• No results found

q

0-2 voorzieningen 3-4 voorzieningen 5-6 voorzieningen 0 - 2voorzieningen 0 - 2voorzieningen 3 - 4voorzieningen 3 - 4voorzieningen 5 - 6voorzieningen 5 - 6voorzieningen Cl. Aflevervoorzieningen

locaties met vleesvarkens Aflevervoorzieni ngenlocaties met gen

Figuur 13: Sanitaire voorzieningen op de locaties in Deurne en Ysselsteyn

Ysselsteyn met 18 varkenshouders gedis- cussieerd en in Deurne met 50

ders. De respons van de genodigden komt hiermee op 30%.

In tabel 7 is weergegeven wat de deelne- mers geantwoord hebben op vragen met betrekking tot mogelijke eisen aan het bedrijf van de toekomst. Deze tabel geeft de me- ning weer van de varkenshouders aan het eind van de discussie-bijeenkomsten. Er is verschil gevonden tussen de antwoorden van vleesvarkens- en zeugenhouders. Bij de interpretatie van de resultaten moet hiermee rekening gehouden worden, omdat op de bijeenkomsten 18 vleesvarkenshouders en 50 zeugenhouders zijn geweest.

Enkele opmerkingen bij de tabel: een vaste relatie aangaan met twee aan- en

adressen voor biggen is door ruim 85% met ‘ja’ beantwoord maar wordt veelal toch als een (onoverkomelijk) probleem gezien. Dit geldt met name voor de subfokkers. Op de helft van de bijeenkomsten werd vermeld dat het hanteren van volle vrachten

rijker is dan de frequentie van vervoeren. Het percentage dat vindt dat de

quentie van dienstverleners gehalveerd kan worden stijgt naar 95% indien er zelf geënt zou mogen worden. Bij de vraag over het schone-vuile weg-principe bleek dat de meeste aanwezigen niet precies bekend was wat dit principe inhoudt.

Bijna 60% van de zeugenhouders geeft aan dat de sector binnen 10 jaar naar

huisvesting toe kan. Velen maakten hierbij de opmerking dat 15 jaar beter in het teringsritme zou passen. Aan het begin van de discussie lag het percentage dat voor groepshuisvesting was echter beduidend lager. Dit komt voornamelijk door de slechte ervaringen van zeugenhouders in het verle- den met groepshuisvesting en de onbe- kendheid van de invloed en gevolgen van ontwikkelingen op de Baconmarkt in het Verenigd Koninkrijk. Door de tijdens de bij- eenkomsten verstrekte informatie over huidi- ge huisvestingssystemen en uitleg over bovengenoemde marktontwikkelingen nam het percentage toe tot 60%.

De discussie is per onderwerp in twee delen gesplitst: een discussie in subgroepjes van vijf tot acht varkenshouders en een algeme- ne discussie met alle deelnemers onder lei- ding van vertegenwoordigers van de plaat- selijke standsorganisatie en het PV. Er waren dertien subgroepjes waarin gediscussieerd werd. Niet ieder groepje heeft over dezelfde onderwerpen gesproken, vandaar dat het totaal bij ieder onderwerp lager dan 13 ligt. Iedere groep is wel vanuit dezelfde basis begonnen.

Contactstructuur en ningen

Bij het onderwerp contactstructuur en nevoorzieningen zijn de volgende onderwer- pen aangereikt:

contacten:

diercontacten (aan- en afvoervarkens), menscontacten (onder andere dierenarts, voorlichter, inseminator, collega’s overige contacten (materialen, huisdieren) en ne-vuile weg-principe

hygiëne:

goede hygiënesluis, en -laar-

zen, reinigings- en den

Aan- en afvoer varkens

Wat betreft de frequentie van aanvoer van fokmateriaal is voor zes groepen een maxi- mum van één keer per maand de grens. Drie groepen stellen eens in de 8 weken

voor. De aan- en afvoer van en zeu-

gen zou volgens twee groepjes altijd aan de weg moeten geschieden (afleverhokken). Eén groep wilde de vrachtwagen die komt aanvoeren direct weer laden met de slachtzeugen, zodat de wagen niet leeg hoeft te rijden. Het belang van

relaties en vaste relaties kwam bij vier groe- pen aan de orde. Eén groep geeft aan dat het aantal afleveradressen onbelangrijk is als er niet bijgeladen wordt en per vracht slechts aan één UBN geleverd mag worden. Zowel bij het vervoer van biggen als van vleesvarkens wordt door zeven groepen aangegeven dat het rijden met volle vrach- ten belangrijker is dan een maximum fre- quentie van aan- en afvoer in te stellen. Het maakt niet uit of er iedere week één volle wagen vleesvarkens gehaald wordt of dat er eens in de twee weken twee wagens komen. Ook het hebben van vaste relaties wordt hieraan ondergeschikt geacht. Transport wordt gezien als een belangrijk risico voor

Tabel 7: Resultaten van de stellingen van de discussiebijeenkomsten (Deurne en Ysselsteyn)*

vraagstelling aantal antwoorden 0 .

