• No results found

Priming en de obesogene omgeving : een vergelijking van associatief leren met het Pavlovian to Instrumental Transfer tussen mensen met obesitas en mensen zonder overgewicht

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Priming en de obesogene omgeving : een vergelijking van associatief leren met het Pavlovian to Instrumental Transfer tussen mensen met obesitas en mensen zonder overgewicht"

Copied!
39
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Priming en de Obesogene omgeving

Een vergelijking van associatief leren met het Pavlovian to

Instrumental Transfer tussen mensen met obesitas en mensen

zonder overgewicht

(2)

Priming en de Obesogene omgeving

Een vergelijking van associatief leren met het Pavlovian to

Instrumental Transfer tussen mensen met obesitas en mensen

zonder overgewicht

Halima Bouras

Masterthese Klinische Psychologie Halima Bouras Studentnummer: 6124941 Universiteit van Amsterdam Begeleiders: Poppy Watson en Sanne de Wit

(3)

Abstract

Obesitas is een maatschappelijk probleem. In de obesogene omgeving met een overdaad aan voedsel-gerelateerde prikkels tonen sommige mensen zich kwetsbaarder dan andere mensen. Bestaande literatuur beschrijft obesitas in relatie met een verhoogde responsiviteit op prikkels in de omgeving. De eetstijlen extern en emotioneel eten zijn geassocieerd met obesitas evenals een verhoogde impulsiviteit en gevoeligheid voor beloning. Het huidige onderzoek heeft het verschil in geleerde associaties in relatie met de respons op voedsel-gerelateerde cues onderzocht tussen mensen met obesitas en slanke mensen. Er is onderscheid gemaakt in belonende cues door middel van calorierijke en caloriearme voedsel-afbeeldingen. Aan de hand van een computer-taak waarbij getracht werd om proefpersonen associaties aan te leren tussen voedsel-afbeeldingen en specifieke responsen (links of rechts toetsen) is de reactietijd en de nauwkeurigheid van de respons op de afbeeldingen gemeten. Onderzocht is of de respons op calorierijke voedsel-afbeeldingen verschilde ten opzichte van de respons op caloriearme voedsel-afbeeldingen. Ook is het verschil in aangeleerde respons onderzocht tussen obese en slanke mensen. Daarnaast is de invloed van de variabelen eetstijl en gevoeligheid voor beloning op de geleerde

associaties tussen afbeeldingen en respons meegenomen in het onderzoek. De belangrijkste bevindingen betreffen een nauwkeurigere respons van obese mensen op calorierijke voedselcues dan slanke mensen. De reactietijd op caloriearme voedselcues is langer dan op calorierijke voedselcues, bij zowel obese als slanke mensen. Dit suggereert een sterkere respons op calorierijke prikkels voor obese mensen en een algehele

gevoeligheid voor calorierijk voedsel. Daarnaast heeft deze studie eerder onderzoek

gerepliceerd dat obese mensen meer dan slanke mensen de eetstijl extern eten rapporteren. In tegenstelling tot eerder onderzoek is er geen verschil gevonden in gevoeligheid voor beloning tussen obese en slanke mensen. Dit onderzoek draagt bij aan de kennis van het mechanisme dat ten grondslag ligt aan het probleem van het ontwikkelen en in standhouden van obesitas.

(4)

Voorwoord

Voor u ligt de scriptie die ik heb geschreven voor mijn masterthese klinische psychologie aan de Universiteit van Amsterdam. Ik heb bijgedragen aan een lopend onderzoek over associatief leren waarbij mensen met obesitas en mensen zonder overgewicht met elkaar zijn vergeleken. Mijn aandeel in de dataverzameling was het afnemen van de tests bij vrouwen zonder overgewicht. Het werven van de deelnemers voor het onderzoek was geen gemakkelijke opgave en een woord van dank gaat in de eerste plaats naar de mensen die meegewerkt hebben aan dit onderzoek. In de analyse-fase van het onderzoek kon ik naast mijn eigen databestand beschikken over het databestand dat in het verleden was verzameld bij mensen met obesitas. Ook gaat een woord van dank naar mijn dagelijkse begeleider van de UvA, Poppy Watson, die aanvankelijk als een gids gefungeerd heeft in de complexe materie van Pavlovian to Instrumental Transfer en gedurende de verwerking en rapportage altijd beschikbaar was om bij te sturen. Ten slotte wil ik Sanne de Wit bedanken voor het bieden van de mastertheseplaats en de begeleiding gedurende het proces, ik vond haar enthousiasme voor het onderwerp mooi om te zien en heb veel gehad aan haar inhoudelijke kritische kijk op mijn stukken waardoor het een leerzaam project is geworden.

Halima Bouras

(5)

Inhoudsopgave Abstract 3 1. Inleiding 6 2. Methode 14 2.1 Steekproefkarakteristieken 14 2.2 Materiaal 14 2.3 Procedure en operationalisatie 16 3. Resultaten 21 3.1 Deelnemers 21 3.2 Controle opzet 21 3.3 Onderzoeksresultaten en toetsingsresultaten 23 3.3.1 Instrumentele trainingsfase 23 3.3.2 Pavloviaanse trainingsfase 25 3.3.3 Primingtest 27

3.3.4. Eetstijl extern eten en Behaviour Activation 28

4. Conclusie en Discussie 29

(6)

1. Inleiding

Sophia maakt dagelijks dezelfde rit van werk naar huis en passeert op de snelweg een wegrestaurant van een fastfoodketen. Op een dag, na een lange dag werken en met een lege maag, besluit zij te daar te gaan eten. Dit is haar goed bevallen, en in de weken daarna doet ze het vaker. Nu zijn er dagen dat ze zelfs wanneer ze eigenlijk geen honger heeft en het logo passeert op de snelweg, toch besluit om een bezoek te brengen aan het wegrestaurant. De maaltijd eet zij dan in haar auto. Op den duur kan zelfs het zitten in de auto kan haar op het idee brengen een het wegrestaurant te bezoeken, ook al heeft ze geen honger. Het omschreven scenario is illustratief voor de rol van aangeleerde associaties in schijnbare bewuste keuzes die men maakt in het dagelijks leven ten aanzien van voeding en levensstijl. In het voorbeeld wordt duidelijk hoe gedrag kan worden aangeleerd, de rol die prikkels in de omgeving spelen en de mate waarin men vervolgens gehoorzaam is aan dit aangeleerde gedrag.

Obesitas heeft zich ontwikkeld tot een maatschappelijk probleem. 60% van de mannen in Nederland tussen 30 en 70 jaar heeft overgewicht (Blokstra et al. 2012), wat betekent dat zij een Body Mass Index, BMI (het gewicht gedeeld door het kwadraat van de lengte) van 25 of meer hebben. Men spreekt van obesitas bij een BMI van boven de 30. Indien de huidige trend zich doorzet, zal in 2024, volgens het Rijksinstituut voor

Volksgezondheid en Milieu, 41% van de totale bevolking overgewicht hebben en 18% zal obees zijn. Dit laatste cijfer komt overeen met 2,5 miljoen mensen met obesitas. Men kan zich afvragen wat de oorzaken zijn van deze ‘obesitas epidemie’.

Volgens Friedman komt overgewicht meer voor naarmate calorieën gemakkelijker beschikbaar zijn voor de bevolking. Dit zou verklaren waarom de prevalentie van obesitas vooral hoog is in het Westen, maar ook in opkomende economieën zoals India en China waarin de welvaart stijgt (2009). Hoewel obesitas niet in alle gevallen toe te schrijven is aan eetpatroon en levensstijl, mag geconcludeerd worden dat eetgedrag een essentiële factor is

(7)

bij de recente toename van obesitas in het Westen, waar de samenleving zich kenmerkt door een overmaat aan voedsel-gerelateerde prikkels (Bouton, 2011). Te denken valt aan reclame op tv en in het straatbeeld, fastfoodrestaurants en andere voedsel gerelateerde marketing-uitingen. Dit type samenleving heeft zich ook wel laten omschrijven als de “obesogene omgeving” (Prentice, 1997; Corsica & Hood, 2011). Voedselreclames hebben effect op de consumptie. In onderzoek is naar voren gekomen dat jongeren meer aten als zij voedsel-reclames hadden gezien dan wanneer zij niet-voedselreclames bekeken hadden (Harris, Bargh, & Brownell, 2009). Ook onderzoek van Fedoroff, Polivy, en Peter Herman (2003) suggereert een effect van externe prikkels op eetgedrag. Blootstelling aan de geur van pizza of koekjes zorgde voor een toename van de voedselconsumptie.

Duidelijk is dat prikkels uit de omgeving een effect hebben op eetgedrag. De vraag is hoe het komt dat sommige mensen wel en andere mensen minder gevoelig reageren op prikkels in de huidige obesogene samenleving, aangezien een aanzienlijk deel van de westerse bevolking een gezond lichaamsgewicht weet te handhaven. Hoewel de sterke toename van obesitas niet uitsluitend kan worden toegeschreven aan erfelijke of biologische factoren, dient de verklaring vooral gezocht te worden in verschillen tussen mensen

onderling. Verschillen in het aangeleerde mechanisme tussen prikkels en gedrag. Het mechanisme werkt aan de hand van associaties op basis van prikkels die vertaald worden naar gedrag.

