• No results found

‘Goed gedaan, lieverd’ : onderzoek naar de micro-interventie ‘Goed Zo!’ voor afname in opstandig gedrag van het kind

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "‘Goed gedaan, lieverd’ : onderzoek naar de micro-interventie ‘Goed Zo!’ voor afname in opstandig gedrag van het kind"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1 ‘Goed gedaan, lieverd.’

Onderzoek naar de micro-interventie ‘Goed Zo!’ voor afname in opstandig gedrag van het kind

Masterscriptie Preventieve Jeugdhulp en Opvoeding Universiteit van Amsterdam

Meike Tros, 10190333

MSc. J. V. Van Aar & Dr. P.H.O. Leijten Amsterdam, 22 juni 2018

(2)

2 "Well done, honey." A study on the micro-intervention 'Goed Zo!' for a decrease in rebellious

behavior of the child Abstract

In order to reduce disruptive behavior of children, parenting interventions are

designed to reshift parents’ attention and reinforcement from children’s disruptive behavior to children’s positive behavior. This study examined the effectiveness of the praise intervention ‘Goed Zo!’, the roll of parental satisfaction and the predictive value of parent satisfaction on the decline in disruptive behavior. In a random controlled trial parents (N = 223, 94.6% female, Mage = 38.6) completed a questionnaire about their satisfaction with the intervention,

completed a questionnaire about the child’s disruptive behavior (N = 223, 63.2% male, Mage =

6.4) before and after the intervention, and carried out a clean-up task during follow-up. Parents reported high satisfaction and a decrease in disruptive child behavior immediately post intervention, and this was weakly correlated with parental satisfaction. At follow-up, parents still reported decreased disruptive behavior, but their children did not show more compliance during a cleanup task. Finally, parental satisfaction weakly predicted the decrease in disrupted behavior reported by parents, but not children’s noncompliant behavior during the cleanup task. The results show that when parents are more satisfied with immediate effects, they report better follow-up effects, even though their children do not show better behavior during a task.

Keywords: praise intervention, disruptive behavior of children, parent reporting, behavior coding, parental satisfaction

(3)

3 ‘Goed gedaan, lieverd.’ Onderzoek naar de micro-interventie ‘Goed Zo!’

voor afname in opstandig gedrag van het kind

In het algemeen zijn ouders best tevreden over opvoedinterventies die opstandig gedrag van kinderen doen afnemen (Lanners & Mombaerts, 2000). Maar wanneer een ouder tevreden is met het resultaat van zo’n interventie, is er dan ook daadwerkelijk een verandering in het gedrag van het kind te zien? Neem bijvoorbeeld het opvoedprogramma Triple P: in een effectiviteitsstudie kwam naar voren dat ouders die deelnamen aan Triple P hoger scoorden op de tevredenheid dan ouders die aan andere programma’s deelnamen, maar het

probleemgedrag van hun kinderen niet meer afnam (Sander, Baker, & Turner, 2012; McConnell, Breitkreuz, & Savage, 2012). Ouders’ tevredenheid lijkt daarom geen

betrouwbare maat van een direct effect, maar het is mogelijk wel een belangrijke factor voor het voorspellen van een follow-up effect. Wanneer ouders tevreden zijn met de geboekte verandering zou het theoretisch gezien makkelijker zijn om gedragsverandering vol te houden (Rothman, 2000). Met deze scriptie wil ik kijken naar de effectiviteit van de interventie ‘Goed Zo!’ en de relatie tussen de tevredenheid van de ouders over de verandering door de

interventie en de afname in opstandig gedrag van kinderen direct na de interventie en op follow-up.

Micro-interventie ‘Goed zo!’

In de micro-interventie ‘Goed Zo!’ draait het om het geven van complimenten. Ouders die het gedrag van hun kind als licht opstandig ervaren, krijgen in deze interventie handvatten om meer aandacht te hebben én te geven voor positief gedrag van hun kind. Door het geven van complimenten op de juiste manier en op het juiste moment zullen ouders niet alleen een positiever beeld krijgen van het gedrag van hun kind, zij zullen ook het gewenste gedrag van hun kind belonen en stimuleren (Dishion, Stormshak, & Kavanagh, 2011). Door het gewenste gedrag te belonen en te stimuleren, zullen kinderen dit gedrag in de toekomst steeds vaker

(4)

4 laten zien en neemt het opstandig gedrag af (Dishion et al., 2011; Leijten, Thomaes, Orobio de Castro, Dishion, & Matthys, 2016). De interventie zal de focus van negatief gedrag naar positief gedrag verleggen, waardoor de negatieve patronen en dwingende interacties doorbroken kunnen worden (coercive cyclus theorie; Patterson, 1982).

Hoewel in de literatuur vaak over verschillende soorten complimenten wordt gesproken, draait het in deze interventie vooral om de manier waarop de complimenten gegeven moeten worden en het moment wanneer de complimenten gegeven worden (Leijten et al., 2016). Wanneer een ouder een compliment geeft, moet dit gemeend en oprecht zijn en met enthousiasme gebracht worden (Webster-Stratton & Reid, 2010; Grinstein & Kronrod, 2016). Dit is belangrijk omdat kinderen het heel snel door kunnen hebben als een compliment niet gemeend is en dan verliest het compliment zijn kracht (Webster-Stratton & Reid, 2010; Grinstein & Kronrod, 2016).

De micro-interventie ‘Goed Zo!’ bestaat uit één huisbezoek en drie telefonische afspraken. Tijdens het huisbezoek krijgen de ouders doormiddel van een filmpje en poster informatie over het geven van complimenten. Samen met de ouders worden verschillende doelen opgesteld, waarmee ze aan de slag gaan. Tot slot krijgen de ouders een dagboekje om bij te houden welke complimenten ze hebben gegeven en hoe dit is gegaan. Na een week zal de ouder kort gebeld worden om te vragen hoe het gaat. Nog een week later zullen de gestelde doelen geëvalueerd worden en zo nodig bijgesteld of vernieuwd worden. Tot slot zal de ouders gevraagd worden hoe ze het vonden gaan en wordt de interventie af gesloten.

