• No results found

Situatie en aanpassingsmogelijkheden op varkensbedrijven in Deurne en Ysselsteyn op het gebied van gezondheid, welzijn en milieu

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Situatie en aanpassingsmogelijkheden op varkensbedrijven in Deurne en Ysselsteyn op het gebied van gezondheid, welzijn en milieu"

Copied!
40
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)
(3)

HOUDSOPGAVE

1 INLEIDING 14 2 2.1 2 2. 2 3. 2.4 2.5 MATERIAAL EN METHODE Afbakening onderzoeksgebied Ontwikkeling van het aantal bedrijven Enquête Groepsbijeenkomsten Gegevensverwerking 16 16 16 17 18 18 3 31. 3 2. 3 3 3’3 1. . 3.3.2 3.3.3 3.3.4 3.3.5 3 4 3’4 1, 3’4 2. 3’4 3. * RESULTATEN

Ontwikkeling van het aantal bedrijven in Deurne en Venray Ontwikkeling van het aantal locaties in Deurne en Venray Enquête

Bedrijfsstructuur en bedrijfsgegevens van de geënquêteerde bedrijven Leeftijd ondernemer en ondernemingsvorm

Contactstructuur

Groepshuisvesting zeugen en Groen Label-stallen Hygiënevoorzieningen

Resultaten groepsbijeenkomsten

Contactstructuur en hygiënevoorzieningen Welzijn

Overige gewenste wijzigingen in de varkenssector

19 19 21 23 23 25 26 29 30 30 32 33 34 4 DISCUSSIE 35 4.1 Representativiteit 35 4.2 Risico en risico-reductie 36 4.3 Veranderingen in de varkenshouderij 36 5 5.1 5 2* CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN 37 Conclusies 37 Aanbevelingen 37 SAMENVATING 4 SUMMARY 9 LITERATUUR 38

REEDS EERDER VERSCHENEN PROEFVERSLAGEN 39

(4)

De uitbraak van de klassieke varkenspest en de voorgestelde Herstructurerings- en Recon-structiewet hebben de ontwikkelingen en discussies in en over de varkenshouderij in Nederland op het gebied van diergezond-heid, welzijn en milieu in een stroomversnel-ling gebracht. Bij het schrijven van dit rap-port ligt de Herstructureringswet bij de Eerste Kamer en moet de Reconstructiewet nog worden ingevuld.

In opdracht van de provincies Noord-Bra-bant en Limburg, de NCB en de LLTB heeft het Praktijkonderzoek Varkenshouderij (PV) een onderzoek uitgevoerd naar de contact-structuur van bedrijven met varkens in de gemeente Deurne (Noord-Brabant) en de plaats Ysselsteyn (Limburg). Daarnaast zijn de opvattingen van de betreffende varkens-houders over de (on)mogelijkheden van bedrijfsaanpassingen op het gebied van diergezondheid, welzijn en milieu in kaart gebracht, alsmede de verwachte ontwikke-ling van het aantal bedrijven en locaties met varkens in het betreffende gebied.

Onderzoeksmethode

Het project richtte zich op de varkenshoude-rij in Deurne en Ysselsteyn. De varkensdicht-heid is in deze plaatsen hoog en de varkens-houderij neemt sociaal-economisch een belangrijke plaats in. Het onderzoek bestond uit drie onderdelen.

Ten eerste is de situatie ge’inventariseerd zoals die in 1996 op de bedrijven was. Dit betreft de situatie op het gebied van be-drijfsomvang, ondernemersvorm, hygiëne, directe en indirecte (dier)contacten en de aanwezigheid van emissie-arme stallen en groepshuisvestingssystemen voor zeugen. Voor deze inventarisatie zijn alle bedrijven in Deurne en Ysselsteyn met een varkenstak benaderd met het verzoek deel te nemen aan een hiervoor opgestelde enquête. Ten tweede zijn de opvattingen van de var-kenshouders over de (on)mogelijkheden van veranderingen op het bedrijf wat betreft dier-gezondheid, welzijn en milieu in kaart gebracht. Dit gebeurde aan de hand van discussiebijeenkomsten met kleine groepen

varkenshouders. Hiervoor werden de aan de enquête meewerkende varkenshouders uit-genodigd.

Ook is de (verwachte) ontwikkeling van het aantal bedrijven en locaties bepaald. De bedrijven zijn ingedeeld in drie categorieën: klein (< 100 zeugen en < 500 vleesvarkens), midden (100 tot 200 zeugen en 500 tot 2.500 vleesvarkens) en groot (> 200 zeugen en > 2.500 vleesvarkens). Het verwachte aantal bedrijven met varkens in het jaar 2001 is bepaald aan de hand van gegevens uit een eerder onderzoek over het zuidelijk zandgebied, rekening houdend met het effect van de voorgestelde generieke korting van 10% in 1998 en van de afroming van respectievelijk 40% in 1998 en 60% in 1999 bij het verhandelen van rechten. Na overleg met deskundigen uit de sector is veronder-steld dat 75% van de grote bedrijven de gekorte rechten terugkoopt en dat 5% van de grote bedrijven zal stoppen. Het percen-tage van de middenbedrijven dat de rechten aanvult is geschat op 40%. De kleine bedrij-ven vullen niet aan. Op deze bedrijbedrij-ven is 20% van de fosfaat grondgebonden en niet vrij verhandelbaar. Om rechten te kunnen kopen moeten de resterende bedrijven rech-ten op de markt brengen. Voor het concen-tratiegebied Zuid betekent dit dat van deze bedrijven 25% extra moet stoppen. De hoogte van een tweede generieke korting in het jaar 2000 hangt af van de hoeveelheid afgeroomde en door de overheid opgekoch-te rechopgekoch-ten. Naar verwachting zal deze kor-ting enkele procenten bedragen. Deze is daarom niet meegenomen in de berekening. Het verwachte aantal bedrijven in 2001 en 2006 kan hierdoor een overschatting van de werkelijkheid zijn.

Ontwikkeling bedrijven en locaties

In figuur 1 is de historische ontwikkeling en een extrapolatie naar de toekomst weerge-geven. De aantallen kleine bedrijven en mid-denbedrijven nemen af, terwijl het aantal grote bedrijven toeneemt. Het totale aantal bedrijven met varkens in de gemeenten Deurne en Venray daalt.

(5)

Hoewel het aantal kleine bedrijven afneemt, blijven de meeste locaties bestaan, althans zonder aanvullende wetgeving op het ge-bied van ruimtelijke ordening. De vrijgeko-men stallen zullen vanwege de hoge sloop-kosten leeg blijven staan of hergebruikt wor-den voor agrarische of niet-agrarische doel-einden. Het aantal locaties met varkens van de middenbedrijven zal minder sterk dalen, omdat bij verkoop de stal inclusief de rech-ten verkocht wordt en de stallen als varkens-stal gebruikt zullen blijven. Het betreft hier de modernere stallen. De verouderde stallen kunnen wel vrijkomen en zullen indien moge-lijk hergebruikt worden. Het aantal grotere bedrijven neemt toe, omdat een deel van de middenbedrijven door zal groeien en omdat er weinig locaties zullen verdwijnen. De meeste bedrijven die vanwege leeftijd of gezondheid van de ondernemer moeten stoppen en geen opvolger hebben, zullen volledig overgenomen worden. Bij verkoop van alleen rechten kunnen de stallen van de grote bedrijven veelal hergebruikt worden. Als de verrekening van de generieke korting niet meegenomen wordt, is het verwachte aantal bedrijven in het jaar 2001 in Deurne en Venray 584, tegen 505 bedrijven wanneer de generieke korting wel wordt meegenomen. Over heel Nederland waren er in 1996 bijna 21.000 bedrijven met varkens. Zonder

gene- 800-I 700 1 600 1

rieke korting zouden er in het jaar 2001 naar verwachting nog 18.000 bedrijven zijn. Na een generieke korting van 10% is het ver-wachte aantal bedrijven met varkens in Nederland in het jaar 2001 16.000. Bedrijfssituatie in 1996

De enquête is door 282 bedrijven ingevuld, die samen 344 locaties hebben. Hiervan lig-gen 218 bedrijven in de gemeente Deurne (258 locaties) en 64 in Ysselsteyn (86 loca-ties). Er zijn in totaal 55 kleine bedrijven, waarvan 8 met minder dan 100 zeugen en 47 met minder dan 500 vleesvarkens. Tot de categorie grote bedrijven met meer dan 200 zeugen of meer dan 2.500 vleesvarkens be-horen 78 bedrijven, waarvan 10 vleesvar-kensbedrijven. Nationaal gezien is het per-centage kleine bedrijven ruim 50%. De grote bedrijven hebben relatief jonge ondernemers: drie op de vijf is jonger dan 40 jaar. Bij de kleine bedrijven is dit één op drie.

Diercontacten

De contactstructuur met aan- en afvoer van varkens is op drie aspecten geanalyseerd: het aantal contactadressen in 1996, de afstand tot die adressen en de frequentie van aan- en afvoer in 1996.

De gelten/zeugen worden op meer dan de helft van de locaties met zeugen eens per

789 Fll710

r--J 1966

q

1991 1 9 9 6 2001

q

2006

Figuur 1: Aantal en omvang bedrijven in 1986, 1991 en 1996 in de gemeenten Venray en Deurne en een extrapolatie naar 2001 en 2006 (klein: c 100 zeugen en c 500 vlees-varkens, groot: > 200 zeugen en > 2.500 vleesvarkens)

(6)

maand aangevoerd. Een kwart voert fre-quenter aan en bijna 10% fokt zelf de gelten. Op 30% van de locaties met zeugen liggen de aanvoeradressen meer dan 25 km van de eigen locatie. Beren worden door een kwart van de bedrijven zelf gefokt, De rest voert jaarlijks of tweejaarlijks beren aan. De afvoer van zeugen geschiedt bij bijna de helft van de bedrijven iedere twee weken. Een kwart voert frequenter af en de rest min-der frequent. Een vijfde van de bedrijven verkoopt biggen voor de export, bij de helft hiervan gebeurt dit minder dan eens per maand. Op 45% van de locaties met vlees-varkens worden de biggen op de locatie zelf gefokt. Bij de aanvoer van biggen ligt het herkomstbedrijf bij ruim 90% binnen een straal van 25 km.

