• No results found

Opgroeien met schizofrene ouders : de ouderschapsvaardigheden van schizofreniepatiënten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Opgroeien met schizofrene ouders : de ouderschapsvaardigheden van schizofreniepatiënten"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Opgroeien met Schizofrene Ouders: De Ouderschapsvaardigheden van Schizofreniepatiënten Lennert J. Groot

Universiteit van Amsterdam

Bachelorthesis Pedagogische Wetenschappen Faculteit der Maatschappij en Gedragswetenschappen

Studentnummer: 6044840 Email: lennert.groot@student.uva.nl

Begeleider: Daniëlle van der Giessen Aantal Woorden: 5487

(2)

Voorwoord

This is Tuttle Creek Dam, a special place for me and my mom, where we would come to picnic and birdwatch. It was also here where she threatened to kill us both.

−Tara Wray, Manhattan, Kansas, 2006

Voor u ligt mijn bachelorthesis over schizofrene opvoeders. Tijdens mijn onderzoek was ik vaak verbijsterd over de verhalen die voor kinderen van ouders met schizofrenie realiteit waren. Een van de verhalen die aan het begin van het scriptieproces indruk op mij maakte, is dat van Tara Wray, een jonge Amerikaanse filmmaker die haar geschiedenis van het opgroeien met een psychotische moeder tot een hartverscheurende maar prachtige documentaire heeft gemaakt. Dit was voor mij een motivatie om meer te willen weten over hoe een ouder een intense en mysterieuze stoornis als schizofrenie combineert met de verantwoordelijke en veeleisende rol van ouder. De ongelooflijke veerkracht en onafhankelijkheid die Tara als dochter laat zien, gecombineerd met de kwetsbaarheid en onvoorwaardelijke liefde voor haar moeder, maakte dat ik haar graag een plekje wilde geven in mijn scriptie; dat is uiteindelijk dit voorwoord geworden.

Lennert Groot

(3)

Inhoudsopgave

_Toc504667855Abstract ... 4

Opgroeien met Schizofrene Ouders: Ouderschapsvaardigheden van Schizofreniepatiënten ... 5

Ouderlijke Steun en Schizofrenie ... 10

Mentaliseren en Schizofrenie ... 15 Discussie ... 22 Beperkingen ... 24 Conclusie ... 24 Referenties ... 26 Figuren ... 38

(4)

Abstract

Een groot deel van de schizofreniepatiënten heeft of krijgt kinderen. Het vervullen van de ouderrol is zwaar voor veel van deze patiënten en hun kinderen lopen verhoogd risico op negatieve ontwikkelingsuitkomsten, voornamelijk op internaliserende problematiek. In deze literatuurstudie wordt gekeken naar de rol van schizofrenie in het functioneren van ouders, in het bijzonder naar de psychosociale dimensie ouderlijke steun en de sociaalcognitieve vaardigheden rond ouderlijke mentalisatie (Theory of Mind-vaardigheden in het opvoedingskader).

Bevindingen van onderzoekers, ouders en kinderen worden besproken om na te gaan hoe schizofrene ouders zich handhaven als opvoeder. Resultaten wijzen erop dat schizofrenie bij ouders samenhangt met een lagere mate van sensitiviteit, responsiviteit en warmte. Wat mentaliseren betreft is er onduidelijkheid hoe schizofrenie de ouder beperkt vanwege schaars onderzoek en gebrek aan eenduidige resultaten. Onderzoek naar deze vaardigheden vereist een grootschaligere en longitudinale aanpak, te meer omdat schizofrene ouders vermogen tot groei laten zien.

Keywords: Psychotische Stoornissen, Schizofrenie, Ouderschapsvaardigheden, Ouderlijke Steun, Sensitiviteit, Responsiviteit, Warmte, Theory of Mind, Mentaliseren

(5)

Opgroeien met Schizofrene Ouders: Ouderschapsvaardigheden van Schizofreniepatiënten In de gedocumenteerde geschiedenis wordt al lang notie gemaakt van mensen die, door hun wartaal, wanen, manie of melancholie, als gek bestempeld worden of juist als

excentriekeling geschiedenis maken (Blumer, 2002; Murray, Cunningham, & Price, 2012). Verwijzingen naar ‘gekken’ of ‘bezetenen’ worden al in geschriften zo oud als de Bijbel teruggevonden: “een zeker man … met duivelen was bezeten geweest (Lukas 8:27

Statenvertaling). Zelfs in de Bijbel blijkt de scheidslijn tussen profeet en dwaas soms erg dun en kunnen zij met de tijd van rol wisselen: “de dagen der vergelding zijn gekomen […] de profeet is een dwaas, de man des geestes is onzinnig…” (Hosea 9:7 Statenvertaling). Diagnostiek en behandeling van geesteszieken laten eenzelfde tijdgebondenheid zien. Zo toont Jheronimus Bosch met zijn werk ‘De Keisnijding’ (ca. 1492; fig. 1) een tafereel waarin een meester, onder toeziend oog van een geestelijke, een dwaas behandelt door zijn schedel open te snijden. De Franse filosoof Foucault betoogt vijf eeuwen later in zijn ‘History of Madness’ (1972/2006) dat Bosch’ beroemde heelmeester met een dergelijke behandeling bewijst zelf de ware waanzinnige te zijn.

Tegenwoordig wordt een deel van de lang onbegrepen, mysterieuze menselijke gedragingen aan de hand van de DSM-5 geclassificeerd als symptomen van de psychotische stoornissen, waarvan schizofrenie het meest prevalent is (American Psychological Association, 2013). Schizofrenie is een chronische, neurologische spectrumstoornis. Dat houdt in dat de stoornis niet te genezen is, waarneembare schade aan de hersenen veroorzaakt en dat patiënten een heterogeen ziektebeeld laten zien (Carpenter & Tandon, 2013). Schizofrenie wordt

gekenmerkt door positieve symptomen, bijvoorbeeld wanen, hallucinaties, gedesorganiseerde gedachten/spraak en psychomotorische verstoringen, zoals gedesorganiseerde of abnormale

(6)

bewegingen (Tandon et al., 2013). Daarnaast kunnen er negatieve symptomen voorkomen, zoals emotionele afvlakking, lusteloosheid en vreugdeloosheid. Schizofrenie wordt tot slot in verband gebracht met verminderde cognitieve capaciteiten (Tandon et al., 2013). Prevalentieschattingen voor schizofrenie lopen uiteen van 0.3-0.5% tot 0.7-1% van de algemene populatie (APA, 2013; Van Os, Kenis, & Rutten, 2010). Er komt enige geografische en demografische variatie voor, zo is de prevalentie in verstedelijkte gebieden en binnen etnische minderheidsgroepen hoger

(Krabbendam & Van Os, 2005; Van Os et al., 2010).

Schizofrenie wordt manifest wanneer patiënten hun eerste psychotische episode ervaren. Bij mannen is dit doorgaans in de leeftijd van 20 tot 30 jaar, bij vrouwen van 25 tot 30 (McGrath, Saha, Chant, & Welham, 2008). In deze levensfase krijgen ook de meeste mensen kinderen, zo zijn Nederlandse moeders gemiddeld 29 jaar oud bij de geboorte van hun eerste kind (Centraal Bureau voor Statistiek, 2016). Gevolg van deze overlap is dat veel schizofreniepatiënten (jonge) kinderen hebben (Campbell et al., 2012; Jacobson, 2016).

Behalve voor schizofreniepatiënten zelf, zijn ook voor hun nakomelingen fysieke en mentale gezondheidsrisico’s in beeld gebracht. De kans op ontwikkeling van psychopathologie bij kinderen van ouders met schizofrenie is hoger dan bij kinderen van ouders met andere mentale stoornissen (Dean et al., 2010). Dit is ten dele toe te schrijven aan genetische aanleg. Nakomelingen van één schizofrene ouder lopen tot 10 keer meer risico om zelf schizofrenie te ontwikkelen, wanneer beide ouders schizofreen zijn is het risico tot 40 maal hoger (Mortensen, Pedersen, & Pedersen, 2010). Bovenop de grote genetische aanleg voor schizofrenie krijgen deze kinderen vaker te maken met een stressvolle opvoedingscontext. Ze lopen meer risico op

mishandeling, verwaarlozing en excessen als neonaticide of filicide dan kinderen van gezonde ouders (Bourget, Grace, & Whitehurst, 2007; Walsh, MacMillan, & Jamieson, 2001) en

(7)

ontwikkelen vaker zelf psychopathologie (Ross & Compagnon, 2001). De meest voorkomende negatieve ontwikkelingsuitkomst binnen deze risicogroep is het ontwikkelen van internaliserende problematiek (depressieve klachten, angsten, eenzaamheid, onzekerheid, suïcidaliteit; Niemi et al., 2004; Mortensen et al., 2010).

