• No results found

Is generatie Y narcistischer dan eerdere generaties?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Is generatie Y narcistischer dan eerdere generaties?"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Is generatie Y narcistischer dan eerdere generaties? Universiteit van Amsterdam

Bachelorscriptie

Lois Zijlstra (11280425)

Begeleider: Eddie Brummelman Aantal woorden: 5085

(2)

Inhoudsopgave

Abstract 3

Inleidende paragraaf 4

Middendeel 6

Narcisme bij generatie Y 6

De invloed van omgevingsfactoren op narcisme 13

Conclusies en discussie 16

(3)

Abstract

In dit literatuuroverzicht is onderzocht of generatie Y narcistischer is dan eerdere generaties en welke invloed de omgeving hierop heeft gehad. Tot op heden bleek er namelijk geen eenduidig antwoord uit de verscheidene onderzoeken omtrent dit onderwerp. Allereerst is gebleken dat generatie Y narcistischer is dan eerdere generaties. Deze toename in narcisme kan hoogstwaarschijnlijk verklaard worden door de omgeving waar de generatie in is opgegroeid. Individualisme en welvaart zijn namelijk kenmerkend voor de afgelopen decennia en bleken samen te hangen met narcisme. Oftewel, door het toenemende individualisme binnen culturen en de welvarendheid in de meeste landen is generatie Y waarschijnlijk narcistischer geworden ten opzichte van eerdere generaties. Gezien dit verband, is het belangrijk om omgevingsfactoren mee te nemen in de aanpak van narcisme. Zoektermen: literatuuroverzicht, toename narcisme, generatie Y, individualisme, welvaart

(4)

Is Generatie Y Narcistischer dan Jongeren uit Eerdere Generaties?

De titel ‘The Me, Me, Me, Generation’ van het Time magazine in 2013 verwijst naar de discussie die heerst sinds het begin van deze eeuw omtrent narcisme bij jongeren

(Hermann, Brunell, & Foster, 2018). Generatie Y, ook wel de millennials, wordt gezien als de meest narcistische generatie tot nu toe (Twenge & Campbell, 2009). Deze generatie is

geboren tussen 1980 en 2000 en groeit op in een samenleving waar de waarde van het collectief is gedaald, ten opzichte van vorige generaties. Het belang van het individu staat daarentegen voorop (Twenge, Campbell, Freeman, King, 2012). Bovendien zijn de economische omstandigheden waar de millennials in opgroeien zeer voordelig, wat

narcistische karakteristieken zoals zelfgenoegzaamheid en extreme zelfverzekerdheid in de hand kan werken (Bianchi, 2014). Sinds de groeiende discussie betreffende de mate van narcisme bij deze generatie, zijn er veel wetenschappelijke studies uitgevoerd. Enerzijds is er uit verschillende onderzoeken een toename van narcisme onder millennials gebleken

(Twenge, Konrath, Foster, Campbell, & Busman, 2008; Twenge, Konrath, Foster, Keith, & Bushman, 2008; Twenge, & Foster, 2010), met alle gevolgen van dien. Jongeren en

jongvolwassenen worden gezien als narcistischer dan ooit (Hermann et al., 2018). Anderzijds wordt dit denkbeeld over generatie Y bekritiseerd, doordat sommige studies geen verschil vinden in narcisme bij de millennials ten opzichte van andere generaties (Trzesniewski, Donnellan, & Robins, 2008).

Narcisme is een persoonlijkheidstrek dat zich uit in buitensporige zelfverzekerdheid, zich superieur voelen ten opzichte van anderen en zelfgenoegzaamheid. Kenmerkend daarbij is een gebrek aan empathie en grootheidswaanzin. Daarbij kunnen narcisten zich manipulatief en egoïstisch gedragen. Ook zijn zij vaak onbescheiden en onverschillig (Cain, Pincus, & Ansell, 2008). In extreme vorm kan narcisme klinisch en pathologisch worden en kan er gesproken worden van een persoonlijkheidsstoornis (American Psychiatric Association,

(5)

2013). Ter verduidelijking van de definitie, is het belangrijk om narcisme te scheiden van zelfwaardering. De twee persoonlijkheidstrekken worden vaak met elkaar verward, waarbij narcisme wordt gezien als een overdreven, opgeblazen vorm van zelfwaardering. Echter, narcisme en zelfwaardering blijken op verscheidene aspecten van elkaar te verschillen (Brummelman, Thomaes, & Sedikides, 2016). Personen met een hoge zelfwaardering zien zichzelf als een waardevol adequaat persoon, zonder zichzelf daarbij beter te voelen dan anderen. Narcisten daarentegen voelen zich superieur ten opzichte van anderen (Rosenberg, 1965).

Narcisme kan problematische gevolgen hebben voor de persoon zelf en zijn omgeving (Campbell & Buffardi, 2008). De persoonlijkheidstrek staat in relatie met verschillende gedragsproblemen, zoals met delinquent- en agressief gedrag van adolescenten (Barry, Grafeman, Adler, & Pickard, 2007). Verder blijkt narcisme gerelateerd te zijn aan

gewelddadig gedrag zoals misbruik, geweldpleging en niet-geprovoceerde agressie (Beasley & Stoltenberg, 1992; Svindseth, Nottestad, Nøttestad, Wallin, Roaldset, & Dahl, 2008; Reidy, Foster, & Zeichner, 2010). Bovendien is er een verband gebleken tussen narcisme, zelfwaardering en agressie. Narcistische personen met een hoge zelfwaardering vertonen namelijk een verhoogde mate van agressie (Bushman, Baumeister, Thomaes, Ryu, Begeer, & West, 2009). Wanneer narcisme blijkt toegenomen te zijn bij jongeren, kan dit ernstige gevolgen met zich mee brengen. Het is belangrijk om deze gevolgen serieus te nemen en in te spelen op de mogelijke stijging van de persoonlijkheidstrek. Interventies voor jongeren met problemen zouden zo nodig narcisme mee kunnen nemen in het programma, omdat de kans groot is dat narcisme een rol speelt in hun problematiek. Echter, de erkenning van deze toename moet gebaseerd zijn op wetenschappelijke evidentie omdat het grootse (negatieve) gevolgen kan hebben voor hoe er onder andere vanuit de onderwijs- en arbeidswereld naar deze generatie gekeken zal worden (Paris & Lejuez, 2014). Dit oordeel moet terecht en niet

