DATUM: VRIJDAG 18 JULI 2014 TIJD : 08.15 – 09.00 UUR
1
Let goed op de betekenis van ont- in de woorden. Welk woordje past dan niet in de rij?
A ontbossen B ontbijten C onthoofden D ontwortelen
2
Vul de zin aan met het juiste werkwoord. Mijn vader heeft veel geld in zijn nieuw bedrijf … A geforceerd. B gehanteerd. C geïnvesteerd. D geproduceerd. 3 Vul het juiste werkwoord in.
De boeven denken te vluchten, maar de politie zal de achtervolging … A aanhouden. B inzetten. C staken. D weglaten. 4
Jij wil altijd de baas zijn als onze juf uit de klas gaat.
Welke uitdrukking past bij de zin?
A Jij wil de lakens uitdelen. B Jij wil de moed niet verliezen. C Jij wil een oogje in het zeil houden. D Jij wil open kaart spelen.
5
Welk werkwoord hoort bij de uitdrukking? Een gevoelige snaar …
A pakken. B raken. C spelen. D zoeken.
6
Bij welke uitdrukking past het woordje voet?
A de … van een berg B de … van een fles C de … van een schoen D de … van een tafel
7
Tel het aantal zinnen van het volgende verhaaltje.
juf Sila is heel gauw jarig de leerlingen van haar klas willen haar verrassen er wordt afgesproken dat iedereen helpt of iets geeft de taken worden verdeeld na school wordt alles op papier gezet en wordt er afgesproken dat niemand iets verklikt
Er zijn …
A 3 zinnen. B 4 zinnen. C 5 zinnen. D 6 zinnen.
8
Welk paar vormt een tegenstelling?
A lui – actief B oprecht – aardig C spaarzaam – zuinig D waarachtig – eerlijk
9
Welk woordpaar heeft dezelfde betekenis?
A deskundig – oneerlijk B gerieflijk – klein C tijdelijk – vast D verrukkelijk – heerlijk
10
Een ander woord voor samenspraak is …
A dialoog. B gefluister. C geroddel. D ruzie.
11
De kunstenaar Erwin de Vries houdt een expositie in Fort Zeelandia.
Expositie betekent … A museum. B kunst. C schilderij. D tentoonstelling. 12 Welke aanvulling is juist? Een architect is iemand, die …
A helpt bij de verkoop van gebouwen. B percelen in kaart moet brengen.
C tekeningen maakt van nieuwe gebouwen. D terreinen moet opmeten.
13
Welk woord hoort niet bij de andere woorden?
A golven B schipbreuk C storm D woestijn
14
Welk woordpaar heeft dezelfde betekenis?
A leegstaand – bewoond B momenteel – nu
C robuust – zwak D royaal – gierig
15
Voorbeeld: melodie – melodieën
Welk woord wordt ook zo geschreven in het meervoud? A bacterie B epidemie C kolonie D tralie 16
Van de volgende woorden maken we verklein- woorden.
Woorden: deur – raam – vriend – volk – hoek meester.
Hoeveel woorden krijgen -je?
A één B twee C drie D vier
Waar eindigen beide verkleinwoorden op „etje” ? A ei – haan B kar – bloem C maan – zon D man – vrouw 18
Welk woord wordt in het meervoud anders gevormd? A misdadiger B rechtbank C schurk D straflijst 19
Van rug en tas maken we rugtas.
Dat gebeurt op dezelfde manier bij …
A fabriek en terrein. B motor en rijder. C regering en gebouw. D verkeer en bord.
20
Welk bijvoeglijk naamwoord is juist gevormd?
A een gekleurde plaatje B een ingewikkelde verhaal C een razendsnelle keeper D een zenuwachtige meisje
Henk trapte per ongeluk met zijn zieke voet op een rotte plank.
De zin begint nu zo : Per ongeluk … Wat vul je vervolgens in?
A Henk
B met zijn zieke voet C trapte
D op een rotte plank
22
In welke zin is de kernzin juist onderstreept?
A De juf schrijft een lange zin op het bord. B Het eten brandt in de oven.