Structurele kenmerken, zoals een schizofreniediagnose bij de ouder, zijn echter minder goede voorspellers voor ontwikkelingsuitkomsten van kinderen dan proceskenmerken, zoals de specifieke gedragingen waarmee de ouders de ouderrol vervullen (Goodman & Brumley, 1990; Rutter & Quinton, 1984). Daarom wordt eerst verder ingegaan op wat de ouderrol inhoudt.

In het onderzoek naar ouderschap is ouderlijke steun naar voren gekomen als een

belangrijke psychosociale dimensie (Barber, Stolz, & Olsen, 2005; Mehta, Bhagyavathi, Kumar, Thirthalli, & Gangadhar, 2014). Ouderlijke steun omvat de begrippen sensitiviteit, responsiviteit en warmte (Barber et al., 2005). Sensitiviteit staat voor de mate waarin ouders de signalen oppikken die het kind uitzendt over zijn toestand en behoeftes. Responsiviteit staat voor het beantwoorden van deze signalen met gepast oudergedrag, bijvoorbeeld door het bieden van aandacht, verzorging en warmte (Barber et al., 2005). Sensitief en responsief oudergedrag stelt het kind in staat op de ouder te kunnen vertrouwen voor het bieden van hulp en affectie omdat de ouder voorspelbaar gedrag vertoont. Daarmee creëert de ouder een ‘veilige haven’ voor het kind om naar terug te keren en een ‘veilige basis’ voor het kind vanuit waar het nieuwe ervaringen kan aangaan (Ainsworth, 1989). Warmte bevat specifiek de liefdevolle gedragingen van de ouder richting kind: het bieden van fysieke en emotionele koestering en het geven van een gevoel van verwantschap, beloning en erkenning (Berg-Nielsen, Vikar, & Dahl, 2002; Siegelman, 1966). Het belang van warmte in de ouder-kindrelatie wordt al lang erkend en in verband gebracht met negatieve ontwikkelingsuitkomsten (Ainsworth, 1979; Lansford et al., 2015; Siegelman, 1966).

(8)

Het ervaren van weinig steun vanuit de ouder is een belangrijke precursor voor het ontwikkelen van psychopathologie (Muris, Meester, & Van Den Berg, 2003; Olivari, Tagliabue, & Confalonieri, 2013; Yap, Pilkington, Ryan, & Jorm, 2014), in het bijzonder voor kinderen van ouders met mentale gezondheidsproblemen (Foster, O’Brien, & Korhonen, 2011).Voor

schizofreniepatiënten wordt aangenomen dat kenmerken die de stoornis met zich meebrengt, zoals afstandelijkheid en egocentrisme, het structureel bieden van ouderlijke steun bemoeilijken (Berg-Nielsen et al., 2002).

Naast de psychosociale dimensie ouderlijke steun wordt in dit overzicht ook gekeken naar een sociaalcognitieve dimensie, Theory of Mind (‘ToM’; Green et al., 2004). ToM krijgt tegenwoordig veel aandacht, zowel binnen onderzoek naar schizofrenie als naar ouderschap. Het refereert aan een set metacognitieve vaardigheden die gebruikt worden om mentale toestanden aan zichzelf of de ander toe te schrijven (Goodman, 2012; Mehta et al., 2014). Hierbij zijn perspectief nemen en onderscheid maken tussen de eigen beleving en die van een ander belangrijke aspecten (Sabbagh, 2004). ToM-vaardigheden wordt gezien als hogere orde cognitieve vaardigheden waarbij in verschillende vormen van psychopathologie (waaronder schizofrenie), wegens de neurobiologische aspecten daarvan, problemen kunnen worden ervaren (Mehta et al., 2014).

De cognitieve mechanismes in ToM dragen bij aan het vormen en organiseren van percepties over zowel de eigen mentale staat als die van een ander (Goodman, 2012). Daarom wordt ToM als een mogelijk bepalend cognitief concept in de psychotische stoornissen beschouwd, dat zowel de ervaringen van de patiënten zelf beïnvloedt als de interacties met anderen (Bora, Yücel, & Pantelis, 2009; Frith, 1992). Schizofreniepatiënten met verminderde ToM-capaciteiten ervaren problemen bij het toeschrijven van gevoelens, ervaringen en behoeften

(9)

aan zichzelf of aan de ander en bij het maken van onderscheid hiertussen. Dit verklaart mogelijk waarom sommige schizofreniepatiënten niet in staat zijn om wanen en hallucinaties als zodanig te identificeren, als onecht aan te wijzen of te beseffen dat andere mensen deze niet ervaren; de patiënten ervaren deze als de enige realiteit en bestempelen deze niet als een persoonlijke ervaring (Frith, 1992).

Mentaliseren is, binnen ToM, de cognitieve handeling waarbij een persoon zich verplaatst in de ander en daarbij voor de ander de mentale toestand, gevoelens, behoeftes, intenties en gedachten formuleert en hanteert (Bora, 2017; Zeegers, Colonnesi, Stams, & Meins, 2017). Mentaliseren is een belangrijke vaardigheid in het vormen en onderhouden van sociale relaties en wordt in de ouder-kindrelatie geassocieerd met veilige hechting bij het kind (Zeegers et al., 2017). Binnen het opvoedkader wordt vaak over parental mentalization (ouderlijke mentalisatie) gesproken. Wanneer ouders een lage mate van ouderlijke mentalisatie laten zien, wijst hun gedrag op een gebrek aan bewustzijn over, of het negeren van de mentale wereld van het kind, of dat er onjuistheden bestaan in de toeschrijvingen van mentale toestanden aan het kind (Zeegers et al., 2017).

Voor de ouderschapskwaliteiten van schizofreniepatiënten geldt dat er binnen deze groep, net zoals voor de klachten die de stoornis bij hen voortbrengt, grote heterogeniteit heerst

(Nichelson & Miller, 2011). Het vervullen van de ouderrol wordt toch door veel

schizofreniepatiënten (Evenson, Rhodes, Feigenbaum, & Solly, 2008) en hun nakomelingen (Valiakalayil, Paulson, & Tibbo, 2004; Yamamoto & Keogh, 2017) als een grote uitdaging omschreven. Veel onderzoeken wijzen uit dat schizofreniepatiënten problemen ervaren in het ouderschap en ouderschapsgedrag van schizofreniepatiënten wordt vaker als dysfunctioneel bestempeld (Abel, Webb, Salmon, Wan, & Appleby, 2006; Berg-Nielsen et al., 2002; Mehta et

(10)

al., 2014). Problemen met opvoedingsvaardigheden zijn de oorzaak van 90% van de

voogdijontzeggingen onder schizofreniepatiënten (Whitmore, Heron, & Wainscott, 2010). In deze literatuurstudie wordt daarom onderzocht welke rol schizofrenie bij ouders speelt in het ouderlijk functioneren. In het beantwoorden van de onderzoeksvraag, worden twee aspecten van ouderlijk functioneren behandeld. In dit literatuuroverzicht wordt allereerst gekeken naar de psychosociale ouderschapsdimensie ‘ouderlijke steun’, omdat deze in verband wordt gebracht met de meest voorkomende negatieve ontwikkelingsuitkomsten in de risicogroep die de nakomelingen van schizofreniepatiënten vormen. Daarnaast wordt gekeken naar het

sociaalcognitieve domein ToM, omdat dit zowel met opvoedingskwaliteiten als met schizofrenie wordt geassocieerd. Er zullen dus twee deelvragen worden beantwoord: (a) wat is de relatie tussen schizofrenie bij de ouder en het bieden van ouderlijke steun, en (b) wat is de relatie tussen schizofrenie bij de ouder en mentaliseren. Voor beide elementen wordt besproken hoe

schizofrenie hierin een rol speelt voor de ouders en hoe dit mogelijk tot dysfunctioneel ouderschap leidt. Kennis over deze uitdagingen en vaardigheden van schizofrene ouders kan mogelijk richting geven aan de ontwikkeling van ondersteunende interventies en psycho-educatie, gericht op verhoging van ouderschapsvaardigheden en inperking van negatieve

ontwikkelingsuitkomsten bij hun kinderen.

Ouderlijke Steun en Schizofrenie

Binnen ouderlijke steun staan, zoals aangegeven, de begrippen sensitiviteit, responsiviteit en warmte centraal. In dit onderdeel worden wetenschappelijke onderzoeken van verschillende aard besproken, die de relatie tussen schizofrenie bij de ouder en het bieden van ouderlijke steun in beeld brengen. Er is eerst aandacht voor kwalitatieve onderzoeken waarin de dagelijkse gang

(11)

van zaken in deze gezinnen en ervaringen uit eerste hand centraal staan. Daarna worden kwantitatieve en quasi-experimentele studies besproken.

