library of Congress had een reeks kleurenfoto's uit de Grote Depressie en de Tweede Wereldoorlog op Flickr geplaatst. Er werd specifiek gevraagd aan de gebruikers om te helpen de onderwerpen te identificeren door middel van tags. Gebruikers voegden informatie toe, er werd van gedachten gewisseld over de foto’s, en de metadata werden verfijnd door gebruikers.47 Nederland heeft de website Velehanden.nl. Op deze website kan iedereen, door het toevoegen van relevante metadata, materiaal toegankelijk maken op het internet. De afgelopen jaren bieden archiefinstellingen steeds meer verschillende vormen van digitale dienstverlening aan zoals hierboven beschreven. Daarbij komt dat steeds meer archiefinstellingen op meerdere sociale-mediakanalen aanwezig zijn. In het volgende hoofdstuk wordt de inzet van de sociale-mediakanalen door de elf RHC’s gepresenteerd. Waarbij dus ook een overzicht wordt gegeven op welke verschillende sociale-mediakanalen de RHC’s aanwezig zijn.

(32)

28

4.

DE INZET VAN SOCIALE MEDIA IN CIJFERS

In dit hoofdstuk worden de resultaten gepresenteerd van het onderzoek naar de strategische inzet van de sociale-mediakanalen door de elf RHC’s. Ditdeel van het onderzoek bestaat uit een contentanalyse van de inzet van sociale media door de RHC’s aan de hand van de Codeboek (zie 4.1 Codeboek) en een door Social Embassy ontwikkeld model (zie 4.3 Onderzoeksmodel Social Media Monitoring). Met dit model worden de RHC’s gewaardeerd op onderdelen als activiteit en interactiviteit. Zoals eerder genoemd in ‘’2.1 Sociale Media’’ wordt interactie gezien als een hoofdaspect van Web 2.0. Interactie op sociale media is van essentieel belang en weegtzoveel zwaarder dan de hoeveelheid volgers die een RHC heeft op een sociale-mediakanaal. Door interactie wordt een groter bereik gecreëerd op sociale media. Bijvoorbeeld een Facebook-account met 1000 volgers waar niets gebeurt, is minder effectief dan een account met 100 actieve volgers. Zonder interactie blijft het aantal volgers ook statisch. In het algemeen weegt het aantal likes of kliks niet meer op tegen echte, waardevolle interacties met de instelling. Niet alleen zorgen zij voor meer betrokkenheid met de

archiefinstelling, zij zorgen ook voor een virale verspreiding op sociale media. Immers; hoe meer reacties (en shares), hoe meer mensen het bericht zullen zien. Daarom doen in het algemeen instellingen er alles aan om deze interacties op sociale media te stimuleren.48 Bij dit onderzoek is het dus ook relevant om te onderzoeken wat de frequentie van de interactiviteit is op de sociale-mediakanalen van de RHC’s. Dat interactie een belangrijke rol speelt bij de inzet van sociale media zal blijken in de conclusies die uit het onderzoek getrokken zijn. Aan de hand van de bovengenoemde onderzoeksmethoden moet er een antwoord kunnen worden gegeven op de overige vragen die in dit hoofdstuk centraal hebben gestaan: Welke verschillende

sociale-mediakanalen worden ingezet? Wat is de frequentie van het gebruik van sociale media? Welke verschillen zijn er in het gebruik van sociale media tussen de elf RHC’s? Tot slot hoe zijn deze verschillen mogelijk te verklaren? Het hoofdstuk bestaat uit een verantwoording voor het gebruik van het Codeboek en vervolgens de cijfers die daaruit zijn voortgekomen en een analyse/vergelijking van deze cijfers. Daarna volgt de verantwoording van het gebruik van het onderzoeksmodel Social Media Monitoring. Dan volgen de resultaten die zijn voortgekomen uit het eigen aangepaste onderzoeksmodel.

48 Frankwachting, 10 do’s and don’t’s voor meer interactie op social media,

https://www.frankwatching.com/archive/2014/04/05/10-dos-donts-voor-meer-interactie-op-social-media/, [geraadpleegd 01-01-2017].

