• No results found

Ideal is me: zijn er nog geëngageerde grafisch ontwerpers?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ideal is me: zijn er nog geëngageerde grafisch ontwerpers?"

Copied!
37
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Zijn er nog geëngageerde grafisch ontwerpers?

IDEAL

IS ME

Colofon

Afstudeerscriptie van Ingeborg Scheutjens Akademie voor Kunst en Vormgeving,

St. Joost ’s Hertogenbosch / Breda januari 2007 Afstudeerrichting Grafisch Ontwerpen Tekst en vormgeving Ingeborg Scheutjens

Met dank aan Ewan Lentjes en Stefan Smulders Papier Motif recycled, 80 grams Lettertype Charlotte Sans

(2)

Inleiding

Idealisme in het grafisch ontwerpen

Een blik in de geschiedenis De rol van de grafisch ontwerper

Maatschappij en idealisme

Individualisme

Individualisme en ontwerpen Media invloed en globalisering

Nieuw engagement

Nieuwe serieusheid Uitingen in de samenleving De nieuwe visuele cultuur

Uitingen in het grafisch ontwerpen

- Sober Denken Genootschap - Roger Willems - Annelys de Vet Hoe nu verder

Conclusie

Beeldbijlage

Bronnenlijst

Inhoud

3 5 6 11 15 17 21 22 27 28 30 31 34 35 36 37 38 41 43 69

1

2

3

(3)

Inleiding

Met de titel van mijn scriptie ‘Ideal is me’ wil ik de vraag of er nog idealis-tische ontwerpers zijn aanhalen. De gedachten van de jonge ontwerpers, waar ik zelf ook onder val zijn vaak dubbel. Aan de ene kant willen ze best iets doen om te werken aan een betere maatschappij. Aan de andere kant stellen ze zichzelf voorop en vinden ze hun eigen welzijn belangrijker dan die van anderen.

Deze scriptie is dan ook begonnen met de vraag die ik aan mijzelf stelde. Ik vind namelijk dat ik als grafisch ontwerper, met de macht die ik kan heb-ben, iets moet doen voor onze samenleving. Door discussies te voeren met mijn omgeving kwam ik erachter dat mijn standvastigheid over mijn idea-listische gedachten, aan het wankelen werd gebracht. Ik was ook één van die velen die een budget stelde aan het idealisme. De vraag die mij werd gesteld om te kiezen tussen bijvoorbeeld een Shell met een ruim budget voor ontwerpers, of een culturele instelling met geen budget bracht mij een schokkende conclusie. Ik zou voor Shell gaan werken, alleen voor het geld…

De gedachten die ik had over hoe ik zou zijn als grafisch ontwerper, waren die allemaal een illusie. Mijn idealisme blijkt te koop te zijn. ‘Ik’, wordt op de eerste plaats gezet. Ik blijk dus niet standvastig genoeg te zijn.

Maar hoe zat dat bij ontwerpers uit de vorige eeuw, en bij de nieuwe gene-ratie. Bestaat er wel een geëngageerd grafisch ontwerper?

Dat is in deze scriptie mijn zoektocht. De vraag of ze er zijn, hoe ze werken en denken en zeker ook wat allemaal van invloed is op een (geëngageerd) grafisch ontwerper. De media besteden volop aandacht aan het nieuwe engagement, maar is dit iets echts, is het de hoop op, of is het alleen een nieuw ge ïntroduceerde term die voortborduurt op de geschiedenis. Allemaal vragen die aan de basis liggen van mijn scriptie. De meeste beant-woord, sommige met een open einde. Maar vooral een leerstoel voor mijn idealistische gedachten.

(4)

Grafisch ontwerpers hebben in het verleden grote verwachtingen gekoesterd ten opzichte van het vak. Verwachtingen die verder gingen dan het zo goed mogelijk overbrengen van de boodschap voor een opdrachtgever. Vanaf de ja-ren twintig toen het vak een eigen vorm en inhoud kreeg was het sterk verbon-den met idealistische en utopische visies. Goede vormgeving kon een bijdrage leveren aan een betere maatschappij en een betere samenleving. Of resultaten overeenkwamen met het doel wat ze voor ogen hadden? De maatschappelijke idealen is wat men dreef.

Dat nu het besef is gekomen dat er meer wegen naar Rome leiden. Idealisme behoort tot de geschiedenis, een ander tijdperk. Het is dood verklaard. Toch duiken de termen zoals idealisme en engagement weer op in de media. Zal de geschiedenis zich herhalen, of zijn de doelen verschoven?

De kritische potentie die een ontwerp heeft zal verder moeten gaan dan de technische kennis en esthetische kennis. De ontwerper zal zich bewust moe-ten zijn van het feit dat hij kritisch naar iets moet kijken.

Betekenisvolle structuren aanbrengen in de chaos van mogelijke betekenissen en verwijzingen.

Een blik in de geschiedenis

De nieuwe zakelijkheid lag aan de basis van de vernieuwingsdrang die in de jaren twintig kunstenaars, architecten en ontwerpers verbond. Na de oktober-revolutie van 1917 in Rusland, waarbij de sociale en politieke omwentelingen ver buiten Rusland invloed hadden, zou de wereld veranderen. Men had een betere wereld voor ogen en deze zou gerealiseerd worden door een bepaalde manier van vormgeven. De nieuwe industriële en technische mogelijkheden zouden daar bij helpen. Functionaliteit, standaardisatie en machinale produc-tie stonden centraal, in de kunst, de architectuur en de vormgeving. Versiering was uit den boze, er zouden betaalbare producten gemaakt worden voor een breed publiek. Dit zou een positieve invloed hebben op de mens en dus op

1

IDEALISME

IN HET

GRAFISCH

(5)

de maatschappij.

Rond de Tweede Wereldoorlog lag de verscherping van grafische vormge-ving zo goed als stil. Na de Tweede Wereldoorlog deed het modernisme zijn intrede. Een periode van optimisme en heilig geloof in de zegeningen van wetenschap en technologische vernieuwing. Deze brachten: moderne vervoermiddelen, moderne geneeskunde, moderne communicatiemidde-len, etc., middelen en technieken die goed waren voor de mensheid. Men geloofde nog sterker in de maakbaarheid van de wereld.

De modernistische ontwerpstijl die hier uit voortkwam volgde deze princi-pes. De functionele ontwerper streefde naar neutrale en universele oplos-singen. Hij meende dat hij met zijn ontwerpen een bijdrage kon leveren aan een betere wereld. De modernistische ontwerper stelde functie boven ui-terlijk en gebruikte een methode die verwant is aan de analytische aanpak van de wetenschap: ontwerpen als probleemoplossen. Het was, kortom, maar al te verleidelijk te geloven dat wetenschap en techniek een einde zouden kunnen maken aan onze tekorten en tekortkomingen.

De modernisten redeneerde over hun bijdrage aan een betere wereld als volgt. Mensen die in harmonie met hun omgeving leven zijn gelukkiger, we moeten een mooie en goede omgeving bieden aan zoveel mogelijk mensen. Ontwerpers spelen hierbij een sleutelrol, want zij bedenken die omgeving en de dingen die zich erin bevinden. Het ideaal is een volledig rationeel ingerichte wereld, een volledig rationeel ingerichte wereld is een totalitaire wereld, er is geen ruimte voor toeval en emoties.

In de schilderkunst verhieven de Cobraschilders, met hun primitieve

wer-ken, iedereen tot kunstenaar, architecten ontwierpen nieuwe woonwijken waar de bewoners in sobere en verantwoorde woningen, met alle voorzie-ningen in de buurt, een nieuwe gemeenschapszin zouden ervaren. De meest invloedrijke Nederlandse ontwerper uit deze tijd is waarschijn-lijk Wim Crouwel. Volgens hem moesten ontwerpers door sobere, heldere ontwerpen en professionalisering, bijdragen aan wederopbouw en maat-schappelijke verbetering. In 1968 was er een grote maatmaat-schappelijke om-wenteling, er waren stakingen en opstanden in de hele wereld. Het idee dat de wereld maakbaar zou zijn werd hierdoor verpletterd. De maatschappij waarbij ieder zijn plaats wist werd vervangen door de rumoerigheid van de inspraak. Iedereen moest zeggenschap hebben en iedereen had inspraak. De opdrachtgevers veranderde, niet alleen culturele instelling maar ook de overheid en het bedrijfsleven wilde gebruik maken van de grafische ont-werper. Het ging niet meer op de uitgangspunten van de stijl maar om het imago. Het ging niet meer om het bereiken van mensen, maar om het mooier neerzetten van zichzelf.

Jan van Toorn was een van de eersten die kritiek leverde op het functio-nalisme van Wim Crouwel. De complexiteit van de werkelijkheid, bewezen door de opstand in 1968, was te chaotisch voor een dergelijk functio-nalisme. Op zoek naar een uitweg voor de ‘officiële’ vormgeving liet van Toorn zich inspireren door de ‘low culture’ en de avant-garde.