Naar gezinnen waarin een ouder een ernstige psychiatrische stoornis heeft, worden veel (retrospectieve) kwalitatieve studies gedaan. Hierin worden (schizofrenie)patiënten en hun kinderen bevraagd over het dagelijks functioneren van deze gezinnen en wat de ervaringen voor het welzijn van de kinderen betekenen. Zo zijn in het Verenigd Koninkrijk focusgroepen

georganiseerd voor psychiatrische patiënten en hun kinderen (Bee, Berzins, Calam, Pryjmachuk, & Abel, 2013). Hierin deden kinderen van schizofreniepatiënten uitingen die duiden op een lagere mate van ouderlijke steun, voornamelijk op gebied van warmte en responsiviteit. Zo vertellen kinderen van schizofrene ouders dat ze verlangen naar meer warme en positieve interacties met hun ouders en geven ze aan dat hun schizofrene ouder vaak zonder aanwijsbare oorzaak boos of vijandig op hen reageert. In Zweden zijn semigestructureerde interviews

afgenomen bij kinderen wier ouders in een psychiatrisch ziekenhuis werden opgenomen (Östman, 2008). Ook hierin doen kinderen van schizofreniepatiënten uitspraken over ouderlijke steun. Zo rapporteren ondervraagde jongeren dat ze ervaren dat hun zieke ouder de ouderrol niet aankan en tekortschiet in het bieden van verzorging.

Een andere vorm van kwalitatief onderzoek naar de ervaringen van kinderen komt uit Noorwegen (Trondsen, 2011), waar een website voor kinderen van psychiatrische patiënten werd opgezet en gemodereerd door onderzoekers. Deze website fungeerde als veilige omgeving voor het delen van ervaringen en ter promotie van zelfhulp onder jongeren. In berichten van jongeren met een schizofrene ouder zijn veel verwijzingen naar ouderlijke steun te vinden, veelal naar gebrek hieraan. Zo schreven jongeren dat zij door het afwijkende, onvoorspelbare gedrag van hun ouders veel emotionele afstand van hen ervaarden, terwijl bij warmte juist van emotionele

(12)

koestering en nabijheid gesproken wordt. Waar voorspelbaar oudergedrag met hoge mate van steun geassocieerd wordt, gaven de jongeren aan dat hun ouders vaak een zeer onvoorspelbaar humeur hadden en dat zij hierdoor vaak hun ouders vreesden. Kinderen waren bang voor woede-uitbarstingen of negativiteit vanuit de ouder. Ook waren veel kinderen bang dat hun ouders zouden weglopen (hen verlaten) of zelfmoord zouden plegen, veelal omdat ze hier expliciet mee dreigden. Daarbij gaven kinderen aan dat ze het gevoel hadden dat er aan hen voorbij gegaan werd. Zo kon er onder de ouders veel aandacht zijn voor de stoornis, maar te weinig aandacht voor het kind en wat de situatie met het kind deed. Al met al benoemen de deelnemende jongeren verschillende oudergedragingen die lagere mate van ouderlijke steun lijken te suggereren, zowel qua sensitiviteit, responsiviteit als warmte.

Onderzoeksgegevens over de dagelijkse gang van zaken in gezinnen met een schizofrene ouder kunnen ook worden gekwantificeerd door het coderen van reacties en het uitvoeren van data-analyses. Zo blijkt dat kinderen van schizofreniepatiënten (N=39) relatief veel

oudergedragingen rapporteren die indicatief zijn voor lage mate van ouderlijke steun (Caton, Cournos, Felix & Wyat, 1998). Kinderen geven aan dat hun schizofrene ouder: hen beangstigde (69%); zich gewelddadig of agressief naar hen gedroeg (43%); hen verbaal agressief benaderde (34%); dreigde hen te verlaten (26%); dreigde met zelfmoord (17%) of een seksuele bedreiging vormde (3%). Deze negatieve en dreigende oudergedragingen staan recht tegenover het

ondersteunende en warme oudergedrag dat met ouderlijke steun geassocieerd wordt. Uit recenter, vergelijkbaar opgezet onderzoek komen opnieuw verschillende aanwijzingen naar voren dat kinderen van schizofreniepatiënten een lagere mate van ouderlijke steun ervaren (Somers, 2007). Zo beschrijft allereerst meer dan de helft van deze kinderen (N=37) hun zieke ouder als

(13)

de wanen of hallucinaties van hun schizofrene ouder. Daarbij geeft 19% van de onderzochte families aan geen gedeelde activiteiten te ondernemen, tegenover nul procent in de controlegroep. Tot slot gaven kinderen in de controlegroep aan dat hun moeder hun voornaamste

vertrouwenspersoon is, wat suggereert dat het kind voor emotionele koestering en responsiviteit bij de ouder terecht kan. De meerderheid van de kinderen met een schizofrene ouder wees een beste vriend aan, 21% van hen gaf aan niemand te hebben die deze rol vervulde. Ook deze studie wijst dus op een lagere mate van ouderlijke steun onder schizofreniepatiënten.

In quasi-experimenteel onderzoek naar ouderschapskwaliteiten zijn moeders met schizofrenie (n=53), met depressie (n=25) of zonder psychopathologie (n=23) vergeleken (Goodman & Brumley 1990). Hierin werd gekeken naar het effect van de stoornis op de ouder-kindinteracties en sociale en intellectuele ontwikkeling van hun kinderen (gemiddeld 2 jaar oud). In de studie werden interacties tussen de moeders en hun kinderen geobserveerd. Dit gebeurde aan de hand van video-observaties in een semigestructureerde laboratoriumsetting en een inventarisatie van de opvoedomgeving en het opvoedgedrag thuis. Video-opnamen werden gecodeerd en geanalyseerd en voor het gedrag van de moeders werden drie schalen opgesteld: affectie, betrokkenheid en responsiviteit; (over)spanning bij de moeder en boosheid en hostiliteit. Na analyse bleek dat schizofrene ouders significant lager scoorden dan de depressieve en

gezonde moeders op de schaal ‘affectie, betrokkenheid en responsiviteit’ en significant hoger op ‘boosheid en hostiliteit’. Uit inventarisatie van de thuissituatie bleek dat ze ook daar significant lager scoorden op de schaal responsiviteit (Goodman & Brumley, 1990).

Een belangrijke bron van gegevens over opvoedgedrag van schizofrene ouders is de zogenaamde Mother-Baby Unit (‘MBU’), een afdeling binnen een psychiatrische kliniek waar jonge moeders samen met hun pasgeborene (2-4,5 maanden oud) worden opgenomen om het

(14)

opbreken van het gezin te voorkomen. In verschillende studies zijn op deze afdelingen

beeldopnamen gemaakt van schizofrene, depressieve en bipolaire moeders met hun baby’s. In een dergelijke studie is, aan de hand van de Global Rating Scales of Mother-Infant Interaction, het geobserveerde gedrag van de moeder, van het kind en hun interactie gescoord (Wan et al., 2007). Schizofrene moeders (n=13) scoorden significant lager op de schalen warmte,

responsiviteit en sensitiviteit dan bipolaire (n=14) en depressieve moeders (n=11) . Ook in deze studie werd op responsiviteit het grootste verschil gevonden. Recenter is dit experiment in een andere MBU gerepliceerd. Een belangrijk verschil is dat er hier een controlegroep van 22

gezonde moeders toegevoegd werd. Hier vonden onderzoekers met een verbeterde versie van het observatie-instrument opnieuw dat schizofrene moeders significant lager scoorden op de

dimensies warmte, responsiviteit en sensitiviteit dan depressieve en gezonde moeders (Healy, Lewin, Butler, Vaillancourt, & Seth-Smith, 2016). Een vergelijkbare studie met een ander observatie-instrument (CARE-Index) laat ook zien dat schizofrene moeders ten tijde van de MBU-opname significant lager scoorden op de schaal sensitiviteit en hoger op de (omgekeerde) schaal unresponsiveness dan de controlegroep (Kenny, Conroy, Pariante, Seneviratne, & Pawlby, 2013). Een eerdere MBU-studie waarin deze CARE-Index gebruikt werd om opnamen van interacties tussen moeders en kinderen te analyseren, werden – strijdig met de

onderzoekshypothese – geen significante verschillen gevonden in responsief gedrag tussen gezonde moeders en schizofrene moeders (Pawlby et al., 2010). Verschillen tussen deze

bevindingen zijn niet eenvoudig te verklaren, omdat de steekproeven en onderzoeksopzetten zeer overeenkomstig zijn. Echter, in de studie van Kenny et al. (2013) wordt gerapporteerd dat de deelnemers ten tijde van de observaties medicatie ontvingen, waar dit in de studie van Pawlby et al. (2010) onbesproken blijft.

(15)

Zowel observaties van onderzoekers als ervaringen van kinderen wijzen erop dat een deel van de schizofrene ouders moeite heeft bij het bieden van ouderlijke steun. Gemiddeld genomen scoort deze groep ouders lager op gebied van responsiviteit, sensitiviteit en warmte. Dit uit zich voornamelijk in fysieke en emotionele afstand of afwezigheid en onvoorspelbaar, boos of beangstigend gedrag naar het kind, zo blijkt uit ervaringen van kinderen. Onderzoekers

beschrijven in zowel de laboratoriumsetting als daarbuiten schizofrene ouders met verminderde aandacht voor het kind, minder affectie en vaker een dreigende houding.