(6)

vertekend zijn (Roberts, Edmonds, & Grijalva, 2010). Vanwege de tegenstrijdigheid tussen onderzoeken en het belang van de millennials, is het belangrijk om de bestaande studies te analyseren en te onderzoeken of narcisme onder deze groep is toegenomen. Daarom staat in dit literatuuroverzicht de vraag centraal of generatie Y narcistischer is dan vorige generaties. Eerst zal de mate van narcisme onder generatie Y worden onderzocht, aan de hand van bestaande literatuur. In de studies is dit veelal gedaan aan de hand van de vragenlijst Narcistisc Personality Inventory (NPI). Dit veelgebruikte valide en betrouwbare

meetinstrument meet door middel van zelfrapportage zeven aspecten van narcisme, gebaseerd op 40 items (Raskin & Hall, 1979; Raskin, Terry, & Sarason, 1988). Als er hierna gesproken kan worden van een toename van narcisme bij de millennials, zal hiervoor een verklaring gezocht worden in de omgeving waar deze generatie in opgroeit. Gebaseerd op de resultaten omtrent de gunstige economische omstandigheden waar de jongeren in opgroeien en de toename van individualisme (Bianchi, 2014; Twenge et al., 2012), wordt verwacht dat generatie Y narcistischer is dan eerdere generaties.

Narcisme bij generatie Y

In 2008 worden de eerste onderzoeken gepubliceerd omtrent het vraagstuk of narcisme wel of niet is toegenomen bij generatie Y, waarbij uit het onderzoek van Twenge et al. (2008) een toename in narcisme onder de millennials is gebleken, ten opzichte van jongeren uit vorige generaties. Met gebruik van een cross-temporele meta-analyse zijn in totaal 16.475 Amerikaanse studenten onderzocht, afkomstig uit 85 gemakssteekproeven. De totale steekproef bestond uit circa 40 procent mannen en 60 procent vrouwen. Alle steekproeven zijn tussen 1982 en 2006 onderzocht aan de hand van de NPI, waarbij de scores op de NPI gecorreleerd werden met het jaar van afname van de vragenlijst. Hieruit is gebleken dat de participanten uit 2006 hoger scoorden op de NPI dan de participanten uit 1982. Oftewel,

(7)

studenten uit generatie Y lijken narcistischer te zijn dan studenten uit eerdere generaties (Twenge et al. 2008).

Nadat de bovengenoemde meta-analyse werd gepubliceerd, ontstond er kritiek op de methodologie en de uitkomsten van het onderzoek. Volgens Trzesniewski et al. (2008) brengen de gemakssteekproeven van Twenge et al. (2008) een hoog risico op een vertekening van de resultaten met zich mee en is de externe validiteit laag, omdat de selectie van de participanten berust op hun beschikbaarheid. De kans om terecht te komen in de steekproef is niet gelijk voor iedereen, waardoor de resultaten uit de steekproef niet representatief hoeven te zijn voor personen buiten de steekproef (Maruyama & Ryan, 2014). Wellicht zijn studenten een ander type personen dan niet-studenten of zouden narcisten, ten opzichte van andere personen, vaker deelnemen aan psychologisch onderzoek. Hierdoor zou de verandering in de mate van narcisme te wijten kunnen zijn aan het type personen in de steekproef en geen betrekking hebben op een verandering van narcisme bij jongeren in het algemeen. Bovendien hebben Trzesniewski et al. (2008) zelf een studie uitgevoerd naar narcisme onder studenten uit generatie Y. Uit de resultaten, gebaseerd op studenten afkomstig van drie universiteiten uit Californië, is gebleken dat narcisme niet is toegenomen over de jaren. Concluderend, volgens Trzesniewski et al. (2008) kan het resultaat uit het onderzoek van Twenge et al. (2008) niet gegeneraliseerd worden naar het resultaat dat generatie Y narcistischer is eerdere generaties. Daarbij resulteert hun onderzoek niet in dezelfde bevindingen (Trzesniewski et al., 2008).

Verder hebben Trzesniewski et al. (2008) twee studies van Twenge en Campbell (2001) en Twenge, Zhang, en Im (2004) geprobeerd te repliceren omtrent onder andere zelfwaardering, maar daar kwamen niet dezelfde resultaten uit. Daarnaast benoemen zij de onduidelijkheid in het onderzoek van Twenge et al. (2008) wat betreft de stijging van

narcisme in het algemeen of van bepaalde aspecten van narcisme. Volgens Trzesniewski et al. (2008) bestaat narcisme uit positieve- en negatieve aspecten, waarbij een positief aspect

(8)

bijvoorbeeld gaat over het werk en inkomen van narcisten. Zij zouden profiteren van hun eigenschap als het hun carrière betreft, onder andere als het gaat om hun hogere salaris (Hirschi & Jeansch, 2015). Toch lijken deze gevolgen alleen van korte duur te zijn. Op de lange termijn ervaren narcistische personen en de omgeving alleen negatieve gevolgen van de gedragsstoornis en is een stijging op de NPI score hoe dan ook problematisch (Campbell & Buffardi, 2008). Echter, de replicaties en de kanttekening hebben weinig betrekking op een daadwerkelijke stijging van narcisme en worden daarom niet verder opgenomen dit

literatuuroverzicht.