Het ging steeds meer om betekenis, de betekenis van het onderwerp en ook van de middelen. “Het ging niet om het anders zijn, een nieuw artistiek uiterlijk, het ging erom dat je een meer betekenende vormgever zou

kun-De Nederlandse grafisch vormgever en hoogleraar Wim Crouwel studeerde aan de academie Minerva in Groningen van 1947 tot 1949. Hij was in 1963 één van de vijf oprichters van Total Design.

Esthetiek is slechts een afgeleid begrip in de grafische ontwerpen van Jan van Toorn. Hij is de man van het grafisch commentaar, van maatschappelijke opinies in zijn werk. Geen mooie plaatjes, maar beelden die de tijd weerstaan.

(6)

nen zijn die op een andere manier over de dingen ging nadenken”, aldus van Toorn, in het boek De wereld moe(s)t anders. De vorm was steeds het gevolg van de inhoud en de gemaakte keuzes. Zijn standpunt kwam dus steeds duidelijk naar voren in zijn ontwerpen. Een kritische houding tot de wereld.

Afzetting tegen de officiële vormgeving. De antimodernistische beweging die aan het begin van de jaren zestig ontstond. Vrijheid, banaliteit en ab-surdisme, een afrekening met de dodelijke ernst waarmee de maatschap-pij werd omringd. De wereld moest gezuiverd worden van door beroeps-artiesten en commercie beheerste kunst. Kunst en leven moesten elkaar bepalen. Er waren in die periode twee ontwerpers die zich in deze manier konden vinden, Anthon Beeke en Gert Dumbar. Zij zetten zich, net als van Toorn, af tegen de officiële vormgeving.

Dumbar spotte met de ernst van het modernisme en verlegde de grenzen die ooit door vakgenoten uit overtuiging waren getrokken. Dumbar eiste de vrijheid van de ontwerper op. Niet iemands knecht zijn, niet van de opdrachtgever en niet van het geld. Dumbars idealen waren gericht op het vak grafische vormgeving en op de ontwikkeling daarvan.

Ook Beekes idealisme richtte zich op de vrijheid van de ontwerper, maar meer dan Dumbar wilde hij ook een uitspraak doen over zijn tijd en kant-tekeningen plaatsen bij de misstanden die hij signaleerde.

Van Toorn droeg zijn maatschappelijke betrokkenheid over via het docent-schap aan de Rietveld Academie. Hij stimuleerde zijn studenten tot een maatschappelijke stellingname. Een nieuwe generatie is hier uit voortgeko-men, waaronder Wild Plakken dat opgericht werd in 1977.

Het verschil tussen van Toorn en Wild Plakken is dat van Toorn afstand hield tot het onderwerp. Wild Plakken was onderdeel van het onderwerp, deed mee aan demonstraties en ageerde. Wild Plakken verbeelde de groei-ende onvrede in de samenleving. Maatschappij, politiek, vrigroei-enden, wonen

en werken liepen door elkaar heen. Over alles hadden ze een oordeel. In de jaren tachtig veranderde er weer van alles. Het was het begin van de individualisering waarmee de jaren tachtig als het ‘ik-tijdperk’ werden bestempeld. Het massale idealisme vervaagde en werd door de jaren heen minder. Standpunten waren persoongebonden en relatief. Het geloof in vooruitgang was alleen nog maar voor de na ïeven. In dit ik-tijdperk waren idealisme en utopie vervreemdende woorden, het was God voor ons allen en ieder voor zich.

Weinig grafisch ontwerpers in de jaren tachtig hadden de behoefte zich af te zetten tegen de heersende ontwerpcultuur. Hard Werken deed dat wel. Deze groep ontwerpers hanteerde een manier van vormgeven - niets hoeft, alles kan -. Dit sloot aan bij de jonge ‘wilden’ in de beeldende kunst en bij het complexe beeld van die tijd. De inhoud bepaalde de vorm, de vormge-ving onderstreepte de uniciteit van elke boodschap.

Ontwerpen was een vruchtbare bezigheid en van de bevochten vrijheid en autonomie werd dankbaar gebruik gemaakt.

Met de opkomst van de computer werd er gewerkt aan het vormgeven van heel Nederland. Maatschappelijke stromingen ontbraken en men ging dichter bij huis aan de slag. Er werd vormgegeven aan de persoonlijke ide-alen, niet die van de wereld.

De term ‘Ik tijdperk’ stamt van de journalist Tom Wolfe: ‘The “Me” Decade and the Tird Great Awakening’, New York 23 August 1976

(7)

We moeten onze ruimte delen. Onze invloed is veranderd. Even wat kreten die ik opgooi om aan te geven dat de rol die de grafisch ontwerper had, niet meer hetzelfde is. Waar de grafisch ontwerper in eerste instantie de rol van informatieoverbrenger voornamelijk voor zich zelf had, en dus opviel, wordt hij nu overschaduwd door de mega aanwezigheid van ‘beeld’. Het effect van een ontwerp op het publiek was in het begin van het vak groot. Het was nieuw en niet iets dagelijks. Het was een manier om stellin-gen en meninstellin-gen die leefden binnen de samenleving naar buiten te bren-gen. Nu in deze tijd is dat anders. Het digitale tijdperk heeft zijn intrede gedaan en kan van iedereen een ‘ontwerper’ maken. De waarde van een serieuze ontwerper is daardoor gedaald. Mensen denken, dat kan ik ook. In het begin van de vorige eeuw waren het voornamelijk kunstenaars, archi-tecten, fotografen en drukkers die zich bezig met het grafisch ontwerpen, nu is het een echt vak. Er zijn opleidingen te volgen die je op weg helpen grafisch ontwerper te worden, eerst was daar absoluut geen sprake van. Ontwerpen is een concreet iets geworden. Een beroep waar geld mee te verdienen valt. Niet alleen voor diegenen die iets te vertellen hebben, of denken dat ze iets te vertellen hebben, maar ook voor diegenen die iets ‘moois’ willen maken. Mooie plaatjes voor een beter gevoel over jezelf. En dat botst met het idealisme. Daar draait het niet om ikke, ikke, maar om die o, zo belangrijke maatschappij waarin we leven. Als dat al vergeten wordt, als we ons zelf zo belangrijk vinden, hoe kunnen we ons dan toeleg-gen op dat idealisme, dat idealisme van ‘vroeger’?

Maar niet alleen dat is een reden voor de veranderde rol die we hebben als ontwerper. We hebben niemand meer waar we als beginnend ontwerper tegenop kunnen kijken. Er zijn nog wel ontwerpers waar alom respect voor is, maar toegegeven dat zijn voornamelijk de ontwerpers die actief waren in de jaren zestig. Zij hadden invloed en hebben meegewerkt aan de

ont-wikkeling van het vak grafisch ontwerpen, dat is de reden dat daar nu nog steeds op teruggevallen wordt.

De maatschappij is veranderd in de tussen liggende jaren. Wij ‘jong volwas-senen’ kijken anders tegen de wereld aan. De wereld is ook 180 graden gedraaid. Niets is hetzelfde en daarom ook de rol van de grafisch ontwer-per niet.

Een belangrijk punt als we het hebben over de rol van de grafisch ontwer-per is dat we dienstbaar zijn. Daarmee wordt bedoeld dat we in opdracht van anderen werken. Daarbij is de boodschap die de opdrachtgever wil over brengen het uitgangspunt, de eigen mening van de ontwerper niet. Je kunt natuurlijk als ontwerper werken voor instanties, actiegroepen en politieke partijen die op één lijn zitten met het idealistische gedachtegoed dat je hebt om zo de overeenkomstige mening over te brengen, maar heel veel verder als dit kom je niet. Het draait uiteindelijk voor de bedrijven om het hier en nu, en niet over wat kan zijn. Het is een financieel plaatje, de opdrachtgever betaalt de ontwerper waar voor deze wordt gevraagd, overbodige boodschappen of meningen zijn daarin niet welkom.

Door effectiviteit en geld, door de vele concurrentie, is de betrokkenheid met de samenleving in de kast gezet.

Wat dit alles inhoudt is dat het draait om de economie, geeft ook Boek-raad aan in, Dutch Design Hoe bestaat het? Wil je als ontwerper je idealis-tische gedachten uiten dan zal je dit waarschijnlijk in je vrije uren moeten doen. Binnen een betaalde baan is hier geen ruimte voor. Er moet namelijk gewoonweg ‘brood op de plank’ komen. We leven in een samenleving die zo gewend is om de luxe die we zijn gewend niet op te willen geven voor het idealisme. Dat druist in tegen het gevoel dat je jezelf op de eerste plaats moet zetten.

Maar eigenlijk is het allemaal tegenstrijdig. Als je je echt wil engageren tot een bepaald idealistisch idee dan kun je daar tijd voor vrij maken. Een avond minder naar de sportclub of het overslaan van een goede film die

(8)

op televisie komt is een kleine opoffering. Tenminste dat zou je wel den-ken. Het blijkt steeds te meer dat mensen best iets willen doen voor het verbeteren van de samenleving, zolang het maar geen invloed heeft op ons ‘normale’ bestaan.