De zeugen worden op 90% van de locaties van maximaal één adres aangevoerd. Voor beren en sperma is dat 95%. Op minder dan de helft van de locaties met zeugen worden er biggen aan meer dan één adres geleverd. Van de locaties met vleesvarkens voert een kwart biggen aan van twee of meer adressen (figuur 2).

Bij 97% van de ondervraagde locaties bevindt zich binnen een straal van een kilo-meter een andere locatie met varkens. Bij 89% van de locaties is dat binnen een straal

van 500 meter, bij 71% binnen 250 meter en bij 42% is de afstand tot een andere var-kenslocatie minder dan 100 meter. Menscontacten

Ongeveer 10% van de locaties geeft aan via werknemers contact te hebben met andere bedrijven met varkens. Dit kan zowel een vaste kracht zijn als een zaterdaghulp. Bij één op de zes komen er collega’s in de stal, veelal in studieclubverband. Menscontacten via dienstverleners (dierenarts, voorlichter, inseminator/scanner, chauffeur, onderhouds-en ongediertebestrijdingsdionderhouds-enst) vindonderhouds-en gemiddeld 75 keer per jaar plaats. Er is een grote spreiding tussen locaties. In Deurne ligt het gemiddelde lager (65 keer per jaar) dan in Ysselsteyn (105 keer). In Deurne wordt echter ook meer doe-het-zelf-Kl toe-gepast en is de gemiddelde frequentie van bezoek van de inseminator lager. Op kleine locaties komt minder vaak een dienstverle-ner (36 keer) dan op grote locaties (107 keer).

Hygiëne-voorzieningen

Maatregelen die getroffen kunnen worden op het gebied van hygiëne zijn: omkleed-ruimte met bedrijfsoverall en -laarzen, volle-dige bedrijfskleding, afscheiding tussen schoon en vuil gedeelte, laarzenborstel,

aanvoer zeugen aanvoer beren aanvoer sperma afvoer zeugen afvoer biggen aanvoer biggen afvoer vleesvarkens I I 1 I 1 I 1 1 1 I I 1 I 1 I 1 I 1 I 50 procenten

0

nooit c] 1 adres

q

&$$:m 2 of 3 adressen. . . . > 3 adressen onbekendíexport

Figuur 2: Percentages met een bepaald aantal met zeugen en/of vleesvarkens

(7)

wastafel en douche. Bij het schone-vuile weg-principe is de aanwezigheid van ont-smettingsbakken bij de ingang van bedrijf of stallen meegenomen en is gevraagd of men een schone-vuile weg hanteert voor varkens, kadavers, voer, mest en overige landbouw-huisdieren. Voor het afleverbeleid is geanaly-seerd hoeveel locaties afleverhokken (voor zeugen / beren / biggen / vleesvarkens), quarantaineruimten, een kadaverkap of -ton en kadaverkoeling hebben en hoeveel er gebruik maken van een schone, lege wagen of eigen transport bij levering van biggen of vleesvarkens (tabel 1).

De kleine locaties hebben minder maatrege-len getroffen dan de grotere locaties. Bij analyse naar type bedrijf blijkt dat de geslo-ten- en zeugenbedrijven de meeste voorzie-ningen hebben.

Groepsbijeenkornsten

De respons van de voor de groepsbijeen-komsten uitgenodigde varkenshouders was 30%. Deze groep mag niet representatief verondersteld worden voor de varkenshou-derij in dit gebied. Naar verwachting waren met name de varkenshouders onderverte-genwoordigd die op korte of middellange termijn willen stoppen met het bedrijf. Er is op acht bijeenkomsten met in totaal 68 var-kenshouders diepgaand over de toekomst van de varkenshouderij gediscussieerd. Aan de deelnemers is gevraagd aan welke eisen de bedrijven in de toekomst moeten vol-doen Meer dan 80% was van mening dat bedrijven vaste relaties moeten hebben met maximaal één aan- en afvoeradres voor zeu-gen, sperma en vleesvarkens en met maxi-maal twee aan- en afvoeradressen voor

big-gen. Dit zou binnen drie maanden te realise-ren zijn (nadat de situatie weer is als voor de varkenspest). Ook vindt bijna 80% dat aan-en afvoer van geltaan-en aan-en zeugaan-en maandelijks mogelijk is. Tweewekelijks biggen aanvoeren en vleesvarkens afvoeren acht 40% mogelijk en wenselijk. Het hanteren van volle vrach-ten wordt belangrijker geacht dan regels te stellen aan de frequentie. De deelnemers waren het er bijna unaniem over eens dat een functionele hygiënesluis een vereiste moet zijn. De frequentie van dienstverleners in de stal moet volgens 75% van de deelne-mers aan de groepsbijeenkomsten te halve-ren zijn. Indien er zelf geënt mag worden, neemt dit percentage toe tot 95%.

Na discussie en informatieverstrekking over zowel de afzetmarkt van Nederlands var-kensvlees als over recente onderzoeksresul-taten zegt 60% van de deelnemers met zeu-gen dat de sector binnen tien jaar aan groepshuisvesting voor zeugen moet kun-nen voldoen. Dertig procent zegt dat binkun-nen dezelfde termijn de vleesvarkens een groter oppervlak ter beschikking moeten kunnen krijgen dan in het huidige Varkensbesluit staat. De deelnemers plaatsten wel vraagte-kens bij de welzijnseffecten van groepshuis-vesting en een groter oppervlak per vlees-varken. Diegenen die voor groepshuisves-ting zijn, zijn dat vanwege marktontwikkelin-gen. Diegenen die een vergroting van het oppervlak haalbaar achten, geven aan dit als een mogelijke uitkomst van een politiek compromis over het Varkensbesluit te zien. Alle deelnemers achten het haalbaar mine-raalarm voer als eis te stellen. De vraag of alle stallen binnen tien jaar Groen Label-waardig moeten zijn wordt door 40% met nee beantwoord, ondanks alle recente reno-vaties in het betreffende gebied in de vorm

Tabel 1: Percentage van de locaties met een aantal getroffen voorzieningen op het gebied van hygiëne, schone-vuile weg en afleverbeleid

aantal voorzieningen hygiëne-maatregelen schone-vuile weg-principe aflevervoorzieningen locaties met zeugen

aflevervoorzieningen locaties met vleesvarkens

0 - 2 25 83 68 82

3 - 4 61 6 30 17

(8)

van Groen Label-stallen. Een genoemde reden hiervoor is niet dat men tegen emis-sie-arme stallen is, maar dat de systematiek van de huidige regelgeving toekomstige uit-breiding moeilijker maakt als het hele bedrijf al Groen Label-waardig is.

Conclusies en aanbevelingen

De resultaten moeten bekeken worden in het licht van de periode en het gebied waarin het onderzoek gehouden werd. De varkens-pest en de voorliggende wetsvoorstellen hebben grote invloed op het toekomstper-spectief van de varkenshouders. Opgemerkt moet worden dat het onderzochte gebied een concentratiegebied is met relatief veel grote bedrijven, waardoor de resultaten niet representatief zijn voor heel varkenshoudend Nederland.

Op basis van het onderzoek kunnen de vol-gende conclusies worden getrokken: 1. Het aantal bedrijven met varkens in

Deurne en Venray neemt verder af. Deze afname is echter geringer dan de afname in heel Nederland. De reden hiervoor is dat er in dit gebied relatief veel midden-en grote bedrijvmidden-en met jongere onderne-mers liggen. Op deze bedrijven zijn min-der wijkers te verwachten.

2 De op de groepsbijeenkomsten aanwezi-ge varkenshouders - veelal blijvers - ble-ken bereid te zijn de eisen aan het bedrijf van de toekomst vrij hoog te leggen. Dit geldt met name voor de voorzieningen gericht op het verminderen van het risico van ziekte-insleep.

3. In Deurne en Ysselsteyn heeft het groot ste deel van de locaties minder dan twee aan- en afvoeradressen voor zeugen en beren. Wat betreft de biggen en vleesvar-kens geldt dit in een iets minder sterke mate. Met uitzondering van de afvoer van dieren naar de slachterij vindt het over-grote deel van de diertransporten plaats binnen een afstand van 25 km.

4. Mogelijkheden om het risico van ziekte-insleep terug te dringen zijn er op het gebied van de bezoekfrequentie in de stal en de hygiënevoorzieningen. De bezoekfrequentie van dienstverleners in de stal is hoog, met name bij de grotere

bedrijven. Op veel kleinere locaties zijn de hygi~nevoorzieningen (nog) niet afdoende.

Aanbevelingen op grond van dit onderzoek zijn:

1. Momenteel is bij veel varkenshouders het besef en de wil om het risico van ziekte-insleep op de bedrijven terug te dringen groot. Door een actieve opstelling van de belangenorganisaties en de overheden kan hierop worden ingespeeld.

Varkenshouders verwachten dit ook. Het is belangrijk meer inzicht te verkrijgen in het risico-reducerend eff eet van maatre-gelen op het gebied van hygiëne en con-tactstructuur.

2. Varkenshouders worden overspoeld met (veelal schriftelijke) informatie. Op de bij-eenkomsten bleek dat hierdoor veel infor-matie niet overkomt, terwijl het belang van achtergrondinformatie wel wordt onder-kend. Om de juiste beslissingen te nemen voor het eigen bedrijf is bijvoorbeeld enige kennis van ontwikkelingen op afzet-markten belangrijk. Het verzorgen van bij-eenkomsten in kleinere groepen is welis-waar intensief, maar uiteindelijk effectie-ver. Er zal bekeken moeten worden welke methode van informatieoverdracht naar varkenshouders de meest effectieve en efficiënte is. Mogelijke kanalen zijn hierbij Internet, voorlichters, dierenartsen, studie-clubs of bijeenkomsten.