Iemand die gemotiveerd is om lang en gezond te blijven leven zou logischerwijs minder gaan eten bij overgewicht gezien de langetermijngevolgen van overgewicht op de gezondheid. Moderne leertheorie heeft een dual-controller theorie ontwikkeld om de psychologische processen te omschrijven die een rol spelen bij intentioneel versus “cue-provoked” gedrag (Hogarth, 2012). Met cue-provoked gedrag wordt gedrag bedoeld dat

opgeroepen wordt door externe prikkels, of stimuli. Met intentioneel gedrag, daarentegen, wordt doelgericht gedrag bedoeld, wat voldoet aan twee voorwaarden: kennis van de causale relatie tussen gedrag en uitkomst (het belief-criterium) en de wenselijkheid van de

(8)

uitkomst van gedrag op het moment van uitvoering (desire-criterium), (de Wit & Dickinson, 2009). De twee criteria komen tot uiting in het besproken scenario van het wegrestaurant, Sophia weet dat een bezoek aan het wegrestaurant tot gevolg heeft dat zij een menu gaat eten, de belonende maaltijd is op dat moment ook gewenst. Volgens de theorie kan gedrag intentioneel zijn maar het kan ook door prikkels in de omgeving geactiveerd worden. Dit cue-provoked gedrag kan direct geactiveerd worden door externe stimuli, via stimulus-respons

mechanismes (S-R) en ook indirect geactiveerd worden door middel van een gemaakte associatie van de beloning, oftewel de outcome (S-O-R).

Cue-provoked gedrag wat aan de hand van indirecte associaties, zoals via de

representatie van de beloning tot stand komt, kan worden onderzocht met het Pavlovian to Instrumental Transfer (PIT) paradigma. Dit paradigma is oorspronkelijk met dieronderzoek

ontwikkeld door Estes (1948). Van directe priming is sprake als iemand een associatie tussen een outcome en een respons geleerd heeft, in het voorbeeld zou dat het bezoeken van het wegrestaurant zijn na het zien van een afbeelding van een menu. Van indirecte priming is sprake als een specifieke prikkel, op basis van eerdere leerervaringen, een

associatie oproept van een beloning of outcome. Die geassocieerde beloning leidt op zijn beurt weer tot een specifieke respons. In het geïllustreerde voorbeeld zou het zitten in de auto wat Sophia doet besluiten een wegrestaurant te bezoeken omschreven kunnen worden als het indirecte priming effect. Het zitten in de auto vormt de prikkel die de associatie oproept van het menu, de outcome. Het gedrag, een bezoek te brengen aan het restaurant, is vervolgens de respons.

Bij onderzoek waarbij een indirect priming-effect gevonden wordt, wordt een respons waargenomen na een gefaseerde training met eerst een instrumentele trainingsfase waarin een plaatje (instrumentele prikkel) gekoppeld wordt aan een respons en een afbeelding van een outcome. Vervolgens wordt in de Pavloviaanse trainingsfase dezelfde afbeelding van de outcome gekoppeld aan een ander plaatje, de Pavloviaanse prikkel. Als in de afrondende

(9)

gekoppeld was aan het plaatje waaraan ook de Pavloviaanse prikkel was gekoppeld (transfer-effect) spreekt men van indirecte priming. Dit wordt ook wel het “outcome-specific PIT” of PIT-effect genoemd (Watson, Wiers, Hommel, & de Wit, 2014). In de huidige studie

wordt gekeken naar zowel het indirecte priming effect als het directe priming effect.

Zoals hiervoor beschreven, is het desire-criterium een voorwaarde voor doelgericht gedrag. Om te bepalen of gedrag gewenst is, wordt in onderzoek de motivatie voor de uitkomst gemanipuleerd door de wenselijkheid van de beloning te verminderen. Mensen worden dan in verzadigde toestand onderzocht door ze bijvoorbeeld van te voren de belonende voedingsmiddelen aan te bieden. In onderzoek van Hogarth en Chase (2011) werd aan de hand van verzadiging en daarnaast waarschuwingen over de risico’s van roken en chocolade de motivatie voor de sigaret en chocolade verminderd. Zelfs toen de motivatie voor de genotsmiddelen was verminderd lieten de proefpersonen het aangeleerde gedrag zien wanneer een cue gepresenteerd werd die geassocieerd was met de chocolade en sigaretten. Hiermee kan geconcludeerd worden dat het PIT-effect niet beïnvloed wordt devaluatie van de beloning en ongevoelig is voor het desire-criterium. Dit resultaat is ook gevonden bij onderzoek van Watson et al. (2014) door middel van verzadiging met popcorn of smarties. Cues triggerden gedrag dat met de beloning van popcorn of smarties

geassocieerd was, ook al had men op dat moment geen trek in die snack. Dit betekent dat geleerde associaties bij prikkels in de omgeving kunnen interveniëren bij doelgericht gedrag.

Het bovenstaande zou kunnen verklaren waarom mensen die willen afvallen soms toch keuzes maken die niet passen bij het regime van het dieet. Uit onderzoek waar de vergelijking tussen slanke en obese kinderen is gemaakt, is gevonden dat kinderen met overgewicht een sterkere directe priming-effect laten zien, vooral bij calorierijkvoedsel dan slanke kinderen (Noordman, 2012. Unpublished manuscript). De andere manier van associatief leren na blootstelling aan voedsel gerelateerde prikkels bij obese mensen legt een kwetsbaarheid aan de dag waar tot op heden nog nauwelijks kennis van is. In de huidige studie wordt zowel het oucome-specific-PIT-effect of het indirecte PIT-effect als het

(10)

directe PIT-effect gemeten. Hierbij wordt gekeken naar het verschil in geleerde associaties tussen slanke en obese volwassenen. Het onderzoek zou kunnen bijdragen aan kennis van de strijd die mensen leveren tegen overgewicht op cognitief gebied en mogelijk een

verklaring voor de reden waarom deze strijd vaak onsuccesvol is. Het huidige onderzoek is uitgevoerd aan de hand van een test, het Heerlijke Hapjesspel, ontwikkeld door De Wit en collega’s (zie bijvoorbeeld De Wit, Niry, Wariyar, Aitken, & Dickinson, 2007) die een score berekent op grond van twee variabelen: de reactie tijd en het aantal gemaakte fouten

Individuele verschillen in responsiviteit op voedsel-gerelateerde cues is gerelateerd aan obesitas (Beaver et al., 2006). Hiermee wordt bedoeld, de manier waarop cues vertaald worden naar gedrag. Het eetgedrag is volgens Van Strien, Frijters, Bergers en Defares, (1986) onder te verdelen in drie eetstijlen, gecontroleerd, emotioneel en extern eten. Extern eten kan gedefinieerd worden als het eten in reactie op externe voedsel-prikkels ongeacht interne prikkels als honger (van Strien, Herman, & Verheijden, 2009). Aan de hand van zelf-rapportage is gevonden dat extern eten is geassocieerd met obesitas (Burton, Smit, &

Lightowler, 2007; Moreno‐domínguez, Rodríguez‐ruiz, Fernández‐santaella, Ortega‐roldán,

& Cepeda‐benito, 2012). Ten aanzien van gedrag is in onderzoek van Schachter, (1968)

aangehaald in Wardle (2007) gevonden dat obese mensen meer dan slanke mensen calorierijk voedsel innemen maar de inname niet verminderen na een manipulatie door middel van verzadiging. Deze uitkomst vormt een bevestiging van de associatie tussen obesitas en de zelf-gerapporteerde eetstijl extern eten. De onderzoeksresultaten suggereren een sterkere respons van obese mensen op externe voedsel gerelateerde prikkels en een lagere respons op de interne prikkel van het gevoel van verzadiging. Dit blijkt ook uit

neurologisch onderzoek van Scharmüller, Übel, Ebner en Schienle (2012) en Cornier et al., (2013). Het kijken naar calorierijke voedsel-beelden bracht meer insula activering tot stand bij obese vrouwen dan bij slanke vrouwen. De insula is een structuur in de hersenen die gerelateerd is aan reuk en smaak. Geconcludeerd kan worden dat de invloed van prikkels uit de omgeving sterker is bij obese mensen dan bij slanke mensen en dat obese mensen

(11)

anders reageren op prikkels van calorierijk voedsel dan slanke mensen. Het mechanisme dat hieraan ten grondslag ligt is nog niet bekend.

De rol van aandacht voor prikkels in de omgeving, als mogelijke verklaring voor dit mechanisme is uitvoerig onderzocht. Gevonden is dat mensen die hoog scoren op extern eten meer aandacht hebben voor voedsel-gerelateerde prikkels en deze informatie ook beter verwerken (Nijs, Franken, & Muris, 2009; Brignell, Griffiths, Bradley, & Mogg, 2009;

Hepworth, Mogg, Brignell, & Bradley, 2010). Bij mensen met obesitas is deze selectieve aandacht ook gevonden, vergeleken bij slanke mensen (Nijs, Muris, Euser, & Franken, 2010). Dit is ook wel te verwachten aangezien de externe eetstijl geassocieerd is met obesitas. Zowel selectieve aandacht als de eetstijl extern eten is geassocieerd met de persoonlijkheidstrek impulsiviteit. Aanvullend onderzoek van Hou et al., (2011) wees uit dat de selectieve aandacht, gevonden bij de eetstijl extern eten ook geassocieerd is met impulsiviteit. Strimas et al.,(2008) vond ook een associatie tussen extern eten en impulsiviteit. Onderzoek van Guerrieri, Nederkoorn en Jansen (2008) suggereert dat gevoeligheid voor beloning dat overeenkomt met impulsiviteit verantwoordelijk is voor overmatig eten in de obesogene omgeving en dat een verminderde respons inhibitie een handhavende factor is bij overmatig eten. Geconcludeerd kan worden dat elk van de vier afzonderlijke variabelen, extern eten, selectieve aandacht, impulsiviteit en obesitas met de drie overige variabelen is geassocieerd.