(9)

2

MAATSCHAPPIJ

EN IDEALISME

Sinds de Verlichting domineert in het Westen het idee van de geschiedenis als een rechtlijnig proces, waarbij de mens op alle terreinen van het leven een continue vooruitgang weet te bereiken. Het rationalisme, het moder-nisme, en het vooruitgangsgeloof zijn bijbehorende termen. God schoven we terzijde op het moment dat we via de wetenschap en de techniek de wereld dachten te kunnen verklaren, voorspellen en beheersen. Aldus Sy-brand Zijlstra in zijn artikel Ontwerpen als natuurlijk veschijnsel.

De kiem van veel hedendaagse problemen, waaronder de milieucrisis, ligt enerzijds in deze manier van denken, waarbij alles ondergeschikt is aan de (westerse) mens. Daarnaast lijkt de mens zelf weer ondergeschikt te zijn aan de kapitalistische markteconomie. Dit laatste heeft veel te maken met het gegeven dat de verlichtingsidealen over een betere samenleving verschrikkingen zoals die van het Nazi-regime niet konden voorkomen. Bij het Sovjet-communisme waren het de idealen zelf die in terreur eindigden. Maar bovenal bleken we zelf in de loop der jaren niet gelukkiger te worden. Alles bij elkaar werd het steeds problematischer om het heilige geloof in vooruitgang, liberaal dan wel socialistisch ge ïnterpreteerd, als richtsnoer te gebruiken voor het denken en het handelen.

In onze huidige samenleving heeft het verlichtingsideaal zich daarom ver-engd, tot het wel haalbare streven naar economische groei. In de woor-den van de cultuurfilosoof Ton Lemaire: “... alle levensuitingen moeten zich verantwoorden voor de rechterstoel van winst, nut en doelmatigheid. De economie is de ware religie van de moderne tijd. Resultaat van dit alles is de alledaagse barbaarsheid van de banale consumptiemaatschappij waarin

Het belangrijkste principe van de aanhangers van de Verlichting was dat men de waarheid omtrent bepaalde zaken kon vinden met behulp van de ratio (de rede, het verstand).

(10)

we gedwongen worden te leven, met haar massacultuur en gemakkelijk he-donisme, haar infantilisering van het denken, de barbaarse behandeling die ze natuur en dieren doet ondergaan en haar spirituele vacuüm”. Twee belangrijke kenmerken van de westerse cultuur, menselijke arrogantie en de continue jacht op nieuwe, vooral materiële prikkels, hebben geleid tot de wraak der dingen. Eenmaal ondergeschikt gemaakt, werd alles saai en zinloos. Met de westerse cultuur als geheel bevindt de Nederlandse maat-schappij zich in een crisis.

Zoals ik dus al aangaf is de maatschappij ten opzichte van de idealisti-sche jaren zestig veel veranderd. Sinds het ik-tijdperk zijn intrede deed, zijn normen en waarden verder en verder afgegleden. De markt neemt het over. We gaan van solidariteit naar egocentrisme. Zelfontplooiing, voor jezelf opkomen en jezelf zijn is de nu heersende ideologie. De markt zou garant staan voor maximale maatschappelijke welvaart. Maar de belan-gen van de markt nemen het over van de belanbelan-gen van de samenleving. Ook menselijke activiteiten moeten zich steeds meer onderwerpen aan de markt. Cultuurgoederen worden ruilwaar, menselijke verbondenheid wordt herleid tot verhoudingen tussen producenten en consument en culturele instellingen worden bedrijven in de cultuurmarkt. De hang naar individu-aliteit is het geen waar de markt op doelt. Industrieën die zich richten op het individuele belang zijn enorm en centraal aanwezig in de Westerse maatschappij. Het verlies van een hoger doel, een ideaal, zorgt dat de mens nadrukkelijker zoekt naar zingeving.

Individualisme

De generatie die vóór de oorlog geboren werd, leefde vanuit een collec-tieve instelling. Je moest dienstbaar zijn, je ouders eerst, je gezin en

kin-deren later, je bedrijf, je land, de kerk, de buurt, de gemeenschap, overal moest aan gedacht worden, dan zou het later beter worden. Aan jezelf kon je eventueel toekomen als je je eerst heel lang had ‘weggecijferd’ voor alle anderen. Ook de jonge garde die in de jaren zestig over de hele wereld voor beroering zorgde, ging eigenlijk nog van deze mentaliteit uit: de ouderen hadden er een zootje van gemaakt, zij kwamen op voor een betere wereld. De teleurstelling, geboren uit ongeduld dat die betere we-reld niet zo gauw kwam, leidde ertoe dat velen van die jonge revolutionai-ren zich terugtrokken. Eerst op een streven naar mooie menselijke relaties ‘Flower Power’, ‘make love, not war’, maar al gauw naar ‘persoonlijk geluk’. De jobstijdingen van de Club van Rome, over oorlogsdreiging en kelde-rende economie, hadden inmiddels de verwachtingen van een stralende toekomst verduisterd. De ideologie van verplichte opofferingsgezindheid maakte plaats voor de zelfontplooiing als ideaal.

Het afbrokkelen van de traditionele zuilen kan als motor voor individua-lisering worden beschouwd. En hoewel individuaindividua-lisering als trend al eeu-wen aan de gang is en feitelijk niet iets nieuws, lijkt het de laatste jaren in een stroomversnelling terecht te zijn gekomen. De culturele ‘eis’ om het leven zelf vorm te geven is gevoed door de toegenomen mogelijkheden om dat in de huidige maatschappij te doen. Deels hangt die toename samen met de gestegen welvaart, waardoor er voor mensen meer ruimte is om het eigen verlangen te bevredigen.

Maar ook toegenomen technologische en medische mogelijkheden dragen daaraan bij. Een heleboel beperkingen van vroeger zijn daarmee wegvallen. Zo hoef je bijvoorbeeld niet langer kinderen te krijgen, als je dat niet wilt. Je hoeft zelfs niet meer je eigen uiterlijk of geslacht te ac-cepteren.

Andere ontwikkelingen die als tekens van voortschrijdend individualisme kunnen worden opgevat zijn het studiehuis, toegenomen mobiliteit,

(11)

Dorien Pessers studeerde rechten. Zij houdt zich bezig met de theoretische grondslagen van de publieke en private sfeer. Daarnaast publiceert zij over tal van maatschappelijke onderwer-pen in de wetenschappelijke pers, de Volkskrant, NRC Handelsblad en Trouw.

consumentisme, emancipatie en de ontwikkelingen in de ICT. In al deze voorbeelden draait het erom dat mensen zelf kunnen kiezen. Kiezen aan welke schoolvakken ze meer aandacht willen besteden, waar ze zich willen vestigen en wat ze willen kopen. De huidige consumptiecultuur maakt het voor mensen mogelijk om hun eigen identiteit te ontwikkelen, om een keuze te maken uit verschillende leefstijlen op het gebied van bijvoor-beeld kleding of wonen. De digitale ontwikkelingen stellen mensen in staat om vanuit huis potentieel met iedereen over de hele wereld in con-tact te staan en ontsluiten bovendien allerhande informatie die voorheen ontoegankelijk was. Dingen die je vroeger absoluut niet in je eentje kon zijn nu met een paar muisklikken binnen handbereik. Al die ruimte maakt echter dat van mensen ook verwacht wordt dat ze een keuze maken. Meer dan vroeger word je als het ware verantwoordelijk gehouden voor wie je bent.

De meest gehoorde reactie op individualisering is de veronderstelling dat het een toename van ego ïsme in de samenleving tot gevolg zou hebben. Dit hangt samen met de wil van mensen zoals beschreven in de begrips-afbakening. Door de nadruk eenzijdig op het eigen belang van mensen en op de ruimte voor het realiseren daarvan te leggen, zou een situ-atie ontstaan waarin het belang van ‘de ander’ structureel tekort komt. Mensen willen namelijk niet alleen hun eigen leven inrichten maar ook zoveel mogelijk aanzien en goederen verwerven. Menselijke interactie in het publieke domein zou daarom alleen nog maar plaatsvinden op basis van strategische principes: wat kan jij voor het realiseren van mijn belang betekenen?

Bovendien bestaat de angst dat niemand zich meer verantwoordelijk zal voelen voor de publieke ruimte, die niet specifiek van iemand is. Doordat iedereen voor zichzelf aan het werk is neemt de sociale controle af. Daar-door zal het publieke domein uiteindelijk verloederen. Niemand zal zich dan nog bekommeren om vernielingen, geweld en diefstal zolang het niet direct van invloed is op het eigen leven. Nog sterker kan je zeggen dat de

drempel voor mensen om zich zelf schuldig te maken aan de genoemde zaken nog slechts gevormd wordt door een berekening van de risico’s op bestraffing. De verbondenheid tussen mensen zal afnemen door de nadruk op ieders onafhankelijkheid te leggen.