Mentaliseren en Schizofrenie

In deze paragraaf worden onderzoeken besproken die inzicht geven in de rol van schizofrenie op mentalisatievaardigheden. Deze vaardigheden worden vervolgens in verband gebracht met sociaal functioneren en ouderlijk functioneren. Allereerst wordt onderzoek naar expliciet mentaliseren besproken, waarin schizofreniepatiënten (en controlegroepen) speciale tests of taken voorgelegd krijgen voor het meten van mentalisatievaardigheden. Vervolgens komen studies aan bod die impliciete mentalisatie en specifieke ouderlijke

mentalisatievaardigheden onderzoeken; het gebruik van deze sociaalcognitieve capaciteiten in de dagelijkse sociale en opvoedpraktijk.

In onderzoek naar de rol van sociale perceptie en cognitie in (abnormaal) sociaal gedrag werd onder schizofreniepatiënten en een gezonde controlegroep een serie tests afgenomen (Brüne, 2005a). Diverse cognitieve capaciteiten werden gemeten: executieve functies; verbale intelligentie en sociaalcognitieve vaardigheden, waaronder expliciet mentaliseren en

emotieherkenning. Mentalisatievermogen werd gemeten met een gevalideerd instrument waarin per item een serie plaatjes geordend moet worden. De respondenten verkregen een score op basis van correcte antwoorden en verstreken tijd. De plaatjes beelden complexe sociale situaties en

(16)

interacties uit (bijvoorbeeld rondom misleiding en bedrog). Daarbij werd een aanvullende vragenlijst afgenomen waarin respondenten specifieke inferenties maken over mentale

toestanden van de personen op de plaatjes. Tot slot werd het sociaal functioneren geobserveerd en beoordeeld met een gestandaardiseerd instrument. Schizofreniepatiënten scoorden lager op alle cognitieve taken, overeenkomstig het beperkt cognitief functioneren dat met schizofrenie geassocieerd wordt (Tandon et al., 2013). Specifieker bleek echter dat de verschillen tussen patiënten en de controlegroep op gebied van mentalisatie het grootst waren. Bovendien bleek dat dit verschil, in tegenstelling tot andere cognitieve vaardigheden (zoals verwerkingssnelheid) onafhankelijk was van algemene intelligentie. Scores op de mentalisatietaken bleken daarbij de beste predictor voor verstoord sociaal gedrag onder de patiënten (Brüne, 2005a). Specifieke problemen van schizofreniepatiënten op expliciete mentalisatietaken komen in meer studies naar voren (o.a. Bozikas et al., 2011; Brüne, Abdel-Hamid, Lehmkämper, & Sonntag, 2007; Sprong, Schothorst, Vos, Hox, & Van Engeland, 2007) en worden in verband gebracht met verstoord sociaal functioneren (Langdon, Coltheart, Ward, & Catts, 2002; Pickup & Frith, 2001; Pinkham & Penn, 2006).

De tests in de studie van Brüne (2005a) richtten zich op sociaal functioneren en expliciete mentalisaties. Andere studies richten zich juist op sociaal functioneren en impliciete

mentalisaties. Dit zijn impliciete elementen in verbale uitingen die indicatief zijn voor inferenties over de eigen mentale toestand of die van anderen. Zo werden dialogen van

schizofreniepatiënten en gezonde volwassenen geanalyseerd, gecodeerd en met elkaar vergeleken (Stewart, Corcoran, & Drake, 2009. De groepen verschilden niet significant qua intelligentie en algemene karakteristieken. Referenties aan mentale toestanden of emoties over zichzelf (reflectief functioneren en metacognitie) of een ander (mentalisatie en attributie) werden

(17)

gescoord en beoordeeld op juistheid. De schizofreniepatiënten en de gezonde volwassenen brachten ongeveer evenveel taaluitingen voort en waren even lang aan het woord. Gecorrigeerd voor leeftijd, opleidingsniveau en algemeen intellectueel functioneren brachten

schizofreniepatiënten significant minder en minder gevarieerde uitingen voort over de mentale of emotionele toestand van anderen (‘ondermentaliseren’). Aan hun eigen mentale en emotionele toestand verwezen de patiënten even vaak als de deelnemers in de controlegroep. Hoewel de controlegroep vaker juist mentaliseerde waren de uitingen van de schizofreniepatiënten over de mentale of emotionele toestand van een ander even vaak correct als incorrect. Dit suggereert volgens de onderzoekers dat sommige schizofreniepatiënten wel enige capaciteit tot mentalisatie bezitten, maar zij deze desondanks een stuk minder vaak inzetten. Op die manier lopen ze de positieve effecten van mentaliseren op het sociaal functioneren toch mis. Het is nog onduidelijk waarom sommige schizofreniepatiënten minder vaak mentaliseren terwijl ze hier wel toe in staat zijn. De onderzoekers suggereren dat ze belemmering ervaren door andere cognitieve

beperkingen, zoals problemen met de verwerking van contextuele aanwijzingen. Ook zou een verhoogd egocentrisme, dat met psychotische symptomen gepaard kan gaan, hierin een rol kunnen spelen (Stewart et al., 2009).

Een analyse van 80 uur aan conversaties tijdens klinische interacties tussen hulpverleners en schizofreniepatiënten (N=35) lijkt vergelijkbare resultaten op te leveren (McCabe, Leudar, & Antiki, 2004). De onderzochte patiënten lieten door het doen van impliciete mentalisaties en attributies merken dat ze zich in dagelijkse situaties kunnen verplaatsen in anderen. Mogelijk bieden natuurlijke aspecten en context van dagelijkse interacties voor schizofreniepatiënten enige houvast om toch tot geslaagde mentalisaties te komen, waar ze in complexere, expliciete

(18)

impliciete mentalisaties te komen, accepteren en internaliseren de schizofreniepatiënten de overtuigingen van anderen niet. Ze houden zich vast aan wanen en psychotische gedachten, zelfs wanneer de overtuigingen van anderen deze tegenspreken of ontkrachten. Hier lijkt een limiet aan de mentalisatievaardigheden te zitten. Schizofreniepatiënten ervaren dus verschillende problemen bij het expliciet mentaliseren en komen minder vaak tot (correcte) impliciete mentalisaties. Dit verschil is onlangs bevestigd in een experimentele setting (Langdon, Flynn, Connaughton, & Brüne, 2017).

Naast negatieve uitkomsten van verminderde mentalisatievaardigheden lijken er ook problemen te bestaan voor schizofreniepatiënten die veel mentalisatievaardigheden bezitten. Onder patiënten met een hoog mentalisatievermogen en veel positieve symptomen kan

zogenaamd ‘overmentaliseren’ voorkomen (Abu-Akel & Bailey, 2000; Brüne, 2005b; Montag et al., 2011). Hierbij maken patiënten overmatig complexe en incorrecte mentalisaties op basis van hun waanbeelden, wat paranoïde en wantrouwig gedrag tot gevolg kan hebben. In oudere

kwalitatieve studies naar schizofrene ouders zijn hier al voorbeelden van terug te vinden. Zo worden gevallen beschreven waarin schizofrene ouders onterecht het idee hebben dat hun kind ziek is (Webster, 1992), of waarin de groeiende onafhankelijkheid van een kind als verraad opgevat wordt (Reder & Lucey, 1999).

Om te bestuderen hoe beperkingen in sociale cognitie en sociaal functioneren van schizofreniepatiënten zich vertalen naar ouderschapsvaardigheden is onderzoek naar mentalisatievaardigheden onder schizofrene ouders (N=69) uitgevoerd (Mehta et al., 2014). Ouders met remissieve schizofrenie (na een psychotische episode, of tussen episoden in) kregen verschillende vragenlijsten in te vullen en cognitieve taken uit te voeren om hun algemene cognitieve capaciteiten en mentalisatievaardigheden te meten. Middels observaties werden

(19)

sociaal en ouderlijk functioneren bepaald. Een klein aantal van de cognitieve vaardigheden hing negatief samen met dysfunctioneel ouderschap, namelijk verwerkingssnelheid, eerstegraads mentalisatie (de capaciteit om te kunnen afleiden dat persoon ‘A’ gelooft dat ‘x’) en

tweedegraads mentalisatie (de capaciteit om te kunnen afleiden dat ‘A’ gelooft dat ‘B’ gelooft dat ‘x’). De onderzoekers vonden dat schizofrene ouders die dysfunctioneel ouderschap lieten zien significant lagere scores behaalden op deze mentalisatietaken, zelfs wanneer dit

gecorrigeerd werd voor het algemeen sociaal en cognitief functioneren van de patiënten. Vanwege deze significante negatieve samenhang concludeerden de onderzoekers dat

mentalisatievaardigheden een onmisbaar onderdeel zijn van een goed voorspellingsmodel voor het ouderlijk functioneren onder schizofreniepatiënten.