C In mijn tuin bloeien prachtige rozen. D Johan en Ro rennen op het erf.
23
Ratan heeft een brief ontvangen.
Welk zinsdeel komt niet voor in de zin hierboven? A gezegde B onderwerp C lijdend voorwerp D meewerkend voorwerp 24
Voor de repetitie heeft Benito het hoogste cijfer behaald.
Het onderwerp in deze zin is …
A voor de repetitie. B heeft behaald. C Benito.
25
Er is een woord weggelaten in de volgende zin.
Tante Jos las een … verhaal uit een sprookjesboek.
Het weggelaten woord heet …
A bijvoeglijk naamwoord. B lidwoord.
C werkwoord.
D zelfstandig naamwoord.
26
De pop van mijn zusje heeft zwart haar. Welk woord is fout benoemd?
A pop = zelfstandig naamwoord B van = telwoord
C mijn = bezittelijk voornaamwoord D heeft = werkwoord
27 Welke zin is goed?
A Dat boek is van mijn. B Hun hebben me geplaagd. C Jou spullen liggen op de tafel.
D We moeten jou nog een cadeautje geven.
28
In welke zin is de onderwijzer het onderwerp?
A Bij de repetitie deelt de onderwijzer zelf de blaadjes uit.
B Mijn ouders stonden met de onderwijzer te praten.
C Moeder belde de onderwijzer zelf op. D Wil jij dit boek aan de onderwijzer geven?
29 gebeurt – gebeurd
We maken met deze woorden zinnen.
In welke zin staat het goede werkwoord?
A Er is een vreselijk ongeluk gebeurt. B Dat gebeurt haast elke dag.
C Wat gebeurd er met je?
D Wat daar gebeurd, is verschrikkelijk.
30
Er moet meer onderzoek komen, … nieuwe dingen ontdekt kunnen worden.
Welk verbindingswoord moet op de open plek? A hoewel B maar C terwijl D waardoor 31
Welk woord is op de juiste manier in lettergrepen verdeeld?
A acht - er - o - ver B be - oor - del - ing C in - tel - li - gent D me - di - cijn - en
32 ei of ij
Welk woord is fout?
A bereiden B bereiken C universiteit D vleitig
Welke dieren maken hetzelfde geluid? A een ezel en een paard
B een leeuw en een beer C een muskiet en een bij D een varken en een schaap
34
In welke rij staan de namen van de landen in alfabetische volgorde?
A Columbia – Mexico – Guyana – Paraguay B Columbia – Guyana – Mexico – Paraguay C Columbia – Paraguay – Mexico – Guyana D Columbia – Guyana – Paraguay – Mexico
35
Plaats de namen in alfabetische volgorde. 1. Silva, B. 2. Sohansing, C. 3. Sjiem-fat, E. 4. Soemita, P. De juiste volgorde is … A 1 – 2 – 4 – 3 B 1 – 3 – 4 – 2 C 3 – 1 – 2 – 4 D 3 – 4 – 1 – 2 36 Waar staat een fout?
wijfje jong A haan kuiken B merrie veulen C teef pup D zeug big 37 Waar zit een fout?
A bonzen – bonste – gebonst B schoppen – schopte – geschopt
C veranderen – veranderde – veranderd D verstellen – verstelde – versteld
Waar zit een fout?
39 Let op de werkwoorden.
In welke zin is het werkwoord goed geschreven?
A Hij heeft de zaak goed voorbereidt. B Jij hebt haar ons geheim vertelt. C Waar eindigd onze vriendschap? D Wie behandelt de patiënt vandaag?
40 Lees het volgend rijmpje. Rijmpje
In het zachte groene gras, Zat een kikker in een plas. Zou hij op een beestje loeren?
………..
Welke zin past het best op de open plek?
A Of zal ik hem maar doodslaan? B Of zal ik hem een wormpje voeren? C Of ziet hij dat ik naar hem kijk? D Of zit hij daar gewoon te wachten?
werkwoord o.t.t. A afraden raad ik af? B bidden bid u niet?
C doden dood niet!