Deze negatieve gevolgen van dat dominante mensbeeld zijn voorals-nog echter uitgebleven. In zijn artikel ‘Individualisme zo slecht voorals-nog niet’ verwijst Ruut Veenhoven naar psychologisch onderzoek waaruit blijkt dat er in meer ge ïndividualiseerde landen eerder minder stress is dan meer. Bovendien blijken mensen in individualistische landen gelukkiger te zijn. In het artikel ‘Tegen de tirannie van het persoonlijke’, heeft rechtsfilosofie Dorien Pessers, het over de vervaging van privé en publiek. Ze wijst er op dat de burger is veranderd. De burger zou geen burgerschapsmoraal meer hebben, geen waarden en normen kennen. Alles draait om eigen-belang en niet dat van anderen. Zo zou de burger vrijheid van handelen willen hebben, maar de overheid aansprakelijk willen stellen voor de gevolgen. Zoals vervuiling van het milieu, filevorming op de wegen en een overbelaste gezondheidszorg.

De burger wil zelf beschikken over zijn leven en over het moment van zijn dood, maar wil tegelijkertijd dat de staat het vuile werk opknapt. Kortom, de publieke rol van de burger is verdwenen achter zijn persoon. Het idee dat je samen leeft en er samen iets van moet maken is verdwenen. Ieder wil zijn eigen behoeften bevredigen, hier en nu. Terwijl de samenleving is gericht op een lange termijn denken en een algemeen belang.

(12)

Media invloed en globalisering

De waardetoekenning aan het ego wordt in de huidige maatschappij op allerlei manieren gevoed. Deze ‘ik’ mentaliteit heeft ook gevolgen voor de grafische sector. Vroeger vond de ontwerper dat hij nog in dienst stond van de samenleving, nu is een algemene visie van de ontwerper dat zij de samenleving een dienst bewijzen. Hier zit dus al een duidelijk verschil. De ene is dienstbaar, de ander een arrogantie.

Toen in de vorige eeuw het dienstbare afnam, en dan niet alleen in werperland, maar in de gehele samenleving, groeide de status van de ont-werper.

Er werd anders dan voorgaande jaren tegen Nederlandse ontwerpers aan-gekeken. Vormgeving werd gezien als een onmisbare culturele activiteit en hierdoor zien Nederlandse vormgevers zich als onmisbare cultuurdragers. En als je ook maar denkt dat je onmisbaar bent - of misschien ook wel on-misbaar bent - betekend dat je er van uit gaat dat jou mening belangrijk is. Deze arrogante houding is als vormgever terug te vinden in je beeld. In Dutch Design, Hoe bestaat het, geschreven door Hugues Boekraad wordt het volgende gezegd. De praktijk van professionele communicatie maakt korte metten met het onderscheid tussen private en publieke sector. De drie sectoren - economie, politiek en cultuur - convergeren naar een monocultuur die haar model ontleent aan de markt. Hun doelstellingen worden homogeen. Communicatiebeleid wordt in al deze sectoren steeds belangrijker, doelen en middelen van dat beleid groeien naar elkaar toe. De wijze waarop ontwerpers daarin worden ingeschakeld, wordt eveneens verwisselbaar.

Het afgelopen decennium werd de kwaliteit van het grafisch ontwerpen in Nederland bepaald door veelvormigheid. Algemeen werd lof gezongen van een postfunctionalistische vrijheid en vrijmoedigheid van de Nederlandse ontwerper werd zijn embleem. Maar deze veelvormigheid werd minder. Stijlvermenging werd een feit en de sfeer van opdrachtverlening

veran-De massacommunicatiemiddelen die in de twintigste eeuw hun intrede hadden is ook een oorzaak voor de individualisering. En zoals ik al eerder aan heb gegeven is de individualisering niet los te koppelen van het idea-lisme, of het ontbreken daarvan, van nu.

Internet, telefoon, faxen en andere communicatiemiddelen zijn ontwikke-lingen die de wereld ‘kleiner maken’. Als er vroeger een boodschap door-gegeven moest worden pakte men de fiets en ging naar iemand toe om

Individualisme en ontwerpen

derde, dit leiden tot verlies van de veelvormigheid. Ook een reden voor de grotere uniformiteit is de veranderde opstelling van de grafische ontwer-pers zelf. De ontwerper wordt ondernemer.

In de grafische wereld wordt dan ook gediscussieerd over het verschijnsel van de ontwerper als auteur. Bestaat dit verschijnsel wel daadwerkelijk en is dit dan iets positiefs of negatiefs. In Nederland is het nu een aangenomen vorm, de ontwerper is de auteur. Vooral jonge ontwerpers hebben zich de overtuiging aangemeten dat zij automatisch het recht hebben op een vorm van zelfexpressie. Deze houding van de jonge generatie is een logische reactie. Het ‘ik’ wordt al sinds jaren beschouwd al het meest waardevolle wat je kunt bezitten. Dit beeld is in de media- en marketingcultuur van de jaren negentig ontstaan en gemaakt. In deze cultuur wordt er van uit ge-gaan dat iedereen iets te zeggen heeft en recht heeft van spreken. Ik ben het op zich wel eens met het gedachtegoed dat iedereen iets te zeggen mag hebben, maar het moet wel zinvol zijn. Om iets te kunnen zeggen wat belangrijk kan zijn, moet nagedacht worden, onderzoek gedaan worden en jezelf verdiepen in hetgeen wat je denkt te willen zeggen. Als het alleen maar over jezelf gaat, als je teveel met je ego bezig bent dan zal wat je te zeggen hebt weinig waarde hebben.

(13)

Consumentisme wordt vaak omschreven als een levensstijl met de lust tot kopen als voornaamste bestaansdoel. Voor veel westerse mensen bestaat het hoogste genot uit de jacht op en de aanschaf van spullen en soms ook diensten.

iets te vertellen of te vragen. Nu kan dat allemaal vanuit huis gebeuren. We hoeven er de deur niet meer voor uit. Makkelijk, want met een knip van een vinger kan je met iemand contact hebben en onderhouden, maar er zitten ook nadelen aan. Doordat we nu alles vanuit huis kunnen is het niet meer noodzakelijk om het publiek domein te betreden. Dit heeft weer tot gevolg dat we nog meer op onszelf zijn aangewezen, en ‘vervreemden’ van andere mensen. Individualisering dus. De media hebben ook nog invloed op dit hele verhaal. Radio en televisie hebben het media-aanbod in de twintigste eeuw verbreed.

Naast de gedrukte media werd informatie nu ook overgebracht door ge-luid en bewegend beeld. Het komt zo binnen, in ons eigen privé domein. Informatie vanuit de hele wereld is tot onze beschikking. Het maakt ons bekender met de rest van de wereld, wat er aan de andere kant van de aardbol gebeurt.

Met de komst van het Internet kreeg de mens een nog bredere kijk. We bepalen nu zelf waarover we meer willen weten en zijn niet meer afhankelijk van wat journalisten in het acht uur nieuws vertellen. Er zitten voor- en na-delen aan het Internet. Een nadeel is dat net als met de radio en televisie je niet meer het publiek domein hoeft te betreden om ‘wijzer’ te worden. Het voordeel is dat Internet de mogelijkheid biedt om met (on)bekende in contact te komen. Personen met dezelfde interesses of misschien wel dezelfde idealen. En dan niet alleen binnen een bepaalde grens, je kunt wereldwijd in contact komen met gelijkgezinden.

De globalisering is zonder enige twijfel de meest bepalende gebeurtenis van de laatste tien jaar. Het woord globalisering is tegenwoordig in velen bladen te lezen, uit vele monden te horen en wordt vaak voor uiteenlo-pende zaken gebruikt. Het lijkt erop dat het woord globalisering zovaak mogelijk en zo divers mogelijk door de media, politici en zakenwereld ge-bruikt wordt om het zo snel mogelijk over de gehele wereld te versprei-den. Mensen reizen in steeds kortere tijd en steeds gemakkelijker naar de

meest verre bestemmingen over de gehele wereld. Computernetwerken, Internet en huidige (mobiele) communicatie maken dat mensen over de gehele wereld met elkaar in contact kunnen staan en informatie aan el-kaar kunnen uitwisselen. Deze internationalisering is vooral het gevolg van de technologische ontwikkelingen die de laatste tientallen jaren hebben plaatsgevonden. Hoewel er ook hier en daar bijvoorbeeld gesproken wordt over o.a. culturele globalisering, stel ik dat globalisering eerst en vooral economische ondergrond heeft en dat de culturele en sociale verande-ringen vanzelf volgen uit de economische gevolgen van de globalisering. De globalisering wordt sterk voortgedreven door de interactie van drie fenomenen: technologische veranderingen, consumentisme en vrije markt denken. (bron Heemland. Wat is globalisering?)

De technologische vooruitgang vergroot de potentie van het globalisme. De moderne computer-, communicatie- en transporttechnologie genereert het enorme potentieel voor wat betreft tijdscompressie.

