• No results found

Een laatste verzoek : overtuigingen met betrekking tot euthanasie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een laatste verzoek : overtuigingen met betrekking tot euthanasie"

Copied!
191
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een Laatste Verzoek

Overtuigingen met betrekking tot euthanasie

Lucinda Bertels, 6147402

Bachelorscriptie Algemene Sociale Wetenschappen,

Universiteit Van Amsterdam, 23-8-2014

Begeleider: B. Kruithof

Tweede Lezer: Y. Sastramidjaja

(2)

~ 1 ~

Inhoudsopgave

1. Inleiding ... 2

1.2. Ontwikkelingen met betrekking tot euthanasie ... 3

1.3. Het huidige debat met betrekking tot euthanasie ... 6

2. Theoretisch kader ... 8

2.1.De samenleving; rechten en plichten ... 8

2.2. De interactie tussen individu en samenleving ... 9

2.2.1. Sociale realiteit. ... 9

2.2.2. Sociaal handelen. ... 10

2.4.3. Oordelen over sociale handelingen; Moraliteit en ethiek ... 10

3. Probleemstelling ... 11 4. Methode ... 12 4.1. Onderzoeksstrategie ... 12 4.2. Doelgroep ... 14 4.3. Relevantie ... 14 4.4. Aanpak en operationalisering ... 14 4.5. Ethische kwesties ... 15 5. Analyse en Conclusie ... 15 5.1 Kort overzicht ... 16

5.1.2. Een complex probleem ... 19

5.2. Analyse op volgorde van voorlegde situatieschetsen ... 20

5.3. Analyse verdere antwoorden en conclusies ... 29

Literatuur ... 35

Bijlage 1: Vignettevragen ... 38

Bijlage 2: Interviewschema ... 40

(3)

~ 2 ~

1. Inleiding

Euthanasie. Het is een term die gehoord, gelezen of gesproken een grote impact kan hebben. Het ‘op hun eigen verzoek bespoedigen van de dood of ter dood brengen van hevig lijdende,

ongeneeslijke zieken’ (Woordenboek Van Dale, 2014) brengt zoveel meer met zich mee dan

de woorden in deze definitie weer kunnen geven. De emotionele lading die het begrip

euthanasie met zich mee kan brengen lijkt haast tastbaar in een aarzeling bij de uitspraak van het woord of een stilte die valt bij het horen van het woord.

De emotionele lading van het onderwerp euthanasie maakt verklaarbaar dat het fenomeen in Nederland sinds decennia een veel besproken onderwerp is. In Een weloverwogen dood:

Euthanasie in Nederland heeft Kennedy (2002) beschreven hoe de publieke opinie met

betrekking tot dit fenomeen veel in beweging is geweest. Zowel het maatschappelijke als het wetenschappelijke debat hieromtrent blijkt al enige tijd gaande te zijn. Het fenomeen

euthanasie roept vragen op. In hoeverre zou het mogen plaatsvinden in onze samenleving? Wanneer is euthanasie te rechtvaardigen en waarom?

Vroeger was euthanasie verboden, sinds 2001 niet meer, indien er voldaan wordt aan gestelde eisen in de wetgeving. Mogelijk wordt de wetgeving hieromtrent veranderd en verruimd, de Nederlandse Vereniging voor Euthanasie eist bijvoorbeeld dat hulp bij zelfdoding wordt toegestaan (NVVE, 02-09-2013). Er heeft de afgelopen decennia heen dus verandering plaatsgevonden in hoe het fenomeen euthanasie plaatsvind in de Nederlandse maatschappij. Hoe is dit terug te zien in individuele opvattingen van mensen in twee opeenvolgende generaties? Zijn de opvattingen radicaal anders? En hebben wetgeving en publieke opinie invloed op elkaar wanneer het gaat over euthanasie?

In dit onderzoek is bekeken in hoeverre de attitudes met betrekking tot euthanasie verschillen tussen twee opeenvolgende generaties. Dit is gedaan door middel van de afname van een semigestructureerd interview waarbij gebruik is gemaakt van vignettevragen. Dit is gebeurd bij zes respondenten met een leeftijd rond de dertig jaar en vier respondenten met een leeftijd tussen de vijftig en zestig jaar. Ook zijn er interviews afgenomen bij twee respondenten met een leeftijd tussen de tachtig en de negentig.

Er zal eerst een overzicht worden gegeven van ontwikkelingen die er plaats hebben gevonden met betrekking tot euthanasie in Nederland. Hiervoor is vooral het boek “Een weloverwogen

dood; Euthanasie in Nederland” (Kennedy, 2002) gebruikt aangezien dit een uitgebreid

(4)

~ 3 ~

Daarnaast zal de huidige wetgeving worden weergeven.

Nadat er uiteengezet is hoe het meest recente debat er uit ziet zal worden uitgelegd op welke theorieën in dit onderzoek gebaseerd is.

Ook zullen enkele belangrijke theoretische inzichten met betrekking tot euthanasie als sociale handeling uiteengezet worden. Na deze theoretische inkadering zal hieruit een

probleemstelling geformuleerd worden met een onderzoeksvraag en de methode die zal worden gebruikt om deze vraag te beantwoorden.

Een analyse van vervolgens verzamelde data zal tenslotte leiden tot een conclusie waarin de onderzoeksvraag beantwoordt wordt.

1.2. Ontwikkelingen met betrekking tot euthanasie

Zoals in de introductie reeds is gesteld is de publieke opinie ten opzichte van euthanasie is in Nederland al decennia sterk in beweging. Omdat Kennedy (2002) in zijn boek Een

welover-wogen dood: Euthanasie in Nederland een uitgebreide uiteenzetting heeft gegeven over

eu-thanasie is bij de nu volgende beschrijving van ontwikkelingen in het eueu-thanasiedebat vooral gebruik gemaakt van dit boek als bron. Het belang van deze beschrijving is dat het de resulta-ten van dit onderzoek in de context van het euthanasiedebat plaatst. De verschillende onder-zochtte generaties hebben namelijk elke een verschillend deel van de hier beschreven ontwik-kelingen tijdens hun leven meegemaakt.

Ontwikkelingen met betrekking tot euthanasie hebben geleid tot één van de meest soepele ma-nieren van de omgang met euthanasie ter wereld. De argumenten die in de loop der tijd ge-bruikt zijn om euthanasie al dan niet te rechtvaardigen spelen vaak ook nu nog een rol. Sterke meningen en grote contrasten hebben het landschap gevormd waarbij verschillende gebeurte-nissen en ontwikkelingen een rol hebben gespeeld. Zo is bijvoorbeeld de houding van de kerk ten opzichte van euthanasie in de loop der tijd veranderd; de zware veroordeling van euthana-sie wordt minder sterk uitgedragen. Daarnaast is de invloed van de kerk afgenomen. Een an-dere ontwikkeling is de veranderde machtsverhouding tussen arts en patiënt. De patiënt is mondiger geworden, heeft meer medische kennis en neemt vaker dan voorheen het initiatief euthanasie ter sprake te brengen. Sinds de jaren ’60 hebben meerdere fenomenen een rol ge-speeld in de discussie (Kennedy, 2002).

(5)

~ 4 ~

Een voorbeeld hiervan is de vervaging van de grens tussen euthanasie en moord tijdens de Tweede Wereldoorlog, iets wat het taboe op euthanasie na afloop van deze oorlog vergrootte. Een andere gebeurtenis die van invloed was op het euthanasiedebat is de geboorte van zoge-naamde Softenon-kinderen. Tijdens de jaren ’60 werd het medicijn Softenon aan sommige zwangere vrouwen voorgeschreven. Softenon veroorzaakte geboorteafwijkingen en er werden zwaar gehandicapte kinderen geboren. De vraag rees of het wel humaan was om deze kin-deren in leven te houden (Kennedy, 2002).

Tijdens de jaren ’70 was er een roep om medemenselijk handelen van artsen en werd er ge-pleit het onderwerp euthanasie uit de taboesfeer te halen. Een theorie die in die tijd veel in-vloed heeft gehad op het debat rondom euthanasie is die van de ‘medische macht’ van Van den Berg (1969) die in zijn pleidooi voor euthanasie eind jaren ’60 het argument gebruikte dat artsen in de moderne tijd patiënten juist kwaad deden in plaats van goed door patiënten onge-wenst in leven te houden. Dit ontwikkelde zich tot een denkbeeld van een medisch-technische macht waarbij mensen ten gevolge van de snelle medische ontwikkelingen onnodig en doel-loos in leven werden gehouden ten koste van de kwaliteit van hun leven. Deze medisch-tech-nische macht had niet zozeer betrekking op de macht die de arts zelf had. Het ging hierbij om de macht van de moderne medische middelen en instrumenten die gebruikt werden door me-dici terwijl ze hier geen goede controle en volledige kennis over hadden. De ‘medische macht’ zou om die reden onnodig slachtoffers maken en deze vervolgens zinloos in leven houden (Kennedy, 2002, Van den Berg, 1969). Dit gedachtegoed was jarenlang een veelgebruikt ar-gument voor euthanasie maar het is tegenwoordig in onbruik geraakt (Kennedy, 2002).

In de jaren ’80 werd abortus gelegaliseerd. Het was nu dus toegestaan om een zwangerschap af te breken. Rond deze tijd ontstond een discussie rondom de vraag vanaf welk punt in een zwangerschap er sprake is van een levend wezen en wanneer het bewustzijn ontstaat. Deze discussie over bewustzijn heeft ook in het debat omtrent euthanasie een plek gevonden (Ken-nedy, 2002). Dit is vooral van toepassing bij ernstig mentaal geretardeerde patiënten, mensen in een langdurige coma, psychiatrische patiënten, patiënten met dementie en ernstig zieke kin-deren. Er is beargumenteerd dat in deze gevallen het voor de patiënt zelf moeilijk of vrijwel onmogelijk is een weloverwogen beslissing te nemen wanneer het op het besluit om tot eutha-nasie over gaan aankomt. De beslissing al dan niet over te gaan tot euthaeutha-nasie kan in deze ge-vallen namelijk niet of lastig aangegeven worden door de patiënt in kwestie. De vraag is hier-bij of het hierhier-bij wel te rechtvaardigen is een beslissing met betrekking tot euthanasie te ne-men (Kennedy, 2002, Van Wijck, 2009).