De kwetsbaarheid van obese mensen voor prikkels in de omgeving kan gezocht worden in de persoonlijkheidstrekken impulsiviteit en gevoeligheid voor beloning (Davis, 2009; Schag, Schönleber, Teufel, Zipfel, & Giel, 2013; Davis, Strachan, & Berkson, 2004). Persoonlijkheidstrekken zijn stabiel gedurende het leven en ook sturend voor het gedrag en de manier waarop gereageerd wordt op prikkels (Allport, 1927). Volgens Gray zijn twee hersensystemen betrokken bij beloning en straf en het gedrag dat hiermee gepaard gaat. De hersensystemen zijn de Behavioral Activation System (BAS) met het bijbehorende approach (toenadering) gedrag en Behavioral Inhibition System (BIS) met het bijbehorende avoidance

(12)

(vermijding) gedrag (Gray, 1987, aangehaald in Beck, Smits, Claes, Vandereycken, & Bijttebier, 2009). Een hoge BAS responsiviteit is geassocieerd met impulsiviteit, optimisme en een oriëntatie op beloning. Een hoge BIS responsiviteit is geassocieerd met angst en piekeren (Carver & White, 1994). Mensen die impulsief zijn aangelegd en georiënteerd zijn op beloning zouden volgens deze persoonlijkheidstheorie van een vroege predispositie hebben die ontvankelijk maakt voor obesitas. Deze persoonlijkheidstrekken komen tot uitdrukking in een hogere BAS en een lagere BIS.

Probleemstelling

De overgebleven vraag is op welke manier de geleerde associaties tussen prikkels uit de obesogene omgeving, de verwachte beloning van de uitkomst en respons verschillen tussen mensen met obesitas en mensen met een gezond gewicht en welke rol eetstijl, impulsiviteit en gevoeligheid voor beloning hierbij spelen.

De besproken onderzoeken met betrekking tot gewicht en responsiviteit op prikkels betreffen vooral aandacht voor de prikkels uit de omgeving. Bekend is dat mensen met obesitas kwetsbaarder zijn voor het handhaven en verder ontwikkelen van overgewicht vooral in de obesogene omgeving omdat zij anders reageren op prikkels dan slanke mensen. Hoewel het PIT-effect gerelateerd is aan responsiviteit op voedsel-gerelateerde prikkels, duidt het niet exact hetzelfde als de aandacht voor prikkels. In deze studie wordt niet gekeken naar de aandacht voor prikkels maar naar de respons op prikkels op basis van geleerde associaties tussen prikkels en beloning. Hierbij wordt de vergelijking gemaakt tussen mensen met obesitas en slanke mensen. Afgezien van het besproken onderzoek van Noordman (2012. Unpublished manuscript) is er vrijwel geen onderzoek gedaan naar het PIT-effect in relatie met gewicht.

Een andere meerwaarde van dit onderzoek is het toevoegen van de variabelen eetstijl, gevoeligheid voor beloning en impulsiviteit aan de relatie tussen gewicht en het PIT-effect. De wetenschappelijke literatuur rapporteert positieve correlaties tussen obesitas en

(13)

individuele verschillen in impulsiviteit en extern eten. Impulsiviteit is in verband gebracht met zowel extern eten als met obesitas. Dit geldt ook voor de eetstijl extern eten dat

geassocieerd met obesitas en met een hoge gevoeligheid voor voedsel-gerelateerde prikkels. Er is nog geen onderzoek waarbij de drie verschillende variabelen gecombineerd zijn in een studie. Onderzocht wordt hoe de verschillende kwetsbaarheidsfactoren zich tot elkaar verhouden en of de in de literatuur bestaande verbanden tussen de drie variabelen stand houden in dit onderzoek.

In dit onderzoek zijn enkele hypothesen opgesteld. De eerste hypothese die getoetst wordt, luidt als volgt; het directe en indirecte priming-effect bij calorierijk voedsel is sterker dan bij caloriearm voedsel bij zowel slanke mensen als obese mensen. De tweede

hypothese is dat obese mensen een sterker direct en indirect priming-effect laten zien dan slanke mensen bij calorierijk voedsel. De derde hypothese is dat obese mensen een hogere mate van extern eten en directe priming laten zien. De laatste hypothese is dat obese mensen een hogere mate van impulsiviteit, gevoeligheid voor beloning, directe en indirecte priming laten zien. Het ligt in de verwachting dat obese mensen hoger scoren op de

priming-test, op de vragenlijst die extern eten meet, daarnaast ook hoger scoren op de vragenlijst die impulsiviteit meet, hoger scoren op de BAS-schaal en lager op de BIS-schaal. Daarnaast ligt het in de lijn der verwachting dat mensen die hoger scoren op de primingtest, ook hoger scoren op extern eten en de BAS-schaal.

(14)

2. Methode

Het onderzoek is goedgekeurd door de Commissie Ethiek van de faculteit der gedragswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam. De deelnemers hebben bij aanvang van het onderzoek een informed consent getekend en kregen een vergoeding van € 15,00 voor deelname aan het onderzoek

2.1 Steekproefkarakteristieken

76 mensen in de leeftijdsklasse van 19 tot 65 jaar hebben deelgenomen aan het onderzoek, 28 mensen met obesitas en 48 controle-proefpersonen met een gezond

lichaamsgewicht d.w.z. een BMI tussen de 19 en 25. Zie resultatensectie op pagina 21 voor een verdere omschrijving van de deelnemers die in de statistische analyse zijn opgenomen. De experimentele en controlegroep werden aan elkaar gematcht op de variabelen geslacht, leeftijd en opleidingsniveau. De experimentele groep is geworven bij het

Slotervaartziekenhuis en was reeds onderzocht. De deelnemers ten behoeve van de controle-conditie zijn geworven met posters en flyers op de Universiteit van Amsterdam, in supermarkten, cafés en wachtkamers. Verder zijn mensen in het netwerk van de

onderzoeker benaderd met de vraag om mee te werken aan het onderzoek.

2.2 Materiaal

Drie vragenlijsten en een computertest werden gebruikt tijdens het experiment. Een aangepaste versie van het Heerlijke Hapjes Spel werd gebruikt, dit is een test waarmee de reactietijd en de nauwkeurigheid gemeten werd van de respons van proefpersonen op voedsel gerelateerde cues. De test is ontwikkeld door Sanne de Wit en collega’s (de Wit et al., 2007). De test staat omschreven bij procedure.

De Behavioral Inhibition/Behavioral Activation Scale (BAS) (Carver & White 1994). Dit is een zelf-rapportage instrument met 24 items op vier subschalen, met een vier-punt-

(15)

potentieel ongewenste gebeurtenissen en gevoeligheid voor negatieve gebeurtenissen. Drie schalen meten gevoeligheid voor beloning/gedragsactivering (BAS). BAS-drive (range 4-16), streven naar realisatie van gewenste uitkomsten, BAS-fun seeking (range 4-16), het zoeken en impulsief benaderen van belonende activiteiten en BAS-reward-sensitiveness (range 5-20), de mate waarin (de verwachting van) beloning positieve emoties geeft. Een voorbeeld van een item van de subschaal BAS-Drive is “Ik doe een hoop moeite om dingen die ik wil te krijgen.” De interne consistentie van de BIS/BAS-schalen varieert tussen 0.51 voor BAS-FS en 0.86 voor BIS-angst. (Beck et al., 2009). De betrouwbaarheid van de schalen varieert tussen 0.74 voor BIS en 0.87 voor BAS-funseeking (Leone, Perugini, Bagozzi, Pierro, & Mannetti, 2001).

De Dutch Behavioral Eating Questionnaire (DEBQ) (Van Strien et al., 1986) bestaat uit 33 items verdeeld over drie schalen die emotioneel eten, extern eten en gecontroleerd eten meten aan de hand van een vijf-punts Likertschaal. Een vijf-puntsantwoordschaal was als volgt, nooit(1), zelden (2), soms(3), vaak(4) en zeer vaak(5). De subschaal extern eten bestaat uit 10 items, een voorbeeld van een item op deze subschaal is “Als eten lekker ruikt en er smakelijk uitziet, eet u dan meer dan gewoonlijk?”. De antwoordrange van deze subschaal varieert tussen 10 en 50. De psychometrische kwaliteiten van de vragenlijst zijn goed, de betrouwbaarheid van de schalen is 0.80 voor extern eten, 0.94 voor emotioneel eten en 0.95 voor gecontroleerd eten. Ook is de interne consistentie van de schalen hoog volgens Van Strien et al., (1986).