Binnen enkele fracties van seconden gaan opdrachten, berichten, virtuele geldbedragen, enz. de wereld over. De ongekende capaciteiten van mo-derne communicatie-, productie- en distributieprocessen welke tot een internationale integratie van deze processen leiden leggen de basis voor de wereldindustrieën.

Het consumentisme is de nieuwe ‘religie’ van deze tijd. Men moet consu-meren, als eis en bestaansrecht van deze tijd. Het is hier waar alle marktac-tiviteiten, wereldwijd, op gericht zijn. Vergroting van marktaandelen en voortdurend aansturen van marktvraag. De consumptiemaatschappij gaat verder dan alleen maar de verkoop van goederen en waren, zij verkoopt

(14)

geluid, muziek, beelden, computerprogramma’s, verbindingen, koloniseert de voorstellingswereld en beheerst de communicatie. De Mc World ver-koopt begrippen in plaats van producten: MTV, Eurodisney, Mc Donalds, Nike, Microsoft. Het is de wereld van de logo’s geworden die door de mediahype wereldwijd de geesten controleert en culturen be ïnvloedt en gelijk maakt. Wie niet mee doet of geen ‘lifestyle’ heeft voelt zich al snel buitengesloten.

In vele landen, wereldwijd, hebben regeringen zich begeven op het pad van de neoliberale politiek: ze ontmantelen hun politiek van financiële regulatie en handelsprotectionisme om gezamenlijk de vrije handel te bevorderen. Dit hele begrip ‘globalisme’, laat de indruk achter dat wij als klein land, Nederland naar achteren worden geschoven. Wij kunnen niet op tegen de grootmachten en hebben daardoor weinig invloed. Omdat we weten dat we weinig invloed hebben is het voor velen niet de moeite om ook maar op enige wijze iets te proberen.

Waar ik ook op wil wijzen is de aandacht voor de wereldproblematiek ten opzichte van de Nederlandse problematiek. Omdat we zo overspoeld wor-den met beelwor-den uit de hele wereld is de wereldproblematiek zeer bekend onder de mensen. Er wordt zo de nadruk gelegd op de problemen in an-deren landen en continenten dat onze eigen problemen, in ons eigen land minder aandacht krijgen.

Een voorbeeld. Als ik door een stad loop word ik regelmatig aangesproken door mensen die rekruteren voor allerlei organisaties. Natuurlijk is dat een goed iets daar gaat het me niet om. Maar alle organisaties die op straat de mens aanspreken, opereren voornamelijk in het buitenland. Denk aan de mensenrechtenorganisaties zoals Unicef, het Rode Kruis, Oxfam Novib, dan heb je ook nog de organisaties die zich richten op milieu en dier en zo is er een ontelbare lange lijst van hulporganisaties. Ook de affiches in het bushokje en de reclame op de televisie wijzen erop hoe slecht de men-sen het bijvoorbeeld in Afrika wel niet hebben. Zoals ik al eerder aangaf, het zijn allemaal goede doelen en we moeten de wereldproblematiek en

organisaties ook zeker onder de aandacht brengen. Maar ligt het aan mij of vergeten we ons eigen land. Het idealisme is afgestemd op de betere wereld, maar is dat exclusief ons eigen land.

(15)

NIEUW

ENGAGEMENT

3

NIEUW

ENGAGEMENT

Misschien is het een algemeen maatschappelijk verschijnsel en komt het als reactie op een periode van ongekende economische voorspoed en re-latieve stabiliteit in de internationale verhoudingen, misschien komt het uit de disciplines zelf voort; maar hoe dan ook, er is in de architectuur en ste-denbouw, in de beeldende kunst, de fotografie en de vormgeving in toe-nemende mate discussie over maatschappelijk ontwerpen. Er is een debat over een nieuwe vorm van engagement van de ontwerpende en beeldende disciplines met de actuele problemen in de samenleving.

Engagement, in de oorspronkelijke betekenis wil zeggen:

het beredeneerd betrokken zijn bij de wereld waarin men leeft, het zich rekenschap geven van de menselijke situatie en op grond daarvan, partij kiezen. Aldus H. Hofland, Voor een nieuwe utopie, in: Nieuw Engagement. De laatste massale opwelling van volksverzet en engagement met

de toekomst van de wereld of de mensheid vond volgens velen plaats in de jaren zestig. Een tijdperk van verwarring en ideologische onrust. Begrippen als emancipatie, bevrijding, revolutie, rebellie en volksverzet worden ook nu nog geassocieerd met de jaren zestig. Daarna was het gedaan met de na ïviteit, de dromerigheid, het sentimentalisme en de onbezonnen creati-viteit van ruim tien jaar ‘verlichting’.

Inhoudelijk is engagement eigenlijk weinig veranderd. Er zal nog steeds aan de hand van de actualiteit, keuzes gemaakt moeten worden, er moet opnieuw partij worden gekozen.

De vraag die dan blijft is of kunstenaars, vormgevers en andere intellectu-elen zich geëngageerd vointellectu-elen met een samenleving die zich tot doel stelt van veel naar meer in steeds grotere variatie te evolueren.

(16)

De ervaring van de jaren negentig heeft in ruime mate bewezen dat dit mogelijk is. Schilders, schrijvers, denkers, vormgevers, architecten en ste-denbouwkundige hebben zich in dienst gesteld van het consumentisme. Het verzameld talent in dienst van het kwalitatieve en kwantitatieve meer en nog meer, in een reeks van absolute verzadigingen, wat van leven in Lui-lekkerland het laatste doel is. Als de Nieuwe Economie, het geheim van de eeuwige groei die tegen het einde van de vorige eeuw werd ontdekt, geen illusie was geweest maar werkelijkheid, dan zou dit de inhoud van engage-ment zijn geweest, voor schrijvers, denkers, vormgevers en architecten. Na het ‘einde’ van de Nieuwe Economie en de aanslagen van 11 septem-ber 2001, is dit anders geworden, zoals te lezen valt in het artikel Tijd van televisie en computer op de site van Anno: de geschiedenis van vandaag. Maar op welke manier en met welke inhoud? De terroristische aanval heeft een trauma veroorzaakt, de nieuwe oorlog heeft misschien het Westerse perspectief op de rest van de wereld veranderd. Maar het brengt geen revolutie, daarvoor zijn de economie van het consumentisme en het daar-mee verbonden gedrag, veel te groot, veel te machtig.

De huidige oppervlakkigheid is volgens Frans Bieckmann, politicoloog en publicist, gespecialiseerd in ontwikkeling en globalisering, “een grote stap terug in vergelijking met de – soms langdradige, maar wel relevante – be-spiegelingen van vroeger”. Ook zegt in het artikel: Het feestidealisme is opportunistisch en blijft hangen in hype en oppervlakkigheid, dat in het NRC Handelsblad van januari 2006 is gepubliceerd, dat de pogingen om idealen in de praktijk te brengen vroeger verder gingen dan nu.

Uitingen in de samenleving

De generatie van nu is weer geëngageerd. Jongeren willen zich best inzet-ten voor een betere wereld. Maar ze willen dat wel doen op hun manier. Daarop komt veel kritiek van de buitenwereld. Juist omdat de nieuwe ge-neratie het op hun eigen manier wil doen, laagdrempelig, zal het volgens velen wel niet veel voorstellen.

Het nieuwe idealisme heeft een ander karakter dan dat van eerdere gene-raties. De maatschappelijk bewuste jongeren zijn pragmatisch, breed ge-oriënteerd en gericht op resultaten op de korte termijn. Ze zijn kritisch, laten zich weinig gelegen aan politieke stromingen en ideologie en hebben geen bezwaar tegen commercie. Het nieuwe engagement is dus moeilijk in de oude kaders te passen.

De nieuwe idealisten zijn kinderen van de globalisering, zoals staat in de Vrij Nederland van 22 oktober 2005. Hun blik op de wereld wordt niet be-paald door verhitte debatten over kapitalistische uitbuiting in het verre Ni-caragua, zoals dat wel was in de jaren zeventig. Ze zien nu zelf de armoede. Backpackend door andere continenten, via Internet, televisie en mobiele

De nieuwe economie luidt het einde van de traditionele conjunc-tuurtheorie in. Geen afwisseling meer van groei en recessie: in de nieuwe economie gaat alles alleen maar omhoog.

Wel geeft hij aan dat iedere vorm van engagement positief is. Het maakt niet uit op welke manier dat engagement vorm krijgt. Dus we moeten het niet hebben of de vorm, hip of snel is en wat de motivatie is achter het engagement. Het gaat over de inhoud en de effectiviteit.