3. De toegenomen prijzen van quota beper-ken de mogelijkheden tot bedrijfsaanpas-singen en verkleinen daarmee het draag-vlak voor veranderingen. Het prijsniveau van quota is mede afhankelijk van eisen die op het gebied van welzijn, gezond-heid en milieu aan bedrijven worden gesteld. Indirect wordt hierdoor het niveau van vraag en aanbod van quota be’in-vloed. Hieronder ligt de fundamentele afweging waar bepaalde lasten moeten worden neergelegd: bij de huidige of de volgende generatie varkenshouders. Het is van belang na te gaan of het wenselijk is om via beleid, gericht op aan bedrijven te stellen eisen de prijzen van varkens-rechten te beheersen.

(9)

SUMMARY

Introduction

The epidemical breakout of Classica1 Swine Fever and bills on the Restructuring and Reconstruction of pig farming have speeded up internal and external discussions about the Dutch pig sector with respect to animal health, welfare and the environment. These laws had not yet been passed as this report was written. One of the main aims of the Law of Restru~turing is to introduce so cal-led ‘pig claims’. This means that there will be a limit to the number of pigs a farmer can keep, instead of a limit to the total amount of phosphate produced. One pig claim unit is equivalent to one place in a pigpen. The Provinces of Noord-Brabant and Lim-burg and the united interest groups LLTB and NCB commissioned the Research Insti-tute for Pig Husbandry (PV) to investigate the contact structures (number and kind of contacts of a farm with humans, animals and materials) in the district of Deurne and the village of Ysselsteyn, both areas with a high density of pigs and pig farms. Besides this the expected development in the number of farms and locations with pigs and the views of the pig farmers involved on the (im)possi-bilities of industrial adjustments to animal health, welfare and environment were map-Ped*

Methods

The study was divided into three parts. 1) An inventory of the situation on pig farms in 1996. This included the farm size, farm suc-cessor, sanitary facilities, direct and indirect contacts with humans, animals and materials and the presence of pig pens with reduced ammonia emissions and group housing sys-tems for sows. All farms with pigs in Deurne and Ysselsteyn were asked to participate in a questionnaire. 2) The participants in the survey were invited to join meetings invol-ving 10 to 15 people to discuss the (im)pos-sibilities of farm-adjustments on animal health, welfare and the environment. 3) An estimate was made of the development of the number of farms and locations with pigs.

For this purpose the farms were classified into three groups: smal1 (< 100 sows and < 500 fattening pigs), medium and large (> 200 sows and > 2,500 fattening pigs). The expected number of farms in the year 2001 was calculated on the basis of two parame-ters: istly given the experiences of an earlier project in the southern sandy area, 2ndly considering the generic deduction of 10% in 1998 and the 50% cream off by trading pig claims. It was assumed that 75% of the large farms, 40% of the medium farms and no smal1 farms would repurchase the deducted rights. To bring the needed claims on the market in the concentration area “South”, 5% of the large farms and 25% of the smal1 and remaining medium farms would have to sell their pig claims. The calculation for the year 2006 was made by an autonomie extrapola-tion of five years from 2001.

Development of farms and locations

The historica1 development and an extrapo-lation to the future is shown in figure 1, The total number of farms in the districts Deurne and Venray (including Ysselsteyn) has and will decrease. The number of smal1 and medium farms has and will decrease al-though the number of large farms has and will increase.

Under the present polities, most of the loca-tions of smal1 farms will continue to exist. Demolishing the pens is too expensive and a lack of possibilities to use them for other purposes will cause them to remain unoc-cupied. The modern medium and large locations are more attractive for a complete take over. The same applies to the remaining locations as to the smal1 locations.

The number of farms in Deurne and Venray in 2001 is estimated to be 584 without the generic deduction of lO%, instead of 528 farms. In 1996 there were almost 21,000 pig farms in The Netherlands. This number is estimated to be 18,000 in 2001 without the generic deduction and 16,000 farms with a 10% deduction.

(10)

Farm situation in 1996

75% of the farmers responsed to the ques-tionnaire. These included 282 farms with 344 locations. 8 of these were smalt farms with less than 100 sows and 47 farms had less than 500 finisher pigs (in total 55 smal1 farms). 78 farms fell into the category ‘large farms’ with more than 200 sows or more than 2,500 finisher pigs, of which 10 had finisher pigs. In The Netherlands more than 50% of the farms are smal1 ones, mostly with a smal1 number of finisher pigs as a secon-dary branch.

The managers of the large farms are com-paratively young; three out of five are less than 40 years old compared with one in three for managers of smal1 farms.

Risk of importing pathogens during animal transport

Three aspects of the supply and delivery of pigs were analysed; the number of adresses, the distance from the farm to these adresses and the frequency of transportation.

More than half of the locations with sows supplies gilts/sows monthly. 25% supplies more frequently and almost 10% breeds their own gilts. On 30% of the locations the supply-adress for gilts is more than 25 km away. The frequency at which sows are deli-vered is two-weekly on almost half of the

smal1 m e d i u m

locations. For 25% it is more frequent. A quarter of the locations breeds their own (chaser)boars, the rest buys boars (two-) yearly. 20% of the locations with sows exports piglets.

In 45% of the locations with finisher pigs, the piglets are bred on the same location. When the location buys piglets, the supplier is located within a radius of 25 km in 90% of the cases.

10% of the supply of gilts/sows is from two or more adresses; in 95% of the locations boars and sperm come from one supplier. Less than 50% of the locations with sows delivers piglets to more than one adress. A quarter of the locations with finisher pigs buys piglets from two or more suppliers. According to the respondents, 97% of the locations are situated within a radius of 1,000 meters from another location with pigs, 89% within a radius of 500 meters and 71% within a radius of 250 meters. Four out of ten locations are situated within 100 meters of another location.

Risk of importing pathogens by human visits Approximately 10% of the locations is in contact with other pig farms through their permanent or temporary employees. Many farmers are member of a team which organi-ses study meetings. In connection with

large

q

1966

q

1991 1996 2001 0 2006

total

Figure 1: Number and size of farms in 1986, 1991 and 1996 in the districts of Deurne and Venray and an extrapolation to 2001 and 2006

(11)

these meetings 17% of the managers allow colleagues to enter the pig pens. The avera-ge number of visits of service providers (veterinarian, advisor, Al, truck driver, main-tainance providers) is 75 a year. There are large differences between the locations. In Deurne the average number of visits is 65. In Ysselsteyn it is 105 times a year. This dif-ference is caused mainly by the number of visits by the inseminator; Deurne has more owner-Als. In the smal1 locations less service providers enter the pig pens (36) than in large locations (107).

Sanitary facilities

There are several measures possible to avoid the import of pathogens, such as a room to change into clothing and boots from the farm, a complete farm outfit, a barrier between the clean and the dirty area, a boot cleaner, a washbowl and a shower. The type of clean-dirty area was divided into several categories: for pigs, for carcasses, for (com-pound) food, for manure and for other do-mestic animals and the presence of a disin-fection trunk was examined. The sequence of delivering involves the following aspects: the presence of delivery-pens (for sows / boars / piglets / finisher pigs), quarantine-pens, carcass trunks and carcass coolers and how many locations always use a clean

and empty truck for the transport of piglets and finisher pigs.

In general the smal1 locations take fewer sanitary measures than the large locations. The closed herds and the farms specialised in sows take the most measures.

Group-meetings

30% of the invited farmers went to the mee-tings. This group is not representative for all the pig-farmers in the Peel or The Nether-lands. It was presumed that mainly farmers wanting to continue farming in the (far) future were present. During eight meetings with a total of 68 farmers, the requirements of pig farming in the future were discussed in detail. Over 80% said that a farm should have just one transport adress (both supply and delivery adresses) for sows, boars, sperm and finisher pigs. For piglets a maxi-mum of two transport adresses was found reasonable and all relations with other farms should be steady relations. Such conditions are attainable within three months. Almost 80% of the participants said that the trans-port of gilts and sows (supply and delivery) once a month should be possible.

According to 40%, the supply of piglets and the delivery of finisher pigs can be reduced

supply sows supply boars supply sperm delivery sows delivery piglets supply piglets

delivery finisher pigs

.

t í i I i I i I i I i I 1 I 1 I i I

40 50 60 70 80 90 100 percentages

c7

:::$>:.&

never

•1

1 adress

q

@$j 2 of 3 adresses > 3 adresses unknown/export

Figure 2: Percentages of locations with sows and/or finisher pigs with a certain number of supply and deliver-adresses in 1996

(12)

to once every two weeks. But the frequency of transports is less important than the use of full trucks. Almost everyone agreed with the obligation of a functional hygiene chan-nel. Three-quarters of the participants said that the frequency of service providers visits could be halved. If farmers were to be allo-wed to vaccinate their animals themselves, 95% of the participants believed it possible to halve the number of visits.

Discussion on the marketing area for Dutch pig meat and recent research results led to 60% believing that pig husbandry has to meet the needs of the market and agreeing that they should switch to group housing for sows within ten years. Thirty percent thought that it could be necessary to give finisher pigs more space, mostly as a concession towards the politica1 compromise on the so-called Dutch Pig order (~‘Varkensbesluit”). In spite of these percentages, most farmers were not convinced of the (positive) effects of these measures on animal welfare. Every participant considered it attainable to feed the pigs with food containing fewer minerals. Nowadays the newly built and renovated pig pens have a reduced ammo-nia emission (Green Label). Nevertheless 40% answered ‘no’ to the question whether all pig pens should be Green Label within 10 years. A mentioned reason was: with the current system of regulations it is hard to expand a farm if all pens are Green Label. Conclusions

The results of this research must be put in the proper perspective. The Swine Fever and intended laws have had a great effect on the perspectives of the managers of pig farms. The research was carried out in an area with a relatively large number of pigs

The recommandations based on this research are as follows:

1. A lot of pig farmers are now aware of the need to reduce the risk of importing pathogens. The leaders of the united

inte-Table 1: Percentage of the locations with a number of sanitary facilities number of hygiene

facilities measurement

and large pig farms and so the results are not representative of all managers of pig farms in The Netherlands.