De discussie werd voortgezet door een kritisch antwoord van Twenge et al. (2008) op het onderzoek en commentaar van Trzesniewski et al. (2008). Ten eerste wordt ingegaan op het kritiekpunt omtrent het gebruik van gemakssteekproeven. De steekproeven van Twenge et al. (2008) zijn namelijk afkomstig van veel verschillende universiteiten, verspreid over de hele Verenigde Staten. Ondanks dat de selectie participanten gebaseerd is op hun

beschikbaarheid, zou het resultaat dus wel gegeneraliseerd kunnen worden naar studenten buiten de steekproef omdat de steekproef een grote algemene groep studenten

vertegenwoordigt. De resultaten zouden dan ook geen vertekend beeld geven, in tegenstelling tot wat Trzesniewski et al. (2008) beweerden. Ten tweede wordt er een verklaring gegeven voor de afwezigheid van de stijging van narcisme in het onderzoek van Trzesniewski et al. (2008). Trzesniewski et al. (2008) hebben hun onderzoek vergeleken met het nationale onderzoek van Twenge et al. (2008), terwijl hun resultaten gebaseerd waren op drie

universiteiten uit Californië. Bovendien wordt in de studie van Twenge et al. (2008) bij een vergelijkbaar klein aantal universiteiten ook geen stijging van narcisme gevonden. De afwezigheid van de stijging kan verklaard worden door een verandering van studenten in Californië. Sinds 1996 is het hier verboden om de etniciteit van studenten mee te nemen in de toelating voor de universiteit. Vanaf toen is het aantal Aziatisch-Amerikaanse studenten

(9)

toegenomen. Deze groep scoort lager op narcisme dan studenten met een andere afkomst (Twenge & Foster, 2008). Terugkomend op het gevonden verschil in de mate van narcisme, kan de specifieke steekproef bestaande uit drie universiteiten uit Californië en de toename hierin van Aziatische- en Aziatisch-Amerikaanse studenten de stabiliteit in narcisme

verklaren. Echter, dit resultaat zou dus niet gegeneraliseerd mogen worden naar de algehele populatie studenten. Oftewel, Twenge et al. (2008) blijven bij hun standpunt, namelijk dat narcisme is toegenomen bij generatie Y, ten opzichte van eerdere generaties.

Ter uitbreiding en versterking van de eerdere cross-temporele meta-analyse van Twenge et al. (2008), zijn er twee jaar later nog twee studies uitgevoerd waarin het resultaat omtrent de toename in narcisme bij de millennials opnieuw werd aangeduid (Twenge & Foster, 2010). Allereerst is er data uit de jaren 2006 tot en met 2009 toegevoegd aan de meta-analyse, bestaande uit de NPI scores van studenten uit deze tijd. In totaal werden er 22 steekproeven toegevoegd, waardoor de resultaten uit de meta-analyse uiteindelijk gebaseerd waren op een steekproef van 49.818 studenten uit de Verenigde Staten. Uit de meta-analyse kwam wederom naar voren dat narcisme is toegenomen. Naast de uitbreiding van de meta-analyse, zijn studenten van een universiteit van Zuid-Alabama tussen de jaren 1994 tot en met 2009 onderzocht, vanwege de diverse populatie binnen deze universiteit. Op basis van de resultaten uit dit onderzoek afkomstig van een specifieke universiteit, zou het onderzoek van Trzesniewski et al. (2008) over de stabiliteit van narcisme tegengesproken kunnen worden. En dat is gebleken, opnieuw komt er een toename van narcisme naar voren (Twenge & Foster, 2010).

Naast de bovengenoemde onderzoeken hebben Wetzel et al. (2017) een studie uitgevoerd naar de verandering van narcisme over verschillende generaties heen. In dit onderzoek is nagegaan of het meten van narcisme equivalent was voor verschillende generaties. Vervolgens werd onderzocht of de mate van narcisme in het algemeen en in

(10)

bepaalde aspecten is veranderend tussen verschillende generaties. Tot slot is onderzocht of de mogelijke verschillen tussen de generaties golden voor verscheidene etnische groepen en of er sprake was van een verschil tussen mannen en vrouwen. De steekproef bestond in totaal uit 60.225 studenten, afkomstig van twee universiteiten uit Californië en een universiteit uit Illinois. De universiteiten waren verdeeld over drie cohorten uit 1990, 2000 en 2010 en narcisme is aan de hand van de NPI onderzocht. Allereerst is gebleken dat het meten van aspecten van narcisme en narcisme als geheel niet equivalent is voor verschillende generaties. Dit betekent dat de participanten uit de drie verschillende groepen de vragen omtrent narcisme mogelijk niet op dezelfde manier hebben beantwoord, waardoor niet hetzelfde construct is gemeten. De betekenis van sommige items uit de NPI is namelijk in de loop der jaren veranderd. Ten tweede is naar voren gekomen dat narcisme onder jongeren de afgelopen decennia niet is toegenomen. Integendeel, er leek een kleine, doch significante afname van narcisme onder deze groep te bestaan. Ditzelfde gold voor de resultaten betreffende bepaalde aspecten van narcisme. Onder andere hoogmoedigheid en leiderschap bleven gelijk of namen zelfs af bij de studenten. Ten derde zijn er geen verschillen gebleken in de verandering van narcisme onder verschillende etnische groepen. Voor alle participanten gold hetzelfde resultaat, er bleek een kleine afname van narcisme te zijn. Tot slot kwam er wel een verschil naar voren in de verandering van narcisme tussen mannen en vrouwen. Eensgezind met de bovengenoemde resultaten, gold er voor vrouwen een afname van narcisme. Echter, voor de mannelijke participanten bleek er een nihil tot geen verschil te zijn in narcisme (Wetzel et al., 2017). Concluderend, in contrast met de meeste eerdergenoemde onderzoeken, blijkt uit deze studie dat narcisme niet is toegenomen onder generatie Y.

Echter, andere resultaten komen naar voren in de studies van Westerman, Bergman, Bergman, en Daly (2012) en Stinson et al. (2008). Volgens Westerman et al. (2012) is

(11)

onderzoek gemeten aan de hand van de gemiddelde NPI scores van groepen studenten uit verschillende generaties. De steekproef bestond uit 536 bedrijfskunde- en

psychologiestudenten, afkomstig van een grote universiteit uit het zuiden van de Verenigde Staten. De gemiddelde NPI score van studenten uit generatie Y is vergeleken met de gemiddelde NPI score van studenten uit eerdere generaties, waarvoor de resultaten uit tien eerdere onderzoeken zijn gebruikt. Uit de resultaten is gebleken studenten uit generatie Y gemiddeld hoger scoorden op de NPI dan studenten uit andere generaties, waarbij

bedrijfskunde studenten hoger scoorden dan psychologie studenten (Westerman et al., 2012). Ook het onderzoek van Stinson et al. (2008) beaamt deze toename. In deze nationale studie is onder andere de lifetime-prevalentie van narcisme onderzocht, oftewel of de participanten ooit in hun leven narcistisch zijn geweest. De steekproef bestond uit 34.653 mannen en vrouwen uit de Verenigde Staten, die niet alleen tot studenten behoorden. In tegenstelling tot de meeste andere lifetime-prevalenties, bleken jongeren een hogere prevalentie van narcisme te hebben dan ouderen. Dit resultaat suggereert een generationele toename, omdat ondanks het lagere aantal levensjaren jongeren toch hoger scoorden op narcisme dan ouderen (Stinson et al., 2008). De millennials, en nu niet alleen studenten, lijken opnieuw narcistischer dan eerdere generaties.