(6)

~ 5 ~

Tijdens de financiële crisis in de jaren ’80 was er minder geld beschikbaar voor de verzorging van ouderen en gehandicapten en in het debat over euthanasie werden sociaal-economische motieven aangewend om euthanasie te rechtvaardigen. Zou er door middel van euthanasie ge-zorgd kunnen worden voor een betere verzorging voor hen die in leven bleven omdat er meer middelen hiervoor ter beschikking kwamen? Deze sociaal-economische motieven waren een tijdlang een argument voor euthanasie tot deze rechtvaardiging een taboe werd en als ontoe-laatbaar werd beschouwd. Euthanasie op deze grond ging veel mensen te ver, het leven mocht niet worden beschouwd als een artikel wat kon worden weggeworpen wanneer er geen ruimte meer voor was. Er mocht geen druk worden gelegd op ouderen of gehandicapten om euthana-sie in overweging te nemen aangezien hun leven van dezelfde waarde is als dat van ieder an-der (Kennedy, 2002).

In 1994 werd de psychiater Chabot, die op psychische gronden euthanasie had gepleegd, niet rechtelijk vervolgd. Het besluit deze psychiater niet te vervolgens werd het Chabot-arrest genoemd, naar de achternaam van de psychiater. Het Chabot-arrest werd geïnterpreteerd als een verruiming van de wet en sindsdien is het aantal verzoeken tot euthanasie sterk gestegen. Artsen zijn veelal meegegaan in versoepelde houding ten opzichte van euthanasie die ontstaan leek te zijn. Kort gezegd zijn er tevens andere fenomenen van invloed geweest op het

euthanasiedebat. Zo heeft de toenemende veroudering en vergrijzing van de Nederlandse bevolking de vraag opgeworpen of de kwaliteit van leven even belangrijk of belangrijker is dan de duur van het leven. Ook is de roep tot recht op zelfbeschikking gaandeweg steeds luider geworden. Men wil zelf kunnen en mogen beslissen wat er gebeurt met het eigen lichaam, inclusief de manier waarop het leven zal eindigen. Waar eerder de roep om het recht op leven het luidst klonk, wordt er nu ook gepleit voor het recht op sterven (Kennedy, 2002). Er zijn echter grenzen, zo stelt Kennedy (2002). Het invoeren van de zogenoemde ‘pil van Drion’ waarmee ouderen gemakkelijk een einde aan hun leven zouden kunnen maken ging veel Nederlanders te ver in de jaren ‘90. Ouderen mochten niet het gevoel krijgen een last voor de samenleving te zijn. Ook de eerder genoemde grijze gebieden met betrekking tot eu-thanasie zijn nog altijd omstreden. De algemene consensus is dat er niet te licht moet worden omgegaan worden met euthanasie. Argumenten hiervoor kunnen worden gevonden in de vraag of er wel sprake is van sociale gelijkheid. Er zijn namelijk aanwijzingen dat euthanasie vooral plaatsvindt in de bovenlaag van de bevolking en vooral is ‘weggelegd’ voor hoogopge-leide mensen, mogelijk omdat zij beter in staat zijn een verzoek tot euthanasie zodanig te on-derbouwen dat dit verzoek als ‘weloverwogen’ wordt beschouwd.. Een ander opgeworpen

(7)

~ 6 ~

kwestie is dat wanneer de vraag om euthanasie steeds dwingender wordt, het voor artsen wel-licht moeilijker wordt om een verzoek te weigeren (Kennedy, 2002).

1.3. Het huidige debat met betrekking tot euthanasie

Het meest recente publieke en politieke debat heeft vooral betrekking op de wetgeving rondom euthanasie. De huidige wetgeving rondom euthanasie stelt namelijk dat euthanasie alleen onder bepaalde omstandigheden is toegestaan, de zogenaamde zorgvuldigheidseisen. Er gaan echter stemmen op deze omstandigheden te verruimen (NVVE, 2013). Momenteel zijn er zes zorgvuldigheidsciteria geformuleerd in de Wet Toetsing Levensbeëindiging op Verzoek en Hulp bij Zelfdoding waaraan voldaan moet worden wanneer er euthanasie plaats vindt. Deze zorgvuldigheidseisen zijn de volgende:

1. De arts heeft de overtuiging gekregen dat er sprake is van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt.

2. De arts heeft de overtuiging gekregen dat er sprake is van uitzichtloos en on-draaglijk lijden van de patiënt.

3. De arts heeft de patiënt voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevindt en over diens vooruitzichten.

4. De arts is met de patiënt tot de overtuiging gekomen dat er voor de situatie waarin deze zich bevindt geen redelijke andere oplossing is.

5. De arts heeft ten minste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd die de patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvul-digheidseisen.

6. De arts heeft de levensbeëindiging medisch zorgvuldig uitgevoerd.

(Staatsblad 2002: 165. Wetboek artikel 293, lid 2)

Hieruit blijkt wel dat euthanasie alleen onder strikt medisch toezicht mag plaatsvinden. De hierboven genoemde tweede arts wordt soms ook wel een SCEN arts genoemd. SCEN staat hierbij voor Steun en Consultatie Euthanasie in Nederland (Rond et al, 2004). De uitvoering van euthanasie vindt in de meeste gevallen plaats door de huisarts (Meer & ’t Hof, 2007:173) Deze zorgvuldigheidseisen zijn in dit onderzoek van belang omdat onderzocht zal worden in hoeverre deze terugkomen in de argumenten die de respondenten gebruiken om hun standpunt uiteen te zetten.

Er zijn ook grijze gebieden op het gebied van euthanasie, situaties waarin niet precies duide-lijk is wat er nu we of niet is toegestaan. Een voorbeeld hiervan is euthanasie op kinderen. Bij

(8)

~ 7 ~

kinderen onder de twaalf jaar is er wettelijk gezien geen sprake van euthanasie, maar van le-vensbeëindiging zonder verzoek. Hierbij komen artsen en ouders tot de beslissing over te gaan op deze levensbeëindiging. Bij kinderen tussen de twaalf en de zestien jaar kan het kind zelf een verzoek tot euthanasie doen, maar de ouders moeten hiermee instemmen. Bij kin-deren van zestien en zeventien hebben de ouders nog steeds inspraak, maar uiteindelijk weegt de mening van het kind, de patiënt, het zwaarst (Van Wijck, 2009).

Daarnaast wordt ook euthanasie bij dementerende of psychiatrische patiënten beschouwd als een grijs gebied. Bij dementerende patiënten is het lastig om te bepalen in hoeverre er sprake is van ondragelijk en uitzichtloos lijden en bij psychiatrische patiënten kan een doodswens on-derdeel zijn van een onderliggend psychiatrisch probleem, zoals een klinische depressie. Bij beiden kan het onduidelijk zijn in hoeverre er sprake is van een weloverwogen verzoek (Van Wijck, 2009).

Op dit moment wordt er gepleit voor uitbreiding van de wet Hulp bij Zelfdoding. De aftrap voor eerder genoemde debat hierover lijkt te zijn gegeven door de gerechtelijke uitspraak in de zaak Heringa, waarbij een man in 2008 zijn 99-jarige moeder een dodelijke cocktail van pillen verstrekte en haar hielp dit in te nemen met als doel haar leven te beëindigen. Door naar voren te komen met door hemzelf gemaakte videobeelden van dit proces liet hij dit, financieel gesteund door de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (NVVE), twee jaar later met opzet tot een rechtszaak komen, zo stelt het NRC op 22 oktober 2013. Het doel hiervan was de uitlokking van een debat over de hulp bij zelfdoding. Dat hij op 22 oktober 2013 wel schuldig werd bevonden aan hulp bij zelfdoding maar geen straf werd opgelegd was tevens in het nieuws. De rechtbank oordeelde dat hij gehandeld had uit liefde en om die reden geen straf verdiende (NRC, 22-10-2013). Albert Heringa voelde zich echter geschoffeerd door de veroordeling omdat hij zijn handelen naar eigen bewoordingen zag als zijn ‘morele,

maat-schappelijke zorgplicht’ (NRC, 23-10-2013). Ook de gebeurtenissen in Tuitjenhorn in

augus-tus 2013, waarbij een arts zelfmoord pleegde nadat hij op non-actief werd gesteld naar aanlei-ding van het plegen van euthanasie, hebben tot beroering geleid. De arts, Nico Tromp, zou ‘buitensporig en bewust norm overschrijdend hebben gehandeld’ (H. van Weert, 19-10-2013, p. 2), zo staat in een brief van het AMC aan artsen betrokken bij dit ziekenhuis.

Beide kwesties werden in de Tweede Kamer besproken en daarnaast leidde een oproep van de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (NVVE) tot beroering in zowel het

(9)

~ 8 ~

dagelijkse als het politieke debat. In een in 2013 door hen verspreid manifest riepen zij name-lijk op tot afschaffing van rechtsartikel 294 lid 2, iets wat zou leiden tot het opheffen van de strafbaarheid op hulp bij zelfdoding door personen die geen arts zijn. De leuzen ‘Hulp is geen

misdaad’ en ‘Mensen moeten zelf mogen beslissen over hun levenseinde’ staan in grote letters

op de voorkant van hun pamflet (NVVE, 02-09-2013).

Met het bovenstaande geeft de NVVE duidelijk aan dat ze voorstander is van euthanasie, de huidige wetgeving beperkt het individuele recht van mensen te beslissen hoe hun dood eruit ziet. Om die reden zou de wetgeving aangepast moeten worden. Met de eis om een

individueel recht te vergroten stelt de NVVE, al dan niet bewust, een van de grondslagen van hoe de samenleving in elkaar steekt aan de kaak. Rechten gaan namelijk samen met plichten, en deze moeten samen een balans vormen om een maatschappij leefbaar te maken (Borgatta, E. & Montgomory, R. 2000: 314-318).