De vragenlijst die honger en trek meet in specifieke voedingsmiddelen. De deelnemers kregen het voedsel te proeven dat gebruikt zou worden in het experiment. Chocolade en chips als alternatieven voor de calorierijke voeding en rauwe courgette en rauwe sla voor de caloriearme voeding. De vragen die gesteld werden zijn, hoe goed men het voedsel vond smaken, hoeveel trek men had in de vier soorten voedsel en hoeveel honger men op dat moment had. De deelnemers gaven antwoord op een as van 10 cm. Op de as stonden de

(16)

punten helemaal geen honger of trek aangegeven bij 1 cm, neutraal bij 5 cm erg veel honger of trek bij 10 cm.

2.3 Procedure en operationalisatie

De tests ten behoeve van het onderzoek zijn bij de deelnemers thuis, op de Universiteit van Amsterdam en op De Haagse Hogeschool afgenomen. De deelnemers kregen een korte introductie met uitleg voordat de test (Heerlijke Hapjes Spel) werd gestart. Hen werd verteld dat ze een geheugenspel op de computer gingen spelen en dat de

deelnemer met de meeste punten 2 waardebonnen voor de bioscoop zou krijgen.

Vragenlijst

Na de introductie kregen de deelnemers het voedsel te proeven, dat gebruikt zou worden in het experiment, chocolade, chips, courgette en sla. Vervolgens werd een vragenlijst ingevuld met hoe goed ze dat voedsel vonden smaken, hoeveel trek de deelnemers hadden in de vier soorten voedsel en hoeveel honger ze op dat moment hadden. Voordat de taak op de

computer van start ging, kregen de deelnemers uitleg van het spel aan de hand van een voorbeeld met andere voedsel-afbeeldingen dan die in het spel gebruikt werden.

Computertaak het Heerlijke Hapjes Spel

De instrumentele trainingsfase waarin de deelnemers op het computer scherm vier abstracte logo´s (instrumentele stimuli) zagen, zie Figuur 1 ging van start. De deelnemers kregen de opdracht bij elk logo op het scherm, de linker of rechtertoets in te drukken. Elk logo was voor maximaal 1,5 seconde zichtbaar op het scherm of tot de deelnemer een toets indrukte. Bij de individuele proefpersoon was de linker toets de correcte reactie voor twee logo´s en de rechtertoets de correcte reactie bij de twee andere logo´s. Bij de helft van de proefpersonen is deze koppeling omgedraaid en per proefpersoon is at random bepaald welke logo’s bij de calorierijke en welke bij de calorie-arme voedselafbeeldingen hoorden. Het leren welke toets de juiste reactie was op het abstracte beeld gebeurde door middel van “trial and error”. Een

(17)

correcte respons werd opgevolgd door het geluid van een belletje, een afbeelding van een voedsel-beloning, te weten: chips, chocolade, courgette of sla (Figuur 2) en daarnaast een punt bijtelling bij de score. De score en de voedselafbeelding waren een seconde zichtbaar in het scherm, zie figuur 3. Een incorrecte respons werd gevolgd door het geluid van een buzzer en het woord “fout” in het scherm. Een te late respons werd gevolgd door het woord “te laat”. De instrumentele trainingsfase bestond uit tien blokken. In elk blok werden de vier logo’s in willekeurige volgorde twee keer aangeboden. Een blok bestond dus uit acht trials, de instrumentele trainingsfase bestond uit 80 trials. De intertrial-interval was 2,5 seconde. De deelnemers kregen de instructie om de relatie te leren tussen de logo´s, de toets en de voedselbeloning.

Figuur 1. Instrumentele stimuli

Figuur 2. De gebruikte voedselbeloningen in het Heerlijke Hapjes Spel

(18)

Vervolgens vond de passieve Pavloviaanse trainingsfase plaats. Hier zagen de deelnemers de andere abstracte beelden, de Pavloviaanse stimuli (zoals afgebeeld in Figuur 4), die ieder gepaard zijn aan een van de voedsel-beloningen. Dezelfde voedsel-afbeeldingen zijn gebruikt als in de instrumentele fase: chips, chocolade, courgette of sla. De deelnemers kregen de instructie de relatie te leren tussen de logo’s en de voedsel-afbeeldingen met de mededeling dat het later zou worden getest. Het leren gebeurde door te kijken naar het scherm, de deelnemers hoefden hier geen toets in te drukken. De passieve Pavloviaanse trainingsfase bestond uit een blok waarin elk logo at random twee keer werd aangeboden. Zoals bij de instrumentele trainingsfase was de koppeling tussen logo´s en

voedselafbeeldingen voor de helft van de proefpersonen omgedraaid. Het logo was 3 seconden zichtbaar in het scherm waarbij in de laatste seconde ook de voedsel-afbeelding onder het logo zichtbaar was in het scherm.

Figuur 4. Pavloviaanse stimuli

Een actieve Pavloviaanse trainingsfase volgde op de passieve training en de relaties tussen de Pavloviaanse stimuli en het voedsel bleven hetzelfde. Ook de actieve trainingsfase bestond uit 10 blokken. In elk blok was elk Pavloviaanse logo twee keer zichtbaar. Tegelijkertijd waren de vier voedsel-afbeeldingen zichtbaar in een vierkant onder het Pavloviaanse logo, zie Figuur 5. De voedsel-afbeeldingen kregen een willekeurige positie binnen het vierkant bij elke trial. De deelnemers kregen de instructie te klikken op de voedselafbeelding behorend bij het Pavloviaanse logo. Hier hadden zij 2 seconden de tijd voor. De door de proefpersoon gekozen voedselafbeelding werd op het computerscherm met een rood kader gemarkeerd. Vervolgens was de voedselafbeelding, behorend bij het logo daarboven zichtbaar. Bij een correcte respons van de deelnemer kreeg de deelnemer een punt bijtelling. De score was zichtbaar in het scherm en begon bij de Pavloviaanse fase

(19)

opnieuw bij 0 met tellen. Bij een te late reactie verschenen de woorden “te laat” en bij een incorrecte respons verscheen het woord “fout” in rode letters op het scherm.

Figuur 5. Voorbeeld Actieve Pavloviaanse trainingsfase zonder en met feedback

Tot slot werd de respons priming test (PIT-test) afgenomen. De deelnemers zien bij deze test de vier instrumentele logo´s, de vier Pavloviaanse logo´s en de vier

voedsel-afbeeldingen. De deelnemers kregen bij elk van de 12 afbeeldingen de instructie om zo snel mogelijk de linker of rechtertoets in te drukken en als ze niet zeker zijn welke toets, dan intuïtief een in te drukken zonder er lang over na te denken. Het verzoek om niet steeds dezelfde toets in te drukken werd gedaan. In de primingtest zijn twee blokken afgenomen, per blok is elk van de 12 beelden (logo’s en voedsel) twee keer zichtbaar voor 2 seconden. Tijdens de primingtest is geen feedback zichtbaar in het scherm. De voedsel-afbeeldingen werden in de test gebruikt om het directe priming(PIT-)- effect te meten terwijl de logo’s uit de Pavloviaanse fase werden gebruikt om het indirecte priming (PIT) effect te meten. Hier werd het vermogen van de deelnemer om de abstracte beelden uit de Pavloviaanse trainingsfase te koppelen aan de instrumentele reactie uit de instrumentele trainingsfase gemeten. Door de correcte toets in te drukken bij het zien van een Pavloviaans logo laat de deelnemer een S-O-R associatie zien. Met correcte toets wordt bedoeld de linker of

rechtertoets, behorende bij het voedsel. De vier logo’s uit de instrumentele fase dienden ter

Score: 8

(20)

controle bij het uitblijven van het indirecte priming-effect. Een gebrek aan indirecte priming kan, te wijten zijn aan een gebrek aan geleerde associaties tussen de instrumentele stimuli en de caloriearme en calorierijke voedselbeloningen, de directe priming. Zie tabel 1 voor een schema van het Heerlijke Hapjes Spel.

Tabel 1. Schematische weergave van de test, het Heerlijke Hapjes Spel.

Instrumentele trainingsfase: Pavloviaanse trainingsfase Testfase

Si  R  O Sp  O (passief) Sp  O  R (indirecte

priming)

Sp Os RO (actief) O  R (directe priming)

Si  R (controleconditie)

Si: Instrumentele stimulus, R: respons, O: outcome:plaatje van voedsel, Os: meerdere outcomes Sp: Pavloviaanse Stimulus.

Vervolgens kregen de deelnemers een korte pauze. Na de pauze werden enkele andere tests afgenomen ten behoeve van een ander onderzoek dat buiten het bereik van dit project valt. Voor de volledigheid wordt hier de naam van de tests genoemd zonder een

omschrijving: outcome devaluation test, de slips of action test en de stop signal task om response inhibition te meten.

Vragenlijsten en afronding

Tot slot vulden de deelnemers de resterende vragenlijsten in, op de computer. Aan het eind van het experiment werd de lengte opgemeten en het gewicht gewogen om de BMI te berekenen. Ook werd de vergoeding betaald.