The following conclusions were made on the basis of this research:

1. The total number of farms with pigs in The Netherlands is decreasing. This develop-ment is seen in Deurne and Ysselsteyn, although to a lesser extent. This is due to the relatively large farms with young managers. Fewer farmers are expected to change their occupation in this group. 2. The participants of the group meetings

-mostly stayers - were willing to meet the strict requirements of the pig husbandry in the future, especially requirements to reduce the risk of importing pathogens. 3. The transport structure of sows, boars and

4

sperm in .Deurne and Ysselsteyn is quite good. Most locations have less than two supply and delivery adresses. There are more locations with piglets and finisher pigs with two or more adresses. Most of the deliveries of pigs, except finisher pigs to the slaughterhouse, take place within a radius of 25 km. It is not possible to indi-cate the increase in risk when having more supply and delivery adresses. A way to reduce the risk of importing pathogens is to minimalise the visits of humans to the pigpens and to have pro-per, functional sanitary facilities. The fre-quency of visits of service providers is high, especially on the large farms. The sanitary facilities are not sufficient on many smal1 pig locations.

clean-dirty sequence of delivering sequence of delivering area principle (locations with sows) (locations with finisher pigs)

0 - 2 25 83 68 82

3 - 4 61 6 30 17

(13)

N .

(14)

INLEIDING

De ontwikkeling van de varkenshouderij heeft de afgelopen decennia in grote delen van Zuid- en Oost-Nederland een aanmer-kelijke bijdrage geleverd aan de toename van welvaart en werkgelegenheid. Deze ont-wikkeling is gepaard gegaan met vergroting en specialisatie van de bedrijven. Door deze specialisatie is onder andere het aantal dier-transporten sterk toegenomen. De omvang van de varkenspest-epidemie in Nederland in 1997 heeft pijnlijk duidelijk gemaakt hoe kwetsbaar de varkenssector op het gebied van dierziekten is. Op alle niveaus wordt nagedacht over de invulling van de toe-komst van de varkenshouderij. Minister Van Aartsen (LNV) heeft in april 1997 de var-kenssector en de maatschappelijke organi-saties uitgenodigd met voorstellen voor een herstructurering van de varkenshouderij in Nederland te komen. Vervolgens kondigde hij op 10 juli 1997 ingrijpende veranderingen aan, waardoor de discussies in een stroom-versnelling zijn geraakt, De belangrijkste onderdelen van deze Herstru~tureringswet (Hoofdlijnen ontwerpwet Herstructurering Varkenshouderij LNV, 1998) zijn:

- In het jaar 1998 worden varkensrechten ingevoerd. Bij de toekenning van varkens-rechten wordt een afzonderlijk recht toege-kend voor fokzeugen.

- Varkensrechten zijn verhandelbaar, maar niet tussen de concentratiegebieden Zuid en Oost en beperkt tussen concentratiege-bieden en niet-concentratiegeconcentratiege-bieden. - Met ingang van 1998 wordt een heffing

ingevoerd ter dekking van de kosten van de bestrijding van dierziekten in de var-kenshouderij. De heffing bedraagt f 11,50 per jaar per varken, voor het aantal var-kens dat in het betreffende jaar is gehou-den. De heffingseenheid (= 1 vleesvarken) is de basis voor de berekening, voor andere categorieën gelden omrekenings-factoren. Een bedrijf kan korting krijgen op de heffing bij ligging buiten de concentra-tiegebieden, op basis van het aantal afle-veradressen en eventueel aan de hand van een goed uitgewerkt certificeringssys-teem op het terrein van diergezondheid. Het totaal aan kortingen kan maximaal

70% bedragen.

- In 1998 wordt een generieke korting van 10% op het aantal varkensrechten doorge-voerd met uitzondering van de grondge-bonden rechten.

- In 2000 wordt een tweede generieke kor-ting van 10% doorgevoerd. Hierop worden de varkensrechten die in 1998 en 1999 door opkopen en afromen van de markt zijn gehaald in mindering gebracht. In de wet is bepaald dat van varkensrechten bij verhandeling in 1998 40% en in 1999 60% wordt afgeroomd en in de jaren daarna 25%. In 1998 en 1999 voorziet de wet in het toekennen van een financiële tege-moetkoming aan de verkoper voor het afgeroomde deel. Dit is bedoeld om het afroompercentage niet belemmerend te laten zijn voor de dynamiek in de markt. De financiele tegemoetkoming kan varië-ren en zal beperkt van omvang zijn. - In 2000 kan tevens een individuele korting

van 5% gelden. Deze korting zal niet wor-den toegepast indien wordt voldaan aan het zogenaamde ‘veevoerspoor’.

- Het Varkensbesluit van 1994 wordt aange-scherpt. Hierbij wordt onder andere gesproken over groepshuisvesting voor zeugen en ruimere oppervlaktenormen voor alle diercategorieën. Na aanvaarding van dit aangepaste Varkensbesluit zullen bij verhandeling van varkensrechten in geval van uitbreiding onmiddellijk de strengste welzijnseisen gelden. De enige uitzondering hierop is uitbreiding van 90% tot 100% (de generiek gekorte rechten) tot het jaar 2000. Voor uitbreiding boven de oorspronkelijke 100% geldt deze eis wel. Tijdens de afronding van dit rapport lag de Herstru~tureringswet bij de Eerste Kamer en moet de aangekondigde Reconstructiewet nog ingevuld worden.

Het doel van dit onderzoek is het inventari-seren van de situatie en de aanpassingsmo-gelijkheden van bedrijven met varkens op het gebied van welzijn, diergezondheid en milieu. Hiertoe is het onderzoek in drie delen gesplitst:

(15)

1. aangeven van de toekomstige ontwikke-ling in aantal bedrijven en locaties met varkens in de tijd, rekening houdend met de huidige wetsvoorstellen;

2. het inventariseren van de huidige situatie op de bedrijven met varkens op het ge-bied van milieu, welzijn en risico van ziek-te-insleep (contactstructuur) in Deurne en Ysselsteyn;

3. onderzoeken welke mogelijkheden er vol-gens de varkenshouders zijn om op de hui-dige bedrijven deze situatie te verbeteren. Voor de primaire sector is het essentieel mee te denken over de toekomst van de

varkenshouderij. Het is van belang dat ook de sector zelf met initiatieven komt en weer krediet opbouwt. In dit project zijn in twee gebieden met een hoge varkensdichtheid (gemeente Deurne in Brabant en de plaats Ysselsteyn in Limburg) deze drie aspecten nader onderzocht. De varkensdichtheid is hier hoog en de varkenshouderij neemt soci-aal-economisch een belangrijke plaats in. Het Praktijkonderzoek Varkenshouderij (PV) heeft dit onderzoek uitgevoerd in opdracht van de provincies Noord-Brabant en Limburg, de NCB en de LLTB.

(16)

2 MATERIAAL EN METHODE

Dit hoofdstuk gaat in op de gebruikte onder-zoeksmethoden. In paragraaf 2.2 is be-schreven hoe de schatting voor het aantal bedrijven in het jaar 2001 en 2006 is bere-kend. Voor de inventarisatie van de situatie en mogelijke aanpassingen op het bedrijf is gebruik gemaakt van een enquête en van groepsbijeenkomsten. Deze zijn beschreven in paragraaf 2.3. In paragraaf 2.4 komt aan de orde hoe de verzamelde gegevens van de enquête en groepsbijeenkomsten ver-werkt zijn.

2.1 Afbakening onderzoeksgebied

Het onderzoek richt zich op de varkenshou-derij in de gemeente Deurne (Noord-Bra-bant) en de plaats Ysselsteyn (Limburg). Alle bedrijven die een varkenstak hebben zijn benaderd. Bij de analyse van de ontwik-keling van het aantal bedrijven en locaties is een aantal mogelijke gevolgen van de voor-gestelde Herstructureringswet meegeno-men, binnen de huidige regelgeving en marktwerking. De Ruimtelijke Ordening komt in dit onderzoek niet aan de orde.

2.2 Ontwikkeling van het aantal bedrijven

De ontwikkeling van het aantal bedrijven met varkens wordt op korte termijn mede be-paald door de voorliggende wetsvoorstellen. Met name de eerste generieke korting, het afromen van rechten bij verhandeling ervan en het uit de markt nemen van rechten door het opkopen door de overheid zullen van invloed zijn op de ontwikkeling van het aan-tal bedrijven. Ook speelt de eis dat bedrijven bij renovatie of nieuwbouw direct aan alle eisen die in het gewijzigde Varkensbesluit worden voorgesteld moeten voldoen een rol. Belangrijke uitzondering hierop is het opvul-len van de generiek gekorte rechten in 1998 en 1999. De hoogte van de tweede generie-ke korting in het jaar 2000 is afhangenerie-kelijk van de mate waarin in 1998 en 1999 rechten worden opgekocht dan wel afgeroomd door de overheid.

De beslissingen die ondernemers nemen zijn mede afhankelijk van de omvang van de

varkenstak op het bedrijf. De bedrijven zijn daarom ingedeeld in 16 categorieën (tabel 2) zoals beschreven door Backus et al (1994).

De prijs van de varkensrechten komt tot stand in een markt van vraag en aanbod. De gedwongen inkrimping van de varkenshou-derij en het niet meer kunnen inwisselen van mestproductierechten pluimveehouderij rich-ting varkenshouderij zal de prijs van de rechten omhoog doen gaan. In welke mate deze prijs zal toenemen hangt ook van andere factoren af. De komende jaren zullen meer bedrijven met varkens stoppen ten gevolge van de voorstellen van Minister Van Aartsen. In de groep grote bedrijven zal het grootste deel van de ondernemers de gekorte rechten terugkopen. Mogelijke rede-nen om dit toch niet te doen zijn: het niet meer benutten van een oude (afgeschreven) stal of het afstoten van een nevenlocatie. Ook zullen er (grote) bedrijven zijn die op het punt staan te renoveren en zoals de Herstructureringswet er nu ligt, moet het gehele bedrijf dan aan de nieuwe eisen vol-doen Dit is financieel niet altijd haalbaar en kan een reden zijn het bedrijf of alleen de rechten te verkopen. De verkoopbaarheid van bedrijven is in de voorgestelde Herstructureringswet afgenomen omdat de nieuwe eigenaar meteen aan de nieuwe eisen moet voldoen. De waarde van de bedrijven neemt af als bij verkoop en ter plekke voortzetten ook afroming plaatsvindt. Ondernemers kiezen dan eerder voor ‘uit-boeren’ dan verkopen.