2. Theoretisch kader

2.1.De samenleving; rechten en plichten

De vraag naar wat de voorwaarden zijn voor een houdbare samenleving waarin er sprake is van een wenselijke mate van individuele vrijheid is een sociologische kwestie. Binnen een burgermaatschappij is er een spanningsveld tussen de vraag om individuele burgerlijke vrijheden enerzijds en de sociale verantwoordelijkheden jegens elkaar anderzijds. Deze vrijheden moeten namelijk kunnen voorbestaan naast een mate van sociale interactie die voldoende voorziet in de behoeften van een samenleving (Borgatta, E. & Montgomory, R. 2000: 316).Wanneer er sprake is van volkomen autonoom, individueel bepaald handelen is er namelijk niet genoeg sociale interactie en sociale cohesie om een burgermaatschappij te construeren (Ritzer, 2005; 98-102). Het is daarom van belang dat individuele vrijheden in balans zijn met verantwoordelijkheden tegenover de samenleving. Wanneer dit niet zo is, zou dit slechte gevolgen kunnen hebben voor het functioneren van een samenleving. (Ritzer, 2005- 98-102).

Etzione (1991; 41-48) beargumenteert bijvoorbeeld dat de toename van individuele vrijheden ertoe zou kunnen leiden dat een samenleving dermate ontwricht raakt dat deze instort. Etzione stelt dat de inrichting van het justitiële systeem een directe reflectie is van de sociale morele gedragsregels die de samenleving in stand houden. De officiële wetgeving geeft hierbij weer wat de morele opvattingen zijn die als algemeen geldig worden beschouwd in de

(10)

~ 9 ~

burgermaatschappij. Op die manier is dat wat wettelijk geregeld is, ook de normatieve standaard onder burgers. Wanneer er een verandering in traditionele wetgeving plaatsvindt naar aanleiding van een vraag hiernaar vanuit de samenleving, veranderen de sociale morele opvattingen mee. Dit is volgens Etzione problematisch wanneer een verandering in de wetgeving betrekking heeft op de verruiming van individuele vrijheden. Een dergelijke individualisering van de samenleving houdt namelijk in dat de staat minder sociale controle kan uitoefenen op haar burgers, wat als gevolg heeft dat de beschermende functie van de staat ten opzichte van haar burgers zal afnemen. Dit kan uiteindelijk leiden tot een ongelijke verdeling van basisrechten en de bedreiging van levens (Etzione 1991; 41-48).

In de afgelopen decennia is er een toename geweest in de individuele keuzevrijheid om te bepalen wanneer het eigen leven tot een einde zou komen. Euthanasie was namelijk verboden, maar sinds 2001 kun je ervoor kiezen onder bepaalde omstandigheden (NVVE, 02-09-2013). Er heeft in de loop der tijd dus verandering plaats gevonden in de toelaatbaarheid van

euthanasie; het is nu mogelijk onder bepaalde omstandigheden zelf te bepalen of en wanneer het leven nog de moeite waard is. Natuurlijk is dit wel aan regels en wetten gebonden. De mate waarin iemand vrij is om te bepalen of er euthanasie plaats zal vinden is dus mede bepaald door de samenleving als geheel. De interactie tussen individu en samenleving is het onderwerp van verschillende wetenschappelijke theorieën die betrekking hebben op hoe mensen het samenleven ervaren, hoe ze handelen en waarom ze zo handelen. In dit onderzoek wordt bekeken hoe de interactie tussen individu en samenleving eruit ziet wanneer er gekeken wordt naar euthanasie als sociaal fenomeen. Omdat zal worden vergeleken hoe mensen uit verschillende generaties over euthanasie denken, zal hier eerst een overzicht gegeven worden van een aantal ontwikkelingen op dit gebied in de afgelopen decennia.

2.2. De interactie tussen individu en samenleving 2.2.1. Sociale realiteit.

Volgens het sociaal constructivisme van Hacking (2009) wordt de sociale realiteit zoals men die ervaart door interactie geconstrueerd en voorgezet. Hacking stelt dat door middel van de interactie tussen individuen en groepen betekenis wordt gegeven aan de sociale realiteit en de fenomenen die zich hierin bevinden. Hacking stelt dat ook de overtuigingen die men heeft worden vormgegeven door interactie. De sociale constructie van de realiteit is continue in beweging door de reproductie van kennis, betekenisgeving en overtuigingen met betrekking tot fenomenen en gebeurtenissen. Zo wordt dus ook de overtuiging van wat goed en wat fout

(11)

~ 10 ~

is mede gevormd door sociale interactie en deze overtuigingen zijn veranderlijk (Hacking, 2009). Wanneer men dit betrekt op attitudes met betrekking tot euthanasie zou het volgende gesteld kunnen worden; de overtuiging of euthanasie goed of fout is, wordt beïnvloed door sociale interactie en deze overtuiging is niet statisch van aard. Er kan op deze manier dus gesteld worden dat sociale interactie invloed heeft op attitudes, zoals de in dit onderzoek centraal staande attitude met betrekking tot euthanasie.

2.2.2. Sociaal handelen.

Giddens’s theorie over hoe structuur en ‘agency’ zich tot elkaar verhouden sluit aan op het denkbeeld dat sociaal handelen niet bepaald wordt op individueel niveau. (Giddens, 1984). Met agency doelt Giddens op het autonoom handelen. Structuur beschrijft hij als ‘de regels en

middelen, georganiseerd als eigenschappen van sociale systemen.’ (Giddens, 1979:66).

Structuur is de omgeving waarin dit handelen plaats vindt en structuur en agency zijn dus onlosmakelijk met elkaar verbonden. De mate waarin sociaal handelen vrij kan worden bepaald gevormd door de omgeving waarin zich men bevindt. Indien men zich in een omgeving bevindt waarin men zich aan veel regels en wetten moet houden dan is de sociale omgeving sterk gestructureerd. Dit heeft een beperkende invloed op de ‘agency’; het

zelfstandig en autonoom handelen. Hoeveel ‘agency’ een individu heeft is dus afhankelijk van de regels van de sociale structuur waarin men zich bevindt (Giddens, 1979 en 1984).

2.4.3. Oordelen over sociale handelingen; Moraliteit en ethiek

Ethiek en moraliteit hebben beide te maken het oordelen over sociaal handelen. Volgens Amstutz (2005) is een moraal een samenstelling van normen en waarden. Deze moraal is de overtuiging van wat goed en fout is. Ethiek is het vervolgens kritisch reflecteren op deze moraal (Amstutz, 2005:9-10). Het Centrum voor Ethiek en Gezondheid (CEG) stelt op hun website dat ethiek het nadenken over wat goed handelen is in concrete situaties. ‘Ethiek gaat

over moraal’. (“Wat is ethiek?” 2014). De moraal, zo stelt het CEG, is hierbij de neerslag van

wat als vanzelfsprekend gedrag wordt gezien. Normen en waarden geven hierbij de richting aan van wat goed gedrag is in samenleven en samenwerken (“Wat is ethiek?” 2014). Welke normen en waarden gehanteerd worden als richtlijn voor goed gedrag verschilt per

samenleving. Het onderzoeken van een moreel vraagstuk vindt door middel van ethische reflectie stapsgewijs plaats. Eerst wordt bekeken welke normen en waarden in het geding komen bij de kwestie die ter beoordeling staat. Ook wordt er bepaald op basis van welke normen en waarden er feitelijk een beslissing is genomen. Daarna wordt er onderzocht hoe de

(12)

~ 11 ~

feitelijk gebruikte normen en waarden gerechtvaardigd worden. Ten slotte worden de

gehanteerde normen en waarden getoetst aan de hand van hoe men zich idealiter zou moeten gedragen en welke overwegingen het zwaarst zouden moeten worden meegenomen (Have et al., 2009: 19).

Uit het bovenstaande kan worden afgeleid dat een moraal de overtuiging van wat goed of juist is en wat niet. In het geval van euthanasie is het dan ook denkbaar dat dit oordeel

situatieafhankelijk kan zijn. Er zijn namelijk verschillen in de toepassing van euthanasie. Het kan passief worden uitgevoerd, bijvoorbeeld door de onthouding van hulpmiddelen die het leven in stand houden. Ook kan het op een actieve manier plaatsvinden, bijvoorbeeld door het toedienen van middelen teneinde het leven te beëindigen (Mclachlan, 2010). Daarnaast zijn er nog andere omstandigheden denkbaar die invloed kunnen hebben op het oordelen over

euthanasie. Voorbeelden hiervan zijn leeftijd en de mate waarin iemand gezond is. Is het ‘juister’ om een pasgeboren baby met een normale levensverwachting maar die nooit zal kunnen lopen te euthanaseren dan de levensbeëindiging van een pijn lijdende bejaarde die reeds aan een terminale aandoening lijdt? En is actieve euthanasie ‘juister’ dan passieve euthanasie? Dit zijn vragen die zich afspelen op het valk van de medische ethiek (Have et al., 2009: 19).

Zoals eerder al beschreven is, is het volgens Etzione (1991; 41-48) mogelijk dat de regels in de wet en de gedragsregels in de samenleving een weerspiegeling van elkaar zijn, en dat deze elkaar beïnvloeden. Om die reden is het interessant om bekijken of de mening en

overtuigingen van mensen in verschillende generaties overeenkomen of verschillen met de zes wettelijk bepaalde zorgvuldigheidseisen waaraan in de Wet Toetsing Levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding voldaan moet worden. Deze eisen zullen dan ook als

uitgangspunt voor de vergelijking van attitudes gebruikt worden. Het gaat eerder genoemde zorgvuldigheidseisen. De in deze wet genoemde termen en concepten zoals ‘vrijwillig’, ‘weloverwogen’, ‘uitzichtloos’, ‘ondragelijk’ en ‘lijden’ zullen hierbij dus de leidraad vormen (Staatsblad 2002: 165. Wetboek artikel 293, lid 2).