Maar wat is dan de inhoud van nieuw engagement? Is er het besef dat we op de verkeerde weg zijn? De nieuwe prestaties die door wetenschap en techniek zijn ontstaan kunnen niet ongedaan worden gemaakt. Verlan-gen naar ‘toen’ is niet realistisch, dat is geweest, we leven nu. Maar al die technieken en uitvindingen, die nu in dienst staan van het consumentisme,

(17)

De nieuwe visuele cultuur

Het grafisch ontwerpen maakt deel uit van de communicatie-industrie die in de hoogontwikkelde westerse samenleving de visuele cultuur domineert. Nu betreft de meeste consumptie, in een kapitalistische welvaartsstaat als de onze, de bevrediging van de oneindige behoeften van mensen. De auto als statussymbool is een bekend voorbeeld van dit consumeren van betekenissen. Voor ons betoog van meer belang is de heersende tendens om ook onderwijs, kunst, cultuur en zelfs politiek al-communicatie. De wereld is kleiner geworden zoals ik al eerder heb aange-geven. Het is ook nog nooit zo makkelijk geweest om geëngageerd te zijn. Digitale kettingbrieven van non-profitorganisaties gaan in een vingerknip de wereld over, even je naam er onderaan bijzetten en je hebt je steun be-tuigd voor bijvoorbeeld de rechten van de Afghaanse vrouwen. Amnesty heeft bijvoorbeeld een actie via sms gedaan. Je kunt dan na de informatie op je telefoon te hebben gelezen een proteststem sms-en en je bent weer solidair geweest. Ook op verschillende evenementen en festivals kun je je goede kant laten zien. Zo worden er popfestivals georganiseerd speciaal voor het goede doel, en op andere evenementen of festivals is meestal wel de mogelijkheid om te doneren, je handtekening te plaatsen of in discussie te gaan met een politicus.

Of al deze vormen nu gaan over jezelf beter voelen door solidair te zijn, of daadwerkelijk idealistische gedachten zijn die omgezet worden tot actie maakt dat eigenlijk nog uit? Is bewustwording genoeg of willen we verder. Ik denk dat dit zogenoemde feestidealisme van deze, en dus ook mijn, ge-neratie best duurzaam kan zijn. We zijn idealistisch maar ook praktisch en realistisch, we kunnen de wereld niet zomaar in één dag veranderen, daar zijn we wel bewust van. Het gaat langzaam, maar gestaag.

lereerst als handelswaar te zien.

Als massacommunicatie ondergeschikt wordt gemaakt aan het marktden-ken, is het gevolg dat woorden en beelden betekenisloos worden en juist daardoor alles kunnen betekenen, mits in de juiste context en begeleid door het juiste commentaar.

Een voorbeeld uit de homobeweging. Het COC wil met de tijd meegaan en laat zich een nieuwe huisstijl aanmeten. Als uitgangspunten dienen de trefwoorden open, eigentijds, pluriform, betrouwbaar en vooral niet te trendy. Hierin had zelfs de Rabobank zich kunnen herkennen. Kortom, maatschappelijke betekeniserosie veroorzaakt en vooronderstelt een erosie van zowel de taal als de beeldtaal.

Het probleem betreft echter niet alleen de kwaliteit van de informatie, maar ook de kwantiteit. De overstelpende groei - we worden iedere dag met 2500 reclameboodschappen geconfronteerd - maakt dat het leven van mensen steeds meer wordt gebaseerd op tweedehands informatie. Die verdringt het persoonlijke ervaren meer en meer, met manipulatie en desoriëntatie als gevolg.

De veelvormige nietszeggendheid van dit moment hangt samen met de postmoderne roep om pluriformiteit, die in aanzet politiek was maar door het kapitalistische systeem is gedegradeerd tot marktdifferentiatie: er is voor iedereen wat, opdat niemand kan uitwijken. Mensen, gevoelens en zaken worden onderling uitwisselbaar in de continue uitstoot van de communicatie-industrie. De waardigheid van zowel de kijker als van het bekekene wordt ontkend door ze te reduceren tot middel, ondergeschikt aan dat ene grote doel: overtuigen ten koste van alles. Meestal draait het hierbij om geld, maar evengoed kan het gaan om bezoekersaantallen, om leden of om stemmenwinst.

Ongeacht het doel is het snelle communicatiesucces per definitie opper-vlakkig, op de korte termijn gericht en inhoudelijk gezien conventioneel

(18)

Grafisch ontwerper zijn betekent in het midden van de maatschappij staan: recht doen aan de diverse belangen en verder kijken dan de neus van de opdrachtgever lang is. Aandacht schenken aan vorm én inhoud. Je medeverantwoordelijk voelen voor de informatie die een opdrachtgever wil overbrengen, en inzien dat je ook zelf op subtiele wijze een bood-schap meegeeft door middel van je vormentaal.

Uitingen in het grafisch ontwerpen

Sober Denken Genootschap

Het Sober Denken Genootschap is in 1993 opgericht door Felix Janssens en Mark Schalken. Bij de oprichting stelden zij een manifest op met als titel ‘De zin van Design’.

Volgens het Sober Denken Genootschap heeft het postmodernisme de “alles moet kunnen mentaliteit” met zich mee gebracht. Grafische vorm-geving had namelijk, “een belangrijke rol bij het verheffen van arbeiders tot vrije en verantwoordelijke burgers, men zocht zuivere vormen voor be-hoeften die zuiver waren gesteld. Maar met de teloorgang van het ver-lichtingsideaal raakten de bijbehorende vormen in diskrediet. Het streven naar economische groei is het enige ideaal dat haalbaar is”, aldus Janssens en Schalken. Volgens het SDG wordt de grafische vormgeving in de jaren negentig bepaald door mode, techniek en de concurrentie die gaande is op de markt.

Ze geven aan dat het moet veranderen, maar hoe dat dan moet is een onbeantwoorde vraag. Gedetailleerde voorbeelden waar ze tegen zijn wor-den niet genoemd, net zo min als een concreet antwoord op wat er moet veranderen en hoe. Het is de bedoeling van het SDG om na te denken en tussen de regels van het manifest door te lezen. Ze roepen op tot sober-en conservatief.

De pragmatische, dus normloze drang tot overtuigen leidt er bovendien toe dat de macht van het argument wordt vervangen door het argument van de macht. In de openbare ruimte staan tien illegale affiches tegen-over honderd legale billboards.

Ook ‘progressief’ Nederland, waartoe veel ontwerpers zich rekenen, draait klakkeloos mee in deze visuele cultuur.

De praktijk van het grafisch ontwerpen in Nederland is de afgelopen twintig jaar vooral veranderd wat betreft de soort opdrachten en de ach-terliggende intentie. Sinds de economische crisis van eind jaren zeventig draait het immers om de BV-Nederland. De mentaliteitsomslag bij de overheid en de culturele sector is al beschreven: men denkt een product te hebben dat moet worden verkocht. De huisstijlenrage was een uitvloei-sel van deze positioneringsdrang.

Daarnaast is het beroep van de grafisch ontwerper verder geprofessio-naliseerd. De ontwerpbureaus groeiden in aantal en omvang en ook de budgetten en de omzetten stegen. Wat we uiteindelijk zien is een steeds grotere stroom design. Bovendien is er sprake van productdifferenti-atie: voor elke gewenste aanpak en stijl is tegenwoordig een ontwerper te vinden. Want ook ontwerpers zijn zich marktconform gaan gedragen, door het loslaten van zowel de functionalistische vormtaal als het idee dat vormgeving kan bijdragen aan een betere samenleving.

Het moet anders, met het ontwerpen zowel als met de maatschappij als geheel. Ons welzijn en dat van de rest (dat wil zeggen driekwart) van de wereldbevolking is het waard. Daarnaast maakt de natuurvernietiging van iedere idealist een realist. Zweverig zijn diegene die denken nog een tijd op de huidige manier door te kunnen gaan.

(19)

Roger Willems

heid, onthaasting en zorgvuldigheid en stellen dat maatschappelijke ver-anderingen noch vanzelfsprekend, noch onmogelijk zijn.

Het SDG is niet een heel actueel voorbeeld. In 1999 werd het SGD opgeheven. Felix Janssens heeft toen T(C)H&M, een bureau voor tele(communicatie), historiteit en mobiliteit opgericht.

Met dit bureau was het meer mogelijk om in de praktijk aan de gang te zijn. Maar de boodschap die het SDG uitdroeg is nog wel actueel te noemen. Wel zegt Janssens ,”idealisme is nu niet meer in één alinea te vatten zoals we dat deden in het manifest ‘de zin van design’, deze tijd is namelijk veel te complex. Je kunt niet denken in de lijn van de Grote Verhalen. Voor ieder argument zijn tien tegenargumenten te bedenken”.