(21)

3. Resultaten

De verzamelde gegevens zijn geanalyseerd met het programma SPSS, Statistical Package for the Social Sciences. Herhaalde metingen ANOVAs zijn uitgevoerd. De

gerapporteerde statistische waarden zijn gebaseerd op de Greenhouse-Geisser sphericity corrections. De gerapporteerde significante effecten zijn gebaseerd op een tweezijdig 95%

betrouwbaarheidsinterval (p ≤ 0,05). De marginale significante effecten zijn gerapporteerd

tussen de waarden 0,05 ≤ p ≤ 0,075. Verschillen zijn bekeken aan de hand van t-toetsen,

hierbij is de assumptie van gelijke varianties met de Levene’s test gecontroleerd. Correlatieanalyse is gedaan op basis van de Pearson correlatie. Samenhang is geanalyseerd met de Chi-kwadraattoets.

3.1 Deelnemers

76 mensen in de leeftijdsklasse 19 tot 65 jaar hebben deelgenomen aan het onderzoek, 28 mensen met obesitas en 48 controle-proefpersonen. Bij de groep met obesitas zijn 3 deelnemers verwijderd in verband met een cocaïneverslaving,

geheugenverlies en een te laag opleidingsniveau. Het resterende deel van de obesitas-groep is betrokken bij het onderzoek, hiervan waren vier personen gediagnosticeerd met depressie. Deze vier personen hadden verder geen andere diagnoses op as I. Bij de

controlegroep, hierna slanke groep genoemd, zijn 23 deelnemers verwijderd omdat het BMI hoger dan 25 was of omdat het geslacht of opleidingsniveau geen goede match met de experimentele groep vormde. Het aantal overgebleven deelnemers voor analyse was 50, waarvan 25 mensen met obesitas en 25 mensen zonder overgewicht. In tabel 2 op pagina 22 zijn de demografische gegevens te vinden van de deelnemers die in de analyse van het onderzoek zijn opgenomen.

(22)

Tabel 2. Demografische gegevens van de deelnemers aan het onderzoek.

Overgewicht Slank t-test / Chi kwadraat

n 25 25

Man 4 4

Vrouw 21 21

Gemiddelde leeftijd in jaren (SD) 44 (11,5) 45 (12,3) t (48) = 0,31, p = 0,76 Gemiddelde BMI (SD) 42,56 (6,83) 22,4 (1,94) t (48) = - 14,2, p < 0,001 Opleiding χ² (4) = 3,09, p = 0,543 Lager onderwijs 1 0 Voortgezet onderwijs 7 7 MBO 11 11 HBO 6 5 WO 0 2

Omvang steekproef (n), standaard deviatie (SD), Middelbaar Beroepsonderwijs (MBO), Hoger Beroepsonderwijs (HBO), Wetenschappelijk Onderwijs (WO).

3.2 Controle opzet

Bij aanvang van het onderzoek is de deelnemers gevraagd aan te geven in welke mate men trek had in de twee calorierijke voedselsoorten en de twee caloriearme

voedselsoorten. Ook is gevraagd hoeveel honger men op dat moment had. Met een herhaalde metingen ANOVA is getoetst of de variabelen calorie met twee niveaus (caloriearm en calorierijk) en groep (obesitas en slank) effect hadden op de trek in het voedsel. Zoals in figuur 6 is af te lezen, heeft de obesitas groep meer trek in calorierijk voedsel dan in caloriearm voedsel, bij de slanke groep is dit verschil er niet. Een marginaal interactie-effect van calorie en groep is gevonden F(1,48) = 3,95, p = 0,053. Met een gepaarde t-test is gekeken naar de aard van dit verschil. Bij de obesitas groep is er een significant verschil in trek tussen calorierijk en caloriearm voedsel. t (24) = 2,52, p = 0,019.

(23)

Figuur 6. Trek in calorierijk en caloriearm voedsel bij obese en slanke mensen bij aanvang

van de dataverzameling.

Er is aan de hand van een onafhankelijke t -test geconstateerd dat er geen

significant verschil is in honger op het moment van de start aan de test, tussen de obesitas en slanke groep, t (48) = 1,49, p = 0,142.

3.3 Onderzoeksresultaten en toetsingsresultaten

De bevindingen van de instrumentele trainingsfase, de Pavloviaanse trainingsfase, de primingtest en de vragenlijsten worden achtereenvolgens besproken. In de trainingsfasen wordt de nauwkeurigheid uitgedrukt in het gemiddelde percentage correcte respons op de cues in de tien blokken. De reactietijd wordt uitgedrukt in gemiddelde snelheid in

milliseconden. Hierbij is uitsluitend gekeken naar de reactietijd bij correcte respons. Er zijn twee cues gekoppeld aan calorierijk voedsel en twee gekoppeld aan caloriearm voedsel. Voor calorierijk is de gemiddelde score bij chips en chocola genomen en voor caloriearm het gemiddelde bij sla en courgette.

3.3.1 Instrumentele trainingsfase

In Figuur 7 zijn de gemiddelde scores te vinden van nauwkeurigheid per blok op calorierijke en caloriearme cues in de condities obesitas en slank.

0 10 20 30 40 50 60 Obesitas slank sc or e tr ek in v oed sel

Trek in voedsel

calorierijk calorie-arm

(24)

Figuur 7. Nauwkeurigheid instrumentele trainingsfase bij caloriearme en calorierijke cues in

de condities slank en obesitas, uitgedrukt in het gemiddelde percentage correcte respons.

Twee herhaalde metingen ANOVA zijn uitgevoerd met als onafhankelijke variabelen blokken, calorie en groep. Er waren tien blokken, twee niveaus voor calorie, calorierijk en caloriearm en twee groepen, de obesitasgroep en de slanke groep. Er is getoetst of er een effect was op nauwkeurigheid en reactietijd. Er was een significant effect van blokken F (6,432) = 22,35, p < 0,001. Naarmate proefpersonen verder gevorderd waren in de

trainingsfase nam het percentage correcte respons toe. Hiermee kan geconcludeerd worden dat de deelnemers in het onderzoek de relaties tussen cues en respons konden leren. Een marginaal interactie-effect is gevonden tussen groep en calorie, F (1,48)= 3,3, p = 0,075. Met een onafhankelijke t-test is dit nader onderzocht. Zoals te zien is in grafiek 8, scoren obese mensen nauwkeuriger bij calorierijk voedsel dan slanke mensen, t (48)= -2,4,

p = 0,02. Bij caloriearme cues is dit effect niet gevonden, t (48)= -0,91, p = 0,366. Er is geen

significant effect van calorie (F < 1, p= 0,471) gevonden, dit is tegen de verwachting dat beide condities nauwkeuriger zouden presteren bij calorierijke voedselcues en dat de obesitas groep bovendien een sterker priming-effect zou laten zien dat de slanke groep.

0% 20% 40% 60% 80% 100% 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 gem id del p er cen ta ge c or rec te r es po n Blokken

Calorierijk

slank obesitas 0% 20% 40% 60% 80% 100% 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 G em id del de per cen ta ge c or rec te re sp on s Blokken

Calorie-arm

slank obesitas

(25)

Figuur 8. Nauwkeurigheid in gemiddeld percentage correcte respons tijdens de

instrumentele trainingsfase in de condities obesitas en slank voor caloriearme en calorierijke

cues

Ten aanzien van de reactietijd bij correcte respons is uitsluitend een effect van blokken gevonden op de reactietijd F (3,57, 85,74) = 6,93, p < 0,001. Naarmate de

deelnemers verder gevorderd waren in de instrumentele trainingsfase nam de reactietijd af. Ook dit duidt op het optreden van het leereffect: men was in staat waren de relaties tussen cues en correcte respons te leren.

3.3.2 Pavloviaanse trainingsfase

Twee herhaalde metingen ANOVA zijn uitgevoerd (nauwkeurigheid en reactietijd), ook met als onafhankelijke variabelen blokken, calorie en groep. Dezelfde operationalisaties zijn gehanteerd als bij de instrumentele trainingsfase, tien blokken, twee groepen en twee type cues naar calorie. Qua nauwkeurigheid is er een effect gevonden van blokken

F(6,237)= 5,24, p < 0,001. Naarmate de blokken vorderden nam de nauwkeurigheid toe. Er

is geen effect van calorie F (1,43) < 1, p = 0,34 of groep F (1,43) =1,42, p = 0,241 gevonden op nauwkeurigheid. Qua reactietijd is er een effect van blokken gevonden F (6,218)= 22,03, p < 0,001. Naarmate de blokken vorderden nam de reactietijd af (zie Figuur 9 voor een

grafische weergave). 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% calorierijk calorie-arm Per cen ta ge co rr ec te r es po ns Instrumentele trainingsfase Obesitas Slank

(26)

Figuur 9. Gemiddelde reactietijd in milliseconden per blok tijdens Pavloviaanse trainingsfase

voor caloriearme en calorierijke cues in de condities slank en obesitas.

Zoals te zien is in figuur 10, waren proefpersonen over de hele groep sneller bij

Pavloviaanse stimuli gekoppeld aan calorierijke cues waren dan Pavloviaanse stimuli die aan caloriearme cues gekoppeld waren. Er is conform de verwachting van een effect van calorie op reactietijd gevonden F (1,34)= 4,62, p = 0,039 maar tegen de verwachting geen interactie-effect van groep en calorie, F (1,34) < 1, p = 0,744.