(33)

29

De resultaten uit mijn onderzoek geven een overzicht van de frequentie van het gebruik van sociale media door de elf RHC’s van de maanden oktober en november van 2016.

Vervolgens worden aanbevelingen gedaan die nuttig kunnen zijn voor de RHC’s om hun inzet van sociale media verder te optimaliseren door middel van socialmediamonitoring.

Tot slot eindigt het hoofdstuk met een conclusie waarin antwoord wordt gegeven op de vragen die in dit hoofdstuk centraal hebben gestaan.

Voor meer diepgravende verklaringen van deze onderzoeksresultaten is voor het onderzoek een online enquête ingezet. Het doel van de enquête is dat gericht wordt gevraagd naar uitgangspunten van de inzet van sociale media en de uitvoering van een eventueel beleid. De antwoorden van deze enquête worden in het volgende hoofdstuk behandeld ‘’5. Analyse enquête sociale-mediabeleid’’ en is het laatste onderdeel van het onderzoek.

4.1

C

ODEBOEK

In deze paragraaf wordt de onderzoeksmethode toegelicht die gehanteerd is voor de analyse van de sociale-mediakanalen van de elf RHC’s. Deze

onderzoeksmethode is dezelfde als uit het vorige onderzoek ‘’Online Geleerd’’ (Tabel 4.1). In beide onderzoeken is het Codebook van Bromley gebruikt als uitgangspunt, zoals eerder genoemd in de inleiding. Het Codebook is opgebouwd uit vastgestelde markers. Om het codeboek aan te laten sluiten op het onderwerp sociale media zijn er eigen markers toegevoegd. In het onderzoek wordt geïnventariseerd welke sociale-mediakanalen de RCH’s gebruiken en hoe zij er gebruik van maken en met welke frequentie in de maanden oktober en november van 2016. Is er sprake van interactie of is er sprake van het alleen delen van informatie? Per instelling is gedetailleerd onderzocht welke sociale-mediakanalen men gebruikt, hoeveel volgers men heeft, hoeveel berichten er worden geplaatst en hoeveel reacties men krijgt op een bericht. Deze meting is handmatig uitgevoerd waardoor rekenfouten dus niet geheel zijn uit te sluiten. De resultaten worden weergegeven in de volgende paragraaf.

(34)

30

Tabel 4.1

Codeboek Social Media

3.1 Sinds wanneer actief (datum eerste post) 3.2 Totaal aantal volgers/likers

3.3 Totaal aantal posts vanaf oprichting kanaal 3.3a Aantal posts in oktober en november 2016 3.4 Aantal likes in oktober en november 2016

3.5 Totaal aantal reacties in oktober en november 2016

3.5a Aantal reacties van de instelling in oktober en november 2016 3.6 Aantal berichten van anderen geplaatst in oktober en november 2016

Voor het onderzoek uit 2015, dat geresulteerd heeft in het onderzoekspaper ‘’Online Geleerd’’, zijn in totaal vier codeboeken ontwikkeld. Een codeboek voor het thema Toegangenapparaat, het thema Hulpmiddelen, het thema Contact en Interactie en als laatste het thema Digitalisering. Het codeboek Social Media, dat speciaal voor dit onderzoek aangepast is, is onderdeel van het derde thema Contact en Interactie uit het vorige onderzoek. Dit is de reden dat elke marker begint met 3.

4.2

S

TATISTIEKEN Algemene opmerkingen:

 Dit onderzoek beslaat 2 maanden (oktober en november van 2016).

 Deze statistieken representeren alle sociale-mediakanalen die zijn ingezet door de elf RHC’s. De cijfers in de statistieken laten zien wat de frequentie is van het gebruik van sociale media door de elf RHC’s.

 Het kan zijn dat er in de periode tussen de analyse en het verschijnen van deze scriptie elementen zijn veranderd, zoals het aantal volgers, de activiteit of de aanwezigheid van extra sociale-mediakanalen.

 Het totaal aantal volgers zijn bij alle RHC’s op dezelfde datum van de laatste officiële meting (19-01-2017) aangepast.