Zoals hier boven is beschreven duurt de interventie in totaal maar twee weken. Door een interventie kort en klein te houden, is deze zeer aantrekkelijk voor ouders (Bakermans-Kranenburg, Van IJzendoorn, & Juffer, 2003). Het kost ouders weinig tijd en moeite om mee te doen en er zullen maar weinig ouders uitvallen. Daarnaast zal deze interventie minder geld kosten en dus financieel aantrekkelijker zijn dan lange, intensieve interventies. Maar geeft de

(5)

5 micro-interventie ‘Goed Zo!’ de ouders zulke goede handvatten voor het geven van

complimenten dat het opstandig gedrag van hun kinderen ook afneemt? Meten van een interventie effect

Uit de voorafgaande beschreven literatuur blijkt dat complimenten geven het gewenste gedrag van kinderen stimuleert en ongewenst gedrag van kinderen doet afnemen. Om de effectiviteit van de micro-interventie ‘Goed Zo!’ te meten, kunnen verschillende

meetmethoden gebruikt worden. Een veel gebruikte methode om de effectiviteit van een nieuwe interventie te meten, is de ouders een vragenlijst in te laten vullen over het opstandig gedrag van hun kind (Maruyama & Ryan, 2014). De ouders zien het kind het meest en zijn erg belangrijke personen in het leven van een kind (De Los Reyes, Thomas, Goodman, & Kundey, 2013; Maruyama & Ryan, 2014). Daarnaast is het afnemen van een vragenlijst bij ouders een makkelijke en goedkope methode om de afname in opstandig gedrag te kunnen meten.

Een kanttekeningen bij deze methode is dat ouders negatief gedrag van kinderen positiever zouden kunnen rapporteren. Het doel van deze opvoedinterventie is namelijk de focus van ouders meer op het gewenste gedrag te leggen. Om een compliment te kunnen geven, moeten ouders vooral letten positief en gewenst gedrag. De ouders zullen relatief méér positief en gewenst gedrag zien en minder aandacht hebben voor opstandig gedrag. Door deze focus zal hun perspectief veranderen, waardoor zij een grotere afname in opstandig gedrag rapporteren dan er daadwerkelijk is. Hierdoor kunnen de resultaten van een vragenlijst,

ingevuld door de ouder, positiever uitvallen (Moens, Weeland, Van der Giessen, Chhangur, & Overbeek, 2017).

Daarnaast willen ouders, omdat zij zelf ook hebben deelgenomen aan de interventie, graag een verbetering in gedrag zien (Moens et al., 2017). Hierdoor is het mogelijk dat ouders niet meer objectief kunnen beoordelen of het opstandig gedrag daadwerkelijk afgenomen is.

(6)

6 De ouders zullen het gedrag van hun kind rooskleuriger rapporteren dan onderzoekers zullen doen. Dit blijkt ook uit onderzoek: er zit een groot verschil tussen het negatief gedrag

gerapporteerd door de ouder en het negatief gedrag geobserveerd door een onderzoeker (Moens et al., 2017).

Om dit probleem op te lossen, kan de afname in opstandig gedrag ook onderzocht en geobserveerd worden door onderzoekers. Doormiddel van opnames van interactie kan het gedrag van ouders en kinderen gecodeerd worden. Hoewel deze methode objectiever is dan ouderrapportage, hoeft deze methode niet van zelfsprekend de beste methode te zijn (De Los Reyes et al., 2013; Maruyama & Ryan, 2014). Het observeren en coderen van gestructureerde taken door een onafhankelijke onderzoeker geeft weliswaar een meer objectieve beoordeling van de afname in opstandig gedrag (Moens et al., 2017), maar er kleven ook verschillende nadelen aan deze onderzoeksmethode. Zo kunnen kinderen tijdens het uitvoeren van de taak uit hun natuurlijke omgeving gehaald worden, is het afnemen van één enkele taak maar een momentopname en doordat de ouders en kinderen weten dat er naar hen wordt gekeken, kan het gedrag anders zijn dan normaal (Maruyama & Ryan, 2014).

In plaats van kijken naar het gedrag zou ook, net als bij het testen van producten en diensten, gekeken kunnen worden naar de klanttevredenheid. Hoewel men deze manier van meten vaak minder geschikt acht voor het onderzoeken van de effectiviteit van een

opvoedinterventie, geeft zo’n klanttevredenheid onderzoek wel goede en nuttige informatie (De Los Reyes et al.,2013; Van der Ende, Verhulst & Tiemeier, 2012). Immers, wanneer ouders tevreden zijn met de resultaten van een interventie zullen zij het veranderde opvoedgedrag theoretisch gezien eerder volhouden en doorzetten (Rothman, 2000).

Hoe tevreden een ouder is, heeft onder andere te maken met een verbetering van de opvoedsituatie (Rothman, 2000). Wanneer de situatie na de interventie beter is dan voor de interventie zullen ouders proberen dit vol te houden. Helemaal als de verwachtingen van een

(7)

7 ouder worden overtroffen, zullen ze meer geneigd zijn het aangeleerde gedrag, het geven van complimenten, te blijven toepassen. Hoewel uit eerder onderzoek blijkt dat wanneer ouders tevreden zijn met een interventie, de kans acht keer zo groot is dat hun kind ook

daadwerkelijk vooruit is gegaan (Rey, O'Brien, & Walter, 2002), blijft het de vraag of tevredenheid ook het effect op langere termijn, follow-up, kan voorspellen.

Het doel van deze scriptie is meer zicht te krijgen op de samenhang tussen de

verschillende meetmethoden om de resultaten van de micro-interventie ‘Goed Zo!’ te meten. Door op verschillende manieren te kijken naar het resultaat van de interventie en te

onderzoeken hoe deze met elkaar samenhangen, kan veel informatie verzameld worden over de effectiviteit van de studie en de manier van beoordeling. Ook biedt het inzicht in

voorspellende factoren voor het vasthouden van een interventie effect en waarom ouders daarin kunnen verschillen. De onderzoeksvragen van deze scriptie luiden: ‘Wordt de interventie ‘Goed Zo!’ effectief bevonden?’, ‘Hangt de vooruitgang in opstandig gedrag tijdens de interventie samen met de tevredenheid die ouders rapporteren?’ en ‘Voorspelt de tevredenheid van ouders op posttest gemeten het opstandig gedrag van kinderen op follow-up en verschilt het of dit gedrag gerapporteerd is door ouders of geobserveerd is door een

onderzoeker?’