Bij de berekening van het verwachte aantal bedrijven is naast het extrapoleren van de historische ontwikkeling een generieke kor-ting van fO% in 1998 en een gemiddelde afroming van 50% meegenomen. Deze 50% is gebaseerd op de voorgestelde 40% afro-ming in het jaar 1998 en 60% in het jaar 1999. Het effect van de generieke korting is als volgt doorgerekend: na overleg met des-kundigen uit de sector is verondersteld dat 75% van de grote bedrijven de gekorte rechten zal terugkopen en dat 5% stopt en de rechten verkoopt. Bij de middenbedrijven

(17)

zal naar verwachting 40% de gekorte plaat-sen opvullen. De kleine bedrijven zullen naar verwachting niet opvullen. Op basis van de procentuele fosfaatproductie van de kleine, midden- en grote bedrijven in heel Neder-land kan worden uitgerekend hoeveel pro-cent van de. bedrijven moet stoppen om bovengenoemde bedrijven te kunnen laten opvullen. De kleine, midden- en grote bedrij-ven vertegenwoordigen respectievelijk 24%, 45% en 31% van de fosfaatproductie in de varkenshouderij. Als de genoemde percen-tages bedrijven in de midden- en grote groep willen aanvullen, zal 25% van de over-blijvers (dit zijn alle kleine en 60% van de middenbedrijven) extra moeten stoppen om deze rechten op de markt te brengen. De hoogte van een mogelijke tweede gene-rieke korting hangt af van de gebeurtenissen tot 2000. Hoe meer handel in rechten plaats-vindt, hoe meer er afgeroomd wordt en hoe lager de tweede korting zal zijn. Indien 75% van de grote en 40% van de middenbedrij-ven de gekorte rechten aanvult, zal door afroming (gemiddeld 50%) ongeveer 5% van de nationale fosfaatproductie binnen de varkenshouderij verdwijnen. De tweede generieke korting bedraagt in dat geval nog 5%. Dit percentage wordt tevens verlaagd door opkoop van rechten door de overheid.

2.3 Enquête

Voor de contact-analyse en de bedrijfsbe-schrijvingen is een enquête gebruikt. In Deur-ne bevinden zich ongeveer 350 varkenshou-ders en in Ysselsteyn ongeveer 80. Voor het verkrijgen van een goede respons is de be-nadering via bestaande kanalen gelopen. Iedere varkenshouder in de twee gebieden is eerst schriftelijk benaderd door het afdelings-bestuur van de NCB (Deurne) en de LLTB (Ysselsteyn). Vervolgens zijn de varkenshou-ders door enquêteurs benaderd en is de vra-genlijst samen met de enquêteur bij de var-kenshouder thuis ingevuld. De enquêtes zijn afgenomen door een aantal varkenshouders van wie de stallen meer dan een maand leeg stonden ten gevolge van de klassieke var-kenspest en door een marketing-bureau. In de vragenlijst is naar algemene kenmer-ken van het bedrijf gevraagd, zoals aantal hectaren, samenstelling veestapel, opvol-ging, ondernemersvorm en -leeftijd. Op het gebied van milieu en welzijn is de aanwezig-heid van emissie-arme stallen en het type huisvestingssysteem voor zeugen geanaly-seerd. Tevens is er een uitgebreide contact-analyse gemaakt, die de volgende onderde-len bevatte:

Tabel 2: Beschrijving 16 categorieën en indelingsklassen

cat. omschrijving verhouding

vleesvarkens/zeugen

omvang

bedrijf typebedrijf

8 9 10 11 12 13 14 15 16 < 100 zeugen > 0,6 en < 4 < IOOzeugen >4en<8 100 - 200 zeugen > 0,6 en < 4 100 - 200 zeugen >4en<8 > 200 zeugen > 0,6 en K 4 > 200 zeugen >4en<8 < 200 vleesvarkens >8 200 - 500 vleesvarkens >8 500 - 1 .OOO vleesvarkens >8 1 .OOO - 2.500 vleesvarkens r8 > 2.500 vleesvarkens 2 8 < 50 zeugen < 0,6 50 - 100 zeugen < 0,6 100 - 150 zeugen < 0,6 150 - 200 zeugen < 0,6 > 200 zeugen < 0,6 klein klein midden midden groot groot klein klein midden midden groot klein klein midden midden groot half gesloten gesloten half gesloten gesloten half gesloten gesloten vleesvarken vleesvarken vleesvarken vleesvarken vleesvarken zeugen zeugen zeugen zeugen zeugen 17

(18)

a. varkensstromen, alle transportbewegin-gen van varkens (aan- en afvoer),

b. dircecte contacten, soort en aantal mensen dat in de stallen komt en hoe frequent, c. indirecte contacten, aan- en afvoer van

alles behalve varkens (andere diersoor-ten, voer, materialen),

d. indirecte diercontacten, huisdieren, onge-dierte(bestrijding), bedrijven in de nabije omgeving,

e. hygiëne op het bedrijf, welke maatregelen zijn er genomen (bijvoorbeeld schone-vuile weg, hygiënesluis, ontsmettingsbak-ken, opslag en afvoer kadavers).

2.4 Groepsbijeenkomsten

Iedere respondent is gevraagd deel te ne-men aan de groepsbijeenkomsten.

Diegenen die hierop positief geantwoord hebben, zijn schriftelijk uitgenodigd voor een bepaalde datum.

De groepsindeling

Er zijn groepen van ongeveer 20 personen gemaakt. Uit ervaring is gebleken dat niet iedereen gehoor geeft aan een uitnodiging en er werden 10 tot 12 personen per bijeen-komst verwacht. Bij deze groepsgroorce komt iedere varkenshouder aan bod om zijn/haar visie uiteen te zetten. Voor Deurne en Yssel-steyn zijn aparte bijeenkomsten georgani-seerd om bij de analyse de twee gebieden gescheiden te kunnen verwerken. Ook zijn de verschillende typen bedrijven apart ge-houden, te weten de zeugenhouders, vlees-varkenhouders of (half) gesloten bedrijven. Op deze manier is het mogelijk specifieke onderwerpen als groepshuisvesting voor zeugen alleen te bespreken met onderne-mers die hier direct mee te maken hebben. In iedere groep waren bedrijven van verschil-lende omvang vertegenwoordigd.

Onderwerpen van de bijeenkomsten Tijdens de bijeenkomsten zijn bedrijfsaan-passingen op het gebied van diergezond-heid, welzijn en milieu aan de orde geko-men. De opzet was zodanig dat de deelne-mers zoveel mogelijk zelf met (vernieuwen-de) ideeën konden komen. De discussie is geleid door vertegenwoordigers van de standsorganisaties (NCB/LLTB) en door het PV. Het onderwerp diergezondheid is

beperkt tot de hygiëne en contactstructuur. Bij welzijn ging het met name over groeps-huisvesting voor zeugen en oppervlaktenor-men voor vleesvarkens. Tot slot kwaoppervlaktenor-men bij milieu-aspecten de emissie-arme stallen en mineralenarm voer aan bod.

De opbouw van de bijeenkomsten

De onderwerpen welzijn en contactstructuur (inclusief de hygiënemaatregelen) zijn ge-splitst. Eerst zijn de deelnemers ingedeeld in subgroepjes van 5 tot 8 personen, om geza-menlijk te discussiëren over het onderwerp. Hen is gevraagd in een half uur samen tot een compromis te komen over maatregelen waaraan de bedrijven in de toekomst moe-ten voldoen. Deze discussie stond los van voorstellen voor Herstructurering, maar ging over de eisen die de primaire varkenshou-derij zichzelf op wil en kan leggen.

Aansluitend zijn de resultaten van de enquê-te over het betreffende onderwerp gepre-senteerd en volgde een plenaire discussie. De meeste tijd werd gereserveerd voor de onderwerpen diergezondheid en welzijn. Voor het onderdeel milieu was relatief weinig tijd gereserveerd.

2.5 Gegevensverwerking

De gegevens van de enquête zijn ingevoerd in Microsoft Access 7.0 en met behulp van JMP 3.15 en Lotus 1-2-3 geanalyseerd. De uitkomsten van de groepsbijeenkomsten zijn handmatig verwerkt.

Voor de analyse zijn de 16 categorieën gebruikt zoals beschreven door Backus et al (1994). Gezien de relatief kleine onderzoeks-populatie is er tevens een meer geaggre-geerde indeling gemaakt naar bedrijfsom-vang in klein, midden en groot (tabel 2). In 1996 is al een onderzoek verricht naar de ontwikkeling van bedrijven met varkens in het zuidelijk zandgebied (Adams et al, 1996). Hierin is een matrix ontwikkeld op basis waarvan het verwachte aantal bedrij-ven per categorie kan worden bepaald, als zijnde een extrapolatie van de historische ontwikkeling van het aantal bedrijven per categorie, zoals deze in tabel 2 zijn weerge-geven. Deze matrix is in dit onderzoek gebruikt om een beeld te geven van de bedrijfsontwikkeling in de autonome situatie.

(19)

3

ESULTATEN

In paragraaf 3.1 wordt eerst de historisch en verwachte toekomstige ontwikkeling van het aantal bedrijven in Deurne en Venray weer-gegeven Aansluitend is ingegaan op moge-lijke wijzigingen in het aantal locaties per bedrijfsomvang. De resultaten van de enquête staan in paragraaf 3.2, waar begon-nen is met de algemene bedrijfsgegevens over de omvang en het type bedrijf. Vervolgens zijn de resultaten van de con-tactstructuur, de welzijns- en milieuaspecten en de hygiëne-voorzieningen op de locaties gepresenteerd. De uitkomsten van de groepsbijeenkomsten staan in paragraaf 3.3.