Aangezien er niet direct een eenduidige conclusie uit de bovengenoemde onderzoeken getrokken kan worden, zullen de studies en argumentatie inhoudelijk met elkaar vergeleken worden. Om te beginnen zijn volgens Twenge et al. (2008, 2010) millennials narcistischer dan eerdere generaties, waar Trzeniewski et al. (2008) terechte kritiek leverden op de gebruikte gemakssteekproeven. Echter, omdat zo veel verschillende universiteiten afkomstig uit verschillende delen van de Verenigde Staten hebben deelgenomen aan het onderzoek, maakt dit de generaliseerbaarheid naar alle studenten juist weer acceptabeler. De vraag of de

(12)

bestaan. Daarnaast is de culturele verandering in Californië die Twenge et al. (2008) noemen voor de niet-gevonden stijging van narcisme door Trzeniewski et al. (2008) belangrijk om mee te nemen, omdat dit een alternatieve verklaring geeft voor de stabiliteit van narcisme uit de studie van Trzeniewski et al. (2008). Dit argument wordt versterkt door Twenge en Foster (2010), wanneer zij zelf een specifieke universiteit met een diverse groep studenten

onderzoeken waar wel sprake blijkt te zijn van een stijging van narcisme.

Daarentegen spreken Wetzel et al. (2017) de stijging tegen en benoemen zij een belangrijk punt van aandacht, namelijk dat het meten van narcisme bij verschillende

generaties niet equivalent is. Hierdoor is het moeilijker om te waarborgen dat de besproken studies daadwerkelijk narcisme hebben onderzocht of (onbewust) andere onderwerpen hebben opgenomen in hun analyses. Echter, er zijn twee belangrijke kanttekeningen te plaatsen bij de methodiek van dit onderzoek. Allereerst zijn de gegevens gebaseerd op drie universiteiten, wat de generaliseerbaarheid naar alle studenten en/of millennials bemoeilijkt. Bovendien zijn voor de verschillende tijdsintervallen verschillende universiteiten gebruikt, namelijk in 1990 de Universiteit van Californië - Berkeley, en in 2000 en 2010 de Universiteit van Californië - Davis en de Universiteit van Illinois. Er is dus niet een universiteit voor langere tijd gevolgd. Als de studenten van de universiteiten verschillen in narcisme en studenten afkomstig van de Universiteit van Californië - Davis en de Universiteit van Illinois altijd al narcistischer zijn dan andere studenten, kan dat een effect van tijdsinterval verklaren en heeft dat geen

betrekking op een verandering in narcisme bij studenten over de tijd heen. Het resultaat dat er geen sprake is van verandering in narcisme, kan hierdoor in twijfel worden getrokken.

Daarbij benoemen Westerman et al. (2012) en Stinson et al. (2008) de stijging van narcisme wel. Ondanks dat de resultaten uit het onderzoek van Westerman et al. (2012) afkomstig zijn van een universiteit, geeft de studie extra onderbouwing voor de stijging. Naast dat zij de stijging erkennen, blijken namelijk bedrijfskunde studenten narcistischer te zijn dan

(13)

psychologie studenten. Omdat tot op heden de meeste onderzoeken naar narcisme zijn

uitgevoerd bij psychologiestudenten, is mogelijk de stijging nog sterker dan in eerste instantie werd gedacht. Andere studenten, zoals bedrijfskundige studenten, scoorden namelijk nog hoger op narcisme maar maakten vaak niet deel uit van andere onderzoeken (Westerman et al., 2012). Daarbij belicht het onderzoek van Stinson et al. (2008) het onderwerp anders. De lifetime-prevalentie van narcisme is niet alleen onderzocht bij studenten, maar bij een brede en diverse groep participanten. In tegenstelling tot de meeste andere prevalenties, is de lifetime-prevalentie van narcisme bij jongeren hoger dan bij ouderen. Dit suggereert een generationele toename van narcisme. Oftewel, op basis van de vergelijking van de studies kan geconcludeerd worden dat studenten uit generatie Y narcistischer zijn dan andere generaties. Met voorzichtigheid kan deze conclusie gegeneraliseerd worden naar de millennials buiten studenten.

De invloed van omgevingsfactoren op narcisme

De bovengenoemde toename van narcisme bij generatie Y kan problematische gevolgen hebben voor de millennials zelf en de omgeving (Campbell & Buffardi, 2008). Gedragsproblemen zoals delinquent- en agressief gedrag staan namelijk in verband met de persoonlijkheidstrek (Barry et al., 2007). Om de problematiek te begrijpen en om er op in te kunnen spelen, is het belangrijk om te onderzoeken welke factoren samenhangen met

narcisme. Uit verschillende studies is gebleken dat individualisme samenhangt met narcisme. Dit komt allereerst naar voren in de studie van Foster, Campbell, en Twenge (2003). In dit onderzoek zijn 3445 participanten onderzocht, afkomstig uit individualistische culturen zoals Noord-Amerika en Europa en uit collectivistische culturen zoals Afrika en het Midden

Oosten. Het overgrote deel van de participanten behoorden tot generatie Y. Kenmerkend voor individualistische culturen is dat personen los van elkaar worden gezien. Ook staat het welzijn van het individu centraal. Daarentegen wordt binnen collectivistische culturen de