Het verschil in mentalisatievaardigheden tussen gezonde ouders en ouders met

schizofrenie komt niet altijd duidelijk uit onderzoek naar voren. Onderzoekers filmden in een MBU interacties van opgenomen moeders (schizofrenie n=15, (manische) depressie n=23) met hun jonge kinderen tijdens vrije speelsessies en vergeleken deze met gezonde moeders (Pawlby et al., 2010). Hierbij werden alle uitingen van moeders richting hun kind geanalyseerd en beoordeeld of deze mind-related waren, oftewel, of aan de uiting een mentalisatie voorafging. Daarbij werd beoordeeld in hoeverre deze mentalisatie correct of gepast was. Er werden geen verschillen in mind-gerelateerde uitingen gevonden tussen moeders met diagnose schizofrenie en de controlegroep op het moment dat moeders binnenkwamen in de kliniek, noch aan het einde van hun behadeling, gemiddeld dertien weken later. De schizofrene moeders in dit onderzoek scoorden niet significant lager dan de controlegroep op het aantal mentalisaties, noch op het aandeel correcte of gepaste mentalisaties. Recent zijn de gegevens uit deze studie opnieuw geanalyseerd en is de studie in dezelfde MBU gerepliceerd met een nieuwe groep moeders

(20)

(Schacht et al., 2017). De nieuwe analyse wees wel op een verschil tussen de klinische en de controlegroep, maar maakt geen onderscheid meer tussen de verschillende stoornissen. De schizofrene moeders uit de oorspronkelijke studie scoorden, hoewel niet significant, het hoogst binnen de klinische groep. Net als in het originele onderzoek werd in de replicatie geen

significant verschil gevonden tussen de moeders uit de MBU (n=22) en de controlegroep (n=49). De replicatie maakte weliswaar gebruik van een kleinere klinische groep en bevatte bovendien slechts twee schizofrene of psychotische moeders waardoor deze resultaten slechts zeer

terughoudend geïnterpreteerd kunnen worden (Schacht et al., 2017).

In een andere MBU werden moeders (N=40) getest en geobserveerd om hun

mentalisatievaardigheden en de hechtingsstijl van hun kind te onderzoeken (Rigby, Conroy, Miele-Norton, Pawlby, & Happé, 2016). In deze studie werden geen verschillen gevonden in eerste- en tweedegraads mentalisatievaardigheden van moeders met verschillende stoornissen. Ook bleek de hechting van de kinderen van moeders met verschillende stoornissen niet te voorspellen aan de hand van deze vaardigheden. Er werd echter ook een taak afgenomen waarin middels mentalisatie specifiek gedrag verklaard moest worden (Abel, Happé, & Frith, 2000). Dit wordt ook wel ouderlijk inzicht genoemd en is een subcomponent van ouderlijke mentalisatie (Zeegers et al., 2017, pp. 1247-1248). Deze taak vertoont meer overeenkomst met de impliciete mentalisatievaardigheden die in het dagelijks leven gebruikt worden dan gebruikelijke

mentalisatietaken omdat er vrijer geassocieerd mag worden en onderbouwingen meewegen. Scores hierop hingen wel samen met sensitiviteit bij de moeders, vastgesteld middels observatie en analyse van ongestructureerde speelsessies. Deze studie suggereert dus dat deze specifieke mentalisatievaardigheden mogelijk voorspellend zijn voor sensitief oudergedrag. Dit resultaat moet voorzichtig worden geïnterpreteerd omdat er een controlegroep ontbreekt. Bovendien is

(21)

geen onderscheid gemaakt tussen verschillende stoornissen in de klinische groep (Rigby et al., 2016).

In een Rotterdamse MBU is bij schizofrene en depressieve moeders ouderlijk reflectief functioneren onderzocht (Noorlander, Bergink, & Van Der Berg, 2008), een ander

subcomponent van ouderlijke mentalisatie. Hierin staat reflecteren op het eigen aandeel in interacties en het beoordelen van de relatie met het kind centraal (Zeegers et al., 2017, pp. 1248). Ouders vulden hiertoe een vragenlijst in en er werd onderzocht hoe dit overeenkwam met het oordeel van hulpverleners. De ouder-kindinteracties van schizofrene moeders werden door de hulpverleners als beter beoordeeld dan die van de depressieve moeders, hoewel het verschil niet significant was. Schizofrene moeders beoordeelden interacties met hun kind zelf hoger dan de onderzoekers. De beoordelingen van depressieve moeders kwamen meer overeen met die van de hulpverleners; zowel de moeders als de hulpverleners gaven lage scores voor interactiekwaliteit. Dit resultaat wijst mogelijk op lagere mate van reflectief functioneren onder de schizofrene ouders. Een alternatieve verklaring voor deze uitkomst is dat depressieve moeders zichzelf vanwege negatieve symptomen lager inschalen. Hier kan echter tegenin worden gebracht dat veel schizofrene moeders ook negatieve symptomen ervaren, waardoor dit verschil opgeheven zou kunnen worden.

Onderzoeksliteratuur schetst geen eenduidig beeld over de mentalisatievaardigheden van schizofreniepatiënten en schizofrene ouders in het bijzonder. Zowel in experimentele setting, algemene sociale context en als ouder laten schizofreniepatiënten wisselende capaciteiten zien op gebied van impliciete en expliciete mentalisaties, net als een wisselende mate van functioneren. Toch zijn er aanwijzingen dat schizofreniepatiënten, in ieder geval op het gebied van complexere expliciete mentalisaties, meer problemen ervaren dan gezonde ouders. Impliciet mentaliseren in

(22)

alledaagse situaties, zoals jegens hun kinderen, lijkt voor veel schizofreniepatiënten minder problematisch. Schizofrene moeders laten vooralsnog niet minder of minder gepaste

mentalisaties zien.

Discussie

In dit literatuuroverzicht is de invloed van schizofrenie op twee aspecten van ouderlijk functioneren van patiënten belicht: het bieden van ouderlijke steun het cognitief functioneren op gebied van mentaliseren. Resultaten uit diverse vormen van onderzoek laten concreet zien dat schizofrene ouders minder responsiviteit, sensitiviteit en warmte aan hun kinderen bieden dan gezonde ouders. Onderzoek naar de relatie tussen mentaliseren en ouderlijk functioneren van schizofreniepatiënten levert geen eenduidige resultaten op.

Voor de lagere mate van ouderlijke steun van schizofreniepatiënten kunnen verschillende mogelijke verklaringen worden geboden vanuit de symptomen van de stoornis. Zo zouden schizofrene ouders allereerst meer psychologische en fysieke afzondering laten zien, waarin negatieve symptomen als depressie en afvlakking een rol spelen (Wan, Warren, Salmon, & Abel, 2008). Daarnaast verhinderen positieve symptomen mogelijk het bieden van ouderlijke steun doordat deze veel aandacht opeisen en daarmee zorgen voor minder, of juist negatieve interacties met het kind wanneer deze deel uitmaakt van het waanbeeld (Chandra, Bhargavaraman,

Rhagunandan, & Shaligram, 2006). Ook kunnen verminderde cognitieve capaciteiten van schizofreniepatiënten sensitief en responsief oudergedrag mogelijk in de weg staan doordat zij hierdoor slechter in staat zijn emoties bij anderen te herkennen aan de hand van

gezichtsuitdrukkingen en stemgeluid (Kucharska-Pietura, David, Masiak, & Philips, 2005). Hoewel mentalisatieproblemen als een bepalend element van schizofrenie gezien worden (o.a. Frith, 1992), is de invloed hiervan op ouderlijk functioneren van patiënten onduidelijk.

(23)

Mogelijk hebben de specifieke mentalisatieproblemen onder schizofreniepatiënten minder verstrekkende gevolgen voor opvoedingsvaardigheden dan verwacht. Ondanks slechtere

prestaties op expliciete mentalisatietaken lijken schizofrene ouders niet dusdanig beperkt dat de interactie met hun kind hierdoor significant negatief beïnvloed wordt. De context van werkelijke interacties biedt mogelijk meer houvast dan afbeeldingen of verhalen die in expliciete

mentalisatietaken gebruikt worden. Dat lijkt een positieve bevinding omdat juist de impliciete mentalisatievaardigheden van groter belang worden gezien voor gezonde ouder-kindinteracties (Shai, Dollberg, & Szepsenwol, 2017). Wanneer schizofrene ouders minder vaak mentaliseren, is dat misschien beter te verklaren vanuit verminderde cognitieve capaciteiten, zoals beperkte informatieverwerking, of door karakteristien die veel bij schizofreniepatiënten voorkomen, zoals verhoogd egocentrisme, dan door beperkt mentalisatievermogen (Stewart et al., 2009).