Net als Annelys de Vet concentreert Roger Willems zich op de kleinere ideeën. Hij vindt het detail belangrijk. Willems gelooft niet dat de keuzes die gemaakt moeten worden voor een ontwerp vrijblijvend zijn. De keuzes die komen voort uit een grotere visie, bijvoorbeeld uit twijfels over de maatschappij, de macht van het economisch denken en de vervlakking. Vormprincipes die hij daarbij hanteert zijn om te verhelderen, niet om din-gen te verdoezelen. We worden al zo overspoelt met misleidende beelden, Willems biedt tegenwicht en werkt open en zichtbaar. “Zo integer mogelijk de dingen laten zien, je realiseren dat je moet varen op je eigen ervaringen en voorkeur, ook al stuit je daarmee soms op onbegrip”, aldus Willems. Bewondering is er voor Piet Zwart, Jan van Toorn, Wim Crouwel, allemaal kopstukken van het vroegere idealisme met een duidelijk gezicht, en een duidelijke visie. Maar Willems is anders, hij voelt zich bevrijd van dogma-tische standpunten en het bezig zijn met een eigen profilering. Willems

gaat liever op zoek naar een inspirerende omgeving waar hij op zijn eigen manier aan het werk kan. De uitkomst en de waarde van de uitkomst, laat hij in het midden.

Willems kijkt kritisch naar wat om hem heen gebeurt en speelt daar subtiel, op eigen wijze op in. Hij is blij dat het ‘idealisme’ van de vroeger jaren er niet meer is. Meer nuancering en toch geëngageerd zijn. Ook al is het nog steeds interessant.

Annelys de Vet

Annelys de Vet is een ontwerpster die regelmatig van zich doet spreken via projecten die eigenzinnigheid paren aan een uitgesproken visie op het ontwerpen — en de wereld. Het fascineert haar hoezeer kijken en ervaren worden bepaald door wat we zelf op de wereld projecteren.

“Moet ik me bezig houden met de problemen in het journaal, omdat ze nieuws zijn? Moet ik me zorgen maken over het wereldleed waarbij ik on-machtig ben er iets aan te doen, behalve ‘geld storten’? Moet ik me verant-woordelijk, of zelfs aansprakelijk voelen voor alle dingen waar ik eventueel iets aan kan doen? Als dat zo is zou ik met een voortdurend schuldgevoel leven, ongelukkig zijn. Ik wil niet ongelukkig zijn, maar kan niet gelukkig worden bij andermans ongeluk. Hoe moet ik me dan verhouden tot al die informatie, tot al die complexiteit, tot al die mensen?”, aldus Annelys de Vet op haar site.

De Vet ziet zichzelf als onderdeel. Haar blik staat niet op zich en zo ook niet haar handelen. Ze wil zich bewust zijn van de context om daarin haar rol te vinden en te reageren, of niet. Weten waar behoefte aan is. De Vet staat in dienst van haar omgeving en in dienst van haar denken.

(20)

Een groot deel van de kracht van het Nederlands grafisch ontwerp ligt in zijn onstuitbare experimenteerdrift en inventiviteit. De ontwerper heeft zichzelf behoorlijk wat persoonlijke vrijheid toegekend.

In de tekst ‘Ontwerpers zijn geen denkers’ van Ewan Lentjes wordt opge-merkt dat deze stroom lijkt te stagneren. “Er is sprake van een impasse: de vrijheid smoort in zelfexpressie en de benauwdheid van een hyperindividu-ele cultuur”. Waar zou de aandacht in de toekomst kunnen liggen?

Michael Rock constateert tijdens zijn Premsela lezing in 2004 dat de vormgeving in Nederland de weg kwijt is. “Ik sta er enigszins sceptisch tegenover hoe jonge Nederlandse ontwerpers met hun vrijheid omgaan. In hun werk zit veel frivoliteit en het is vaak een reactie op dat van andere ontwerpers. Ze krijgen subsidie van de overheid om te experimenteren maar hun experimenten gaan alleen over vormgeving zelf”. De jonge Ne-derlandse ontwerpers zijn volgens hem helemaal op zichzelf gefixeerd. “Ze lijken niet te geloven dat zaken door middel van vormgeving beter kunnen worden”.

De richtingloosheid die door Rock geconstateerd werd, geldt niet alleen voor Nederland, alleen valt het hier op omdat het ooit zo anders was. In Amerika bijvoorbeeld bestaat er niet een soort sociaal-democratisch mo-del, in Amerika bestaat er niets buiten de markt.

Zou het onderwijs een rol kunnen spelen in de kijkwijze die (toekomstige) ontwerpers hebben. Is het mogelijk om maatschappelijke betrokkenheid toe te voegen in het lesmateriaal?

Van Toorn droeg zijn maatschappelijke betrokkenheid ook al ooit over via het docentschap. Zouden de docenten van nu ook de studenten kunnen stimuleren tot een maatschappelijke stellingname? Of is het zo dat de do-centen van nu ook weinig mee hebben gekregen van het engagement in het ontwerpen? Of ligt het aan het onderwijssysteem van nu, dat nieuwe

Hoe nu verder

in dienst van de boodschap en het resultaat staat in dienst van de ont-vanger, niet van de ontwerper. Dus geen mystificerende ontwerpen, geen geheimen tussen ontwerper en ontvanger. Geen interpretaties van inter-pretaties. Helderheid tot op het bot. Ideaal vindt ze dat de boodschap ook in dienst staat van zichzelf. De boodschap moet in het verlengde van de Vet haar opvattingen liggen. Pas dan kan ze in dienst staan van de boodschap.

Het persoonlijke, het kleine, vindt ze belangrijk en van daaruit het grotere. Het kleine is te begrijpen, staat dicht bij jezelf en vanuit begrip kan men handelen. Afstand veroorzaakt onbegrip, bewust of onbewust. Weten waar je mee bezig bent, de mensen of het instituut kennen waar je voor werkt, vragen stellen, open staan: dat maakt begrip mogelijk. Voortdurend on-derzoeken of je achter de gestelde opdracht staat, of het niet compleet tegen je eigen waarden indruist. “Een criterium om een opdracht aan te nemen moet zijn deze ook te willen aanvaarden als ik er niet voor betaald zou krijgen”, zegt de Vet. Daarom is het nodig dat ze geloof heeft in de boodschap van de opdracht en opdrachtgever.

Tijdens het ontwerpproces wil de Vet grenzen opzoeken, op welk vlak dan ook. Maar niet als doel op zich om nieuw te willen zijn, hip of trendy. Wel wil ze tegen grenzen trappen om dogma’s, automatismen en starheid te-gen te gaan. Tot oplossinte-gen komen waar ze anders niet toe gekomen zou zijn.

De manier waarop ze ontwerpt, de dingen die ze doet, hoe ze typografisch te werk gaat, voortdurend zoekt ze naar kwaliteit. De Vet wil in de eerste plaats kwaliteit, tot in het kleinste detail. De verbazing, de verwondering waarmee ze ontwerpt, die wil ze in het ontwerp stoppen. Alert zijn op het positieve om iets vrolijks en verliefds vrij te kunnen maken in wat er ge-beurt, een vonkje, een ontmoeting, een gebeurtenis, een lach, een geluk. De Vet wil poëzie maken, in beeld of combinaties. In de hoop dat haar werk voorbij gaat aan het tijdelijke.

(21)

ontwerpers minder idealistisch zijn?

Ik denk het laatste. Waar eerst de opleiding op academies vijf jaar duurde is dat nu ingekort tot een vierjarige opleiding. Binnen die vier jaar is er voornamelijk ruimte om aan de ontwikkeling van de student te werken, en dat in het beeldend vermogen. Er zijn steeds meer universele richtlijnen waaraan een opleiding aan moet voldoen. Het moet sneller, effectiever en ook zeker niet te vergeten goedkoper. Waar de student eerst het allerbe-langrijkste was is dat nu het complete systeem daar om heen. De school is een onderdeel van de markt. Uiteindelijk komt het dus neer op geld. Maar wat willen de studenten zelf? Omdat studenten niet meer gestimu-leerd worden om maatschappelijke vragen te stellen, zullen ze zich daar ook niet mee bezig houden. Niet tijdens de opleiding en niet daarna. Ze komen dan terecht in de ‘echte’ wereld, moeten meedraaien in de econo-mie en willen gewoon goed kunnen rondkomen. Op een enkeling na zal er weinig maatschappelijk geëngageerd gewerkt worden. Ze willen gewoon hun ding doen. Want niet mag in de weg staan van ‘ik’.

(22)

Conclusie

Ik ben gaan kijken naar de relatie tussen grafisch ontwerp en idealisme. Daaruit is naar voren gekomen dat de geschiedenis van het grafisch ont-werpen en idealisme met elkaar verbonden zijn.

Grafisch ontwerpen gaf een reactie op de maatschappij hoe deze was en ontwikkelde zich ook aan de hand van bepaalde invloeden en gebeurtenis-sen. Maar de tijden zijn veranderd. Technologische ontwikkelingen hebben hun invloed gehad. Massamedia, individualisering en globalisering hebben hun steentje bijgedragen. De mens is anders gaan denken en staat nu in deze tijd anders in de maatschappij.

Het onderzoek naar idealisme is anders gelopen dan dat ik vooraf had gedacht. Ik had niet in de gaten dat idealisme en ontwerpen zo nauw met elkaar verbonden waren. Dat idealisme de koers heeft gezet voor de ont-wikkelingen die plaats hebben gevonden binnen het vak.