(14)

maatschappij centraal gezet (Oyserman, Coon, Kemmelmeier, & Eisenberg, 2002). Individualisme werd gemeten aan de hand van een persoonlijkheidsvragenlijst en de NPI werd gebruikt om narcisme te meten. Uit de resultaten is naar voren gekomen dat in

individualistische werelddelen sprake is van een hogere mate van narcisme, ten opzichte van collectivistische werelddelen (Foster et al., 2003). Deze samenhang tussen narcisme en individualisme wordt bevestigd door het onderzoek van Cai, Kwan, en Sedikides (2012). Aan de hand van verschillende sociaal demografische kenmerken is individualisme gemeten en de NPI is gebruikt om de mate van narcisme in kaart te brengen. De steekproef bestond uit 15.522 mannelijke en vrouwelijke participanten uit China, met verschillende achtergronden op het gebied van familie, inkomen, opleiding en leefomgeving. Uit de resultaten is gebleken dat een hogere mate van individualisme gerelateerd is aan een hogere mate van narcisme. Dit uitte zich in dat de participanten die enigst kind waren, een hogere sociaal economische status (SES) hadden en uit stedelijke gebieden kwamen narcistischer waren dan de andere

participanten (Cai et al., 2012). Oftewel, waar meer individualisme heerst, blijkt ook narcisme meer aanwezig te zijn.

Naast de samenhang met individualisme, heeft welvaart invloed op de mate van narcisme (Bianchi, 2014). In deze nationale studie is de mate van narcisme onder 31.060 Amerikaanse participanten onderzocht, aan de hand van de NPI en de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders IV (American Psychiatric Association, 1994). Alle participanten waren geboren tussen 1947 en 1994. De werkloosheid werd in kaart gebracht door het werkloosheidsniveau te rapporteren, wanneer de participanten de leeftijd tussen de 18 en 25 jaar oud hadden. Uit de resultaten is gebleken dat een lagere mate van werkloosheid tijdens de jongvolwassenheid gerelateerd was aan een hogere mate van narcisme later in het leven (Bianchi, 2014). Concluderend, wanneer personen de volwassenheid bereiken tijdens

(15)

economisch gezien gunstigere tijden vertonen zij narcistischer gedrag dan ten tijde van minder welvaart.

Kenmerkend voor de afgelopen decennia, is dat individualisme en welvarendheid beide zijn toegenomen. Daarbij staan de twee fenomenen met elkaar in relatie (Bianchi & Cooper, 2016; Santos, Varnum, & Grossmann, 2017; Twenge et al, 2012). In de uitgebreide studie van Santos et al. (2017) is individualisme onderzocht in 78 landen over de afgelopen 50 jaar. De mate van dit culturele kenmerk is in kaart gebracht aan de hand van verschillende sociaal demografische karakteristieken. Uit de resultaten is gebleken dat individualisme is toegenomen, op globaal niveau. Sociaal demografische factoren kenmerken zich steeds sterker door individualistische karakteristieken. Dit uit zich onder andere in het stijgende aantal alleenwonende personen en een toename in het aantal scheidingen tussen mensen. Daarnaast bevatten de waarden binnen culturen steeds meer individualistische kenmerken, zoals het groeiende belang van onafhankelijk zijn en het feit dat vrienden steeds belangrijker worden ten opzichte van familie (Santos et al., 2017). Oftewel, individualisme neemt toe over de hele wereld.

Deze toename kan volgens Bianchi en Cooper (2016) verklaard worden door de welvarendheid van tegenwoordig. In deze studie zijn uitingen van individualisme onderzocht tijdens verschillende economische omstandigheden in de Verenigde Staten. Uit de resultaten kwam naar voren dat individualisme sterker aanwezig is ten tijde van economische groei. Dit uitte zich in onder andere het soort namen dat kinderen kregen, waarbij baby’s geboren in economische groei opmerkelijkere namen kregen dan baby’s geboren in tijden van recessie. Ook verschillende culturele verschijnselen kenmerkten zich door individualisme ten tijde van welvaart. Muziekteksten waren meer zelf-georiënteerd en minder op anderen gericht. Verder waren personen tijdens economisch gezien gunstige omstandigheden zelfverzekerder en

(16)

probeerden meer op te vallen (Bianchi & Cooper, 2016). Welvarendheid en individualisme lijken dus zeer waarschijnlijk samen te hangen.

Al met al kan geconcludeerd worden dat narcisme beïnvloed wordt door verschillende omgevingsfactoren. Ten eerste is gebleken dat individualisme invloed heeft op de mate van narcisme bij personen. Ten opzichte van collectivistische culturen, wordt er binnen

individualistische culturen een hogere mate van narcisme gevonden. Dit uitte zich in het verband tussen verschillende individualistische sociaal demografische kenmerken en een hogere mate van narcisme. Daarnaast bleek welvaart ten tijde van de jongvolwassenheid samen te hangen met narcisme later in het leven. Personen die opgroeiden tijdens een welvarende periode vertoonden narcistischer gedrag dan personen die de volwassenheid bereikten tijdens minder gunstigere tijden.

Kenmerkend voor de periode waarin de millennials zijn opgegroeid, is dat

individualisme en welvarendheid beide zijn toegenomen. Sociaal demografische factoren kenmerken zich steeds sterker door individualistische karakteristieken, op globaal niveau. Dit uit zich onder andere in het stijgende aantal alleenwonende personen en een toename in het aantal scheidingen tussen mensen. Deze toename kan verklaard worden door de

welvarendheid van tegenwoordig. In tijden van welvaart, bleek individualisme steeds sterker aanwezig te zijn binnen samenlevingen. Geconcludeerd kan worden dat zeker in de omgeving van de millennials een verklaring gezocht kan worden voor de toenemende mate van narcisme binnen deze generatie.