Figuur 10. Gemiddelde reactietijd in ms tijdens de Pavloviaanse trainingsfase van de groep

in zijn geheel. 0 200 400 600 800 1000 1200 1400 1600 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Rea ct iet ij d i n m s Blokken

Obesitas

calorierijk calorie-arm 0 200 400 600 800 1000 1200 1400 1600 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Rea ct iet ij d i n m s Blokken

Slank

calorierijk calorie-arm 1300 1310 1320 1330 1340 1350 1360 1370 1380 1390 calorie-rijk calorie-arm Gem id del de r ea ct iet ijd

Gehele groep

(27)

3.3.3 Primingtest

In de primingtest zijn twee cuetypes gehanteerd, de Pavloviaanse cues diende om de indirecte priming te meten en de voedsel cues dienden om de directe priming te meten. Twee herhaalde metingen ANOVA zijn uitgevoerd met als onafhankelijke variabelen calorie (hoog en laag), groep (slank en obesitas) en cuetype (outcome en Pavlovian). De

afhankelijke variabelen waren de nauwkeurigheid en de reactietijd bij de primingtest. Er is een marginaal effect van cuetype gevonden op nauwkeurigheid F (1,48) = 3,91, p = 0,054. Het gemiddelde percentage correcte respons was met 61% hoger bij outcome cues

(standaard deviatie van 25%) dan met 57% bij pavloviaanse cues (standaard deviatie van 25%). Dit betekent dat de nauwkeurigheid hoger is bij directe priming dan bij indirecte priming. Er is een interactie-effect gevonden van calorie en groep F (1,48) = 8,8, p = 0,05.

Met een onafhankelijke t-toets is gekeken naar de aard van het interactie-effect. Zoals te zien is in figuur 11 scoren obese mensen minder nauwkeurig bij caloriearme cues dan slanke mensen. Dit geldt zowel voor Pavloviaanse cues t (48) = 2,7 p < 0,009 als voor outcome cues t (48) = 2,26 p = 0,028. Er was geen verschil tussen de groepen bij de calorierijke cues t (48)= -0,95, p= 0,348 voor Pavloviaanse cues en t (48)= -0,95, p= 0,347 voor outcome cues.

Figuur 11. Nauwkeurigheid primingtest. Percentage correcte respons bij calorierijke en

caloriearme cues. 0 10 20 30 40 50 60 70 80 calorierijk calorie-arm Per cen ta ge c or rec te res po ns in % voedselcues

Nauwkeurigheid in primingtest

Obesitas Slank

(28)

Er was geen significant effect van cuetype, F(1,74)< 1, p = 0,421, groep F(1,74) < 1, p = 0,362 en calorie F(1,74)< 1, p = 0,722 op de reactietijd.

3.3.4. Eetstijl extern eten en Behaviour Activation

De Dutch Eating Behaviour Questionnaire (DEBQ) en de behaviour activation-scale is afgenomen. De DEBQ, een vragenlijst die eetstijl meet, hanteert drie verschillende eetstijlen, emotioneel eten, extern eten en lijngericht eten. De BAS-schaal hanteert de subschalen reward responsiveness, drive en funseeking en dient om de mate van impulsiviteit te meten. Aan de hand van een onafhankelijke t-toets is gekeken of er een verschil is in de mate waarin gescoord werd op de subschalen van de twee vragenlijsten tussen obese en slanke mensen. Conform de verwachting is een significant verschil gevonden in eetstijl. Zoals te zien is in figuur 12 scoren obese mensen hoger dan slanke mensen op de schalen extern t (45) = -2,84, p = 0,007 en emotioneel eten t (45) = -4,59, p <0,001 van de DEBQ. Verder is uitsluitend een marginaal significant verschil gevonden op

de BAS-schaal drive. Obese mensen scoren hoger met een waarde van 13,64 op de schaal met een standaard deviatie van 1,66, dan slanke mensen die 12,4 en een standaard deviatie van 2,92 scoorden op de schaal t (38) = -1,85, p = 0,071.

Figuur 12. Eetstijlen emotioneel eten en extern eten in de condities obesitas en slank

0 0,5 1 1,5 2 2,5 3 3,5 4

emotioneel eten extern eten

sc or e s ch aa l subschalen DEBQ

Eetstijl

Obesitas Slank

(29)

Met een correlatieanalyse is getoetst of de variabelen extern eten en priming met elkaar geassocieerd zijn. Gekeken is naar zowel directe als indirecte priming resultaten. Er is geen significante correlatie gevonden tussen outcome cues (directe priming) en extern eten r = -0,04, p = 0,75, ook bij de Pavloviaanse cues (indirecte priming) is geen significante correlatie gevonden met extern eten, r = -0,2, p = 0,172. Tevens is gekeken naar de priming bij zowel calorierijke als caloriearme cues enerzijds en de score op extern eten anderzijds. Ook hier is tegen de verwachting geen significante correlatie gevonden, bij caloriearme cues r = -0,15, p = 0,315, bij calorierijke cues r = -0,06, p = 0,6.

(30)

4. Conclusie en Discussie

De mens is overgeleverd aan de obesogene omgeving met prikkels waarin

sommigen qua gedrag volgelingen zijn van de invloed die deze prikkels uitoefenen. Met dit onderzoek werd beoogd de verschillen in geleerde associaties, verwachte beloning van de uitkomst en respons aan het licht te brengen tussen mensen met obesitas en slanke mensen.

Het onderzoek bepleit de conclusie dat mensen met obesitas anders reageren op prikkels dan slanke mensen. Overeenstemmend met het eerste deel van de eerste

hypothese is er ten aanzien van directe priming een algehele bias ten aanzien van calorierijk voedsel gevonden, zowel slanke als obese mensen reageren sneller op calorierijk voedsel dan op caloriearm voedsel. Bij indirecte priming is deze algehele bias voor calorierijk voedsel niet gevonden en daarmee kan het tweede deel van deze hypothese worden verworpen. Ook is er conform de tweede hypothese gevonden dat mensen met obesitas bij directe priming de associaties tussen calorierijke voedsel-afbeeldingen en respons beter leren dan slanke mensen. Bij indirecte priming is deze interactie niet gevonden. Bij directe priming is gevonden dat obese mensen anders reageren op de prikkels, zij het bij caloriearm

voedsel. Obese mensen zijn minder goed in staat de associaties te leren bij caloriearm voedsel dan slanke mensen. Hoewel de verwachting was dat er een interactie zou worden gevonden bij calorierijk voedsel, is hiermee ook de tweede hypothese gedeeltelijk bevestigd. De derde hypothese is niet bevestigd. Hoewel obese mensen meer dan slanke mensen de eetstijl extern eten rapporteren is er geen relatie gevonden tussen directe priming en extern eten. De vierde hypothese is verworpen, obese mensen hebben überhaupt geen hogere gevoeligheid voor beloning laten zien en bovendien is er geen relatie tussen directe priming en gevoeligheid voor beloning.

Er is weliswaar een marginaal significant interactie-effect gevonden in de

instrumentele trainingsfase maar als in beschouwing wordt genomen dat deze associaties geleerd zijn op basis van afbeeldingen op een computerscherm waarbij sommige

(31)

proefpersonen niet bereid waren het aangeboden voedsel te proeven of slechts gedeeltelijk te proeven, kan aan het marginale effect toch betekenis toegekend worden. Het is onbekend of het al dan niet proeven van het voedsel van invloed is op het priming-effect maar het is voorstelbaar dat proeven een gunstig effect heeft op de mate van priming omdat via verschillende zintuigen de confrontatie met het voedsel gemaakt wordt. Bovendien zouden prikkels in de werkelijke omgeving hoogstwaarschijnlijk een sterkere impact hebben omdat die gepaard gaan met geuren en bewegende beelden.

De gevonden resultaten, dat obese mensen anders reageren op de prikkels in de omgeving dan slanke mensen zijn in lijn met bestaande literatuur (Nijs, Muris, Euser & Franken, 2010) waarin wordt omschreven dat obese mensen hun aandacht meer richten op voedsel gerelateerde prikkels dan slanke mensen en dat obese mensen van slanke mensen verschillen in responsiviteit ten aanzien van voedsel gerelateerde prikkels (Beaver et al., 2006). Aanvullend hierop kan met dit onderzoek geconcludeerd worden dat er onderscheid is tussen de invloed die uitgaat van calorierijke en caloriearme cues. Opvallend was slechts het marginale verschil tussen het directe en indirecte priming-effect. Het is voorstelbaar dat de rechtstreeks aangeleerd koppeling tussen voedsel-afbeeldingen en respons gemakkelijk gaat dan een indirecte koppeling waarbij op basis van een gemaakte associatie een respons gemaakt wordt wat niet rechtstreeks is getraind. Het menselijke vermogen om gemaakte associaties tot stand te brengen en te vertalen naar gedrag is mogelijkerwijs sterker dan gedacht werd.