 Twitter: Aantal likes en reacties zijn alleen opgeteld van tweetberichten die RHC’s zelf hebben geplaatst. Retweets berichten zijn echter wél opgeteld bij het aantal posts, maar niet de likes en reacties daarop omdat die niet voor de RHC’s bedoeld zijn.

 De statistieken van de sociale-mediakanalen die in de maand november exact hetzelfde zijn als in de maand oktober worden niet in het schema van november nog een keer gepresenteerd.

(35)

31

Tabel 4.2 Statistieken Statistieken oktober 2016

I Instelling: Brabants Historisch Informatie Centrum Facebook Twitter Flickr Youtube Instagram 1 Sinds wanneer actief (datum eerste post) 2011 2009 2008 2009 x

2 Totaal aantal volgers/likers 1709 3916 123 46 422

3 Totaal aantal posts x 9335 2972 14 131

3a Aantal posts in oktober 2016 26 59 0 0 x

4 Aantal likes in oktober 2016 970 204 0 0 x

5 Totaal aantal reacties in oktober 2016 70 13 0 0 x 5a Aantal reacties van de instelling in oktober 2016 25 5 0 0 x 6 Aantal berichten van anderen geplaatst in oktober

2016 45 20 0 0 x

Opmerking: Op de homepagina van de website wordt er direct verwezen naar drie van vijf verschillende social-mediakanalen. Een link naar het Youtube kanaal en de Instagram pagina ontbreekt.

Statistieken november 2016

I Instelling:

Brabants Historisch Informatie Centrum

Facebook Twitter

1 Sinds wanneer actief (datum eerste post) 2011 2009

2 Totaal aantal volgers/likers 1709 3916

3 Totaal aantal posts x 9335

3a Aantal posts in november 2016 28 46

4 Aantal likes in november 2016 500 148

5 Totaal aantal reacties in november 2016 108 7

5a Aantal reacties van de instelling in november 2016 27 6 6 Aantal berichten van anderen geplaatst in november 2016 81 10

Opmerking: Er is één keer namens privé account van medewerker Christian van der Ven gereageerd in plaats van de account van het RHC. Deze reactie is niet meegeteld in de statistieken.

Statistieken oktober 2016

II Instelling: Gelders Archief Facebook Twitter Instagram Youtube 1 Sinds wanneer actief (datum eerste post) 2012 2009 x 2010

2 Totaal aantal volgers/likers 7733 3728 289 52

3 Totaal aantal posts x 2063 189 21

3a Aantal posts in oktober 2016 16 30 0 0

4 Aantal liks in oktober 2016 1807 68 0 0

5 Totaal aantal reacties in oktober 2016 90 2 0 0

5a Aantal reacties van de instelling in oktober 2016 7 0 0 0 6 Aantal berichten van anderen geplaatst in oktober

2016 83 2 0 0

Opmerking: Nieuwe website sinds oktober! Alle social-mediakanalen links op de homepagina te vinden. Statistieken november 2016

II Instelling:

Gelders Archief

Facebook Twitter 1 Sinds wanneer actief (datum eerste post) 2012 2009

2 Totaal aantal volgers/likers 7733 3728

3 Totaal aantal posts x 2063

3a Aantal posts in november 2016 16 19

4 Aantal likes in november 2016 960 32

5 Totaal aantal reacties in november 2016 53 5 5a Aantal reacties van de instelling in november 2016 6 2 6 Aantal berichten van anderen geplaatst in november 2016 47 5 Opmerking:

Statistieken oktober 2016

III Instelling:

Zeeuws Archief

Facebook Twitter Youtube 1 Sinds wanneer actief (datum eerste post) 2009 2009 2016

(36)

32

2 Totaal aantal volgers/likers 1045 3334 0

3 Totaal aantal posts x 6209 2

3a Aantal posts in oktober 2016 21 155 1

4 Aantal likes in oktober 2016 133 268 0

5 Totaal aantal reacties in oktober 2016 25 6 0

5a Aantal reacties van de instelling in oktober 2016 11 5 0 6 Aantal berichten van anderen geplaatst in oktober 2016 14 6 0

Opmerking: Alleen een onopvallende logo van Twitter op de homepagina. Het was zoeken naar de Facebook pagina. Ook schijnen er twee Youtube kanalen te zijn. Het vermoeden is dat er één in het verleden is aangemaakt en dat de nieuwe door een andere collega is aangemaakt. Het kanaal is nog maar paar maanden in gebruik en er is nog geen link op de website geplaatst.