Ik verwacht dat de micro-interventie ‘Goed Zo!’ een effectieve interventie is en het opstandig gedrag van kinderen doet afnemen. Deze afname wordt gezien in de

ouderrapportage en de gedragsobservatie van onderzoekers. Naar aanleiding van de beschreven literatuur zal de ouderrapportage een grotere afname laten zien dan de

gedragsobservatie, omdat ouders het gedrag van hun kind rooskleuriger zien. Wat betreft de samenhang tussen oudertevredenheid en de afname in opstandig gedrag gerapporteerd door de ouders, denk ik dat een positieve samenhang te vinden is. Wanneer een ouder een afname in opstandig gedrag rapporteert, zal hij of zij ook meer tevreden zijn met de resultaten van de

(8)

8 interventie. Tenslotte verwacht ik dat de tevredenheid van de ouder over het resultaat van de interventie de afname van opstandig gedrag kan voorspellen tijdens de follow-up. Naar aanleiding van de beschreven literatuur verwacht ik dat de ouderrapportage beter voorspeld kan worden dan de gedragsobservatie van de onderzoekers.

Methode

Participanten

Aan de interventie ‘Goed Zo!’ en het onderzoek hebben 223 ouder-kind paren meegedaan. Werving van de participanten gebeurde via basisscholen en Buiten Schoolse Opvang (BSO). De scholen en BSO locaties zijn gebeld met informatie over de interventie en het onderzoek. Door middel van een stukje in de nieuwsbrief en een grote poster voor in de scholen of BSO locaties zijn de ouders uitgenodigd voor een opvoedinterventie voor ouders die licht opstandig gedrag bij hun kind ervaren (Bijlage 1). Vervolgens konden de ouders zich inschrijven via de website, waar tevens nog meer informatie over het onderzoek te vinden was.

Aan het onderzoek deden voornamelijk moeders mee (N = 211; 94.6%). Er hebben slechts 12 (5.4%) vaders deelgenomen. De leeftijd van de ouders was tussen de 23 en 54 jaar oud met een gemiddelde van 38.6 jaar. De meeste ouders zijn geboren in Nederland (N = 207; 92.0%) en het grootste deel (83.0 %) heeft een opleiding aan het HBO of de Universiteit afgerond. Wat betreft de kinderen die deelnamen aan het onderzoek was er een gelijkere verdeling van het geslacht: 141 (63.2%) jongens en 81 (36.3 %) meisjes deden mee. De kinderen waren tussen de 4 en 8 jaar oud en de gemiddelde leeftijd was 6.4 jaar. Net als de ouders is het grootste deel van de kinderen geboren in Nederland: 215 (95.6%) kinderen zijn geboren in Nederland en de rest van de kinderen is in verschillende landen van de wereld geboren. Bij aanvang van de interventie hadden de kinderen een gemiddelde score van 133.9

(9)

9 (SD = 20.6) op de Eyberg Child Behavior Inventory (ECBI). Dit gemiddelde ligt zo’n 35 punten hoger dan de Nederlandse normscore (Weeland, Van Aar & Overbeek, 2017).

Om de eerste onderzoeksvraag, ‘Wordt de interventie ‘Goed Zo!’ effectief

bevonden?’, te beantwoorden zijn twee van de zes condities gebruikt. De ouders in de vijfde conditie hebben de oorspronkelijke interventie gevolgd en de zesde conditie is de

controlegroep. Door middel van een independent sample t-toets en verschillende Chi-kwadraat toetsen zijn deze groepen met elkaar vergeleken, zie Tabel 1. Tussen deze twee condities is geen verschil gemeten in de leeftijd, geslacht, afkomst en opleiding van de ouders. Ook bleek tussen deze groepen geen verschil te zijn wat betreft kenmerken van het kind.

Procedure

Wanneer de ouders besloten mee te doen aan de interventie, moesten zij eerst een aantal vragenlijsten invullen. Nadat deze vragenlijsten waren afgenomen, werden ouders gerandomiseerd over zes verschillende condities. De ouders die in de zesde conditie ingedeeld waren, stonden op de wachtlijst en dienden als controlegroep. Alle ouders in de vijf

interventiecondities werden éénmalig thuis bezocht door de onderzoeker. Tijdens dit huisbezoek vertelde de onderzoeker aan de hand van een filmpje en een poster (Bijlage 2) over het geven van complimenten. Daarna stelden de ouder en de onderzoeker samen doelen op en tot slot kregen de ouders een dagboek waarin zij bij moesten houden welke

complimenten zij gaven. De poster over het geven van complimenten en de doelen werden op de koelkast gehangen. Een week nadat de ouders geoefend hadden met het geven van de complimenten, werden zij gebeld door de onderzoeker. De onderzoeker vroeg aan de ouder hoe het geven van complimenten die week was gegaan.

(10)

10 moesten weer een aantal vragenlijsten invullen waaronder de vragen over de tevredenheid van de ouders. Twee weken na de afronding van de interventie werden de ouders opnieuw gebeld voor de follow-up meting. Zij vulden nog éénmaal de vragenlijst over het opstandig gedrag van hun kind in en voerden samen met het kind een opruimtaak uit. Tijdens de opruimtaak pakte de ouder samen met het kind het cadeautje, een memoryspel, uit. Vervolgens gingen de ouder en het kind de kaartjes klaar leggen en het spel spelen. Na vijf minuten, wanneer in de meeste gevallen het spelletje nog niet was afgelopen, ging de wekker af en gaf de ouder het kind de opdracht om het spel op te ruimen. Doormiddel van een audio-opname werd het gedrag van de moeder en het kind vast gelegd tijdens de opruimtaak en konden de gedragingen later gecodeerd worden.

Instrumenten

Opstandig gedrag gerapporteerd door ouder. De ouders rapporteerden het opstandig gedrag van hun kinderen voor, direct na, en twee weken na de interventie, aan de hand van de Eyberg Child Behavior Inventory (ECBI), zie Bijlage 3 (Eyberg & Ross, 1978). Voor dit onderzoek is alleen de intensiteitsschaal van de ECBI gebruikt. De ECBI bevat 36 items die een voorbeeld van opstandig gedrag beschrijven. Twee voorbeelden van vragen uit de ECBI zijn: ‘Weigert op tijd naar bed te gaan’ en ‘Maakt speelgoed of andere spullen kapot’. De items worden op een 7-punts Likertschaal gescoord van nooit naar altijd. Deze schaal heeft een betrouwbaarheid van Conbach’s α = 0.93.