Conclusies en discussie

In dit literatuuroverzicht is onderzocht of generatie Y narcistischer is ten opzichte van eerdere generaties. Aangezien er tegenstrijdige conclusies bleken uit de verschillende

onderzoeken, zijn de studies en bijbehorende argumentatie inhoudelijk met elkaar vergeleken en beoordeeld. Ondanks dat uit sommige onderzoeken geen toename is gebleken, wordt de

(17)

onderzoeksvraag toch beantwoord met dat generatie Y narcistischer is dan eerdere generaties. Wanneer studies namelijk geen toename weergaven in de resultaten, bleek er sprake te zijn van cruciale beperkingen in de methodiek zoals het gebruik van verschillende universiteiten voor verschillende tijdsintervallen in het onderzoek van Wetzel et al. (2017). Daarnaast bleek er een aannemelijke alternatieve verklaring te zijn voor de niet-gevonden stijging van

narcisme in de studie van Trzesniewski et al. (2008), namelijk de toename van Aziatische studenten waarbij narcistische kenmerken überhaupt minder aanwezig zijn ten opzichte van studenten met een andere etniciteit. Bovendien kwam uit het overgrote deel van de

onderzoeken wel een stijging van narcisme bij de millennials naar voren. Waarbij in eerste instantie getwijfeld kon worden aan de generaliseerbaarheid van de resultaten alleen gebaseerd op studenten, bleek uit een nationale studie naar de lifetime-prevalentie van narcisme dat de toename toch ook golg voor een bredere groep (Stinson et al., 2008). Overigens is de gebleken toename misschien maar een topje van de ijsberg, aangezien de meeste onderzoeken psychologie studenten hebben onderzocht en dit type studenten lager scoort op narcisme dan andere type studenten (Westerman et al., 2012). Oftewel, de conclusie van deze paragraaf suggereert een generationele toename van narcisme.

In het tweede deel van dit literatuuroverzicht wordt een verklaring gezocht voor de bovengenoemde toename. Deze verklaring wordt gevonden in de omgeving waarin de millennials zijn opgegroeid. Twee kenmerkende fenomenen voor die periode, namelijk individualisme en welvaart, bleken namelijk samen te hangen met narcisme. Waar meer individualisme en welvaart heerste, was sprake van een hogere mate van narcisme bij mensen. Individualisme is daarbij toegenomen gedurende de afgelopen decennia, over de hele wereld. Tegenwoordig lijken mensen zich steeds individualistischer op te stellen ten opzichte van vroeger, dat zich uit in verschillende sociaal demografische kenmerken. Deze toename kan vervolgens verklaard worden door een toename in welvaart. Tijdens welvarende periodes,

(18)

bleek individualisme sterker aanwezig te zijn binnen samenlevingen dan ten tijde van recessie.

Kortom, de omgeving heeft zeer waarschijnlijk invloed gehad op de toenemende mate van narcisme bij generatie Y. Gezien de culturele- en economische omstandigheden, zijn de millennials opgegroeid in een zeer gunstige periode, waarbij men zich vooral kon richten op zichzelf. De cultuur was vooral gericht op het individu en bood hierdoor mensen de ruimte zelfgenoegzaam te worden en zich extreem zelfverzekerd te voelen. Oftewel, ontwikkelingen die narcisme in de hand kunnen hebben gewerkt.

Desalniettemin zijn er kanttekeningen te plaatsen bij de beschreven studies in het literatuuroverzicht. Allereerst is narcisme in alle studies onderzocht aan de hand van de NPI, waarin narcisme door middel van zelfrapportage is gemeten. Het nadeel hiervan kan zijn dat er sociaal wenselijke antwoorden zijn geven, die niet overeenkomen met de werkelijkheid (Maruyama & Ryan, 2014). Echter, narcisten blijken een dusdanig zelfinzicht te hebben. Daarbij proberen zij hun gedragstrekken niet te verbergen omdat zij hun narcistische trekken zien als een sterkte en niet als een zwakte (Carlson, 2009). Hierdoor worden de uitkomsten gebaseerd op de NPI toch geloofwaardiger.

Een ander punt van aandacht is de (beperkte) diversiteit aan type personen binnen de gebruikte steekproeven in de studies. In het overgrote deel van de onderzoeken is het resultaat namelijk gebaseerd op steekproeven bestaande uit Amerikaanse studenten. Allereerst

bemoeilijkt de afkomst van de meeste participanten de generaliseerbaarheid van het resultaat naar millennials uit andere landen. Amerikanen zijn namelijk narcistischer en

individualistischer ten opzichte van Europeanen, Canadezen en Aziaten (Foster et al., 2003). Daarbij zijn de meeste studies gebaseerd op studenten, wat de generalisatie naar personen buiten deze groep kan belemmeren. De toename van narcisme in generatie Y geldt daarom niet per definitie voor alle millennials over de hele wereld. Echter, gezien de wereldwijde

(19)

toename van individualisme en de samenhang hiermee met narcisme kan dit wel met voorzichtigheid gezegd worden. Tot slot verdient het punt omtrent de equivalentie in het meten van narcisme bij verschillende generaties de aandacht. Aangezien mogelijk bepaalde aspecten van narcisme in de loop der tijd een andere betekenis hebben gekregen, is het belangrijk om kritisch te blijven kijken naar het resultaat inzake de stijging van narcisme.

Naast de kanttekeningen, zijn er ook sterke punten te noemen bij het

literatuuroverzicht. Ten eerste geeft het overzicht inzicht in en een samenvatting van de meest recente onderzoeken omtrent narcisme bij generatie Y. Daarbij zijn deze onderzoeken

inhoudelijk met elkaar vergeleken, waardoor de conclusie zo objectief mogelijk is geschreven. Dit is allereerst van belang omdat de millennials een ‘eerlijke’ omschrijving verdienen.

Daarnaast is de samenleving er bij gebaad, want wanneer er problematiek aanwezig is binnen deze generatie is het van groot belang om (bepalende) kenmerken van de groep mee te nemen in behandelingen.

Desondanks blijft er, gebaseerd op de huidige onderzoeken, een gebrek bestaan. Er zijn namelijk tot op heden geen longitudinale onderzoeken uitgevoerd waarin daadwerkelijk eenzelfde groep voor een langere periode is gevolgd. Op dit moment zijn er alleen cross-temporele studies uitgevoerd, waarbij bepaalde gegevens van verschillende generaties met elkaar zijn vergeleken. Hierdoor ontbreekt er nog een volledig antwoord op de vraag omtrent de toename van narcisme binnen de generatie. Moeilijkheden zoals equivalentie blijven hierdoor bestaan en er kan niet met zekerheid gezegd worden dat er daadwerkelijk een ontwikkeling binnen een generatie heeft afgespeeld. Voor vervolgonderzoek is het daarom belangrijk om longitudinaal onderzoek uit te voeren, waarmee dit gebrek kan worden

opgevuld. Verder is het belangrijk in dit longitudinale onderzoek een steekproef te gebruiken die representatief is voor een bredere groep. Een doorsnede van de bevolking van

(20)

van de resultaten bevorderen. Tot slot zijn de millennials op dit moment niet meer de generatie die de huidige groep jongeren vertegenwoordigt. Naast vervolgonderzoek naar generatie Y is het daarom van belang om recentere generaties te onderzoeken, gezien de samenhang tussen narcisme en gedragsproblemen in de adolescentie (Barry et al., 2007).