Aangenomen wordt dat het PIT-effect ongevoelig is voor motivatie (Watson et al., 2014), dit vormt het onderscheid met doelgericht gedrag wat dient te voldoen aan het desire-criterium. Volgens de dual-controller theorie (Hogarth, 2012) is gedrag of doelgericht of cue-provoked. Controverse bestaat of deze twee systemen al dan niet parallel aan elkaar in

gang worden gezet. Het PIT-effect valt onder cue-provoked gedrag en aan doelgericht gedrag ligt onder andere motivatie ten grondslag. In het onderzoek van Watson et al., (2014) waarin de motivatie gemanipuleerd werd door middel van verzadiging, kwam naar voren dat het effect van verzadiging te niet werd gedaan op de PIT-test. Het huidige onderzoek heeft

(32)

getoond dat motivatie wel degelijk van invloed is binnen het PIT-effect. Calorierijk voedsel heeft een andere impact op mensen dan caloriearm voedsel. Associaties met beelden van calorierijk voedsel worden gemakkelijker en beter onthouden. Men lijkt een natuurlijke voorkeur te hebben voor voedsel dat zoet, zout of vet is. Een mogelijke verklaring voor deze schijnbaar tegenstrijdige onderzoeksresultaten kan gezocht worden in de manier waarop de motivatie in de verschillende onderzoeken is geoperationaliseerd. In het onderzoek van Watson et al., (2014) is de motivatie gemanipuleerd aan de hand van verzadiging in twee typen voedsel, smarties en popcorn. Dit zijn beiden varianten van calorierijk voedsel. In het huidige onderzoek is gewerkt met zowel calorierijk (chocolade en chips) als caloriearm (rauwe courgette en rauwe sla) voedsel. Bij aanvang van het testen is bij het huidige onderzoek meer trek in calorierijk voedsel gemeten bij obese dan bij slanke mensen. De invloed van trek in voedsel op het leereffect in de trainingsfasen is niet bekend maar vormt een mogelijke verklaring voor de schijnbaar tegenstrijdige resultaten. Bovendien is in het huidige onderzoek de operationalisatie van de motivatie geïntegreerd met de geleerde associaties aangezien gebruik is gemaakt van zowel calorierijke als caloriearme prikkels. Een andere mogelijke verklaring is dat het effect van verzadiging minder sterk was dan het effect van de aangeleerde associaties waardoor proefpersonen ondanks hun verminderde motivatie voor de smarties of popcorn toch de respons lieten zien.

Verondersteld wordt dat de eetstijl extern eten samenhangt met een hogere

responsiviteit op voedselprikkels en dat als gevolg daarvan meer gegeten wordt (Van Strien et al., 1986). Hoewel dit onderzoek heeft laten zien dat mensen met obesitas hoger scoren op de eetstijl extern eten, is er tegen de verwachting in, geen associatie gevonden tussen deze eetstijl en priming. De gevonden samenhang tussen obesitas en extern eten kan doen vermoeden dat mensen die hoog scoren op extern eten geneigd zijn, meer te eten doordat zij gevoeliger reageren op externe voedsel-prikkels, gezien het overgewicht. Uit onderzoek van Van Strien et al., (2009) onder obese en slanke mensen blijkt echter dat het

lichaamsgewicht van mensen meer beïnvloed wordt door de eetstijlen emotioneel eten en lijngericht eten dan door de eetstijl extern eten.

(33)

Dit onderzoek vormt geen ondersteuning voor de gezochte oorzaak van de samenhang tussen eetstijl extern eten en overmatig eten, namelijk de responsiviteit op voedselprikkels. Onderzoek van Nijs, Franken en Muris (2009) wees uit, aan de hand van elektro-grafische metingen van hersenactiviteit, dat mensen die hoog scoren op extern eten, een betere informatieverwerking van en aandacht voor voedsel gerelateerde prikkels ten opzichte van niet-voedsel-beelden. In het huidige onderzoek is niet naar hersenactiviteit gekeken maar naar verschillen in geleerde associaties bij uitsluitend voedsel-beelden, aan de hand van het PIT-effect. Onderzoek van (Jansen et al., 2011) heeft laten zien dat een hogere score op extern eten niet samenhangt met daadwerkelijke voedselconsumptie. Het huidige onderzoek gebruikte lichaamsgewicht in deze context als indicator voor eetgedrag. Bovendien zijn de besproken onderzoeken in tegenstelling tot het huidige onderzoek onder een normale steekproef gedaan, dat wil zeggen, bij mensen met een gezond

lichaamsgewicht.

In de obesogene omgeving waarin de zintuigen voortdurend geprikkeld worden, zijn er verschillen in de mate waarin men verleiding kan weerstaan. De trek impulsiviteit en de daarmee samenhangende trek gevoeligheid voor beloning is volgens Guerrieri, Nederkoorn en Jansen (2008) verantwoordelijk voor het overmatig eten in de obesogene omgeving. Deze persoonlijkheidstrekken zijn geassocieerd met het ontwikkelen en handhaven van obesitas (Davis, 2009; Schag, Schönleber, Teufel, Zipfel, & Giel, 2013; Davis, Strachan, & Berkson, 2004). Deze relatie is aan de hand van zelfrapportage en onderzoek naar beelden van hersenactiviteit gevonden. Het huidige onderzoek heeft echter geen verschil gevonden in de trek gevoeligheid voor beloning tussen obese en slanke mensen en bovendien was er geen associatie tussen gevoeligheid voor beloning en priming. Anders dan bij het onderzoek van Guerrieri, Nederkoorn en Jansen (2008) waarbij de experimentele en controlegroepen zijn ingedeeld op basis van de persoonlijkheidstrek, is in dit onderzoek binnen de steekproef aan de hand van een zelf-rapportage vragenlijst de persoonlijkheidstrekken impulsiviteit en gevoeligheid voor beloning gemeten. Verder kan als verklaring worden aangevoerd dat obesitas een complex vraagstuk is, er zijn verschillende subtypen van obesitas te

(34)

onderscheiden, die elk verschillen in de mate en ernst van de obesitas-problematiek. In het huidige onderzoek was de BMI bij de mensen in obesitas-groep hoog met een gemiddelde van 42,56. Als de BMI een waarde van hoger dan 35 heeft, spreekt men van morbide obesitas, deze mensen kampen zelden met uitsluitend lichamelijke gezondheidsklachten. Obesitas gaat vaak gepaard met psychische klachten, zoals depressie (Friedman et al., 2005), dit was ook het geval bij bepaalde personen in de obesitas-groep. Men kan zich voorstellen dat naarmate de ernst en mate van obesitas toeneemt, de psychische klachten ook in ernst toenemen. De verschillen op de zelf-rapportage vragenlijst zouden te wijten kunnen zijn aan verschillende typen steekproef binnen de populatie mensen met

overgewicht. Het is voorstelbaar dat iemand die naast obesitas lijdt aan een depressie op een andere manier antwoord geeft op vragen gerelateerd impulsiviteit en gevoeligheid voor beloning dan iemand die uitsluitend overgewicht heeft zonder een depressie. Een

kenmerkend symptoom van depressie is verlies van interesse en plezier. Dit onderzoek vormt een bijdrage aan de inzichten met betrekking tot de

kwetsbaarheden die obese mensen ontwikkelen als gevolg van geleerde associaties. Deze inzichten zouden kunnen worden benut in de strijd tegen overgewicht die zich op

verschillende terreinen afspeelt, zowel op individueel niveau als op macro-niveau. Op macro-niveau valt te denken aan een overheidsorgaan zoals de Reclame Code Commissie die invloed kan uitoefenen om via wet- en regelgeving, de prikkels in de omgeving aan banden te leggen ter bescherming van de consument en de volksgezondheid. Ook kan door middel van accijnzen geprobeerd worden het gebruik van ongezonde voedingsmiddelen te ontmoedigen, zoals het geval is bij alcohol en tabak. Onderzocht zou moeten worden of een hogere prijs de consumptie van dit soort producten ook daadwerkelijk zou doen

verminderen. Op individueel niveau kan inzicht in de faalfactoren bij pogingen om af te vallen wellicht helpen bij het bepalen een vruchtbare strategie. De nieuwe inzichten stemmen hoopvol voor een kantelpunt in de obesitas-epidemie.

(35)

Referenties

Blokstra, A., Vissink, P. , Venmans, L.M.A.J., Holleman, P. , Van der Schouw, Y.T., Smit,

H.A., & Verschuren, W.M.M., (2012). Nederland de Maat Genomen, 2009- 2010 :

Monitoring van risicofactoren in de algemene bevolking. Onderzoeksrapport. Retrieved July 1, 2014, from

http://rivm.openrepository.com/rivm/handle/10029/256664

Allport, G. W. (1927). Concepts of trait and personality. Psychological Bulletin, 24(5), 284– 293. doi:10.1037/h0073629

Beaver, J. D., Lawrence, A. D., Ditzhuijzen, J. van, Davis, M. H., Woods, A., & Calder, A. J. (2006). Individual Differences in Reward Drive Predict Neural Responses to Images of Food. The Journal of Neuroscience, 26(19), 5160–5166.

doi:10.1523/JNEUROSCI.0350-06.2006

Beck, I., Smits, D. J. M., Claes, L., Vandereycken, W., & Bijttebier, P. (2009). Psychometric evaluation of the behavioral inhibition/behavioral activation system scales and the sensitivity to punishment and sensitivity to reward questionnaire in a sample of eating disordered patients. Personality and Individual Differences, 47(5), 407–412.

doi:10.1016/j.paid.2009.04.007

Bouton, M. E. (2011). Learning and the persistence of appetite: extinction and the motivation to eat and overeat. Physiology & Behavior, 103(1), 51–8.