Opstandig gedrag geobserveerd door onderzoeker. Tijdens follow-up is een opruimtaak afgenomen en door middel van een geluidsrecorder opgenomen. Aan de hand van een codeerschema, opgesteld op basis van de Dyadic Parent Child Interactions Coding System (Robinson, Eyberg, & Garfield, 1981), zijn verschillende dingen zoals het aantal

complimenten van de ouder en het aantal protestuitingen van het kind gemeten. In de opruimtaak zijn drie verschillende fasen te onderscheiden: Het spel openmaken en klaar

(11)

11 leggen (fase 1), starten met het memory spel totdat de ouder de opdracht heeft gegeven om op te ruimen (fase 2) en vanaf de gegeven opdracht totdat het spel is opgeruimd (fase 3). Om antwoord te vinden op de derde onderzoeksvraag van deze scriptie is alleen gebruik gemaakt van de informatie uit de derde fase van de opruimtaak. In deze fase is gekeken of het is gelukt om het spel op te ruimen en hoe lang het kind erover heeft gedaan het spelletje op te ruimen.

Tevredenheid. Om de tevredenheid van de ouders te meten is gebruik gemaakt van een korte vragenlijst met drie items. De items van deze vragenlijst zijn gebaseerd op de Parental Satisfactory Questionnaire (PSQ) en worden beantwoord met een 5-punts

Likertschaal. De PSQ heeft een betrouwbaarheid van Conbach’s α = 0.82 (Stallard, 1996). Er is één vraag over de tevredenheid van de ouder gebruikt: ‘In hoeverre bent u tevreden met het resultaat van afgelopen twee weken?’ Deze vragenlijst is direct na de interventie afgenomen.

Omdat de geluidfragmenten door meerdere mensen zijn gecodeerd, is eerst de

betrouwbaarheid tussen de verschillende beoordelaars gemeten. Door 20% van de data, 10% vooraf en 10% achteraf, te laten coderen door alle codeurs is de

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid gemeten. De verschillende beoordelaars waren goed op elkaar afgestemd en de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid was op de verschillende gebruikte variabelen niet lager dan 0.86.

Analyseplan

Allereerst is gekeken naar de effectiviteit van de interventie ‘Goed Zo!’. De

effectiviteit is gemeten doormiddel van ouderrapportage en observatie door een onderzoeker. De ouders rapporteerden de vooruitgang op de ECBI gemeten voor de interventie, direct na de interventie en tijdens follow-up. De gedragsobservatie van de onderzoekers bestond uit de tijd die het duurde om de opruimtaak uit te voeren. Om de effectiviteit te bepalen zijn alleen de vijfde (N = 41), oorspronkelijke interventiegroep, en de zesde conditie (N = 36), de

(12)

12 groepen vergeleken met een independent sample t-toets.

Om de tweede onderzoeksvraag ‘Hangt de vooruitgang in opstandig gedrag tijdens de interventie samen met de tevredenheid die ouders rapporteren?’, te beantwoorden, is een correlatie analyse uitgevoerd. Door middel van de correlatie analyse is bekeken of de

oudertevredenheid en ouderrapportage met elkaar samenhangen en hoe deze samenhang eruit ziet. Voor deze analyse zijn alle vijf de verschillende interventie condities gebruikt.

Tot slot is een regressie analyse uitgevoerd om te onderzoeken of de tevredenheid van ouders gemeten direct na de interventie het opstandig gedrag van kinderen kan voorspellen tijdens de follow-up. Ook in deze analyse is gebruik gemaakt van alle vijf de interventie condities. Hierna is gekeken of er een verschil is in voorspellende waarde tussen de afname in opstandig gedrag gerapporteerd door ouders of opstandig gedrag geobserveerd en

gerapporteerd door onderzoeker (Lee & Preacher, 2013).

Resultaten

Beschrijvende statistiek

De ouders waren in het algemeen tevreden over de interventie ‘Goed Zo!’ (M = 4.16 op een 5-puntslikertschaal, SD = 0.73). Geen enkele ouder scoorde deze vraag met een 1 en maar vijf ouders scoorde de interventie met een 2. Daarnaast gaven de meeste ouders (N = 155; 89.4%) aan dat de resultaten van de interventies aan hun verwachtingen voldeden.

Het was voor de onderzoekers mogelijk om 203 opnames van de 223 te coderen. Wanneer een opname van te lage kwaliteit was of niet afgespeeld kon worden, is deze niet gecodeerd. Het is de meeste ouders gelukt om hun kind het spelletje op te laten ruimen. Maar liefst 155 (82.4%) kinderen hebben het spelletje opgeruimd, nadat de ouder dit had gevraagd. Omdat de verdeling van de opruimtijd scheef naar rechts verdeeld was, moest eerst een logtransformatie toegepast worden op de variabele. Het opruimen van het spelletje duurde gemiddeld bijna 3 minuten (M = 2.91, SD = 1.86) en de kinderen gaven gemiddeld 3 (M= 3.0,

(13)

13 SD = 4.91) protestuitingen tijdens het opruimen. Wanneer een ouder rapporteerde dat zijn of haar kind meer opstandig gedrag liet zien, deed het kind ook langer over het opruimen van het spelletje. Er bleek namelijk een positief correlatie-effect te zijn tussen de ECBI-score gemeten tijdens de follow-up en de opruimtijd (r = 0.215, p < 0.05).

Effect van micro-interventie ‘Goed Zo!’

Als eerst is de effectiviteit van de interventie gemeten met de vooruitgang op ECBI-score gemeten direct na de interventie. De kinderen van de ouders die mee hebben gedaan aan de interventie, laten een grotere afname zien in opstandig gedrag dan de kinderen van de ouders die niet hebben meegedaan aan de interventie (t = -2.28, p < 0.05). De ouders rapporteerden direct na de interventie een gemiddeld score van 119.43 (SD = 23.91) op de ECBI. Deze score was gemiddeld 14.94 (SD = 19.18) punten lager dan voordat zij deelnamen aan de interventie ‘Goed Zo!’. De ouders die op de wachtlijst stonden rapporteerden een gemiddelde score van 131.54 (SD = 18.37) op de ECBI en een afname van gemiddeld 6.49 (SD = 11.16) punten.

Twee weken na het afronden van de interventie bleek het effect op ouderrapportage nog steeds aanwezig (t = -2.62, p < 0.05). De ouders die mee hadden gedaan aan de

interventie rapporteerden tijdens follow-up een gemiddeld score van 115.83 (SD = 22.88) op de ECBI. Deze score was gemiddeld 18.98 (SD = 19.23) punten lager dan voordat zij

deelnamen aan de interventie ‘Goed Zo!’. De ouders die op de wachtlijst stonden

rapporteerden een gemiddelde score van 127.94 (SD = 15.51) op de ECBI en een afname van gemiddeld 10.74 (SD = 12.98) punten.