Maar het zichtbare idealisme is tegen gevallen. Dat komt denk ik door de informatiestroom waar ik ook dagelijks mee te maken heb. Het goede doe-len gevoel had ik meer verwacht binnen het grafisch ontwerpen. Een eigen cultuur van ontwerpers die de wereld willen verbeteren.

Maar wat is de definitie van een maatschappelijke verbetering? Het ver-beteren van de leefwereld, maar ieder individu heeft zo zijn of haar eigen eisen en wensen. Dus is een algehele verbetering wel mogelijk?

Dat er altijd ontwerpers zullen zijn die met hun werk ‘iets’ willen toevoe-gen, willen verbeteren of willen oproepen zullen er wel zijn en blijven, maar of dat voor het dan om hun eigen ego gaat of toch niet daar ben ik niet over uit. Wel denk ik dat het vooral voor de geëngageerde ontwerper zelf belangrijk is dat hij of zij een doel stel aan een ontwerp. Natuurlijk is het belangrijk dat we als ontwerper iets proberen te veranderen, verbeteren, maar wat altijd zal zijn in de huidige maatschappij is dat we ons zelf er ook goed bij moeten voelen. Voor mij komt het er dus op neer dat er wel ont-werpers zijn die geëngageerd zijn, maar wat niet duidelijk is, is dat ze dat doen voor de maatschappij of voor zichzelf.

Over mijn eigen positie als grafisch ontwerper binnen de maatschappij ben ik nog steeds niet overtuigd van mijn standvastigheid. Al ik kijk naar wat ik zou willen doen dan is dat zeker wel discussie oproepen tot een betere samenleving. Luisterend naar mijn eigen gevoel zal ik dan ook niet voor ie-dere opdrachtgever willen werken. Maar of ik me vast kan houden aan mijn eigen idealen dat weet ik dus nog niet. Dat ik het heel graag wil staat vast, maar ik ben ook realistisch en egoïstisch, voor mij is geld ook belangrijk. Ik ben niet in staat om mezelf weg te cijferen voor een betere samenleving, de maatschappij van nu laat dat denk ik ook niet echt toe.

Uiteindelijk blijft voor mij de vraag of echt idealisme nog wel bestaat. En-gagement kan ook gezien worden al morele legitimering, als je een paar keer per jaar iets goeds doet dan kun je jezelf ook weer goed voelen. Ik denk dat de meeste mensen zo redeneren en dat het standvastige idea-lisme maar onder weinig mensen leeft, dat dan ook geldt voor de grafische ontwerpers, want zij zijn een onderdeel van de samenleving.

(23)
(24)

Wim Crouwel (en Kho Liang le)

Affiche Gesel van de oorlog. Reizende tentoonstelling van de Nedrelandse Kunststichting 1958-1959

Wim Crouwel

(25)

Wim Crouwel (Total Design)

Affiche sculptuurtentoonstelling André Volten. Museum Boymans-van Beuningen, 1976.

Jan van Toorn

Affische tentoonstelling Ger van Eik. Van Abbemuseum 1973

(26)

Jan van Toorn

Affiche tentoonstelling mens en omgeving. De Beyerd, Centrum voor beeldende kunst, 1982.

Jan van Toorn

(27)

Anthon Beeke

Omslag catalogus Peter Struycken. Centraal Museum Utrecht, 1975.

Anthon Beeke

(28)

Anthon Beeke

Affiche voor toneelgroep Amsterdam, 1994.

Gert Dumbar

Affiche voor het Institute of Social Studies. Den Haag, 1972

(29)

Wild Plakken

Affiche tentoonstelling en manifestatie Nachtregels. Centraal Museum Utrecht, 1991.

Wild Plakken

(30)

Gert Dumbar (Studio Dumbar) Affiche voor theater Zeebelt 1988 Wild Plakken

Affiche voor De Nederlandse Opera. Amsterdam, 1990.

(31)

Sober Denken Genootschap Manifest 1993

Gert Dumbar (Studio Dumbar) Affiche voor theater Zeebelt 1986

(32)

Sober Denken Genootschap Anti KLM campagne, 1996.

Sober Denken Genootschap KPN project, 1994.

(33)

Annelys de Vet

Menukaart (A4), verspreid over de café-tafels.

Café Onder Ons Surreële muzikale conversatie in een bar. Annelys de Vet

Affiches hebben nooit bestaan als posters, maar zijn speciaal ontworpen voor catalogus ‘Sandberg2’. 2002

(34)

Roger Willems

Promotie affiche voor de Duitse stad Hann. Münden, 1999. Annelys de Vet

‘Cinema Digitaal’ affiche(serie) voor maandelijks terugkerend programma in Paradiso over de nieuwste gebeurtenissen op gebied van digitaal beeld. 1998/1999

(35)

Roger Willems

Diverse briefpapieren, 1996-1998. Roger Willems

(36)

Bronnenlijst

Boeken

De wereld moe(s)t anders. Leonie ten Duis en Annelies Haase

Reflect #01 Nieuw engagement: in architectuur, kunst en vormgeving. NAi Uitgevers

Grafische vormgeving en engagement in het interbellum. Flip Bool

Obey the giant life: life in the image world. Rick Ponor

Grafische vormgeving in Nederland. Een eeuw. Kees Broos, Paul Hefting

Artikelen

Ontwerpen als natuurlijk verschijnsel. Sybrand Zijlstra, Morf 2, Premsela A Manifesto With Ten Footnotes. Michael Bierut, Morf 3, Premsela Tegen de tirannie van het persoonlijke.

Dorien Pessers, NRC Handelsblad oktober 2002 Het feestidealisme is opportunistisch en blijft hangen in hype en oppervlakkigheid.

Frans Bieckmann, NRC Handelsblad januari 2006 Gelijkspel.

Daniël van der Velden, Items nr. 4, 2002 Visuele communicatie is niet manifest. Ewan Lentjes, Items nr. 7, 1999 Ontwerper zijn geen denkers. Ewan Lentjes, Items nr. 6, 2003 Slechte tijden? Goede tijden!

John Jansen van Galen, De groene Amsterdammer, december 1996 De nieuwe idealisten.

Thijs Broer en Robert van de Griend, Vrij Nederland, oktober 2005 Idealisme onder jongeren.

Evert Nieuwenhuis, NRC Handelsblad, november 2005

Niet links, niet rechts – wees een sociale kapitalist. Paul de Beer, NRC Handelsblad, november 2006 Hugues C. Boekraad - Dutch Design, hoe bestaat het? Vormberichten 5/1994

Das war einmal.

Max Bruinsma, Open #5, november 2003 De tijd van meetbaar en maakbaar.

(37)

Een maatschappij voor bij goed en kwaad. Jonas Staal

Heemland. Wat is globalisering? Marcel Rüter, november 2003 Tijd van televisie en computer Anno: de geschiedenis van vandaag. juni 2005

De zin van Design.

Manifest van het Sober Denken Genootschap, januari 1993.

Overige bronnen

Mad Dutch Disease.

Michael Rock, Premselalezing 2004

VPRO, LAAT074 wereldverbeteraars, april 1998 Scriptie Geloof, hoop en arrogantie.

Ayalies Korenberg, St. Joost ’s-Hertogenbosch, januari 2006 Scriptie Moraalridders.

Rob Giesendorf, St. Joost Breda, januari 2006 Scriptie Liever naïef, dan passief!

Lenneke Heeren, St. Joost Breda, januari 2006 www.heemland.nl

www.wikipedia.org www.premsela.org www.annelysdevet.nl www.romapublications.org

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Er zullen veel mensen zijn, die niet mee willen doen en onder hen zullen er veel zijn, die het daarom niet willen, omdat zij van de afgelopen eeuwen hebben geleerd, dat zij

Organiseer op lokaal niveau samen werking tussen ggz, zorg en welzijn, huisartsen, GGD en maatschappelijke partners als woningcorporaties en schuldhulpverlening.. Organiseer

Premier Rutte en zijn ploeg heb- ben zich goed gerealiseerd dat de vele ingrijpende hervormingen die nodig zijn om Nederland klaar te maken voor de toekomst niet met Haagse

• Een antwoord waaruit blijkt dat het bestaan van aftrekposten de grondslag waarop deze hogere tarieven worden geheven versmalt, hetgeen bovendien in relatief sterke mate

Mensen steken zich in schulden en worden ver- volgens gedwongen te werken voor hun

Sinds de invoering ervan in 2013 vroegen al 35.000 mensen een LEIFkaart aan. Dat zegt

ties in de 'emerging markets' kunnen alleen bestaan in samenhang met ecologische duurzaamheid en mensenrechten en niet door onderdrukking hier- van. De ontwikkeling

Hierdoor kan het zijn dat kinderen op een andere manier naar het nieuws gaan kijken: ze focussen zich niet alleen maar op de schokkende feiten van het ongeluk, maar zien ook in hoe