3. Probleemstelling

Zoals reeds is gesteld is het doel van dit onderzoek uit te vinden in hoeverre attitudes met betrekking tot euthanasie verschillen tussen generaties. Oudere generaties zijn opgegroeid in een tijd dat euthanasie verboden was, maar leven nu in een tijd waarin het is toegestaan. Bij de generatie die nu tussen de 50 en 60 jaar oud is, geldt dat ze langer in een periode hebben

(13)

~ 12 ~

geleefd dat euthanasie niet was toegestaan dan jongere generaties. Mogelijk heeft dit invloed gehad op de attitude met betrekking tot euthanasie. De hoofdvraag die centraal staat in dit onderzoek is de volgende:

● In hoeverre is er een verschil in attitude met betrekking tot euthanasie tussen opeenvolgende generaties?

Hierbij zijn vooral twee opeenvolgende generaties onderzocht. De eerste heeft een

gemiddelde leeftijd van 30, het gaat hier om 5 respondenten. De tweede heeft een gemiddelde leeftijd van 50, het gaat hier om 4 respondenten. Tevens zijn er twee respondenten van 80+ geïnterviewd. Deze zijn vanwege hun aandeel niet representatief voor hun cohort en om die reden zijn hun antwoorden beschouwd als indicatief. Er zijn twee deelvragen opgesteld die beantwoord moeten worden om tot een beantwoording van de hoofdvraag te kunnen komen.

De eerste deelvraag is;

-wat is de attitude met betrekking tot euthanasie van de generatie van 30 jarigen? De tweede deelvraag is de volgende;

-wat is de attitude met betrekking tot euthanasie van de generatie van 50 jarigen?

Nadat de attitudes met betrekking tot euthanasie per respondent en per cohort is bepaald en in kaart is gebracht kan worden onderzocht in hoeverre deze van elkaar verschillen. Hiermee kan vervolgens de hoofdvraag worden beantwoord.

4. Methode

4.1. Onderzoeksstrategie

Dit onderzoek is kwalitatief van aard met een interpretivistische epistemologie en een

constructionistische ontologie. Het interpretivisme is onder andere gestoeld op een theorie van Weber. Zo kunnen individuele sociale handelingen volgens Weber alleen begrepen worden wanneer rekening wordt gehouden met de context waarin deze plaatsvinden. Sociale actie kan vervolgens op een begrijpende, inlevende manier verklaard worden. Weber noemt deze

manier Verstehen (Tucker, 1965:157-158). Deze begrijpende epistemologie wordt in dit onderzoek gehanteerd. Daarnaast wordt ervan uitgegaan dat concepten die taalkundig geuit worden door de respondenten gedeelde concepten kunnen zijn. Deze concepten worden volgens David (2010) in verschillende talen op een verschillende manier geuit en dus is er een

(14)

~ 13 ~

vertaling nodig om een concept te omschrijven. Ook binnen een taal zit er verschil in hoe een bepaald concept wordt omschreven. Verschillen kunnen voorkomen tussen verschillende sociale groepen of samenlevingen en generaties (David, 2010:xxiii). Deze vertaling wordt in dit onderzoek geoperationaliseerd door op een interpretatieve manier concepten te distilleren uit uitspraken van de respondenten. Het uitgangspunt is hierbij dat alle waarneembare fenomenen door impliciete noties sociaal geconstrueerd zijn.

Er wordt getracht door middel van het afnemen van interviews een structuur te observeren die niet direct is waar te nemen, namelijk de opvatting jegens euthanasie. Er wordt in dit

onderzoek vanuit gegaan dat de respondenten hun sociale omgeving en de fenomenen hierin betekenis toedichten. Dit houdt in dat mensen het fenomeen euthanasie trachten te

interpreteren en op die manier produceren ze zowel het sociale fenomeen als de betekenis ervan (Bryman, 2008). Elk interview bestaat uit twee delen. Het eerste deel bestaat uit het voorleggen van 6 situatieschetsen, waarna gevraagd wordt wat er volgens de respondent zou moeten gebeuren in de voorgelegde situatie en waarom. Met deze methode van vragen stellen, ook wel vignettevragen genoemd, kunnen attitudes goed gepeild worden (Bryman 2008: 245-247). Dit is goede reden om deze methode te gebruiken. Na het afnemen van de

vignettevragen zal worden gevraagd de situatieschetsen op volgorde te leggen, waarbij gevraagd wordt in welke situatie euthanasie het meest van toepassing is en in welke situatie het minst. Door middel van het voorleggen van de situatieschetsen is mogelijk een bespreking over euthanasie mogelijk die zich te veel richt op persoonlijke ervaringen. Het tweede deel van het interview bestaat uit een semi-gestructureerd interview.

Het sociaal constructivisme stelt dat sociale interactie invloed kan hebben op de overtuigingen van de betrokken personen. Vanuit dit standpunt gezien is het mogelijk dat de interactie tussen respondent en onderzoeker gevolgen kunnen hebben op de overtuigingen van beide partijen. Om te onderzoeken of de interviews invloed hebben op hun standpunt met betrekking tot euthanasie wordt door middel van een Likert-scale de respondenten van tevoren gevraagd om op een schaal van één op tien aan te geven in hoe ze tegenover euthanasie als fenomeen staan. Hierbij zal de score één ‘ik sta negatief tegenover euthanasie’ tegenover de score tien worden gezet. Score tien wordt geformuleerd als ‘ik sta positief tegenover euthanasie’ Eén is hierbij de meest negatieve score en tien de meest positieve. Na afloop van het interview zal dezelfde vraag opnieuw voorgelegd worden om te bepalen of de attitude tegenover euthanasie

(15)

~ 14 ~

gebruikt worden als indicator. Ze zullen worden vergeleken met antwoorden van de respondenten op de vraag wat ze van het interview vonden.

4.2. Doelgroep

Om tot een daadwerkelijk begrip te kunnen komen zou er idealiter van elk generatiecohort een tiental mensen geïnterviewd moeten worden. Dit zou echter een groter onderzoek dan haalbaar vereisen. Om die reden is er gekozen om de doelgroep af te bakenen. Er is gezocht naar respondenten die in een van de drie cohorten vallen; die van 25-35 jaar, die van 50-60 jaar en die van 80-90 jaar. Hierbij is getracht om een gelijke hoeveelheid mannen en vrouwen op te nemen, met een hoger opleidingsniveau. De respondenten zijn door middel van een combinatie van ‘purposive sampling’ en ‘snowball sampling’ geselecteerd uit de indirecte omgeving. (Bryman, 2008:458).

4.3. Relevantie

De maatschappelijke relevantie kan gevonden worden in het feit dat het debat rondom euthanasie actueel is en dat regelgeving in beweging is. De uitkomsten van dit onderzoek biedt dus waarschijnlijk inzicht in de argumenten die gebruikt worden om euthanasie al dan niet te rechtvaardigen. Dit is ook in wetenschappelijk opzicht relevant, aangezien hier

aangevoerd wordt dat de overtuigingen die individuen hebben, mogelijk gereflecteerd worden door in de wet omschreven regels. Tevens zijn meerdere wetenschappelijke disciplines

verwogen in dit onderzoek. Omdat de heersende cultuur omtrent euthanasie een rol speelt is het domein van medische antropologie betrokken in dit onderzoek. Het nadenken over ethiek is een onderdeel van de filosofie. Het bepalen van een normatief oordeel ten opzichte van sociaal handelen, valt ten slotte binnen het domein van de sociologie.

4.4. Aanpak en operationalisering

Voorafgaand aan elk interview zijn de demografische kenmerken van elke respondent in kaart gebracht. Er is vervolgens bij ieder interview gestart met het voorleggen van 6

situatieschetsen. Deze zijn op kaartjes afgedrukt zodat de respondenten ze kunnen lezen. Na elke situatieschets is de respondent gevraagd naar wat er in de voorlegde situatie zou moeten gebeuren en waarom. Nadat alle situatieschetsen behandeld zijn, zijn ze opnieuw doorlopen. Ditmaal is er gevraagd om de argumenten die gebruikt zijn toe te lichten. Hierna is een kort semigestructureerd interview uitgevoerd. Uit de uitgevoerde pilot is namelijk gebleken dat er in dit interview wordt terugverwezen naar de eerder besproken situatieschetsen, dit kan dus

(16)

~ 15 ~

leiden tot een extra toelichting. Er is bijvoorbeeld gevraagd naar de ervaring met euthanasie, de kennis van euthanasie in het algemeen, de wetgeving, het huidge debat en er is gevraagd of er iets zou moeten veranderen in de manier waarop euthanasie nu plaatsvindt.

De situaties die in de vignettevragen voorgesteld zijn, hadden verschillende aspecten die in verschillende mate als aanvaardbaar zouden kunnen worden gezien. Zo zijn twee uitersten onderzocht, waarbij passieve euthanasie bij iemand die duidelijk ondragelijk en uitzichtloos lijdt zich aan de ene kant van het spectrum bevindt en actieve euthanasie bij iemand die niet duidelijk ondragelijk en uitzichtloos lijdt zich aan de andere kant van het spectrum bevond. De laatst genoemde situatie wordt wel gezien als een grijs gebied op het gebied van de regelgeving omtrent euthanasie. Voorbeelden van dergelijke grijze gebieden zijn euthanasie op kinderen, bij dementerenden en bij psychiatrische patiënten (Van Wijck, 2009). Al deze aspecten zijn in één van de situatieschetsen opgenomen.

Na afloop van het interview is de respondent gevraagd zelf een situatieschets te geven waarbij er sprake is van een grijs gebied met betrekking tot euthanasie. Bij de uitvoering van een pilotinterview is namelijk gebleken dat hieruit naar voren kan komen onder welke omstandigheid de respondent vindt dat euthanasie moeilijk of niet te verantwoorden is. 4.5. Ethische kwesties

Euthanasie kan een gevoelig onderwerp zijn, dit is dan ook een van de redenen dat er met theoretische situaties gewerkt is en er niet direct naar persoonlijke ervaringen gevraagd is. Er is gepoogd om alleen respondenten die geen zwaar persoonlijke ervaring met dit onderwerp hebben op te nemen in dit onderzoek. Vanzelfsprekend is er respectvol gesproken over het onderwerp. Er is rekening gehouden met de mogelijkheid dat het interview zelf invloed kan hebben op de overtuiging met betrekking tot het onderwerp euthanasie. Voorafgaand aan elk interview is de anonimiteit benadrukt. Tevens is duidelijk aangegeven dat er op elk moment gestopt kon worden met het interview zonder opgaaf van reden. Wanneer er achteraf of tijdens een interview aangegeven is dat de voorkeur bestond om een gedeelte weg te laten uit het onderzoek en transcript is hieraan gehoor gegeven. Hiervan is melding gemaakt in het transcript zelf.