Binnen onderzoek naar ouderlijke mentalisatie onder schizofreniepatiënten zijn mind-gerelateerde uitingen het meest bestudeerd. Verschillen met gezonde ouders lijken klein. Daarentegen zijn de subcomponenten ouderlijk inzicht en reflectief functioneren relatief onderbelicht, terwijl wel eerste aanwijzingen voor verschillen tussen gezonde en schizofrene ouders gevonden lijken te worden (Noorlander et al., 2008; Rigby et al., 2016). Ouderlijk inzicht wordt onder gezonde ouders al langer in verband wordt gebracht met sensitief oudergedrag (Zeegers et al. 2017). Schizofrene ouders lijken hierin beide beperkt. Ouderlijk inzicht was slechts een klein aspect van de betreffende studie van Rigby et al. (2016) en ontbeerde zowel een grote steekproef als een controlegroep. Hier ligt een mogelijkheid voor vervolgonderzoek. Voor meer duidelijkheid over mogelijke beperkingen in ouderlijk reflectief functioneren onder

schizofreniepatiënten kunnen bestaande instrumenten worden gebruikt. Zo is er het Parent Development Interview, dat een aparte schaal voor reflectief functioneren bevat (PDI-RF; Slade,

(24)

Bernbach, Grienenberger, Levy, & Locker, 2004). Tot op heden is er nog geen onderzoek uitgevoerd waarin dit bij schizofrene ouders wordt afgenomen.

Beperkingen

Studies naar ouderlijk functioneren onder schizofreniepatiënten zijn, mogelijk door de zeldzaamheid van de stoornis, schaars. Kwalitatief onderzoek biedt rijke beschrijvingen van het functioneren van schizofrene ouders, maar voor kwantitatieve gegevens zijn MBU-studies de voornaamste informatiebron. Het opnemen hiervan in dit literatuuroverzicht brengt enkele

beperkingen met zich mee. Ten eerste kan medicatie gedrag en vaardigheden beïnvloeden (Brüne, 2005b), maar hierover wordt in de besproken studies niet consistent gerapporteerd.

Steekproeven in MBU-studies bestaan ten tweede uitsluitend uit moeders en slechts ten dele uit schizofreniepatiënten. Specifieke terugkoppeling per stoornis ontbreekt in sommige studies, mogelijk doordat het opdelen van de kleine beschikbare steekproeven problematisch kleine groepen oplevert. Door kleine, homogene steekproeven wordt op betrouwbaarheid en externe validiteit ingeleverd. Ten derde betreffen MBU-studies uitsluitend zeer jonge kinderen en voornamelijk jonge moeders. Een meta-analyse van Oyserman, Mowbray, Meares en Firminger (2000) geeft echter aanwijzingen dat verschillen in opvoedingsvaardigheden onder gezonde moeders en psychiatrische patiënten groter worden na het 1e levensjaar van het kind. Daarbij kunnen mentalisatievaardigheden van schizofreniepatiënten met de duur van de stoornis

langzaam achteruitgaan (Brüne, 2005b). Het ligt dus voor de hand dat in vervolgonderzoek naar grotere steekproeven en meer longitudinale opzet gestreefd moet worden.

Conclusie

Huidig onderzoek laat zien dat schizofreniesymptomen ouders beperken in het bieden van ouderlijke steun, zowel qua sensitiviteit, responsiviteit als warmte. Naar ouderlijke

(25)

mentalisatievaardigheden van schizofreniepatiënten is duidelijk meer onderzoek nodig. Gelukkig tonen schizofrene ouders zich gevoelig voor interventies rondom sensitiviteit (Wan, Moulton, & Abel, 2008) en mentalisatievaardigheden (Camoirano, 2017; Combs et al., 2007; Schacht et al., 2017). Naast een hoge mate van continuïteit in hulpverlening en ondersteuning (Snellen, Mack, & Trauer, 1999; Wan, et al., 2008) kan meer onderzoek naar de specifieke ouderlijke

mentalisatievaardigheden bijdragen aan doelgerichte interventies om het ouderlijk functioneren van schizofreniepatiënten te ondersteunen en het welzijn van hun kinderen te waarborgen.

(26)

Referenties

Abu-Akel, A., & Bailey, A. L. (2000). Letter. Psychological medicine, 30, pp. 735-738. Abel, K.M., Webb, R.T., Salmon, M.P., Wan, M.W., & Appleby, L. (2005) Prevalence and

Predictors of Parenting Outcomes in a Cohort of Mothers with Schizophrenia Admitted for Joint Mother and Baby Psychiatric Care in England. Journal of Clinical Psychiatry 66, pp. 781-789. https://doi.org/10.4088/JCP.v66n0618

Abell, F., Happe, F., & Frith, U. (2000). Do triangles play tricks? Attribution of mental states to animated shapes in normal and abnormal development. Cognitive Development, 15, pp. 1-16. https://doi.org/10.1016/S0885-2014(00)00014-9

Ainsworth, M. S. (1979). Infant–mother attachment. American Psychologist, 34, pp. 932. doi:10.1037/0003-066X.34.10.932

Ainsworth, M. S. (1989). Attachments beyond infancy. American Psychologist, 44, pp. 709– 716. doi:10.1037/0003-066X.44.4.709

American Psychological Association (2013). Diagnostic and Statistical Manual of the Mental Disorders (5th edition) Arlington, VA: Author.

Barber, B., Stolz, H., & Olsen, J., (2005). Parental Support, Psychological Control, and Behavioral Control: Assessing Relevance across Time, Culture, and

Method. Monographs of the Society for Research in Child Development,70(4), 1-137. doi: 10.1111/j.1540-5834.2005.00365.x

Bee, P., Berzins, K., Calam, R., Pryjmachuk, S., & Abel, K. M. (2013). Defining Quality of Life in the Children of Parents with Severe Mental Illness: A Preliminary Stakeholder-Led Model. PLoS ONE, 8(9), e73739. http://doi.org/10.1371/journal.pone.0073739

(27)

Psychopathology: A Descriptive Review of the Literature. Clinical Child Psychology and Psychiatry, 7, pp. 529-552. doi:10.1177/1359104502007004006

Blumer, D. (2002). The Illness of Vincent van Gogh. American Journal of Psychiatry, 159, pp. 519-526. doi:10.1176.appi.ajp.159.4.519

Bora, E. (2017) Relationship between insight and theory of mind in schizophrenia: A meta- analysis, Schizophrenia Research, Online Voorpublicatie https://doi.org/10.1016 /j.schres.2017.03.029.

Bora, E., Yücel, M., & Pantelis, C. (2009). Theory of mind impairment: a distinct trait‐marker for schizophrenia spectrum disorders and bipolar disorder? Acta Psychiatrica

Scandinavica, 120(4), pp. 253-264. doi: 10.1111/j.1600-0447.2009.01414.x Bosch, J., (ca. 1492). De Keisnijding [Schilderij] opgehaald van

https://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/d/df/BoschCureofFolly.jpg?

Bourget, D., Grace, J., & Whitehurst, L. (2007). A Review of Maternal and Paternal Filicide. The Journal of the American Academy of Psychiatry and the Law, 35, pp. 74-82. Geraadpleegd op http://jaapl.org/content/35/1/74

Bozikas, V. P., Giannakou, M., Kosmidis, M. H., Kargopoulos, P., Kioseoglou, G., Liolios, D., & Garyfallos, G. (2011). Insights into theory of mind in schizophrenia: the impact of cognitive impairment. Schizophrenia research, 130(1), pp. 130-136. https://doi.org /10 .1016/j.schres.2011.04.025

Brüne, M. (2005a) Emotion Recognition, ‘Theory of Mind,’ and Social Behavior in Schizophrenia. Psychiatry Research 133, pp. 135-147. https://doi.org

/10.1016/j.psychres.2004.10.007.

(28)

Schizophrenia Bulletin, 13, pp. 21-42. https://doi.org/10.1093/schbul/sbi002 Brüne, M. Abdel-Hamid, C. Lehmkämper, C. Sonntag (2007) Mental state attribution,

neurocognitive functioning, and psychopathology: what predicts poor social competence in schizophrenia best? Schizophrenia Research 92, pp. 151-159. https://doi.org

/10.1016/j.schres.2007.01.006

Camoirano, A. (2017). Mentalizing Makes Parenting Work: A Review about Parental Reflective Functioning and Clinical Interventions to Improve It. Frontiers in Psychology, 8(14), pp. 1-12. http://doi.org/10.3389/fpsyg.2017.00014

Campbell, L., Hanlon, M. C., Poon, A. W. C., Paolini, S., Stone, M., Galletly, C., ... & Cohen, M. (2012). The experiences of Australian parents with psychosis: The second Australian national survey of psychosis. Australian & New Zealand Journal of Psychiatry, 46, pp. 890-900. doi: 10.1177/0004867412455108

Carpenter, W.T., Tandon, R., (2013). Psychotic disorders in DSM-5: Summary of changes. Asian Journal of Psychiatry, 6, pp. 266-268. doi:10.1016/j.ajp.2013.04.001.