Dit literatuuroverzicht heeft laten zien dat generatie Y narcistischer is ten opzichte van eerdere generaties. Belangrijk om hierbij te noemen, is dat de omgeving van deze generatie hier hoogstwaarschijnlijk sterke invloed heeft gehad. Gezien de samenhang tussen narcisme en gedragsproblemen, is het belangrijk om de toename serieus te nemen en aan te pakken. Daarbij blijkt het noodzakelijk te zijn om de omgevingsfactoren mee nemen in de behandeling van problematiek. Adequate interventies zijn belangrijk, omdat de narcisten zelf en hun omgeving problemen zullen ervaren als gevolg van de persoonlijkheidstrek (Campbell & Buffardi, 2008). Echter, het is belangrijk om geen tunnelvisie te krijgen na dit

literatuuroverzicht. Andere factoren, zoals opvoeding spelen ook een belangrijke rol in de ontwikkeling van narcisme en moeten niet uit het oog worden verloren (Brummelman et al., 2015). Kortom, omdat men steeds narcistischer en individualistischer wordt, is het extra belangrijk om aandacht te hebben voor het belang van het collectief. Samenwerking en oog voor elkaar, zonder gevoel van superioriteit en competitie, zijn hierin cruciaal.

(21)

Literatuurlijst

American Psychiatric Association. (1994). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (4th ed.). Washington, DC: American Psychiatric Publishing.

American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (5th ed.). Arlington, VA: American Psychiatric Publishing.

Barry, C. T., Grafeman, S. J., Adler, K. K., & Pickard, J. D. (2007). The relations among narcissism, self-esteem, and delinquency in a sample of at-risk adolescents. Journal of Adolescence, 30, 933-942. doi:10.1016/j.adolescence.2006.12.003

Beasley, R., Stoltenberg, C. D., & Delworth, U. (editor) (1992). Personality characteristics of male spouse abusers. Professional Psychology: Research and Practice, 23, 310-317. doi:10.1037/0735-7028.23.4.310

Bianchi, E. C. (2014). Entering adulthood in a recession tempers later narcissism. Psychological Science, 25, 1429-1437. doi:10.1177/0956797614532818

Bianchi, E. C., & Cooper, M. L. (editor) (2016). American individualism rises and falls with the economy: Cross-temporal evidence that individualism declines when the economy falters. Journal of Personality and Social Psychology, 111, 567-584.

doi:10.1037/pspp0000114

Bushman, B. J., Baumeister, R. F., Thomaes, S., Ryu, E., Begeer, S., & West, S. G. (2009). Looking again, and harder, for a link between low self-esteem and aggression. Journal of Personality, 77, 427-446. doi:10.1111/j.1467-6494.2008.00553.x

Brummelman, B., Thomaes, S., & Sedikides, C. (2016). Separating narcissism from self-esteem. Current Directions in Psychological Science, 25, 8-13.

(22)

Brummelman, E., Thomaes, S., Nelemans, S. A., Orobio de Castro, B., Overbeek, G., & Bushman, B. J. (2015). Origins of narcissism in children. Proceedings of the National Academy of Sciences, 112, 3659. doi:10.1073/pnas.1420870112

Cai, H., Kwan, V. S. Y., & Sedikides, C. (2012). A sociocultural approach to narcissism: The case of modern China. European Journal of Personality, 26, 529-535.

doi:10.1002/per.852

Cain, N. M., Pincus, A. L., & Ansell, E. B. (2008). Narcissism at the crossroads: Phenotypic description of pathological narcissism across clinical theory, social/personality psychology, and psychiatric diagnosis. Clinical Psychology Review, 28, 638-65. doi:10.1016/j.cpr.2007.09.006

Campbell, W. K., & Buffardi, L. E. (2008). The lure of the noisy ego: Narcissism as a social trap. In J. Bauer & H. Wayment (Eds.), Transcending self-interest: Psychological explorations of the quiet ego (pp. 23-32). Washington, DC: American Psychological Association.

Carlson, E. N. (2009). Honestly arrogant or simply misunderstood? Narcissists' awareness of their narcissism. Self and Identity, 12, 259-277. doi:10.1080/15298868.2012.659427 Foster, J. D., Campbell, W. K., & Twenge, J. M. (2003). Individual differences in narcissism:

Inflated self-views across the lifespan and around the world. Journal of Research in Personality, 37, 469-486. doi:0.1016/S0092-6566(03)00026-6

Hermann, A. D., Brunell, A. B., & Foster, J. D. (2018). Handbook of Trait Narcissism: Key Advances, Research Methods, and Controversies. New York: Springer.

Hirschi, A., & Jaensch, V. K. (2015). Narcissism and career success: Occupational self-efficacy and career engagement as mediators. Personality and Individual Differences, 77, 205-208. doi:10.1016/j.paid.2015.01.002

(23)

Maruyama, G., & Ryan, C. S. (2014). Research Methods in Social Relations. West Sussex: John Wiley & Sons.

Oyserman, D., Coon, H. M., Kemmelmeier, M., & Eisenberg, N. (Ed.). (2002). Rethinking individualism and collectivism: Evaluation of theoretical assumptions and meta-analyses. Psychological Bulletin, 128, 3-72. doi:10.1037/0033-2909.128.1.3 Paris, J., & Lejuez, C. W. (Ed.). (2014). Modernity and narcissistic personality disorder.