(17)

~ 16 ~

5.1 Kort overzicht

Uiteindelijk zijn er 6 mannen en 5 vrouwen opgenomen in dit onderzoek. Negen van de respondenten hebben een opleiding genoten die gelijk of hoger was dan HBO niveau, allen man. Van de overige twee viel er 1 vrouw in het cohort 50-60 jaar en 1 in het cohort 80-90 jaar. Het cohort 25-35 (vanaf hier aangeduid met ‘groep 30’ of ‘cohort 50’) bestaat uit 5 mannen en 1 vrouw. Het cohort 50-60 (vanaf hier aangeduid met ‘groep 50’ of ‘cohort 50’) bestaat uit 3 vrouwen en 1 man. Tenslotte zijn er 1 man en 1 vrouw geïnterviewd, met de respectievelijke leeftijd van 87 en 86 jaar. Deze twee interviews zijn niet opgenomen in de analyse tenzij dat expliciet is aangegeven. De reden hiervoor is dat deze respondenten niet in cohort 30 of 50 vallen, maar van een oudere generatie zijn. Ze zijn vanwege hun geringe aantal niet representatief genoeg om op dezelfde manier als de andere twee cohorten te worden vergeleken. Daarnaast heeft één van deze respondenten, T9, geen sortering gemaakt van de schetsen. T9, een 87-jarige theoloog met een verleden als docent en

ziekenhuispastoor, gaf als enige aan geen volgorde aan te kunnen geven. Hij stelde het volgende;

“Ja ik heb eigenlijk alles gevolgd, iedere keer weer de vraag is de, voldoet de, euh, medische

zorg toegepast. Dat is duidelijk de vraag. Ik, ik, ik kan geen volgorde aangeven. Nee, dat kan ik eigenlijk niet. Maar, echt een heel duidelijk geval zonder meer. Zit dat daar bij? Ik vind het geen van alle zonder meer. Nee, niet zonder meer duidelijk, nee.” (T9, bij het sorteren van de

schetsen)

Hieronder is in figuur 1 weergegeven op welke volgorde de respondenten de situatieschetsen hebben geplaatst. Links staat de plaats waarop de situatieschets is gezet, ‘1e’ is hierbij de situatieschets die als ‘meest toepasbaar voor euthanasie’ werd gezien en de ‘6e’‘minst

toepasbaar voor euthanasie’. De data van de respondenten uit groep 30 is geel gemarkeerd en groep 50 groen. De namen van de respondenten zijn aangegeven met een afkorting. 1D, 2JB, 3P, 4RB, 7RW zijn de respondenten uit het cohort dertigjarigen en 5JJ, 6C, 10L en 11A zijn de respondenten uit het cohort 50 jarigen. Voor het overzicht zijn de resultaten hier op

leeftijdsgroep gesorteerd. De situatieschetsen die in de interviews zijn voorgelegd zijn weergegeven met een cijfer, 1 is hierbij de eerste situatieschets en 6 de laatste. Een korte samenvatting van deze schetsen is met steekwoorden weergegeven in de legenda.

(18)

~ 17 ~

Respondenten (afgekort) en de volgorde waarop de schetsen door hen zijn gezet.

D1 JB2 P3 RW7 RB4 JJ5 C6 L10 A11 1e plaats 1 1 1 3 3 2 3 3 3 2e Plaats 3 3 2 1 1 3 4 2 1 3e Plaats 2 2 3 2 2 6 2 1 2 4e Plaats 6 4 5 4 5 5 1 4 4 5e Plaats 4 6 4 6 6 1 6 6 6 6e Plaats 5 5 6 5 4 4 5 5 5 Legenda 1. Situatieschets 1, man,71,verlamming. 2. Situatieschets 2:vrouw,55,hungtington. 3. Situatieschets 3:man,87,longkanker.

4. Situatieschets 4:vrouw,46, gehoorproblemen. 5. Situatieschets 5:man,3 weken, spina bifida. 6. Situatieschets 6:vrouw,29,bipolair.

Hoewel uit dit overzicht geen conclusies zijn te trekken omdat het hier gaat om slechts 9 interviews, kan het wel duiden op mogelijke verschillen of overeenkomsten in attitudes. Zo heeft geen enkele respondent dezelfde volgorde aangegeven. Hieruit is mogelijk af te leiden dat de beoordeling over in welke situatie euthanasie het meest van toepassing is, vooral persoonlijk is. Bij beiden cohorten is een opdeling te zien tussen aan de ene kant de situaties 1, 2 en 3 en aan de andere kant de situaties 4, 5 en 6. Dit is in figuur twee weergegeven. De eerste drie situatieschetsen worden door respondenten uit cohort 30 altijd op één van de eerste drie plaatsen gezet en de laatste drie schetsen op de laatste drie plaatsen. Bij de respondenten uit cohort 50 is dit niet in elk geval zo, maar ook door hen zijn de situatieschetsen 1, 2 en 3 doorgaans beschouwd als situaties waarin euthanasie eerder een acceptabele optie is dan in situatieschets 4, 5 en 6. Dit zijn dan ook de schetsen waarin drie bekende ‘grijze gebieden’ zijn beschreven, euthanasie bij een vrouw waarbij niet duidelijk hoe ernstig de aandoening is, euthanasie bij een baby en euthanasie bij een bipolaire jonge vrouw.

(19)

~ 18 ~

Figuur 2

Overzicht van de sortering door de respondenten. Een waarde van 6 betekent dat de betreffende situatieschets is gewaardeerd als ‘euthanasie is het meest toepasbaar’ en een waarde van 1 ‘euthanasie is het minst toepasbaar’. Geel zijn de respondenten uit cohort 30. Groen zijn de respondenten uit cohort 50.

5.1.1 De positie jegens euthanasie in een cijfer.

De cijfers die men gaf om aan te geven hoe er tegenover euthanasie werd gestaan waren gemiddeld bijna hetzelfde bij groep 30 en groep 50. Bij groep 30 was het gemiddelde cijfer namelijk een 8,2 en bij groep 50 een 8,25. Hierbij liepen de cijfers uiteen van een 5 of een 6 tot de wat vaker gegeven 8, 9 of 10. Doorgaans werd tijdens het interview wel duidelijk aangegeven dat de positie tegenover euthanasie altijd afhankelijk was van de omstandigheden. RW7, een 31-jarige musicus, gaf aan het lastig te vinden een cijfer te geven;

“Euhm, nou dat hangt van heel veel dingen af, denk ik. Ik bedoel, of het wel of niet, euh, gedaan mag of kan worden. Ik denk dat, ja, ik denk niet dat je zomaar kan zeggen, “ik ben het er wel of niet mee eens”. Ik denk dat ik in het midden zit. (...) Ik denk een zes, voor nu” (RW7,

cohort 30).

(20)

~ 19 ~

“Een tien.” (JJ6, cohort 50)

P3, 30 jaar en onderhoudsmanager in de techniek;

“Euhm, ja, dat is een goeie om daar een cijfer aan te geven. Ik ben er wel erg positief over. Dus, euh, zeg dat ik er alles van weet, euh, zeg een acht.” (P3, cohort 30)

Er is uit een vergelijking van het vragen vooraf en achter naar dit cijfer niet gebleken dat het interview invloed had op de attitude van de respondenten. In elke geval er een tweede keer een cijfer werd gegeven was het hetzelfde als cijfer als de eerste keer.

5.1.2. Een complex probleem

Dat euthanasie problematisch en complex is blijkt niet alleen uit de verschillende

overtuigingen tussen de respondenten of hun cohort. Ook tijdens de interviews zelf komt dit naar voren. Regelmatig blijkt dat de afweging van normen en waarden is geen statisch gegeven is. De moraal die men in de ene situatie hanteert blijkt niet altijd geldig onder alle omstandigheden, zo realiseren sommige respondenten zich tijdens het interview. Het inschatten van wat men het belangrijkst vindt is af en toe moeilijk, lijkt het. Men leest de situatieschets meerdere keren opnieuw, afwegend welke aspecten het belangrijkst zijn. Sommigen maken deze afweging in stilte, anderen mompelend en sommigen hardop. Een

‘hmmmm’ of ‘uhh’ breekt een gestarte zin in ieder interview wel een keer af na. Er wordt dan

om meer informatie gevraagd, of men geeft aan niet genoeg informatie te hebben. Het ‘waarom’ van een mening is soms niet goed onder woorden te brengen. Zo stelt 3P een keer het volgende;

“(ik)...vind het belangrijk want, ja, omdat het is gewoon te behandelen in mijn ogen. En, ja, probeer dat dan eerst, weet je wel. En, euh, ja ik vind het gewoon, euhh…Ik vind het

(21)

~ 20 ~

De vragen waren kennelijk dus soms lastig te beantwoorden in de eerste instantie.

Desondanks zijn er uitgebreide uiteenzettingen gegeven om een mening of argument toe te lichten. Er zal nu een analyse gedaan worden per situatieschets.

5.2. Analyse op volgorde van voorlegde situatieschetsen

Hier is allereerst onderzocht wat de meningen en reacties waren op de situatieschetsen, en is verkend welke aspecten voor de respondenten belangrijk waren in het beoordelen. Ook is ge-peild in hoeverre de meningen met betrekking tot de verschillende situatieschetsen van elkaar verschilden. Ze zullen hier één voor één doorgenomen op de volgorde waarin ze zijn voorge-legd.

Situatieschets 1

1. Patrice is een alleenstaande man van 71. Hij is niet terminaal ziek, maar door spiers-pasmen verliest hij langzaam maar zeker het vermogen met de buitenwereld te com-municeren. Op dit moment is hij slechts in staat met zijn tong zijn computer en zijn rolstoel te bedienen. Patrice vindt deze situatie ondragelijk. Hij verzoekt, met behulp van een tolk, om euthanasie. De euthanasie zal uitgevoerd worden door het innemen van een drankje.