Er is geen effect van de interventie te zien op gedragscodering van de onderzoekers (t = -1.37, p > 0.05). De kinderen van de ouders die mee hadden gedaan aan de interventie deden even lang over het opruimen van het spelletje (M = 2.80, SD = 1.94) als de kinderen van de ouders die niet mee hadden gedaan aan de interventie (M = 3.56, SD = 2.49).

(14)

14 Samenhang oudertevredenheid en effect op ouderrapportage

Als tweede is, doormiddel van een correlatie analyse, gekeken naar de samenhang tussen de oudertevredenheid en de afname in opstandig gedrag gerapporteerd door de ouders tijdens de interventieperiode. De tevredenheid van de ouders laat een negatieve correlatie zien met de afname in ECBI-score (r = -0,328, p < 0.05). Hoe meer tevreden een ouder is, hoe grotere afname hij of zij in opstandig gedrag van het kind rapporteert.

Voorspellende waarde oudertevredenheid

Tot slot is met een regressie analyse gekeken of de tevredenheid van de ouders met de resultaten van de interventie het opstandig gedrag gemeten tijdens de follow-up kon

voorspellen. Er is een significant, maar zwak voorspellend verband gevonden voor

oudertevredenheid wanneer wordt gekeken naar ouderrapportage (R² = 0.178, p < 0.05). Als ouders tevreden zijn met de interventie, zal dit voor 17.8% kunnen voorspellen of de kinderen ook lager scoren op de ECBI afgenomen tijdens de follow-up. De oudertevredenheid kan de afname in opstandig gedrag geheel niet voorspellen als gemeten wordt met gedragscodering (R² = 0.012, p > 0.05). Doordat er geen voorspellende waarde is gevonden voor de

gedragscodering kon de laatste analyse, het vergelijken van de voorspellende waarden tussen ouderrapportage en gedragscodering, niet uitgevoerd worden.

Discussie

Het doel van deze studie was meer inzicht te krijgen in de effectiviteit van de interventie ‘Goed Zo!’ en de rol van ouders’ tevredenheid hierin. Hiervoor zijn drie

verschillende onderzoeksvragen onderzocht. Als eerst is gekeken naar de effectiviteit van de interventie ‘Goed Zo!’. De ouders die mee hadden gedaan aan de interventie rapporteerden een grotere afname in opstandig gedrag, dan ouders uit de controle groep. Echter, er was geen interventie effect te zien binnen de gedragscodering van de onderzoekers. Daarna is de

(15)

15 opstandig gedrag gerapporteerd door de ouder tijdens de interventie onderzocht. Hoe meer tevreden de ouders waren met de interventie, hoe groter de afname in opstandig gedrag zij ook rapporteerden. Tenslotte is gekeken naar de voorspellende waarde van de

oudertevredenheid gemeten direct na de interventie op het opstandig gedrag gemeten tijdens de follow-up. Hoewel de oudertevredenheid de ouderrapportage een klein beetje kan

voorspellen, is er geen voorspellende waarde voor opstandig gedrag tijdens een opruimtaak gevonden.

Dat ouders wel verschil in opstandig gedrag rapporteren, maar dat dat niet te zien is tijdens een opruimtaak is in overeenstemming met eerder onderzoek (Moens et al., 2017; De Los Reyes et al., 2013). Een verklaring voor dit verschil kan zijn dat ouders het gedrag van hun kind rooskleuriger zien dan het daadwerkelijk is. Waarom ouders het gedrag van hun kinderen positiever zien, kan op twee verschillende manier worden geïnterpreteerd. Aan de ene kant kan het zijn dat de ouders, omdat zij ook mee hebben gedaan aan de interventie, graag een effect willen zien. Hierdoor kunnen zij niet meer objectief naar het gedrag van hun kind kijken en rapporteren zij positiever gedrag dan er in werkelijkheid is. Aan de andere kant is het juist één van de gewenste uitkomsten van de interventie. Het doel van deze interventie was tenslotte om met behulp van complimenten de focus van de ouders te verschuiven van negatief en opstandig gedrag naar positief en gewenst gedrag van het kind.

Met de tweede onderzoeksvraag is meer zicht in de samenhang tussen

oudertevredenheid en de ouderrapportage gekomen. De ouders die meer tevreden waren met de interventie, rapporteerden een grotere afname in opstandig gedrag. De variabelen bleken, ondanks dat deze door dezelfde persoon ingevuld werden, maar licht met elkaar te correleren. Het blijft bij effectiviteitsonderzoek dus belangrijk om onderzoek te doen naar

oudertevredenheid én gedragsrapportage (De Los Reyes et al., 2013; Van der Ende et al., 2012).

(16)

16 Tot slot bleek de klanttevredenheid geen goede voorspeller te zijn voor de resultaten tijdens de follow-up. Het blijft binnen effectiviteitsonderzoek dus noodzakelijk om een follow-up meting te doen. Toch is de tevredenheid een variabele die nuttige informatie kan geven. De klanttevredenheid zegt iets over de gebruikersvriendelijkheid van een interventie. Wanneer ouders tevreden zijn met de interventie zal de uitval lager zijn en zullen zij

misschien zelfs de interventie aanraden aan andere ouders (Bakermans-Kranenburg et al., 2003).

Een vraag die we onszelf moeten stellen is in welke mate deze verschillende resultaten, ouderrapportage die meer subjectief is en gedragscoderingen die meer objectief zijn, relevant zijn. Wanneer bijvoorbeeld wordt gekeken naar ouderrapportage is het

belangrijk mee te nemen dat deze opvoedinterventie gericht is op een hulpvraag van ouders. De ouders ervaren opstandig gedrag bij hun kind en willen hier iets aan doen. Zij vragen om handvatten waarmee zij het opstandig gedrag van hun kind kunnen verminderen. Wanneer zij na afloop van de interventie minder opstandig gedrag bij hun kind ervaren, zullen zij

waarschijnlijk met meer plezier opvoeden en dat is beter voor ouder en kind (Semke, Garbacz, Kwon, Sheridan, & Woods, 2010). Echter, als men wilt voorkomen dat opstandig gedrag uitgroeit tot delinquent gedrag, dan is het noodzakelijk dat kinderen ook in absolute mate minder opstandig gedrag laten zien (Byrd, Loeber, & Pardini, 2012).