Statistieken november 2016

III Instelling:

Zeeuws Archief

Facebook Twitter Youtube

1 Sinds wanneer actief (datum eerste post) 2009 2009 2016

2 Totaal aantal volgers/likers 1045 3334 0

3 Totaal aantal posts x 6209 2

3a Aantal posts in november 2016 25 125 1

4 Aantal likes in november 2016 145 265 0

5 Totaal aantal reacties in november 2016 19 7 0

5a Aantal reacties van de instelling in november 2016 14 1 0 6 Aantal berichten van anderen geplaatst in november 2016 5 7 0 Opmerking:

Statistieken oktober 2016

IV Instelling:

Het Utrechts Archief

Facebook Twitter Instagram Youtube 1 Sinds wanneer actief (datum eerste post) 2011 2010 x 2011

2 Totaal aantal volgers/likers 5828 2999 1024 65

3 Totaal aantal posts x 960 79 39

3a Aantal posts in oktober 2016 10 7 0 0

4 Aantal likes in oktober 2016 554 20 0 0

5 Totaal aantal reacties in oktober 2016 38 1 0 0

5a Aantal reacties van de instelling in oktober 2016 1 0 0 0 6 Aantal berichten van anderen geplaatst in oktober 2016 37 1 0 0

Opmerking: Nieuwe website sinds laatste meting van oktober 2015. Alle social-mediakanalen zijn te vinden op de homepagina.

Statistieken november 2016

IV Instelling:

Het Utrechts Archief

Facebook Twitter 1 Sinds wanneer actief (datum eerste post) 2011 2010

2 Totaal aantal volgers/likers 5828 2999

3 Totaal aantal posts x 960

3a Aantal posts in november 2016 15 18

4 Aantal likes in november 2016 410 15

5 Totaal aantal reacties in november 2016 24 0 5a Aantal reacties van de instelling in november 2016 0 0 6 Aantal berichten van anderen geplaatst in november 2016 24 0 Opmerking:

Statistieken oktober 2016

V Instelling:

Noord-Hollands Archief

Facebook Twitter Youtube 1 Sinds wanneer actief (datum eerste post) 2010 2009 2009

2 Totaal aantal volgers/likers 1928 3472 316

3 Totaal aantal posts x 4584 293

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

- Leerlingen kunnen niet verantwoord met smartphones omgaan, er zijn negatieve effecten (“De smartphone eist de volledige aandacht op van de gebruiker waardoor deze (soms

Zo zijn er diëten die alleen maar uit eiwit shake’s bestaan en 500 kcal per dag moet dan genoeg zijn om van te leven maar veel van deze producten zijn niet bio identiek dus

In Chapter 2 a literature overview is presented focusing on advanced biodegradable nanocarriers based on designed functional cyclic carbonate monomers for controlled drug and

In hoeverre maken (web)winkels en consumenten gebruik van Hyves, Facebook, LinkedIn, YouTube, weblogs, Twitter en fora en in welke mate zijn consumenten geïnteresseerd in het

De interactiviteit van deze social media blijkt niet alleen uit het gedrag van de bedrijven en social media-gebruikers en de inhoud van de berichten op Facebook en Twitter, maar

Een klein deel van de groep respondenten die informatie en contacten beschikbaar hadden via internet (informatiebron 3), bestaat uit respondenten die uitsluitend gebruik hebben

Slechts een kleine groep baseert de keuze voor Nederland louter op basis van informatie en contacten die ze via sociale media hebben verkregen omdat zij deze informatie niet in

social media and other online sources, asylum migrants gather information on various routes, life in the Netherlands as a destination country and the duration of the