Personality Disorders: Theory, Research, and Treatment, 5, 220-226. doi:10.1037/a0028580

Raskin, R., & Hall, C. S. (1979). A narcissistic personality inventory. Psychological Reports, 45, 590. doi:10.2466/pr0.1979.45.2.590

Raskin, R,., Terry, H., & Sarason, I. G. (Ed.). (1988). A principal-components analysis of the narcissistic personality inventory and further evidence of its construct validity. Journal of Personality and Social Psychology, 54, 890-902.

doi:10.1037/0022-3514.54.5.890

Reidy, D. E., Foster, J. D., & Zeichner, A. (2010). Narcissism and unprovoked aggression. Aggressive Behavior, 36, 414-422. doi:10.1002/ab.20356

Roberts, B. W., Edmonds, G., & Grijalva, E. (2010). It is developmental me, not generation me: developmental changes are more important than generational changes in

narcissism - Commentary on Trzesniewski & Donnellan (2010). Perspectives on Psychological Science, 5, 97-102. doi:10.1177/1745691609357019

Rosenberg, M. (1965). Society and the adolescent self-image. Princeton, NJ: Princeton University Press.

Santos, H. C., Varnum, M. E. W., & Grossmann, I. (2017). Global increases in individualism. Psychological Science, 28, 1228-1239. doi:10.1177/0956797617700622

(24)

Stinson, F. S, Dawson, D. A., Goldstein, R. B., Chou, S. P., Huang, B. Smith, S. M., Ruan, W J., Pulay, A. J., Saha, T. D., Pickering, R. P., Grant, B. F. (2008). Prevalence,

correlates, disability, and comorbidity of DSM-IV narcissistic personality disorder: Results from the wave 2 national epidemiologic survey on alcohol and related conditions. The Journal of clinical psychiatry, 69, 1033-45.

doi:https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC2669224/

Svindseth, M. F., Nottestad, J., Nøttestad, J. A., Wallin, J., Roaldset, J. O., & Dahl, A. A. (2008). Narcissism in patients admitted to psychiatric acute wards: Its relation to violence, suicidality and other psychopathology. BMC Psychiatry, 8, 1-11. doi:10.1186/1

Trzesniewski, K. H., & Donnellan, M. B. (2014). “Young people these days…” Evidence for negative perceptions of emerging adults. Emerging Adulthood, 2, 211–226.

doi:10.1177/2167696814522620

Trzesniewski, K. H., Donnellan, M. B., & Robins, R.W. (2008). Do today's young people really think they are so extraordinary? An examination of secular trends in narcissism and self-enhancement. Psychological Science, 19, 181-188.

doi:10.1111/j.1467-9280.2008.02065.x

Trzesniewski, K. H., Donnellan, M. B., & Robins, R. W. (2008). Is “generation me” really more narcissistic than previous generations? Journal of Personality, 76, 903-918. doi:10.1111/j.1467-6494.2008.00508.x

Twenge, J. M., & Campbell, W. K. (2009). The narcissism epidemic: Living in the age of entitlement. New York: Free Press

Twenge, J. M., Campbell, W. K., Freeman, E. C., & King, Laura (Ed.). (2012). Generational differences in young adults' life goals, concern for others, and civic orientation, 1966–

(25)

2009. Journal of Personality and Social Psychology, 102, 1045-1062. doi:10.1037/a0027408

Twenge, J. M., Foster, J. D. (2008). Mapping the scale of the narcissism epidemic: Increases in narcissism 2002–2007 within ethnic groups. Journal of Research in Personality, 42,1619–1622. doi:10.1016/j.jrp.2008.06.014

Twenge, J. M., & Foster, J. D. (2010). Birth cohort increases in narcissistic personality traits among American college students, 1982–2009. Social Psychological and Personality Science, 1, 99-106. doi:10.1177/1948550609355719

Twenge, J. M., Konrath, S., Foster, J. D., Keith, C, W., & Bushman, B. J. (2008). Egos inflating over time: A cross‐temporal meta‐analysis of the narcissistic personality inventory. Journal of Personality, 76, 875-902.

doi:10.1111/j.1467-6494.2008.00507.x

Twenge, J. M., Konrath, S., Foster, J. D., Campbell, W. K., & Bushman, B. J. (2008). Further evidence of an increase in narcissism among college students. Journal of Personality, 76, 919-928. doi:10.1111/j.1467-6494.2008.00509.x

Westerman, J. W., Bergman, J. Z., Bergman, S. M., & Daly, J. P. (2012). Are universities creating millennial narcissistic employees? An empirical examination of narcissism in business students and its implications. Journal of Management Education, 36, 5-32. doi:10.1177/1052562911408097

Wetzel, E., Brown, A., Hill, P. L., Chung, J. M., Robins, R. W., & Roberts, B. W. (2017). The narcissism epidemic is dead; Long live the narcissism epidemic.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Gescheiden ouders die hun kin- deren ondersteunen tijdens de opvoeding (leuke dingen doen samen, luisteren naar de problemen van het kind,…) en weinig tot geen ruzie maken over

In het geval van Carlos Kleiber staat het vast dat hij alles van zichzelf gaf, maar dat de vroege dood van vader (op dat moment was Carlos 26 jaar oud, - te jong om al een eigen

Indien de bouw door zou gaan zou dit aanzienlijke gevolgen hebben voor het aanzien en klimaat van de wijk. Tevens zal dit negatieve gevolgen hebben voor de waarde van onze

Wat zijn de positieve en negatieve ervaringen met betrekking tot de oprichting en voortzetting van zorgcoöperaties, vanuit de perspectieven van zorgontvangers, professionele

Middels dit onderzoek wordt antwoord gegeven op de vraag: ‘Welke metacognitieve kennis hebben leerlingen in de onderbouw van het voortgezet onderwijs over het voorbereiden en

− Een vetarm dieet heeft geen invloed (op de problemen behorende bij HCM) omdat HCM een erfelijke ziekte is. − Een vetarm dieet heeft wel invloed (op de problemen behorende bij

Ook bij Goede Doelen organisaties zullen de middelen vaak niet toereikend zijn voor alle aanvragers, en kan loting soms ook worden toegepast.. Dit geeft dan niet

Tevens wordt onderzocht of er een rechtstreekse relatie bestaat tussen employability verhogende maatregelen (deelname aan opleidingen, interne mobiliteit, tevredenheid met