Caton, C. L. M., Cournos, F., Felix, A., & Wyatt, R. J. (1998) Childhood Experiences and Current Adjustment of Offspring of Indigent Patients with Schizophrenia. Psychiatric Services 49, pp. 86-90. https://doi.org/10.1176/ps.49.1.86

Centraal Bureau voor Statistiek (2016) Statline: Geboorte; Leeftijd moeder (exact) [Dataset] Opgehaald van http://statline.cbs.nl/Statweb/

Chandra, P. S., Bhargavaraman, R. P., Raghunandan, V. N. G. P., & Shaligram, D. (2006). Delusions related to infant and their association with mother–infant interactions in postpartum psychotic disorders. Archives of Women's Mental Health, 9, pp. 285-288. https://doi.org/10.1007/s00737-006-0147-7

(29)

Davidsen, K. A., Harder, S., MacBeth, A., Lundy, J.-M., & Gumley, A. (2015). Mother–infant interaction in schizophrenia: transmitting risk or resilience? A systematic review of the literature. Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology, 50, pp. 1785–1798.

http://doi.org/10.1007/s00127-015-1127-x

Dean, K., Stevens, H., Mortensen, P.B., Murray, R.M., Walsh, E., Pedersen, C.B. (2010). Full Spectrum of Psychiatric Outcomes Among Offspring With Parental History of Mental Disorder. Archives of General Psychiatry, 67, pp.822–829. doi:10.1001

/archgenpsychiatry.2010.86

Duncan, S. & Reder, P. (2000) Children's experience of major psychiatric disorder in their parent: an overview. In P. Reder, M. McClure & A. Jolley, (Eds.), Family Matters: Interfaces Between Child and Adult Mental Health, pp.83–95. London, Engeland: Routledge.

Evenson, E., Rhodes, J., Feigenbaum, J., & Solly, A. (2008). The Experiences of Fathers with Psychosis. Journal of Mental Health, 17, pp. 629-642. https://doi.org

/10.1080/09638230701506259

Foster, K., O’Brien, L., & Korhonen, T. (2011). Developing Resilient Children and Families When Parents Have Mental Illness: A Family Focused Approach. International Journal of Mental Health Nursing, 21, pp. 3-11 . doi:10.1111/j.1447-0349.2011.00754.x

Foucault, M. (1972/2006). Histoire de la Folie á l’âge Classique [History of Madness] (J. Murphy & J. Khalfa, vert.) Oxford: Routledge.

Frith, C.D. (1992) The Cognitive Neuropsychology of Schizophrenia. Hove, Verenigd Koninkrijk: Psychology Press

(30)

Goodman, A.I. (2012) Theory of Mind. In E. Margolis, R. Samuels & S.P. Stich (Eds.) Oxford Handbooks Online: The Oxford Handbook of Philosophy and Cognitive Science. doi:10.1093/oxfordhb/9780195309799.013.0017

Goodman, S.H. & Brumley, H.E. (1990) Schizophrenic and Depressed Mothers: Relational Deficits in Parenting. Developmental Psychology, 26(1), pp. 31-39.

http://dx.doi.org/10.1037/0012-1649.26.1.31

Green, M. F., Nuechterlein, K. H., Gold, J. M., Barch, D. M., Cohen, J., Essock, S., ... & Keefe, R. S. (2004). Approaching a consensus cognitive battery for clinical trials in

schizophrenia: the NIMH-MATRICS conference to select cognitive domains and test criteria. Biological psychiatry, 56, pp. 301-307. http://dx.doi.org/10.1016

/j.biopsych.2004.06.023

Healy, S.J., Lewin, J., Butler, S., Vaillancourt, K., & Seth-Smith, F. (2016) Affect recognition and the quality of mother-infant interaction: understanding parenting difficulties in mothers with schizophrenia. Archives of Womens Mental Health, 19, pp. 113-124. https://doi.org/10.1007/s00737-015-0530-3

Jacobson, N. C. (2016). Current Evolutionary Adaptiveness of Psychiatric Disorders: Fertility Rates, Parent-Child Relationship Quality, and Psychiatric Disorders across the

Lifespan. Journal of Abnormal Psychology, 125, pp. 824–839. http://doi.org /10.1037/abn0000185

Kenny, M., Conroy, S., Pariante, C. M., Seneviratne, G., & Pawlby, S. (2013). Mother–infant interaction in mother and baby unit patients: before and after treatment. Journal of Psychiatric Research, 47, pp. 1192-1198. https://doi.org/10.1016

(31)

Krabbendam, L., & Van Os, J. (2005). Schizophrenia and urbanicity: a major environmental influence—conditional on genetic risk. Schizophrenia bulletin, 31, pp. 795-799. https://doi.org/10.1093/schbul/sbi060

Kucharska-Pietura, K., David, A.S., Masiak, M., & Phillips, M.L. (2005) Perception of facial and vocal affect by people with schizophrenia in early and late stages of illness. The British Journal of Psychiatry 187, pp. 523-528. doi:10.1192/bjp.187.6.523

Langdon, R., Coltheart, M., Ward, P. B., & Catts, S. V. (2002). Disturbed Communication in Schizophrenia: The Role of Poor Pragmatics and poor Mind-reading. Psychological medicine, 32, pp. 1273-1284. doi:10.1017}S0033291702006396

Langdon, R., Flynn, M., Connaughton, E., & Brüne, M. (2017). Impairments of spontaneous and deliberative mentalising co-occur, yet dissociate, in schizophrenia. British Journal of Clinical Psychology, 56, pp. 372-387. doi:10.1111/bjc.12144

Lansford, J. E., Sharma, C., Malone, P. S., Woodlief, D., Dodge, K. A., Oburu, P., … Di Giunta, L. (2014). Corporal Punishment, Maternal Warmth, and Child Adjustment: A

Longitudinal Study in Eight Countries. Journal of Clinical Child and Adolescent Psychology 43, pp. 670–685. http://doi.olrg/10.1080/15374416.2014.893518

McCabe, R., Leudar, I., & Antaki, C. (2004). Do people with schizophrenia display theory of mind deficits in clinical interactions? Psychological medicine, 34, pp. 401-412. https://doi.org/10.1017/S0033291703001338

McCauley, E., Pavlidis, K., & Kendall, K. (2001). Developmental precursors of depression: The child and the social environment. In I.M. Goodyer (Red.) The depressed child and adolescent, 2nd Edition, pp. 46-78. Cambridge, Engeland: Cambridge University Press.

(32)

McGrath, J., Saha, S., Chant, D., & Welham, J. (2008). Schizophrenia: a concise overview of incidence, prevalence, and mortality. Epidemiologic reviews, 30, 67-76.

doi:10.1093/epirev/mxn001

Mehta, U.M., Bhagyavathi, H.D., Kumar, C.N., Jagadisha, T., & Gangadhar, B.N. (2014) Cognitive deconstruction of parenting in schizophrenia: The role of theory of mind. Australian & New Zealand Journal of Psychiatry, 48, pp. 249–258. https://doi.org /10.1177/0004867413500350

Montag, C., Dziobek, I., Richter, I. S., Neuhaus, K., Lehmann, A., Sylla, R., ... & Gallinat, J. (2011). Different aspects of theory of mind in paranoid schizophrenia: evidence from a video-based assessment. Psychiatry Research, 186, pp. 203-209. https://doi.org

/10.1016/j.psychres.2010.09.006

Mortensen, P.B., Pedersen, M.G., & Pedersen, C.B. (2010). Psychiatric History and Schizophrenia in Denmark. Psychological Medicine, 40, pp. 201-210. doi:10.1017/S0033291709990419

Muris, P., Meesters, C., & van den Berg, S. (2003) Internalizing and Externalizing Problems as Correlates of Self-Reported Attachment Style and Perceived Parental Rearing in Normal Adolescents. Journal of Child and Family Studies 12, pp. 171-183. https://doi.org /10.1023/A:1022858715598

Murray, E.D., Cunningham, M.G, & Price, B.H. (2012). The Role of Psychotic Disorders in Religious History Considered. Journal of Neuropsychiatry and Clinical Neurosciences, 24, pp. 410-426. doi:10.1176/appi.neuropsych.11090214

Nichelson, J., & Miller, L. (2011) Parenting. In K.T. Mueser & D.V. Jeste, (Eds.), Clinical Handbook of Schizophrenia (pp. 471-480). New York, Verenigde Staten: Guilford Press

(33)

Niemi, L.T., Suvisaari, J.M., Haukka, J.K., Wrede, G., & Lonnqvist, J.K. (2004). Cumulative Incidence of Mental Disorders Among Offspring of Mothers with Psychotic Disorder. Results from the Helsinki High-Risk Study. The British Journal of Psychiatry, 185, pp. 11-17. doi:10.1192/bjp.185.1.11

Olivari, M.G., Tagliabue, S., & Confalonieri, E. (2013) Parenting Style and Dimensions

Questionnaire: A Review of Reliability and Validity Marriage & Family Review, 49, pp. 465-490. http://dx.doi.org/10.1080/01494929.2013.770812

Os, van J., Kenis, G., & Rutten, B. P. (2010). The environment and schizophrenia. Nature, 468, pp. 203-212. doi:10.1038/nature09563

Östman, M. (2008). Interviews with Children of Persons with a Severe Mental Illness – Investigating Their Everyday Situation. Nordic Journal of Psychiatry, 62, pp. 354-359. http://dx.doi.org/10.1080/08039480801960065

Oyserman, D., Mowbray, C. T., Meares, P. A., & Firminger, K. B. (2000). Parenting Among Mothers With a Serious Mental Illness. American Journal of Orthopsychiatry, 70. pp. 296–315. doi:10.1037/h0087733

Pawlby, S., Fernyhough, C., Meins, E., Pariante, C. M., Seneviratne, G., & Bentall, R. P. (2010). Mind-mindedness and maternal responsiveness in infant–mother interactions in mothers with severe mental illness. Psychological Medicine, 40, pp. 1861-1869.

doi:10.1017/S0033291709992340

Pickup, G. J., & Frith, C. D. (2001). Theory of mind impairments in schizophrenia:

symptomatology, severity and specificity. Psychological medicine, 31, pp. 207-220. https://doi.org/10.1017/S0033291701003385

(34)

interpersonal skill in schizophrenia. Psychiatry research 143(2), pp. 167-178. https://doi.org/10.1016/j.psychres.2005.09.005

Reder, P. & Lucey, C. (2000). The Impact of Children on Their Parents. In P. Reder, M.