3.1 Ontwikkeling van het aantal bedrijven

in Deurne en Venray

In de analyse over de toekomstontwikkeling van de bedrijven met varkens is naast de gemeente Deurne niet alleen de plaats Ysselsteyn meegenomen, maar de gehele gemeente Venray, waarvan Ysselsteyn deel uitmaakt. Van 1986 tot 1996 is het aantal bedrijven in dit gebied met 22% afgenomen. Het aantal zeugen is echter gestegen met 14% (van 58.200 naar 67.500). Het aantal vleesvarkens is toegenomen met 11% (van 348.300 naar 390.000). De toename in het

800-I 700 _I 600 1 klein

aantal dieren heeft voornamelijk plaatsge-vonden in de gemeente Venray.

In figuur 3 is de historische en verwachte toekomstige ontwikkeling van het aantal bedrijven weergegeven. Hierbij is ervan uit-gegaan dat binnen vijf jaar naast de autono-me ontwikkelingen ook bedrijven stoppen ten gevolge van de voorstellen van Minister Van Aartsen. Er is een schatting gemaakt dat nationaal 75% van de grote bedrijven en 40% van de middenbedrijven de generiek gekorte rechten terugkoopt. Een deel zal dit niet doen omdat bijvoorbeeld een oude stal of een nevenlocatie afgestoten wordt. Ook zullen er (grote) bedrijven zijn die op het punt staan te renoveren, en zoals de Herstru~tureringswet er nu ligt, moet het gehele bedrijf dan aan de nieuwe eisen vol-doen Dit is financieel niet altijd haalbaar en kan een reden zijn het hele bedrijf of alleen de varkensrechten te verkopen. Naar schat-ting zal 5% van de grote bedrijven stoppen. Om nationaal voldoende rechten op de markt te brengen betekent dit dat 11% van de midden- en 18% van de kleine bedrijven zou moeten stoppen. Door prijsverschillen van rechten tussen wel en niet-concentratie-gebieden zal tussen niet-concentratie-gebieden enige handel

789

ÇI-q

1966

q

1991 1996 2001 [_l 2006

Figuur 3: Aantal en omvang bedrijven in 1986, 1991 en 1996 in de gemeenten Venray en Deurne en een extrapolatie naar 2001 en 2006 (klein: c

varkens, groot: > 200 zeugen en > 2.500 vleesvarkens)

100 zeugen en c 500

(20)

ontstaan. Gezien de beperkingen in deze handel is het reëel om te veronderstellen dat het concentratiegebied Zuid een gesloten regio vormt wat betreft handel in varkens-rechten. Indien weer met dezelfde percenta-ges wordt gerekend voor de ondernemers die de gekorte rechten terugkopen en voor de wijkers binnen de groep grote bedrijven, betekent dit dat 25% van de kleine en 15% van de middenbedrijven de rechten op de markt zou moeten brengen om in de vraag te voorzien. In het gebied Zuid zijn relatief veel grote bedrijven, waardoor de percenta-ges wijkers hoger uitkomen dan nationaal. Voor de schatting van het aantal bedrijven is geen rekening gehouden met een eventuele tweede generieke korting. Indien de handel in varkensrechten verloopt zoals hierboven beschreven en de overheid varkensrechten opkoopt, zal de tweede generieke korting niet meer dan enkele procenten bedragen. Zoals nu voorgesteld wordt zullen de twee-de generiek gekorte rechten alleen aange-vuld mogen worden indien aan de regels van het gewijzigde Varkensbesluit is vol-daan. Hierdoor en door de verwachting dat het om enkele procenten zal gaan, zullen ondernemers de gekorte rechten aanvullen in het ritme van renovatie of uitbreiding. Het verwachte aantal bedrijven in 2006 is zodoendebepaaldaandehandvaneen autonome ontwikkeling van 5 jaar na het jaar 2001. Het aantal bedrijven in 2001 en 2006 kan daardoor een overschatting van de wer-kelijkheid zijn.

In de historische ontwikkeling is te zien dat het aantal kleine bedrijven afneemt, het tal middenbedrijven vrij stabiel is en het

aan-tal grote bedrijven groeit. Naast deze trend kunnen de komende jaren de gevolgen van de voorgenomen Reconstructiewet van invloed zijn. De invulling van deze wet is echter nog niet bekend en daarom bij de extrapolatie niet meegenomen. Er is hier geen onderscheid gemaakt tussen fokzeu-gen en vleesvarkens. Beide categorieën krij-gen te maken met nieuwe huisvestingseisen die kosten met zich meebrengen. Bij de voorgestelde overgangstermijnen in het Varkensbesluit tot 2008 kan het zowel voor de vermeerderaar als voor de vleesvarkens-houder die door wil gaan in de toekomst aantrekkelijk zijn de gekorte rechten terug te kopen. Hierbij speelt de prijs een grote rol. Voor het aankopen van de gekorte rechten zal tot 2000 waarschijnlijk meer betaald wor-den dan voor rechten van bedrijfsuitbrei-ding. In tabel 3 is het aantal verleende bouwvergunningen vermeld. Aan de hand hiervan kan bekeken worden hoeveel bedr ven nieuwbouw, verbouw of uitbreiding gepleegd hebben.

ij-De verleende vergunningen zijn voor meer dan de helft ten behoeve van nieuwbouw van stallen. Een kwart dient voor uitbreiding van bestaande stallen en het resterende deel bestaat uit vergunningen voor verbouw of een combinatie van voorgaande mogelijk-heden. Deze verdeling geldt zowel in Deurne/Venray als in de rest van Nederland. Bij nieuwbouw kan het ook gaan om een nieuwe stal ter vervanging van een oude stal. Nationaal is het aantal verleende ver-gunningen voor fokzeugenstallen ongeveer de helft van het aantal voor vleesvarkens-stallen.

Tabel 3: Aantal verleende bouwvergunningen voor nieuwbouw/verbouw/uitbreiding van vlees-varkensstallen en fokzeugenstallen (bron: CBS, 1998)

1986 - 1991 1991 - 1996

vleesvarkensstal fokzeugenstal vleesvarkensstal fokzeugenstal

Deurne 30 25 33 16

Venray 51 22 62 30

(21)

In figuur 4 is weergegeven hoeveel vergun-ningen er jaarlijks in Deurne en Venray uitge-geven zijn van 1986 tot november 1997. Er is een samenhang waarneembaar tussen het aantal afgegeven vergunningen en de regelgeving. In 1986 is er een piek geweest door de Interimwet uit 1984, in het midden van de jaren 1990 kwamen de Ammoniak Reductie Plannen (ARP’s) en in 1994 is het Varkensbesluit van kracht geworden. De pie-ken in 1991 en 1992 zijn deels te verklaren door de legalisering van reeds gerealiseerde stallen die in die jaren plaatsvond. Als de Herstructureringswet en het gewijzigde Var-kensbesluit in de voorgestelde vorm doorge-voerd worden, kan er de komende jaren eerst een daling ontstaan, die daarna weer aantrekt. De grotere opppervlaktenormen kunnen eveneens tot meer vergunningaan-vragen leiden. Overigens worden de ver-leende vergunningen niet altijd gerealiseerd.

3.2 Ontwikkeling van het aantal locaties in

Deurne en Venray

Binnen iedere categorie is er een grote variatie tussen de bedrijven wat betreft be-drijfssituatie en financiële positie. In deze paragraaf wordt de algemene te verwachten

trend beschreven. De kleine bedrijven (< 100 zeugen en < 500 vleesvarkens) zijn veelal bedrijven met melkvee of tuinbouw waar de varkens een neventak vormen. Redenen voor deze bedrijven om (met de varkenstak) te stoppen zijn: leeftijd, gezond-heid, geen opvolging en noodzakelijke (te) grote investeringen. Het probleem voor de kleine bedrijven is dat ze moeilijk verkoop-baar zijn. De verkoper wil vaak in het woon-huis blijven wonen en de eenheid varkens is te klein voor een koper om als nevenlocatie te gebruiken. De rechten kunnen wel ver-kocht worden, maar door alleen rechten te verkopen is de waarde van de leeggekomen stallen zeer laag. Hierdoor zullen deze stal-len leeg blijven staan en eventueel gesloopt worden. Hergebruik van stallen is niet altijd mogelijk, omdat het vaak oudere en lage stallen met veel draagmuren zijn die moeilijk voor andere doeleinden gebruikt kunnen worden. Een bijkomend probleem voor veel kleine bedrijven is dat de grondgebonden rechten niet vrij verhandelbaar zijn. Een vijf-de vijf-deel van vijf-de varkens in vijf-deze categorie wordt op basis van grondgebonden rechten gehouden. Het aantal kleine bedrijven neemt sterk af. Met de huidige voorstellen voor Herstructurering zal dit proces versneld

wor-[71 combinatie

q

uitbreiding

H verbouw nieuwbouw

Figuur 4: Verdeling van het aantal verleende vergunningen voor nieuwbouw, verbouw, uitbrei-ding en een combinatie hiervan voor varkensstallen in de gemeenten Deurne en Venray van 1986 tot november 1997 (bron: CBS, 1998).

(22)

den. Het aanpassen van de stallen aan de nieuwe sanitaire voorzieningen zoals een hygiënesluis met diverse faciliteiten vergt investeringen die de ondernemers niet willen of kunnen doen bij de gegeven kleine aan-tallen dieren. De 10% afname van het aantal dieren door de generieke korting zal door deze bedrijven niet aangevuld worden, Tevens zullen de gevolgen van de varkens-pest ondernemers die van plan waren bin-nen enkele jaren te stoppen ertoe zetten op korte termijn te verkopen. Het herbevolken van leeggeruimde stallen loont voor de korte termijn niet de moeite en de bank zal niet altijd een extra lening verstrekken. Voor deel-tijd-varkenshouders met alleen minder dan 500 vleesvarkens kan ook de invoering van het Mineralen Aangifte Systeem (MINAS) een reden zijn eerder met deze agrarische tak te stoppen. Voor een beperkt aantal klei-ne bedrijven kan het overschakelen naar alternatieve varkenshouderij, zoals scharrel-of biologische varkenshouderij, een moge-lijkheid zijn.