Verder is in deze studie alleen gekeken naar de uitkomsten wat betreft opstandig gedrag van kinderen, maar niet is gekeken naar het opvoedgedrag van ouders. Wanneer door onderzoekers wordt geobserveerd dat ouders uit de interventiegroep meer complimenten geven dan ouders uit de controlegroep, is er zeker sprake van een effectieve interventie. In eerste instantie wordt gewerkt aan het optimaliseren van opvoedgedrag van ouders en vanuit daar wordt geprobeerd het gedrag van een kind te veranderen. Niet alle kinderen zijn even gevoelig voor complimenten en dus zullen sommige kinderen anders of minder goed reageren

(17)

17 op het positieve opvoedgedrag van de ouders (Belsky & Pluess, 2009).

Op de onderzoeksvragen is wat betreft de onderzoekersrapportage geen resultaat gevonden. Een belangrijk punt bij het beoordelen door onderzoekers is dat de manier van meten toereikend moet zijn. In dit onderzoek is gebruik gemaakt van een opruimtaak die de ouder en het kind thuis uitvoerden en telefonisch werd opgenomen. Door op deze manier de opruimtaak af te nemen bleven de kinderen in een normale thuissituatie en is geprobeerd de ouder en het kind zo min mogelijk het gevoel te geven bekeken te worden. Toch zou het kunnen zijn dat de opruimtaak niet de ideale manier is om opstandig gedrag te meten. De resultaten laten immers maar een zwak correlatie-effect zien tussen het opstandig gedrag gerapporteerd door de ouders en de opruimtaak.

Om een resultaat te kunnen vinden op de gedragsobservatie zou het een oplossing kunnen zijn de opruimtaak ook tijdens de voor- en nameting te observeren. In deze studie is daar niet voor gekozen, omdat het verrassingseffect van de opruimtaak tijdens de follow-up dan weg zou zijn. Dit kan opgelost worden door een vergelijkbare tweede opruimtaak te bedenken, zodat het verassingseffect aanwezig blijft. Wanneer een ouder bijvoorbeeld tijdens het intakegesprek per ongeluk speelgoed van het kind op de grond laat vallen of omstoot en het kind dit vraagt op te ruimen. Het gedrag van het kind, zoals de tijd die het duurt om op te ruimen en het aantal protest uitingen, kunnen dan tussen de eerste en tweede opruimtaak vergeleken worden.

Voor vervolg onderzoek zou het ook mogelijk kunnen zijn een camera in huis te plaatsen die tijdens dagelijkse situaties aan gaat. Zo kan er naar verschillende opvoedsituaties en meerdere familiemomenten gekeken worden, zoals het naar bed brengen van een kind en de interactie tijdens het avondeten. Met deze methode zou een meer volledig beeld van de afname in opstandig gedrag geschetst kunnen worden. Zeker in combinatie met

(18)

18 volledig beeld geschetst worden van het opstandig gedrag van een kind (De Los Reyes et al., 2013).

Een beperking binnen dit onderzoek is dat het lastig is om aan de hand van deze steekproef de resultaten te kunnen generaliseren. Aan dit onderzoek hebben voornamelijk moeders mee gedaan met een Nederlandse afkomst en een hoge opleiding. Dit is geen goede afspiegeling van de Nederlandse bevolking. Wanneer bijvoorbeeld meer vaders mee hadden gedaan aan de interventie, was de uitkomst misschien anders geweest. Zo blijken vaders bijvoorbeeld minder met hun kinderen te praten en geven zij minder complimenten en negatieve feedback, waardoor het interventie effect voor hen groter kan zijn (Lamb, 2010). Ook hadden de resultaten anders kunnen zijn wanneer minder hoogopgeleide ouders en meer ouders met een andere culturele achtergrond mee hadden gedaan aan het onderzoek. Deze ouders ervaren vaak meer stress tijdens de opvoeding en zoeken de oplossing van

opvoedproblemen vaak buiten zichzelf en het gezin (Van Mourik, Crone, Pels & Reis, 2016). Dit had de uitkomst van het onderzoek beide kanten op kunnen veranderen. Aan de ene kant waren deze ouders misschien minder gemotiveerd geweest om hun opvoedgedrag aan te passen en zou een kleiner interventie effect gevonden zijn. Aan de andere kant zouden de ouders met behulp van deze interventie juist in hebben kunnen zien dat zij zelf wat kunnen veranderen aan het opstandig gedrag van hun kind. Voor vervolgonderzoek zou meer rekening gehouden moeten worden met de diversiteit in de steekproef. Door de promotie specifiek te richten op vaders, ouders in meer multiculturele omgeving en ouders met een lagere sociaal economische status (SES), zal de steekproef meer divers worden.

Naast deze beperking zijn er ook enkele kwaliteiten binnen dit onderzoek te noemen. Hoewel de steekproef een homogene samenstelling betrof, was het wel een grote steekproef. Door het grote aantal deelnemers kon binnen deze studie en steekproef echt een effect

(19)

19 aangetoond worden. Uit de post-hoc poweranalyse bleek de eerste analyse, het vergelijken met een independent sample t-toets, een power van 0.78 te hebben. De correlatie- en regressie analyses, waarbij van alle interventiegroepen gebruik zijn gemaakt, hebben een power groter dan 0.80.

Daarnaast is binnen dit onderzoek veel aandacht besteed aan de manier waarop de opruimtaak is uitgevoerd. Eén van de grote minpunten bij observationeel onderzoek en gedragscodering door een onderzoeker is dat ouders en kinderen weten dat ze bekeken worden. Zeker wanneer het onderzoek in een laboratorium plaats vindt, maar ook als de ouders of kinderen worden gefilmd, is het moeilijk het natuurlijke gedrag van ouders en kinderen vast te leggen. In dit onderzoek hebben de ouder en het kind thuis een opruimtaak uit gevoerd en werd in plaats van een video-opname een geluidsopname gemaakt. Hierdoor zal het gedrag van de ouder en het kind meer natuurlijk zijn.

Samenvattend laat het huidige onderzoek van de interventie ‘Goed Zo!’ positieve resultaten zien voor de afname in opstandig gedrag vanuit de perceptie van ouders. Door ouders handvatten te bieden voor het geven van goede complimenten, zien zij minder opstandig gedrag. Ouders zijn tevreden over het resultaat en zien dat hun kind in allerlei verschillende opvoedsituaties minder opstandig is. Het is belangrijk om naar de mening van ouders te vragen, omdat zij goede informatie kunnen geven over hun perceptie van het probleemgedrag. Daarnaast blijft observatie en rapportage door onafhankelijken belangrijk om te bepalen of gedrag van kinderen daadwerkelijk verandert. Ook zal bij

effectiviteitsonderzoek altijd een follow-upmeting gedaan moeten worden, om te kijken of interventies daadwerkelijk de toekomst van kinderen kunnen verbeteren.