McClure & A. Jolley (Eds.) Family Matters: Interfaces Between Child and Adult Mental Health (pp. 57-69). Londen, Engeland: Routledge

Riebschleger, J. (2004). Good days and bad days: The experiences of children of a parent with a psychiatric disability. Psychiatric Rehabilitation Journal, 28(1), pp. 25-31.

doi:10.2975/28.2004.25.31

Rigby, J., Conroy, S., Miele-Norton, M., Pawlby, S., & Happé, F. (2016). Theory of Mind as a Predictor of Maternal Sensitivity in Women with Severe Mental Illness. Psychological Medicine, 46, pp. 1853-1863. https://doi.org/10.1017/S0033291716000337

Ross, R.G., & Compagnon, N. (2001). Diagnosis and Treatment of Psychiatric Disorders in Children with a Schizophrenic Parent. Schizophrenia Research, 50, pp. 121-129. https://doi.org/10.1016/S0920-9964(00)00043-8.

Rutter, M., & Quinton, D. (1984). Parental Psychiatric Disorder: Effects on

Children. Psychological Medicine, 14, pp. 853-880. doi:10.1017/S0033291700019838 Sabbagh, M.A. (2004) Understanding orbitofrontal contributions to theory-of-mind reasoning:

Implications for autism. Brain and Cognition, 55, pp. 209-219. https://doi.org /10.1016/j.bandc.2003.04.002.

Shai, D., Dollberg, D., & Szepsenwol, O. (2017). The importance of parental verbal and embodied mentalizing in shaping parental experiences of stress and coparenting. Infant Behavior and Development, 49, pp. 87-96. https://doi.org/10.1016/j.infbeh.2017.08.003 Siegelman, M. (1966). Loving and Punishing Behavior and Introversion Tendencies in Sons.

(35)

Child Development, 37, pp .985-992. doi:10.2307/112662

Slade, A., Bernbach, E., Grienenberger, J., Levy, D. and Locker, A. (2004). Addendum to Fonagy, Target, Steele, & Steele reflective functioning scoring manual for use with the Parent Development Interview (Unpublished Manuscript) New York, NY: The City College and Graduate Center of the City University of New York.

Smith, M. (2004). Parental mental health: disruptions to parenting and outcomes for children. Child & Family Social Work, 9, pp. 3-11. doi:10.1111/j.1365-2206.2004.00312.x Snellen, M., Mack, K., & Trauer, T. (1999) Schizophrenia, Mental State, and Mother—Infant

Interaction: Examining the Relationship. Australian & New Zealand Journal of Psychiatry, 33, pp. 902 – 911. https://doi.org/10.1046/j.1440-1614.1999.00641.x Somers, S. (2007) Schizophrenia: The Impact of Parental Illness on Children. The British

Journal of Social Work, 37, pp. 1319–1334. https://doi.org/10.1093/bjsw/bcl083 Sprong, M., Schothorst, P., Vos, E., Hox, J., & Van Engeland, H. (2007) Theory of Mind in

Schizophrenia. The British Journal of Psychiatry 191, pp. 5-13. DOI:10.1192 /bjp.bp.107.035899

Stewart, S. L., Corcoran, R., & Drake, R. J. (2009). Mental State References in Psychosis: A Pilot Study of Prompted Implicit Mentalising During Dialogue and its Relationship with Social Functioning. Cognitive Neuropsychiatry, 14, pp. 53-75. https://doi.org

/10.1080/13546800902743449

Tandon, R., Gaebel, W., Barch, D.M., Bastillo, J., Gur, R.E., Heckers, S., … Carpenter, W. (2013). Definition and description of schizophrenia in the DSM-5, Schizophrenia Research, 150, pp. 3-10. doi:10.1016/j.schres.2013.05.028

(36)

and Perspectives. Qualitative Health Research, 22, pp. 174-188. https://doi.org /10.1177/1049732311420736

Valiakalayil, A., Paulson, L.A., & Tibbo, P. (2004). Burden in Adolescent Children of Parents with Schizophrenia. Journal of Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology, 39, pp. 528-535. doi:10.1007/s00127-004-0778-9

Walsh, C., MacMillan, H., & Jamieson, E. (2002). The Relationship Between Parental Psychiatric Disorder and Child Physical and Sexual Abuse: Findings from the Ontario Home Supplement. Child Abuse and Neglect, 26, pp. 11-22. doi:10.1016/S0145 -2134(01)00308-8

Wan, M.W., Abel, K.M., & Green, J. (2008) The transmission of risk to children from mothers with schizophrenia: A developmental psychopathology model. Clinical Psychology Review, 28, pp. 613-637. https://doi.org/10.1016/j.cpr.2007.09.001.

Wan, M. W., Moulton, S., & Abel, K. M. (2008). The Service Needs of Mothers with Schizophrenia: a Qualitative Study of Perinatal Psychiatric and Antenatal Workers. General Hospital Psychiatry, 30, pp. 177-184. https://doi.org /10.1016/j.genhosppsych.2007.12.001

Wan, M. W., Salmon, M. P., Riordan, D. M., Appleby, L., Webb, R., & Abel, K. M. (2007). What predicts poor mother-infant interaction in schizophrenia? Psychological Medicine, 37, pp. 537-546. doi: 10.1017/S0033291706009172

Webster, J. (1992). Split in two: Experiences of children of schizophrenic mothers. The British Journal of Social Work, 22, pp. 309-329. https://doi.org/10.1093

/oxfordjournals.bjsw.a055866

(37)

Staten: Documentary Educational Resources, Watertown, Massachusetts

Yamamoto, R., & Keogh, B. (2017). Children's experiences of living with a parent with mental illness: A systematic review of qualitative studies using thematic analysis. Journal of Psychiatric and Mental Health Nursing, pp. 1-11. doi:10.1111/jpm.12415

Yap, M.B.H., Pilkington, P.D., Ryan, S.M., & Jorm, A.F. (2014) Parental Factors Associated with Depression and Anxiety in Young People: A Systematic Review and Meta-analysis. Journal of Affective Disorders, 156, pp. 8-23. https://doi.org/10.1016/j.jad.2013.11.007 Zeegers, M., Colonnesi, C., Stams, G.J.M., & Meins, E. (2017) Mind Matters: A Meta-Analysis

on Parental Mentalisations and Sensitivity as Predictors for Infant-Parent Attachment. Psychological Bulletin. Online Voorpublicatie. http://dx.doi.org/10.1037/bul0000114

(38)

Figuren

Figuur 1 Jheronimus Bosch (ca. 1494) De Keisnijding [Schilderij] Museo Del Prado, Madrid. Opgehaald

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

SARIKE Ook al ben ik moeder van een gehandicapt kind, ik snap niet waarom iemand onder curatele of bewind zou moeten stemmen LEONY FOKKENS De nazorg/reva- lidatie voor mensen met

In deze paragraaf wordt de deelvraag “Welke factoren die van invloed zijn op de duur van het productontwikkelingsproces worden binnen Business Solutions genoemd?” beantwoord.. Na

rol, dan is het zaak, dat hij een goede briefing krijgt voor hij zijn rol inneemt. Vooral als zijn eigen rolinschatting in strijd is met zijn ‘beste’ rol, zoals die door anderen

In Pins, states are represented as fixed-length vectors of values. Transitions are distinguished in separate disjunctive transition groups. A generalized defi- nition of systems that

Pepper (1996: 31) writes that support for deep ecology comes from social ecologists and eco-socialists because deep ecology is that deep ecolo- gy, like social ecology,

Keywords: South African education system, access, equity, quality, democratic, Western Cape Education Department (WCED), learning support model, inclusive education system,

De primaire doelstelling van het Programma Systeemintegratie kan omschreven worden als: Het stimuleren van systeeminnovaties die leiden tot nieuwe kennis, diensten en producten

De oplossing en zeer veel andere werkbladen om gratis te