Deze situatieschets werd door de alle respondenten gezien als een situatie waarin euthanasie een toelaatbare mogelijkheid was. D1, een respondent in cohort 30, en 10L behorende tot co-hort 50, stellen wel dat eerste een poging tot verbetering van de situatie eerst ondernomen moet worden. Het gaat dan vooral om de ervaring van de kwaliteit van leven door de 71 jarige Patrice. Een “subjectieve ervaring” aldus JB2 (cohort 30).

Een aantal aspecten wordt genoemd door meerdere respondenten. Zo is de leeftijd van de man voor P3 (cohort 30) van belang omdat hij van mening is dat ouderen in theorie betere beslis-singen nemen;

‘’Nou, ik vind leeftijd een aardige rol spelen door ervaring, kennis en kunde. Dus ik vind dat een ouder persoon theoretisch gezien betere beslissingen maakt. In ieder geval meer overwo-gen beslissinoverwo-gen. En, en zijn eioverwo-gen keuze, ik vind dat iedereen zijn eioverwo-gen keuze moet hebben. En, in ieder geval heeft ie gelijk in mijn ogen. Dus ja.’’ (P3, bij sit 1).

(22)

~ 21 ~

Leeftijd wordt door enkele andere respondenten kort genoemd, zoals C6 uit cohort 50, die ge-woonweg stelt dat ze op leeftijd gelet heeft, maar niet wat ze daarin van belang vindt.

Dat er in situatieschets 1 sprake is van een ‘eigen keus’, is door meerdere respondenten tevens als een belanghebbende factor beschouwd. Er wordt geredeneerd dat het oordeel over of een situatie als ondragelijk te beschouwen is, alleen door de aanvrager zelf gemaakt; niemand an-ders dan hijzelf is in staat is dit vast te stellen is vaak het oordeel. JJ5 (cohort 50) en A11 (co-hort 50) formuleren dat op een vergelijkbare manier;

‘Omdat deze man zelf vindt dat de kwaliteit van leven voor hem aanleiding is om er uit te stappen (...) vind ik dat dat gehonoreerd moet worden’ (A11, situatie 1).

‘Nou, hij vindt zelf dat de situaties ondragelijk is. En zijn manier van leven vindt hij niet meer acceptabel, dus ja, ik vind dat hij daar zelf over mag beslissen.’ (JJ5, situatie 1).

JB2 (cohort 30) legt ook uit waarom hij deze mening is toegedaan;

‘Omdat hij vindt dat zijn situatie ondragelijk is en dat daar, zo te lezen, ook geen verbetering meer gaat optreden. Dat niemand anders eigenlijk kan inschatten hoe erg dat eigenlijk is.’

(JB2, situatie 1).

Tenslotte is voor enkelen van belang dat het hier een alleenstaand persoon betreft, en er geen partner is waar rekening mee gehouden moet worden. Dit wordt het duidelijkst genoemd door RW7 (cohort 30):

‘(...) het is een alleenstaande man dus dan wordt het verhaal al weer wat anders. Ik bedoel, als je ook echt een metgezel hebt (...) dat vind ik dat het echt, maar dan ook écht overlegd moet worden.’ (RW7, situatie 1)

Tevens is L10 (cohort 50) van mening dat hier geen sprake van zelfmoord is, maar van eutha-nasie. De redenatie hierachter is dat de patiënt fysiek zelf nog in staat is een einde aan zijn le-ven te maken en dat er eigenlijk geen verschil is tussen euthanasie en zelfmoord. Ze keurt het echter niet af, stelt ze. L10 is van mening, zo realiseert ze zich tijdens het interview, dat eutha-nasie en zelfmoord voor haar niet van elkaar verschillen;

(23)

~ 22 ~

“Alleen maar omdat je al die zielige dingen weet, hij vindt het ondraaglijk en zo. Daarom noem je het euthanasie, maar als je dat weg zou laten, en je zou gewoon zeggen: “Je weet niks van die man en je leest alleen maar: “Patrick vindt zijn leven ondraaglijk, hij wil eutha-nasie”, dan zeg je: “Hij wil zelfmoord”, zeg je dan” (L10).

Situatieschets 2

2. Stefanie, een vrouw van 55 jaar, heeft de ziekte van Huntington. Deze ziekte is onge-neeslijk en bij haar vastgesteld toen ze 45 jaar was. Sindsdien is ze achteruit gegaan en steeds meer afhankelijk van hulp. Toen ze haar diagnose kreeg heeft ze op schrift gesteld dat wan-neer ze zou moeten worden opgenomen in een verpleegtehuis ze niet langer wil leven omdat ze onafhankelijk wil blijven en omdat ze bang is dat haar man haar zal verlaten. Dat eerste is nu aan de orde. Tijdens gesprekken met Stefanie en haar man blijkt dat Stefanie eigenlijk niet meer kan spreken. Ze uit wel twee keer het woord ‘euthanasie’. Als haar verzoek wordt inge-willigd zal ze een injectie krijgen met als doel haar leven te beëindigen.

Bij deze situatieschets is de interpretatie van de uiting van het woord ‘euthanasie’ door de fictieve Stefanie door verschillende respondenten op een andere manier geïnterpreteerd. Waar sommigen ervan uitgingen dat deze uiting inhield dat zij verzocht om euthanasie, werd er door bijvoorbeeld 7RW (cohort 30) op gewezen dat het niet duidelijk was wat Stephanie met deze uiting bedoelde. Ook 4RB, uit dezelfde leeftijdscategorie (die van groep 30) gaf aan dat het nodig was dat er iemand was die haar uiting kon interpreteren. Dit in tegenstelling tot JJ5 en 11A, beiden uit cohort 50, die ervan uitgingen dat deze uiting, in combinatie met haar eerder schriftelijk vastgelegde wens, een verzoek was tot euthanasie. Een verschil tussen beide generatiecohorten is hier dus dat het cohort 30 jaar twijfelt aan de houdbaarheid van de euthanasieverklaring, terwijl het generatiecohort 50 jaar dit niet doet. Dit laatste cohort gaat ervan uit dat wanneer de wens is vastgelegd, deze ook 10 jaar later nog geldig is.

Het jongere cohort houdt vaker rekening met de mogelijkheid dat mensen van gedachte kunnen veranderen wanneer het gaat om de euthanasieverklaring. Er wordt aangedragen dat hetgeen op een bepaald moment in het leven ondragelijk lijkt en voldoende reden is om over te gaan op euthanasie kan enige tijd later veranderd zijn.

Daarnaast valt op dat A11 (cohort 50) en D1 (cohort 30) een tegengestelde mening hebben wanneer het gaat over het plegen van euthanasie bij dementie. A11 stelt namelijk dat euthanasie in een dergelijke situatie wel kan, maar wanneer men eenmaal volledig is overmeesterd door de aandoening, zo stelt ze, zal het weinig verschil maken. Demente patiënten kunnen nog erg gelukkig zijn in hun eigen wereldje, zo is haar ervaring met een familielid. Hierbij speelt ook mee dat in het geval van dementie, zij het zich voor kan stellen

(24)

~ 23 ~

dat het nemen van de uiteindelijke beslissing bij de naasten komt te liggen. Daar is ze het zo mee eens, de verantwoordelijkheid zou alleen bij de persoon om wie het gaat mogen liggen. Daarom is euthanasie alleen acceptabel indien men nog niet dement genoeg is om zelf deze beslissing te nemen.

D1 (cohort 30) is juist van mening dat euthanasie ook plaats zou mogen vinden bij iemand die dement is;

“ik vind dat, euh, iemand niet, die eigenlijk juist niet bij volle bewust zijn hoeft te zijn om eu-thanasie te laten plegen. Het nu juist dat wanneer je echt, ik vind dat wanneer je echt in dat gat valt en echt er niks meer met je te doen is dat je juist dan de euthanasie moet kunnen krij-gen” (D1, cohort 30).

Situatieschets 3

3. Jan is een getrouwde man van 87 en hij heeft longkanker die is uitgezaaid. Zijn ziekte is terminaal en hij heeft naar schatting nog een half jaar te leven. Om zijn leven zo lang mo-gelijk te rekken heeft Jan een aantal keer chemotherapie gehad en is hij bestraald. Omdat hij ernstige bijwerkingen heeft van deze behandeling heeft hij besloten hiermee te stoppen on-danks dat het zijn levensverwachting met een half jaar zou verlengen. Jan wil niet langer le-ven en dient een verzoek tot euthanasie in. Als zijn verzoek zou worden ingewilligd zou hij door middel van een injectie in een diepe coma worden gebracht en de verwachting is dat hij binnen twee weken zal overlijden doordat hij niet langer eet of drinkt.

Situatieschets 3 is veelal door de respondenten beoordeeld als een aanvaardbare aanleiding om tot euthanasie over te gaan. Er zijn echter wel in vrijwel elk interview opmerkingen ge-maakt over de manier waarop dit plaats zou vinden.

Zo benoemt T9, die met zijn 87 jaar tot een oudere generatie dan cohort 50 behoort, dit als 'palliatieve zorg'. Zolang deze zorg als doel heeft het lijden te verlichten door middel van pijn-bestrijding, is T9 van mening dat het ethisch te verantwoorden is om op deze manier te werk te gaan. Hij stelt hierbij echter wel dat indien de medicatie gegeven wordt met als doel het overlijden van patiënt Jan te bewerkstelligen, dit niet toelaatbaar is. T9, die tien jaar lang zie-kenhuispastoor is geweest, gaf daarnaast aan dat dit geen ongebruikelijke methode was in het ziekenhuis waar hij werkte. De periode waarin hij werkzaam was als ziekenhuispastoor is nu 20 tot 30 jaar geleden. T9 stelt dat euthanasie eigenlijk nooit werd besproken, het werd of niet uitgevoerd of niet onder de naam ‘euthanasie’. Palliatieve zorg werd echter wel standaard toe-gepast op stervende patiënten.