(20)

20 Literatuur

Bakermans-Kranenburg, M. J., Van IJzendoorn, M. H., & Juffer, F. (2003). Less is more: meta-analyses of sensitivity and attachment interventions in early childhood. Psychological Bulletin, 129, 195-215.

Byrd, A. L., Loeber, R., & Pardini, D. A. (2012). Understanding and Persisting Forms of Delinquency: The unique Contributions of Disruptive Behavior Disorders and Interpersonal Callousness. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 53(4),

371-380.

Belsky, J., & Pluess, M. (2009). Beyond Diathesis-Stress: Differential Susceptibility to Environmental Influences. Psychological Bulletin, 135(6), 885-908.

De Los Reyes, A., Thomas, S. A., Goodman, K. L., & Kundey, S. M. (2013). Principles underlying the use of multiple informants' reports. Annual Review of Clinical Psychology, 9, 123–149. doi:10.1146/annurev-clinpsy-050212-185617

Dishion, T. J., Stormshak, E. A., & Kavanagh, K. (2011). Everyday parenting: A

professional's guide to building family management skills. Champaign, IL: Research Press.

Eyberg, S. M., & Ross, A. W. (1978). Assessment of child behavior problems: The validation of a new inventory. Journal of Clinical Child & Adolescent Psychology, 7(2), 113-116. doi: 10.1080/15374417809532835

Grinstein, A., & Kronrod, A. (2016). Does sparring the rod spoil the child? How praising, scolding, and an assertive tone can encourage desired behaviors. Journal of marketing research, 53(3), 433-441.

Lamb, M. E. (2010). Fatherhood and Masculinity. In The Role of the Father (pp. 27-57) (5e editie). Hoboken, New Jersey: John Wiley & Sons, Inc.

(21)

21 Lanners, R., & Mombaerts, D. (2000). Evaluation of parents' satisfaction with early

intervention services within and among European countries: Construction and application of a new parent satisfaction scale. Infants and Young Children, 12(3), 61–70.

Lee, I. A., & Preacher, K. J. (2013, September). Calculation for the test of the difference between two dependent correlations with one variable in common [Computer software]. Opgehaald van http://quantpsy.org

Leijten, P., Thomaes, S., Orobio de Castro, B., Dishion, T. J., & Matthys, W. (2016). What good is labeling what's good? A field experimental investigation of parental

labeled praise and child compliance. Behaviour Research and Therapy, 87, 134-141. Maruyama, G., & Ryan, C. S. (2014). Research methods in social relations (8th ed.).

Hoboken, USA: John Wiley & Sons.

McConnell, D., Breitkreuz, R., & Savage, A. (2012). Independent evaluation of the Triple P Positive Parenting Program in family support service settings. Child & Family Social Work, 17(1), 43-54. doi:10.1111/j.1365-2206.2011.00771.x

Moens, M. A., Weeland, J., Van der Giessen, D., Chhangur, R. R., & Overbeek, G.

(2017). In the Eye of the Beholder? Parent-Observer Discrepancies in Parenting and Child Disruptive Behavior Assessments. Journal of Abnormal Child Psychology. doi: 10.1007/s10802-017-0381-7

Patterson, G. R. (1982). A social learning approach: 3. Coercive family process. Eugene, OR: Castalia.

(22)

22 Rey, J. M., O'Brien, M., & Walter, G (2002). Is the satisfied customer one who also 'does

well'? The relationship between parent satisfaction and outcome in a child and

adolescent mental health service. Australian And New Zealand Journal Of Psychiatry,

Vol.36(6), 246-249.

Robinson, E. A., Eyberg, S. M. & Garfield, S. L. (1981). The dyadic parent child

interaction coding system: Standardization and Validation. Journal of Consulting and Clinical Psychology, Vol.49(2), 245-250.

Rothman, A. J. (2000). Toward a Theory-Based Analysis of Behavioral Maintenance. Health Psychology, 19(1), 64-69.

Sanders, M. R., Baker, S., & Turner, K. M. T. (2012). A randomized controlled trial evaluating the efficacy of Triple P Online with parents of children with early-onset conduct problems. Behaviour Research and Therapy, 50(11), 675-684. doi:

10.1016/j.brat.2012.07.004

Semke, C. A., Garbacz, S. A., Kwon, K., Sheridan, S. M., & Woods, K.E. (2010). Family Involvement for Children with Disruptive Behaviors: The Role of Parenting Stress and Motivational Beliefs. Journal of School Psychology, Vol.48(4), 293-312.

Stallard, P. (1996). Validity and reliability of the Parent Satisfaction Questionnaire. British Journal of Clinical Psychology, Vol.35(2), 311-318.

Van der Ende, J., Verhulst, F. C., & Tiemeier, H. (2012). Agreement of informants on emotional and behavioral problems from childhood to adulthood. Psychological Assessment, 24(2), 293–300. doi: 10.1037/a0025500.

(23)

23

Van Mourik, K., Crone, M. R., Pels, T. V. M., & Reis, R. (2016). Parents' beliefs about the cause of parenting problems and relevance of parenting support: Understanding low participation of ethnic minority and low socioeconomic status families in the

Netherlands. Children and Youth Services Review, Vol.61, 345-352.

Webster-Stratton, C., & Reid, M. J. (2010). The incredibleyears parents, teachers, and children training series: A multifaceted treatment approach for children with conduct disorders. In J. R. Weisz, & A. E. Kazdin (Eds.), Evidence-based

psychotherapies for children and adolescents (194-210). New York, NY: Guilford Press.

Weeland, J., Van Aar, J., Overbeek, G. (2017). Dutch Norms for the Eyberg Child Behavior Inventory: Comparisons with other Western Countries. Journal of Psychopathology and Behavioral Assessment, 40(2), 224–234.

(24)

24 Tabel 1

Steekproefkenmerken interventie- en controlegroep

Interventie Controle Variabele M (SD) of % M (SD) of % t χ2 p Ouder Leeftijd 39.3 (4.6) 38.4 (5.2) 0.74 > 0.05 Geslacht (Vrouwen) 95.1 % 97.2 % 0.23 > 0.05 Etniciteit (Nederlands) 95.1 % 83.3 % 2.86 > 0.05 Opleidingsniveau (HBO en Universiteit) 80.5 % 80.6 % 0.71 > 0.05 Kind Leeftijd 5.9 (1.6) 5.5 (1.6) - 0.72 > 0.05 Score ECBI pre-test 134.6 (19.7) 137.6 (17.1) 1.04 > 0.05 Geslacht (Man) 70.7 % 75.0 % 0.18 > 0.05 Etniciteit (Nederlands) 92.7 % 94.4 % 0.01 > 0.05

(25)

25 Bijlage 1: Stukje in de nieuwsbrief en poster voor op de basisschool en BSO.

Werkt “Goed zo!” goed voor kinderen?