doi:10.1016/j.physbeh.2010.11.025

Brignell, C., Griffiths, T., Bradley, B. P., & Mogg, K. (2009). Attentional and approach biases for pictorial food cues. Influence of external eating. Appetite, 52(2), 299–306.

doi:10.1016/j.appet.2008.10.007

Burton, P., J. Smit, H., & J. Lightowler, H. (2007). The influence of restrained and external eating patterns on overeating. Appetite, 49(1), 191–197.

doi:10.1016/j.appet.2007.01.007

Davis, C. (2009). Psychobiological traits in the risk profile for overeating and weight gain. International Journal of Obesity, 33(S2). doi:10.1038/ijo.2009.72

(36)

Carver, C. S., & White, T. L. (1994). Behavioral Inhibition, Behavioral Activation, and Affective Responses to Impending Reward and Punishment: The BIS/BAS Scales. Journal of Personality and Social Psychology, 67(2), 319, –333.

doi:10.1037/0022-3514.67.2.319

Cornier, M.-A., Mcfadden, K. L., Thomas, E. A., Bechtell, J. L., Eichman, L. S., Bessesen, D. H., & Tregellas, J. R. (2013). Differences in the neuronal response to food in obesity-resistant as compared to obesity-prone individuals. Physiology & Behavior, 110-111, 122–8. doi:10.1016/j.physbeh.2013.01.002

Corsica, J. A., & Hood, M. M. (2011). Eating Disorders in an Obesogenic Environment. Journal of the American Dietetic Association, 111(7), 996–1000.

doi:10.1016/j.jada.2011.04.011

Davis, C., Strachan, S., & Berkson, M. (2004). Sensitivity to reward: implications for overeating and overweight. Appetite, 42(2), 131–138.

doi:10.1016/j.appet.2003.07.004

De Wit, S., Niry, D., Wariyar, R., Aitken, M. R. F., & Dickinson, A. (2007). Stimulus–Outcome Interactions During Instrumental Discrimination Learning by Rats and Humans. Journal of Experimental Psychology: Animal Behavior Processes, 33(1), 1, –11.

doi:10.1037/0097-7403.33.1.1

Estes, W. K. (1948). Discriminative conditioning. II. Effects of a Pavlovian conditioned

stimulus upon a subsequently established operant response. Journal of Experimental Psychology, 38(2), 173, –177. doi:10.1037/h0057525

Friedman, J. M. (2009). Obesity: Causes and control of excess body fat. Nature, 459(7245), 340–342. doi:10.1038/459340a

Friedman, K. E., Reichmann, S. K., Costanzo, P. R., Zelli, A., Ashmore, J. A., & Musante, G. J. (2005). Weight stigmatization and ideological beliefs: relation to psychological functioning in obese adults. Obesity Research, 13(5), 907–16.

(37)

Guerrieri, R., Nederkoorn, C., & Jansen, A. (2008). The interaction between impulsivity and a varied food environment: its influence on food intake and overweight. International Journal of Obesity (2005), 32(4), 708–14.

Harris, J. L., Bargh, J. A., & Brownell, K. D. (2009). Priming Effects of Television Food Advertising on Eating Behavior. Health Psychology, 28(4), 404, –413.

doi:10.1037/a0014399

Hepworth, R., Mogg, K., Brignell, C., & Bradley, B. P. (2010). Negative mood increases selective attention to food cues and subjective appetite. Appetite, 54(1), 134–142. doi:10.1016/j.appet.2009.09.019

Hogarth, L. (2012). Goal-Directed and Transfer-Cue-Elicited Drug-Seeking are Dissociated by Pharmacotherapy: Evidence for Independent Additive Controllers. Journal of Experimental Psychology: Animal Behavior Processes, 38(3), 266, –278.

doi:10.1037/a0028914

Hogarth, L., & Chase, H. W. (2011). Parallel Goal-Directed and Habitual Control of Human Drug-Seeking: Implications for Dependence Vulnerability. Journal of Experimental Psychology: Animal Behavior Processes, 37(3), 261, –276. doi:10.1037/a0022913

Hou, R., Mogg, K., Bradley, B. P., Moss-Morris, R., Peveler, R., & Roefs, A. (2011). External eating, impulsivity and attentional bias to food cues. Appetite, 56(2), 424–427. doi:10.1016/j.appet.2011.01.019

Jansen, A., Nederkoorn, C., Roefs, A., Bongers, P., Teugels, T., & Havermans, R. (2011). The proof of the pudding is in the eating: is the DEBQ - external eating scale a valid measure of external eating?(Dutch Eating Behavior Questionnaire)(Report). The International Journal of Eating Disorders, 44(2).

Leone, L., Perugini, M., Bagozzi, R. P., Pierro, A., & Mannetti, L. (2001). Construct validity and generalizability of the Carver–White behavioural inhibition system/behavioural activation system scales. European Journal of Personality, 15(5).

(38)

Moreno‐domínguez, S., Rodríguez‐ruiz, S., Fernández‐santaella, M. C., Ortega‐roldán, B., &

Cepeda‐benito, A. (2012). Impact of Fasting on Food Craving, Mood and

Consumption in Bulimia Nervosa and Healthy Women Participants. European Eating Disorders Review, 20(6). doi:10.1002/erv.2187

Nijs, I. M. T., Franken, I. H. A., & Muris, P. (2009). Enhanced processing of food-related pictures in female external eaters. Appetite, 53(3), 376–383.

doi:10.1016/j.appet.2009.07.022

Nijs, I. M. T., Muris, P., Euser, A. S., & Franken, I. H. A. (2010). Differences in attention to food and food intake between overweight/obese and normal-weight females under conditions of hunger and satiety. Appetite, 54(2), 243–254.

doi:10.1016/j.appet.2009.11.004

Prentice, A. M. (1997). Obesity—the inevitable penalty of civilisation?, 53(2), 229–237. Schag, K., Schönleber, J., Teufel, M., Zipfel, S., & Giel, K. E. (2013). Food-related

impulsivity in obesity and binge eating disorder--a systematic review. Obesity

Reviews : An Official Journal of the International Association for the Study of Obesity, 14(6), 477–95. doi:10.1111/obr.12017

Scharmüller, W., Übel, S., Ebner, F., & Schienle, A. (19). Appetite regulation during food cue exposure: A comparison of normal-weight and obese women. Neuroscience Letters, 518(2), 106–110. doi:10.1016/j.neulet.2012.04.063

Strimas, R., Davis, C., Patte, K., Curtis, C., Reid, C., & McCool, C. (2008). Symptoms of attention-deficit/hyperactivity disorder, overeating, and body mass index in men. Eating Behaviors, 9(4), 516–518. doi:10.1016/j.eatbeh.2008.07.005

Van Strien, T., Frijters, J. E. R., Bergers, G. P. A., & Defares, P. B. (1986). The Dutch Eating Behavior Questionnaire (DEBQ) for assessment of restrained, emotional, and

external eating behavior. International Journal of Eating Disorders, 5(2). doi:10.1002/1098-108X(198602)5:2<295::AID-EAT2260050209>3.0.CO;2-T

(39)

Van Strien, T., Herman, C. P., & Verheijden, M. W. (2009). Eating style, overeating, and overweight in a representative Dutch sample. Does external eating play a role? Appetite, 52(2), 380–387. doi:10.1016/j.appet.2008.11.010

Wardle, J. (2007). Eating behaviour and obesity. Obesity Reviews : An Official Journal of the

International Association for the Study of Obesity, 8, 73–5.

Watson, P., Wiers, R. W., Hommel, B., & de Wit, S. (2014). Working for food you don’t desire. Cues interfere with goal-directed food-seeking. Appetite.

doi:10.1016/j.appet.2014.04.005

Wit, de, & Dickinson, A. (2009). Associative theories of goal-directed behaviour: a case for animal–human translational models. Psychological Research, 73(4).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Sabine laat zich door haar ziekte niet tegenhouden om van het leven te genieten.... Ik pieker daar

Het gaat traag, maar dit is voor Mil de enige manier om nog iets te kunnen zeggen tegen zijn vrouw, vrienden of bezoek.. ‘Gelukkig zegt een blik mij vaak al meer dan genoeg’,

Het creëren van leersituaties om bestaande routines te doorbreken en ruimte te maken voor verschillende perspectieven door alle betrokkenen – buurtbewoners met en zonderverstandelijke

Het onderzoek bestaat uit één meetmoment waarbij de participant een ‘Brief vanuit de Toekomst’ schrijft om de narratieve toekomstverbeelding in kaart te brengen en daarnaast

Het ontwikkelen, verspreiden en toepassen van kennis om de kwaliteit van zorg voor mensen met een verstandelijke beperking, meervoudige beperking of niet-aangeboren hersenletsel

Lessing en Dreyer (2007:122) wys daarop dat onderwysers ondersteuning nodig het in die gebruikmaking van alternatiewe interaksiemetodes met die oog op die

Tegelijkertijd spreekt het voor zich dat 'Wageningen' niet geïsoleerd opereert, noch zou kunnen (of moeten) opereren. Vandaar dat hier ook gekozen is voor het wat meer

De gemeente zal haar financiële positie goed op orde houden, dit betekent sluitende begrotingen, voldoende weerstandsvermogen, afstoten van gebouwen die niet meer voor