(25)

~ 24 ~

L10, uit cohort 50, is ook van mening dat ook dit geen euthanasie genoemd zou moeten wor-den. Zij beschouwt dit als zelfmoord.

.

De resterende respondenten hebben hun afkeur voor de gebruikte methode op de verschil-lende manieren onder woorden gebracht. Respondent C6 (cohort 50) is wellicht het duidelijkst in het benoemen van de manier waarop in situatieschets 3 een einde komt aan het leven van patiënt Jan. Ze benoemt dit als "passieve euthanasie" en stelt hier geen voorstander van te zijn. Het is volgens haar een zinloze lijdensweg voor de nabestaanden die dit moeten aan-schouwen. JJ5 (cohort 50) is ook van mening dat dit een manier is die ‘doelloos’ is, het zou geen voordelige invloed hebben. A11 (cohort 50) stelt het volgende;

“Ja, iemand teert weg iemand eet en drinkt niet meer en en ehh dan dan wordt je langzaam uitgehongerd en teert weeg tot dat het lichaam geen voldoende kracht eh meer heeft om om bloed rond te pompen, zuurstof aan te maken en dus je sterft af. En dat vind ik een onnodige lijdensweg.” (A11, cohort 50)

Ook P3 spreekt zich erover uit;

“Met het weten, hij ligt hier nog, euh, te ademen en, euh, over twee weken is ie dood. Over precies twee weken, of weet ik veel wat. Of binnen twee weken. In je hoofd zit je ook weer, het is uithongering, het is uitdroging, je ziet iemand letterlijk verwelken denk ik op dat moment, ik denk niet dat, dat goed is voor de omgeving”(P3, cohort 30).

Hij vervolgt met zijn mening door te stellen dat hij tevens geen voorstander is van het onder-houden van patiënten in een coma en dat hij bewust geen orgaandonor is. Hij heeft hier veel over nagedacht, zo lijkt het;

“…het is een beetje anti-evolutionairs, ik weet het niet. Er zijn een heleboel botsingen met wat

nou een beetje ethisch is en niet. We kunnen iedereen wel blijven repareren, continu, maar daar wordt de kudde niet sterker van. Dus dat botst. Nog echt.” (P3, cohort 30).

Hoewel dit geen oordeel is dat betrekking heeft op situatieschets 3, is het wel een opvallende mening omdat deze redenatie in geen van de andere interviews terug is gekomen.

(26)

~ 25 ~

Samenvattend kan daarnaast worden gezegd dat de methode om euthanasie uit te voeren in situatieschets 3 is veelal als een methode beschouwd die niet de voorkeur heeft. Vooral het nut ervan werd betwijfeld. Desondanks is deze situatieschets in cohort 50 drie keer op de 1e plaats gezet en door de respondenten in cohort 30 twee keer.

Situatieschets 4

4. Elize is een vrouw van 47. Ze heeft ernstige tinnitus (oorsuizen) en hyperacusis (over-gevoeligheid voor geluid). Elize heeft dit al 12 jaar. Elk geluid gaat haar naar eigen zeggen door merg en been en alleen wanneer ze onder water is wordt haar pijn enigszins verlicht. Ze is alleenstaand en haar kinderen, die in de puberleeftijd zijn, wonen vanwege haar aandoe-ning niet meer bij haar. Ze is van meaandoe-ning dat ze uitzichtloos en ondragelijk lijdt en dient een verzoek tot euthanasie in. De euthanasie zal plaatsvinden door middel van het innemen van een combinatie van medicijnen.

De meningen omtrent situatieschets 4 lopen uiteen. Het meest genoemde aspect wat hierin meespeelt, is de verantwoordelijkheid die de vrouw al dan niet heeft tegenover haar kinderen. Cohort 30 lijkt hierin veelal in meerdere mate van mening dat er een zekere verplichting be-slaat van de moeder jegens haar kinderen om te blijven voortbestaan. Dit blijkt duidelijk uit de antwoorden van drie verschillende respondenten uit cohort 30;

“Het liefst zou je zeggen van wacht in ieder geval totdat de kinderen uh oud en wijs genoeg zijn en dat ze daar in die zin haar niet meer nodig hebben. Want in deze zin gaat het al 12 jaar zo verder in haar leven dus waarom paar jaar aan, om die kinderen wat te, ik weet niet of ik het zou verbieden daardoor, dat is geheel afhankelijk natuurlijk van hoe het is en hoe ze reageert erop en hoe de situatie in details is. Maar in zo’n geval zou ik zeggen van wacht er nog effe mee.’’ (RB4, cohort 30).

“Naja de kinderen omdat die nog niet volwassen zijn. Dus er is nog bepaalde zorg nodig voor kinderen in de puber leeftijd, dat is in dit geval de moeder. Wat al een van de belangrijk-ste vormen van opvoeding is (…)Het kan ten kobelangrijk-ste gaan van andere mensen dat een persoon geëuthanaseerd word. Dus dan heeft het een flinke overweging nodig” (JB2, cohort 30).

“Je hebt nog wel een soort van verplichting, zeker naar kinderen, toe, om, euh, om er wat van te maken. En, euh, ja, dan is dus het lijden van de ene opgelost door een ander te laten

lijden.” (D1, cohort 30)

De respondenten uit cohort 50 spreken dit niet zo rechtstreeks uit. JJ5 (cohort 50) stelt dat er wel gekeken moet worden of de vrouw nog in staat is langer door te leven, maar indien ze dat

(27)

~ 26 ~

niet kan, dan is euthanasie een toelaatbare optie. De kinderen hebben hier geen zeggenschap in.

L10 (cohort 50) stelt ook dat het weliswaar vervelend voor de kinderen zou zijn, maar aan de andere kant, zo stelt ze, gaan moeders ook wel eens aan andere oorzaak dood.

C6 (cohort 50) stelt dat de kinderen überhaupt geen rol spelen;

“Nou, lijkt me een goede reden om euthanasie toe te passen. Ze is in haar geval, dan wordt er naar haar geluisterd en er wordt geaccepteerd dat zij een volwassen vrouw is die precies weet wat ze wil en geen onmondig kind. Nou er wordt tenminste respect voor haar getoond”

“Nee, dat [ze jonge kinderen heeft] maakt niet zo veel uit. Want ze zou, euh, ten eerste geen goed functioneert moeder kunnen zijn, want dat kan niet in zo’n situatie. Plus het feit dat haar haar kinderen heel lang geconfronteerd worden met een moeder die dus zoveel pijnen heeft En dat hakt er in bij kinderen. Dan kunnen ze beter een herinnering hebben aan hun moeder voor het te erg werd.”

Hierbij moet wel aangetekend worden dat C6 de situatieschets herkende van een documen-taire die ze gezien had. Dit is inderdaad de bron geweest voor deze situatieschets, dus C6 had wellicht een andere beeldvorming op de situatie dan de andere respondenten.

Situatieschets 5

5. Jordy is baby van 3 weken oud. Hij is geboren met een spina bifida, ook wel open rug-getje genoemd. Hoewel Jordy al vrij snel na zijn geboorte geopereerd is, zal dit in de toe-komst nog vaker moeten gebeuren en is de verwachting dat hij vanaf zijn middel verlamd zal blijven. Ook zal hij incontinent blijven. De ouders van Jordy verzoeken om euthanasie. Dit zal plaats vinden door het toedienen van een injectie.

Situatieschets 5 is de situatie die als laatst is gerangschikt door het merendeel van de respon-denten. In het cohort 30 is deze door drie van de vier respondenten op de laatste plaats gezet, hetzelfde aantal als in cohort 50.

De overige drie respondenten, twee uit groep 30 en één uit groep 50, hebben deze schets op de vierde plek gezet. Dit lijkt erop te duiden dat deze respondenten deze situatie-schets anders beoordeelden dan de respondenten die situatiesituatie-schets 5 allemaal op de laatste plek hebben gezet. Dit komt dan ook terug in de antwoorden.

De respondenten die de schets op de laatste plek hebben gezet vonden euthanasie in dit geval problematisch. De redenen die daarvoor gegeven zijn hebben te maken met de leeftijd, het

(28)

~ 27 ~

niet zelf nemen van de beslissing en twijfel aan hoe ondragelijk en uitzichtloos het eventuele lijden is. JB2 vindt euthanasie in dit geval een ‘kwalijke zaak’ en beschrijft voorgenoemde as-pecten als volgt;

“Ja, dat ik het, dan is het, euh, dan kiezen andere mensen voor de dood van een ander per-soon en dat vind ik, euh, ja, wel kwalijk. Jordy heeft, euh, een chronische aandoening voor de rest van zijn leven en zal zeker beperkt zijn maar heeft nog steeds een stel hersenen waarmee die kan leven en waarmee die geluk kan ervaren, in zekere zin een leven kan opbouwen. Dus ja, dat is gewoon, dat is leven. Dat is niet uitzichtloos en niet ondragelijk. Een baby zal hier-mee zijn hele leven op groeien, die zal niet anders weten dan hoe het is om gehandicapt te zijn.” (JB2).

L10 spreekt duidelijk uit dat de situatie omschreven in schets 5, feitelijk moord is en dat dit een hellend vlak is; een aangeboren handicap zou bij de het bepalen van leven of dood niet bepalende factor mogen zijn.

C6 is tevens van mening dat in dit geval gen euthanasie gepleegd zou mogen worden;

‘’Vind ik het geen goede reden om euthanasie te plegen. Het is, zal een zorgen kindje zijn. Dit vind ik eerlijk gezegd, dit is niet je kind, uit liefde van je kind afscheid nemen van je kind maar meer een egoïstische wens van de ouders, euh, omdat ze niet voor zo’n kind willen zorgen. Ook al zullen die ouders er best van overtuigd zijn dat ze het beste voor dat kind doen.’’ (C6, cohort 50)

De drie respondenten die allen situatieschets 5 niet als op de laatste plek hebben gezet vinden euthanasie wel toelaatbaar. Dit is een opvallend verschilt met de andere respondenten die het overduidelijk afkeuren. P3 (cohort 30), RB4 (cohort 30) en JJ5 (cohort 50) vinden euthanasie wel toelaatbaar. Het verschil lijkt dat te make te hebben met de inschatting van de mate van zelfbewustzijn, het uitgangspunt is hierbij dat een baby van 3 weken zich nog niet bewust ge-noeg van zichzelf is om euthanasie als problematisch te beschouwen.