Voor kinderen die moeilijk luisteren en snel boos worden kan het helpen om meer complimenten te geven, dat komt uit onderzoek. Complimenten kunnen gedrag van kinderen veranderen. Het maakt alleen wel uit op welke manier dat gedaan wordt.

In het kader van onderzoek biedt de Universiteit van Amsterdam hulp aan ouders die merken dat hun kind (4 t/m 8 jaar) geregeld dwars, opstandig of boos is. Ouders krijgen tips en adviezen en gaan twee weken lang dagelijks oefenen door middel van een dagboekje.

Om te kijken of ouders echt verschil merken, vullen zij drie keer een vragenlijst in. Om deze rede is er is een vergoeding voor deelname.

Meer informatie of deelnemen:

www.complimentenonderzoek.com

Vragen? Bel of mail naar de hoofdonderzoeker Jolien van Aar: 06 22169390

(26)
(27)

27 Bijlage 2: Poster complimenten tijden de interventie

Complimenten geven

!

Heb aandacht:

Ben alert op de dingen die uw kind goed doet

Ook al zijn het maar kleine dingen

Kijk hier met aandacht naar

Geef aandacht:

Een compliment beloont goed gedrag

Zet een compliment kracht bij

door enthousiasme

Goede complimenten zijn

:

Enthousiast

Oprecht

Met oogcontact en een lach

Voorbeelden

Goed zo

Erbij knikken

Fijn, dank je wel

Met knuffel

Ik ben trots op je

Met aai over hoofd

Goed bezig, hoor!

Met duim omhoog

Dat heb je super gedaan

Met schouderklopje

Fantastisch!

Met wijds armgebaar

(28)

28 Bijlage 3: ECBI

1 = nooit 7 = altijd

1. Treuzelt bij het aankleden 1 2 3 4 5 6 7

2. Eet traag, eet niet door 1 2 3 4 5 6 7

3. Heeft slechte tafelmanieren 1 2 3 4 5 6 7

4. Weigert te eten wat er op tafel komt 1 2 3 4 5 6 7

5. Weigert taakjes te doen wanneer dit wordt gevraagd 1 2 3 4 5 6 7

6. Is langzaam met zich klaar maken voor het slapen gaan 1 2 3 4 5 6 7

7. Weigert op tijd naar bed te gaan 1 2 3 4 5 6 7

8. Houdt zich niet uit zichzelf aan de huisregels 1 2 3 4 5 6 7

9. Weigert te gehoorzamen totdat met straf wordt gedreigd 1 2 3 4 5 6 7

10. Gedraagt zich opstandig als hij/zij iets moet doen 1 2 3 4 5 6 7

11. Gaat met ouders in discussie over regels 1 2 3 4 5 6 7

12. Wordt boos wanneer hij zijn zin niet krijgt 1 2 3 4 5 6 7

13. Heeft woede-uitbarstingen 1 2 3 4 5 6 7

14. Is brutaal tegen volwassenen 1 2 3 4 5 6 7

15. Jengelt 1 2 3 4 5 6 7

16. Huilt snel 1 2 3 4 5 6 7

17. Gilt of schreeuwt 1 2 3 4 5 6 7

18. Slaat ouders 1 2 3 4 5 6 7

19. Maakt speelgoed of andere spullen kapot 1 2 3 4 5 6 7

20. Is onvoorzichtig met speelgoed en andere spullen 1 2 3 4 5 6 7

(29)

29

22. Liegt 1 2 3 4 5 6 7

23. Plaagt andere kinderen of daagt het uit 1 2 3 4 5 6 7

24. Maakt ruzie met vriendjes van zijn eigen leeftijd 1 2 3 4 5 6 7

25. Maakt ruzie met broertjes en zusjes 1 2 3 4 5 6 7

26. Vecht met vriendjes van zijn eigen leeftijd 1 2 3 4 5 6 7

27. Vecht met broertjes of zusjes 1 2 3 4 5 6 7

28. Zoekt voortdurend aandacht 1 2 3 4 5 6 7

29. Onderbreekt anderen 1 2 3 4 5 6 7

30. Is snel afgeleid 1 2 3 4 5 6 7

31. Kan maar kort zijn aandacht ergens bijhouden 1 2 3 4 5 6 7

32. Slaagt er niet in taakjes of karweitjes af te maken 1 2 3 4 5 6 7

33. Heeft moeite zichzelf te vermaken 1 2 3 4 5 6 7

34. Heeft problemen de aandacht op één ding te richten 1 2 3 4 5 6 7

35. Is overbeweeglijk of rusteloos 1 2 3 4 5 6 7

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maar aan de andere kant is er niet voldoende geld om iedereen de huidige uitkering te geven en moet ervoor gewaakt worden dat ongelijke gevallen gelijk wor­ den behandeld.. Een

Van de leerlingen in het speciaal basisonderwijs (sbo) heeft ongeveer 30% aan de Centrale Eindtoets deelgenomen: 129 scholen met 1714 leerlingen. 6 Hierbij moeten wel

Leraren kunnen schooltaalontwikkeling bij hun leerlingen stimuleren door zelf schooltaal te gebruiken en door schooltaalstimulerende strategieën in te zet- ten.. Die strategieën

 Nadat u onder narcose bent gebracht wordt er een holle buis voorzichtig tussen de stembanden door ingebracht in de luchtpijp..  Afhankelijk van de reden van het onderzoek en

Daarmee kan de beveiliger opgeroepen worden om preventief aanwezig te zijn of om actief in te grijpen. nee,

Feit: Joris Van Hove, een van de drie artsen die eerder dit jaar in de beklaagdenbank zat tijdens het euthanasieproces en vrijgesproken werd, moet opnieuw voor de rechter

Leerlingen worden zich door de looptijd van het programma steeds bewuster van het eigen gedrag en de veranderingen die plaats moeten vinden om een gezondere leefstijl aan te kunnen

Gewenst gedrag → nieuwe kans in de klas Ongewenst → dagdeel time-out afmaken → 2x in één maand (stap 6). Stap 6: Door de incidentenregistratie wordt de gedragsspecialist op de