Op de middenbedrijven (100 tot 200 zeugen en 500 tot 2.500 vleesvarkens) zijn de ondernemers gemiddeld jonger dan op de kleine bedrijven en er zullen daarom ook minder bedrijven willen stoppen ten gevolge van leeftijd of het niet hebben van een opvolger. De verwachting is dat het aantal bedrijven in deze groep zal dalen, maar het aantal locaties zal niet in dezelfde mate afnemen. Dit komt doordat de middenbedrij-ven beter verkoopbaar zijn dan de kleine bedrijven. De stallen kunnen inclusief de rechten verkocht worden. Belangrijk hierbij is de moderniteit van de stallen, de mogelijk-heden het bedrijf aan te passen aan de voorgestelde wijzigingen in het Varkens-besluit, de ligging ten opzichte van het woonhuis en de vraag naar locaties. Kopers zoeken het liefst een locatie in de buurt van de hoofdlocatie om bijvoorbeeld het eigen bedrijf meer gesloten te maken. Het ver-plaatsen is door de verwachte afroming van 40% in 1998 en 60% in 1999 onaantrekkelijk en het verkopen van alleen rechten hangt tevens af van de vergoeding die de over-heid geeft voor de afroming. Ook speelt hier het wel of niet grondgebonden zijn van de varkensrechten een belangrijke rol. Bij

ver-koop van alleen varkensrechten zal men proberen de stallen te hergebruiken, bijvoor-beeld door er een caravanstalling van te maken of als opslagruimte te verhuren, hoe-wel deze mogelijkheden niet onuitputtelijk zijn De mogelijkheden om breedte- en/of diepte-investeringen te plegen hangen af van de individuele financiële positie, de overgangstermijnen die in de Herstructure-ringswet zullen staan, de regionale regelge-ving zoals Ammoniak Reductie Plannen (ARP’s), Ecologisch Hoofdstructuur (EHS) en dergelijke en de prijzen van de varkensrech-ten.

De grote bedrijven (> 200 zeugen en > 2.500 vleesvarkens) hebben gemiddeld financieel gezien meer mogelijkheden aan toekomstige eisen te voldoen en varkens-rechten bij te kopen. De bedrijven die stop-pen werden tot nu toe in veel gevallen ge-heel overgenomen. Het voorstel dat een nieuwe eigenaar direct aan de nieuwe eisen moet voldoen, maakt dat de mate waarin stallen reeds aan deze eisen voldoen of aangepast kunnen worden een belangrijke rol zal spelen. Voor sommige bedrijven kan het voordelig zijn alleen de rechten te verko-pen Uitbreiding van de bedrijven in de groep grote bedrijven hangt sterk af van de mogelijkheden die er op de desbetreffende locatie zijn gezien de stankrichtlijnen, ARP’s en EHS. Bij de huidige voorstellen kan het op de korte termijn voor bedrijven voordeli-ger zijn om bij (grote) uitbreidingen een nevenlocatie op te kopen dan op de eigen locatie bij te bouwen. De overgangstermij-nen van bijvoorbeeld groepshuisvesting voor zeugen en hygiëne-voorzieningen zijn eveneens van belang voor de ontwikkeling van de grote bedrijven. In deze groep zullen minder locaties vrij of leeg komen.

Concluderend kan gesteld worden dat hoe-wel het aantal kleine bedrijven met varkens afneemt de meeste locaties blijven bestaan, althans zonder aanvullende wetgeving op het gebied van ruimtelijke ordening. De vrij-gekomen stallen zullen vanwege de hoge sloopkosten hergebruikt worden voor al dan niet agrarische doeleinden of leeg blijven staan. Het aantal middenbedrijven zal even-eens afnemen, maar in een lager tempo dan

(23)

de kleine bedrijven. Het aantal locaties zal niet sterk dalen omdat bij verkoop de stallen inclusief de rechten verkocht worden en de stallen als varkensstal gebruikt blijven wor-den. Het betreft hier de modernere stallen. De verouderde stallen kunnen wel vrijkomen en worden, indien mogelijk, hergebruikt. Het aantal grotere bedrijven neemt toe, omdat een deel van de middenbedrijven door zal groeien en omdat er weinig grote locaties zullen verdwijnen. De bedrijven die geen opvolger hebben en vanwege leeftijd of gezondheid van de ondernemer moeten stoppen, worden indien mogelijk volledig overgekocht.

In het onderzochte gebied zijn er gemiddeld 1,2 locaties per bedrijf. Het is niet te ver-wachten dat dit veel zal veranderen. Er zijn enkele voorstellen die van invloed kunnen zijn op het aantal locaties. Het afromen bij verplaatsing en de wijziging dat ook bij ver-koop en ter plekke voortzetten van een bedrijf afgeroomd wordt (met uitzondering van verkoop binnen familieverband) is geen stimulans tot samenvoeging van diverse locaties. Ook kan het aantrekkelijker zijn om een nevenlocatie aan te kopen dan op de hoofdlocatie bij te bouwen, omdat indien bij-gebouwd wordt de gehele locatie aan de

gewijzigde regels van het Varkensbesluit moet voldoen. Bij aankoop van een locatie geldt dit alleen voor de gekochte locatie. Het kan overigens diergezondheidstech-nisch beter zijn de zeugen en de vleesvar-kens niet te dicht bij elkaar te huisvesten, bi voorbeeld op verschillende locaties. Bij min der of geen aanvoer van dieren kan korting verkregen worden op de op handen zijnde varkensheffing van f 11,50. Hierbij wordt vervoer tussen meerdere locaties van één bedrijf ook als een contactadres geteld. De generieke korting en het gewijzigde Var-kensbesluit kunnen een reden zijn om een nevenlocatie af te stoten en op de hoofdlo-catie door te gaan.

3.3 Enquête

Bij de verwerking zijn de enquêtegegevens van de bedrijven met varkens in Deurne en Ysselsteyn samengevoegd. Daar waar er sprake is van verschillen tussen beide gebieden, is dit vermeld.

3.3.1 Bedrijfsstructuur en bedrijfsgegevens van de geënquêteerde bedrijven Alle bedrijven met varkens in het onder-zoeksgebied zijn benaderd. In totaal is op 282 bedrijven de enquête ingevuld. Deze

Tabel 4: Kerncijfers van de bedrijven met varkens in Deurne en Ysselsteyn

type bedrijf aantal bedrijven ha per sbe hele % sbe in zeugen vleesvarkens

bedrijf bedrijf varkenstak per bedrijf per bedrijf

klein 55 16 245 31 11 midden 149 10 319 71 147 groot 78 14 747 87 419 half gesloten 40 10 446 85 251 gesloten 62 10 585 87 251 vleesvarkens 128 15 365 49 138 * zeugen 52 10 356 78 230 280 824 .545 643 ,447 .lOO 48” totaal 282 3.484 41.637 257.501 gemiddeld 12,4 423 67,8 248 1.010

* De indeling naar (half) gesloten, vleesvarkens- en zeugenbedrijven is gemaakt op basis van de ver-houding tussen vleesvarkens en zeugen. Er kunnen zich wel zeugen bevinden op vleesvarkensbe-drijven en andersom. Het gemiddeld aantal dieren op een type bedrijf is berekend voor alleen die bedrijven waar die diersoort wordt gehouden!

(24)

bedrijven hebben samen 344 locaties. De respons komt hiermee op ruim 75%. De 218 geënquêteerde bedrijven in Deurne hebben samen 258 locaties. Dit zijn 199 bedrijven (229 locaties) waar vleesvarkens worden gehouden en 129 bedrijven (133 locaties) met zeugen. Op een deel van de locaties worden zowel zeugen als vleesvarkens ge-houden. Van de 64 bedrijven in Ysselsteyn (86 locaties) hebben er 56 (72 locaties) vleesvarkens en 39 (44 locaties) zeugen. De bedrijven zijn ingedeeld op basis van twee verschillende criteria. Deze indeling is gemaakt met behulp van de 16 eerder ge-noemde categorieën, zoals beschreven in tabel 2 (hoofdstuk 2). Ten eerste is de om-vang bekeken en zijn de bedrijven gesplitst in groot (> 200 zeugen en > 2.500 vleesvar-kens), midden (100 tot 200 zeugen en 500 tot 2.500 vleesvarkens) en klein (< 100 zeu-gen en ~500 vleesvarkens). Ten tweede is gekeken naar het type bedrijf: half gesloten, gesloten, vleesvarkens- of zeugenbedrijf. In tabel 4 zijn enkele kengetallen over het aantal en de omvang van de bedrijven ver-meld. In Ysselsteyn zijn de bedrijven gemid-deld groter dan de bedrijven in Deurne. Dit geldt zowel voor de omvang in aantal zeu-gen en vleesvarkens als voor het aantal hec-taren en standaard bedrijfseenheden (sbe’s). De kleine bedrijven, en in Deurne en Yssel-steyn ook de middenbedrijven, zijn

voorna-80 70 60 50

40

1

(35)

melijk vleesvarkensbedrijven. In figuur 5 is de verdeling in aantallen bedrijven per type en omvang van het bedrijf weergegeven. Het aantal volwaardige arbeidskrachten (VAK) hangt af van de omvang en het type bedrijf. Eén VAK is voldoende voor een bedrijf van ongeveer 2.000 vleesvarkens of 160 zeugen. Gemiddeld bestaan de bedrij-ven uit 1,34 VAK, waavan 1,15 VAK arbeid van de ondernemer is. De resterende arbeid is vreemde arbeid. De gesloten bedrijven hebben meer vreemde arbeid (0,53 VAK) dan de andere bedrijfstypen. Deze bedrijven behoren veelal tot de grote bedrijven. In figuur 6 zijn de percentages bedrijven en vleesvarkensplaatsen vermeld die in 1996

IKB-gecertificeerd waren in Deurne, Venray en Nederland. Nationaal is de helft van de bedrijven IKB-gecertificeerd. Op deze be-drijven wordt 75% van het aantal dieren gehouden. In de onderzochte gebieden lig-gen deze percentages hoger. In de plaats Ysselsteyn zijn bijna alle vleesvarkenplaat-sen IKB-gecertificeerd.