‘Ik zelf zou het doen als ouders zijnde. Zelf zou ik er ook om vragen denk ik. En dan hoop ik dat het wordt toegestaan (…) Ja, omdat ik voor dat kind geen leven zie zeg maar. En het is nu nog vrij onwetend. Na, ik heb ook mensen met kinderen dingen zien doen, euh, hun hele leven lang, maar voor mezelf zou ik het niet zien zitten. Ik zou er niet voor kunnen zorgen als ouder zijnde.’’ (P3)

(29)

~ 28 ~

‘’Een baby, uhm.. Ja in dit geval heb ik zoiets van ja. Als de ouders gaan twijfelen of ze, dan is de vraag kunnen ze het opbrengen ja of nee en het leven dat hij uiteindelijk krijgt is natuurlijk ook geen pretje. Ja, wat mij betreft mag het ingewilligd worden. (…) Ik zie geen problemen om een kind te het leven te laten omdat hij het leven heeft moet hij niet blijven leven naar mijn mening. Het moet nog wel een beetje leuk blijven en een verlamming is niet leuk. En drie weken is mooi op tijd’’(RB4)

JJ5 is van mening dat het voorkomen mag worden dat er lijden ontstaat. Hij schat de levens-kansen niet erg hoog in en dat hij daarbij nog jong is maakt euthanasie in dit geval acceptabel.

Situatieschets 6

6. Miranda is een vrouw van 29. Ze is door de psychiater gediagnosticeerd met een bipo-laire stoornis, ook wel manische-depressie genoemd. Ze ervaart zeer heftige stemmingswisse-lingen die niet reageren op de medicatie die ze krijgt. Ze is in haar pubertijd uit huis geplaatst en is meerdere malen langdurig opgenomen op een gesloten psychiatrische afdeling. Hoewel ze een jaar geleden begeleid kon wonen in een huis met meerdere psychiatrische patiënten is ze na een half jaar wederom in een zogenoemde manische episode geraakt waarin ze geen controle had op haar gedrag. Ze sliep dagen achtereen niet, heeft in een impuls al haar geld uitgegeven aan kleding en ze heeft in haar eentje haar hele slaapkamer geschilderd in 48 uur. Nadat ze naakt op straat werd aangetroffen is ze wederom opgenomen op een psychiatrische afdeling en vervolgens in een diepe depressie geraakt. Ze heeft geen uitzicht op verbetering van de situatie en manische periodes zullen zich naar verwachting haar hele leven blijven af-wisselen met depressieve periodes. Miranda dient een verzoek tot euthanasie in omdat ze er-vaart uitzichtloos en ondragelijk te lijden. Als haar verzoek wordt ingewilligd zal ze een drankje krijgen om haar leven te beëindigen.

In dit geval speelt vooral mee of psychisch lijden even erg kan zijn als lichamelijk lijden. Voor C6 en JJ5, beiden uit cohort 50, is dit niet van belang. Zij stellen allebei dat de oorzaak van het lijden niet uit maakt maar dat het vooral draait om hoe iemand het lijden ervaart.

“Nou kijk, als de doktoren zeggen, “nou, we kunnen nog helpen met medicijnen enzovoorts”. Dat is allemaal leuk en aardig maar, euh, dan gaan ze toch een beetje voor god spelen en zij gaan bepalen hoe zij zich voelt. Nou, dat kan ze zelf wel bepalen. Ze is 29, ze heeft al de no-dige ervaringen, negatieve ervaringen. Ze weet dat ze nooit beter kan worden. Dus de situatie is niet anders dan iemand die nog een half jaar te leven heeft.’’ (C6, cohort 50).

“Nee, dit kan zij net zo zwaar ervaren als iemand die, euh, lichamelijke pijnen heeft. Daar zie

(30)

~ 29 ~

A11 (cohort 50) ziet wel een verschil tussen psychisch en lichamelijk lijden:

‘’Maar depressie is moment gebonden en dat vind ik heel moeilijk omdat eh in die gevallen euthanasie toe te staan.(...) Ik begrijp het wel en ik begrijp ook dat mensen die dit hebben eh dit misschien toch wel heel graag willen maar er zijn misschien een maand later momenten waarop ze weer dankbaar is dat ze het niet heeft gedaan.’’ (A11, cohort 50).

Anders dan L10, ook afkomstig uit cohort 50, stelt ze dat zelfmoord en euthanasie niet aan el-kaar gelijk zijn. Zelfmoord is een noodsprong, zo stelt A11.

P3 (cohort 30) is voorstander van het hebben van zelfbeschikking, bleek eerder in het inter-view. In deze situatie is het echter nodig om iemand tegen zichzelf te beschermen;

“Nee. Eigen keuze is zeker belangrijk maar eigen keuze hoeft niet altijd een goede keuze te zijn. En in dit soort gevallen moet je zo’n keuze, kùn je zo’n keuze niet in je eentje maken. Keuze moet je maken met specialisten en er zeker van zijn dat het een uitzichtloze situatie is. En dat vind ik doorslaggevend.” (3P over keuzevrijheid bij situatie 6).

5.3. Analyse verdere antwoorden en conclusies

Voor alle respondenten geldt dat er verschillen in de uiteindelijke oordelen zitten. Opvallend is, dat er soms dezelfde normen en waarden mee lijken te spelen. De interpretatie van deze normen en waarden is schijnbaar afhankelijk van diegene die ze hanteert; welke het meest geldig zijn verschilt per situatie en is voor iedereen anders. De moraal, die bestaat uit een sa-menstelling van deze normen en waarden, wordt dus niet enkel op een maatschappelijk niveau bepaald.

Sociale interactie lijkt daarbij een belangrijk rol te spelen in wat de overtuigingen zijn met betrekking tot euthanasie. Een aanwijzing hiervoor kan worden gevonden in de antwoorden van de respondenten op de vraag wat ze van het interview vonden. Zo stelt P3 dat het hem aan het denken heeft gezet en dat hij nu beter in staat is in te schatten wat hij zelf eigenlijk zou willen als hij voor de keuze zou worden gesteld;

(31)

~ 30 ~

“…gewoon door het hele interview. Door het er over te hebben. Als je het over dingen hebt dan weet je er meer van, denk ik, je gaat denken. Dus ik vond het wel interessant (…)gewoon voor jezelf aan het nadenken.Ja, misschien dat ik nu, misschien nog wel ietsjes beter keuzes dan je zou kunnen maken. Bijvoorbeeld, nu ik meerdere dingen even bekeken heb, meer nagedacht over wat ik zou willen.” (3P, cohort 30)

Hij is niet de enige die een dergelijk antwoord heeft gegeven, 2JB liet bijvoorbeeld weten dat hij niet eerder had nagedacht over situaties die niet in “het klassieke beeld van euthanasie” vallen en dat het complexer is dan hij dacht.

Er zijn onverwacht positieve of interactieve reacties ontstaan op de interviews. Men wilde gaan bijvoorbeeld aan de manier van interviewen, op basis van de situatieschetsen, erg interessant te vinden. Soms wel er verder geïnformeerd of werd na afloop van het interview nog doorgepraat. De interviews zelf lijken wel een invloed op een aantal van de respondenten te hebben gehad, mogelijk door de stimulans die de vraagstelling had om over situaties na te denken waar men nog niet eerder bij had stilgestaan. A11 (cohort 50) stelde voor dat de interviews eigenlijk opgevolgd zouden moeten worden met een gesprekje na een paar weken of maanden. Ze gaf aan zelf na afloop van het interview aan dat ze er ook vanuit andere gezichtspunten naar trachtte te kijken.

De vraag is of de argumenten die gebruikt worden door de respondenten overeenkomen met normen en waarden die in de wetgeving rondom euthanasie doorklinken. Dat lijkt wel zo te zijn. Thema’s als ‘zelfbeschikking’, ‘weloverwogen’ en ‘ondragelijk’ komen met enige regelmaat terug. Zo stelt A11 dat het zelf kunnen bepalen voor haar van belang is;

“Ik vindt leeftijd geen rol spelen in eh de wens van euthanasie. Eh. voor mij eh. is een doorslaggevend punt de kwaliteit van leven hoe je die zelf vindt en niet hoe de omgeving die vindt. Geluk en kwaliteit staat bij mij bovenaan.” (A11, cohort 50)

Dit lijkt op het argument wat 2JB gebruikt bij situatieschets 2. Ook hij benadrukt dat de keuze om tot euthanasie over te gaan bij iemand zelf moet liggen:

“Zij is de enige die, euh, inschatting heeft in haar lijden. Iemand anders kan wel zeggen, ja, euh, ze kan wel prima doorleven want, ja, zo lang ze leeft is er iets. Maarja, zij is de geen die

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het ZonMw-programma Vrijwillige inzet voor en door jeugd en gezin; versterking van de (pedagogische) civil society in de lokale praktijk wil met dit magazine laten zien dat er

Een vergelijking tussen stap la en stap 2 van tabel 3 maakt duidelijk dat de invloed van hoe een toekomstige vader denkt dat zijn partner zijn betrokkenheid bij de

Calabrië (Italiaans: Calabria) is een regio in het zuiden van Italië, ten zuiden van Napels. In het noorden wordt zij begrensd door de regio Basilicata, in het westen door de

Milieubescherming en de strijd tegen tumoren zijn volgens hem ‘twee zijden van dezelfde medaille’, namelijk ‘elkaar. aanvullende aspecten van dezelfde strijd voor beschaving

Sinds het verhaal van de geïnterneerde Frank Van Den Bleeken in het nieuws kwam, hebben nog vijftien geïnterneerden aangeklopt bij het UL- team, het team voor

[r]

Koninkrijken beven voor zijn stem.. Heel de hemel juicht tot eer

Jan Mommaert, Het Brabandts nachtegaelken, met zijn driederley gesangh, te weten minne-liedekens, herders-sanghen, ende boertigheden.!. Tot de