De bedrijvendi~htheid is bepaald aan de hand van de afstand tussen locaties met varkens. Bij bijna alle locaties van de deel-nemers aan de enquête (97%) bevindt zich binnen een straal van 1 .OOO meter een andere locatie met varkens. Bij 89% van de locaties is dat binnen een straal van 500

Figuur 5: Omvang per type bedrijf in aantallen bedrijven

(25)

meter, bij 71% binnen 250 meter en bij 42% In figuur 7 is de leeftijd van de ondernemer

van de locaties is de afstand tot een andere voor de drie verschillende bedrijfsomvangen

varkenslocatie minder dan 100 meter. weergegeven.

3.3.2 Leeftijd ondernemer en ondernemings-vorm

Op ruim een vijfde van de bedrijven is één ondernemer aanwezig. Bij 60% is aangege-ven dat er twee ondernemers zijn. De reste-rende 20% kent drie of meer ondernemers, waarbij het met name om maatschappen met beide ouders en de opvolger gaat.

Op de grote bedrijven zitten relatief veel jonge ondernemers, bij de kleine bedrijven is een derde van de ondernemers jonger dan 40 jaar.

Van de ondernemers heeft 30% qua onder-nemersvorm een éénmansbedrijf en 65% een maatschap. De overige 5% heeft een andere ondernemersvorm zoals een B.V. of

bedrijven vleesvarkensplaatsen

173 Nederland

q

Deurne Ysselsteyn

Figuur 6: Bedrijven en dierplaatsen met IKB-certificering in Nederland, Deurne en Ysselsteyn (%)

60 50 zll EE 40 & 113: e 30 E z 20 10 0

klein bedrijf middenbedrijf

0 (40 jaar

q

40_55jaar > 55 jaar

groot bedrijf

Figuur 7: Leeftijdsopbouw ondernemers (% van het totale aantal ondernemers per bedrijfs-omvang)

(26)

V.O.F. Deze verhoudingen zijn afhankelijk van de omvang van het bedrijf. Bij de kleine bedrijven heeft 44% een éénmansbedrijf en zit 53% in maatschap. Bij de grote bedrijven liggen deze percentages op respectievelijk 17 en 73%. De middenbedrijven zitten hier tussenin.

Meer dan de helft van de bedrijven kan nu nog niet aangeven of er een opvolger voor het bedrijf is. Dit percentage is voor de grote bedrijven hoger, omdat daar relatief jonge ondernemers zitten. Eén op de acht bedrij-ven weet zeker geen opvolger te hebben en zal in de toekomst verkopen (bij de kleine bedrijven is dit 25% en bij de grote 3%). Bij een derde van de bedrijven is zeker een opvolger; deze kan al werkzaam zijn op het bedrijf en in maatschap zitten,

3.3.3 Contactstructuur

Diercontacten

Bij de analyse is rekening gehouden met het feit dat er locaties met zeugen en locaties met vleesvarkens zijn. Indien één bedrijf twee locaties heeft, waarbij op de ene plaats zeugen en op de andere locatie vleesvar-kens gehouden worden en de biggen naar de tweede locatie worden vervoerd, is er ook sprake van een contact. In figuur 8 zijn de percentages van de locaties met een

bepaald aantal aanvoer- en afvoeradressen in 1996 weergegeven.

De bedrijven in het onderzoek importeren geen biggen, Door 10% van de locaties met zeugen worden van twee of meer adressen zeugen aangevoerd. Bij beren en sperma ligt dit percentage op minder dan 5%. Een kwart van de locaties met vleesvarkens heeft twee of meer aanvoeradressen voor biggen.

In geval van (gedeeltelijke) export van big-gen en vleesvarkens is niet te achterhalen naar hoeveel verschillende adressen de die-ren gebracht worden. In figuur 8 zijn deze ondergebracht in de categorie ‘onbekend’. Daarnaast wordt fokmateriaal boven de 20 kg dat nog niet in de fokkerij meedraait ook als vleesvarken gezien. Deze dieren zullen echter het bedrijf niet als vleesvarken verla-ten en vallen daarom eveneens in de cate-gorie ‘onbekend’. Van de locaties met vlees-varkens voert 45% geen biggen aan, deze worden op dezelfde locatie gefokt.

Bij verdere analyse van de locaties met meer dan drie aan- of afvoeradressen is geen relatie gevonden met een bepaald type of omvang bedrijf.

In figuur 9 is de afstand van de herkomst-en afleveradressherkomst-en tot de locatie weergege-ven. In het onderzochte gebied geschiedt 93% van de biggenaanvoer binnen een

aanvoer zeugen aanvoer beren aanvoer sperma afvoer zeugen afvoer biggen aanvoer biggen afvoer vleesvarkens 50 procenten 60 70 80 90 100 nooit > 3 adressen 1 adres onbekendlexport . . . .

q

@## 2 of 3 adressen

Figuur 8: Percentages met een bepaald aantal aan- en ah/oeradressen in 1996 voor locaties met zeugen en/of vleesvarkens

(27)

straal van 25 kilometer Op 88% van de maand gelten of zeugen aan. Ongeveer

locaties met zeugen worden de biggen bin- 10% heeft geen aanvoer van zeugen en fokt

nen 25 km afgezet (dit is inclusief zelf af- de gelten zelf op. De beren worden bij ruim

mesten). De ontwikkeling naar meer zeugen- 25% van de bedrijven zelf gefokt. De

overi-bedrijven heeft ervoor gezorgd dat er meer gen voeren jaarlijks of tweejaarlijks een beer

biggen worden geproduceerd dan binnen aan De afvoer van zeugen vindt bij 44%

het gebied afgemest kunnen worden. van de locaties twee keer per maand plaats.

In figuur 9 is weergegeven op welke afstand Op bijna een kwart van de locaties worden

de aan- en afvoeradressen van de locatie zeugen wekelijks afgevoerd en op een kwart

liggen, maandelijks.

In figuur 10 is de frequentie van aanvoer en afvoer gepresenteerd. Meer dan de helft van de locaties met zeugen voert één keer per

Net als uit figuur 8 blijkt uit figuur 10 dat 45% van de locaties met vleesvarkens geen big-gen aanvoert, maar zelf fokt. De overige

afvoer vleesvarkens aanvoer biggen afvoer biggen afvoer zeugen aanvoer sperma aanvoer beren aanvoer zeugen

Figuur 9: Afstand van aan- en afvoeradressen als percentages van het totale aantal adressen op de locaties met zeugen of vleesvarkens

100.

80-

60-aanvoer aanvoer afvoer aanvoer afvoer

zeugen beren zeugen sperma biggen

1

H

I I aanvoer afvoer biggen vl. varkens > lx/week 1 x/week Zx/maand lx/maand c Ixhaand nooit

Figuur 10: Aan- en afvoerfrequentie van zeugen, beren, biggen en vleesvarkens (geen export)

(28)

55% is gelijk verdeeld onder de andere fre-quentie-klassen. De afvoer van vleesvarkens naar de slachterij geschiedt bij 35% twee-wekelijks. Bijna een kwart van de locaties voert wekelijks vleesvarkens af. De groep die minder dan eens per maand dieren aan de slachterij levert, bestaat vooral uit var-kenshouders met een kleine varkenstak. Op 20% van de locaties met zeugen worden biggen afgevoerd met export als bestem-ming. Bij ruim de helft hiervan gebeurt dit sporadisch (minder dan één keer per maand). Van de 301 locaties met vleesvar-kens exporteert 9% slachtrijpe dieren. Bij de helft hiervan is dit ten hoogste een keer per maand.

Menscontacten

Menscontacten kunnen onderverdeeld

wor-E u 80

den in contacten met dienstverleners en overige menscontacten. Ongeveer 10% van de locaties geeft aan via werknemers indi-rect contact te hebben met andere varkens-bedrijven. Dit kan zowel via een vaste kracht als een zaterdaghulp zijn. Bij 17% van de locaties komen collega’s in de stallen, veelal in studieclubverband. In tabel 5 is weerge-geven welk percentage van de locaties gebruik maakt van een bepaalde dienstver-lening en hoe vaak de dienstverlener per jaar in de stal komt

Het jaarlijks aantal bezoeken van dienstver-leners per bedrijfsomvang is gepresenteerd in figuur 11. Gemiddeld komt er 75 keer per jaar een dienstverlener in de stal. Er is hierbij een grote spreiding tussen de locaties. In Deurne werden de locaties gemiddeld 65

20 -overig chauffeur

q

inseminator

q

voorlichter c] dierenarts

klein midden groot

Figuur 11: Menscontacten met dienstverleners voor verschillende bedrijfsomvang in 1996

Tabel 5: Percentage van de locaties dat gebruik maakt van een diensh/erlener en het gemid-deld aantal keren dat de dienstverlener daar per jaar in de stal komt

< 40% van de locaties 40 - 70% van de locaties > 70% van de locaties

dierenarts 21 x voorlichter 11 x inseminator/s~anner 77 x chauff eur/bijrijder 32 x onderhoudsman/reparateur 5 x ongediertebestrijder 10x

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Project Intensieve Begeleiding Alternerend Leren (IBAL) Extra ondersteuning (bovenop de ondersteuning door de trajectbegeleider) voor leerlingen bij de zoektocht naar een werkplek

However, a consumer against whom a pending debt review was ter- minated is not without redress as section 86(11) provides that if a credit provider who has in terms of section

Reviewing of natural chemistry at the VRWS and selected surrounding farms has taken place during the construction and operational phases of the radioactive

THE ROLE OF SCHOOL MANAGEMENT TEAMS (SMTs) IN RENDERING LEARNING SUPPORT IN PUBLIC PRIMARY

7(a) indicates absorption capacities based on samples of the Potchefstroom tap water which contained a sulphate content bellow the South African standards

E.H.G. Wrangel, De betrekkingen tusschen Zweden en de Nederlanden op het gebied van letteren en wetenschap, voornamelijk gedurende de zeventiende eeuw.. logsvloten uit de Oostzee

tarwe (10 bedrijven over 5 jaar), consumptieaardappelen (5 bedrij- van over 4 jaar) en zaaiuien (8 bedrijven over 4 jaar). Op grond hiervan lijkt de conclusie, dat een groep bedrijven

Het doel van dit project is een evaluatie van lijnen van witte lupine op hun geschiktheid voor teelt op kalkrijke kleigrond om te be- oordelen of er perspectief is voor verdere