0 % n e e

Binnen 3 maanden

vaste relaties met:

aan-/afvoeradres zeugen, sperma, vleesvarkens

2 biggen

x per maand: aan- en afvoer 5 0 78 22

2 x per maand: aanvoer vleesvarkens 67 40 60

bezoekfrequentie dienstverleners halveren 68 76

gebruik functionele hygiënesluis 68 99

schone-vuile weg-principe hanteren 56 57

Binnen 5 tot 10 jaar

groepshuisvesting voor zeugen grotere oppervlakte per vleesvarken Groen Label-waardige stallen mineraalarm voer 68 82 18 68 87 13 41 68 67 60 40 67 0 24 43

Niet iedere deelnemer heeft alle vragen beantwoord. niet naar groepshuisvesting voor zeugen gevraagd.

Aan de vleesvarkenshouders is bijvoorbeeld

ziekte-insleep. Daarom geven drie groepen aan dat er meer met eigen vervoer gewerkt zou moeten worden en twee groepen zien zogenaamd containervervoer of

ken’ als uitkomst. Hierbij heeft ieder bedrijf zijn eigen bakken waarin de dieren vervoerd kunnen worden. Het zou dan tevens moge- lijk zijn van meerdere bedrijven containers op één vrachtwagen te laden. Drie andere groepen vinden dat de noodslachting afge- schaft kan worden, aangezien daar uiteinde- lijk niet veel mee verdiend wordt en het beter is deze dieren te laten herstellen of anders te laten euthanaseren.

Mens- en materiële contacten

In de huidige situatie vinden drie groepen dat de dierenarts iedere twee weken op het

bedrijf komen, exclusief eventuele

noodgevallen. Drie groepen gaan iets verder en maken onderscheid tussen

en zeugenbedrijven. Bij het eerste type bedrijf is bezoek van de dierenarts eens per maand voldoende en op bedrijven met zeu- gen twee keer per maand. Bijna unaniem wordt gezegd dat de frequentie verder teruggebracht zou kunnen worden als kenshouders zelf mogen enten. Tevens wordt door zes groepen aangegeven dat het zelf in bezit hebben van de entstoffen en spuiten al een verbetering zou zijn. Vier groepen vinden dat een betere samenwer- king tussen dierenarts en voorlichter nood- zakelijk is. Enkelen vinden dat de voorlichter in het geheel niet in de stal hoeft te komen. De aanwezigheid van collega’s in de stal gaat veelal in studieclubverband. Twee groepen geven aan dat dit kan, mits een goede hygiëne in acht genomen wordt. Er zijn vijf groepen die vinden dat er geen col- lega’s in de stal moeten komen en dat bij de studieclubs ook videofilms van de betrokken bedrijven vertoond kunnen worden. Volgens vijf groepen is het beter dat varkenshouders zelf de KI verzorgen en geen inseminator laten komen.

Hygiënevoorzieningen

Wat betreft de hygiëne op het bedrijf zijn de deelnemers redelijk gelijkgestemd. Acht groepen vinden dat het schone-vuile principe gehanteerd moet worden, maar een volledige schone-vuile weg is veelal niet

inpasbaar en mag daarom ook niet geëist worden. Eén deelnemer voegde hieraan toe dat het op zijn bedrijf niet te realiseren is, maar dat hij het wel aanvaardbaar vindt dat bedrijven die geen volledige schone-vuile weg hanteren een hogere heffing moeten betalen. Dan blijft het een afweging van de ondernemer. Zes groepen geven aan dat een goede hygiënesluis verplicht moet zijn. Enkele keren werd hierbij vermeld dat de varkenshouder zelf ontzien moet worden, Het is niet werkbaar de ondernemer iedere keer onder de douche te laten gaan als hij de stal in of uitgaat. Op drie bijeenkomsten zetten enkele deelnemers vraagtekens bij het belang en nut van het douchen voor- en nadat men in de stal komt.

De destructorwagen wordt veelal gezien als grote besmettingsbron. Daarom geven twee groepen aan dat de grijper niet direct in contact zou mogen komen met de kadavers. Mogelijke oplossingen hiervoor zijn: ook de

grote kadavers in aan de

weg leggen of een bak ontwikkelen die van onderen opengeklapt kan worden en alleen van boven aan een ring opgetakeld hoeft te worden (zoals bij een glasbak). Daarnaast wilde één groep kadaverkoeling verplicht stellen: zo kunnen kadavers langer bewaard blijven en hoeft de destructorwagen minder frequent te komen.

Het reinigen en ontsmetten van vrachtwa- gens zien zes groepen het liefst op centrale reinigings- en ontsmettingsplaatsen

plaatsen). Eén groep is bang dat zo’n cen- trale R&O-plaats een besmettingsbron zou kunnen worden. Drie groepen stellen dat alle faciliteiten om iets op het bedrijf te reinigen en ontsmetten gemakkelijk in het gebruik moeten zijn.

3.42 Welzijn

Bij het onderwerp welzijn zijn de volgende onderwerpen aangereikt:

wensen (eisen?) vanuit markt en maat- schappij

groepshuisvesting zeugen meer oppervlakte per dier

Bij deze discussie kwamen acht groepen tot de conclusie dat de eisen in het huidige Varkensbesluit voldoende waren en dat ieder bedrijf aan deze eisen moet voldoen. Bij het huisvesten van zeugen in groepen

vindt men dat het welzijn hiermee niet ge- diend wordt en dat groepshuisvesting (nog) niet mogelijk is omdat er geen goede syste- men zijn. Een verandering mag pas verplicht gesteld worden als er voldoende onderzoek naar verricht is en het systeem praktijkrijp is (drie groepen). Als stimulans moet er een financiële vergoeding tegenover staan. Eén groep wil groepshuisvesting om meerwaar- de aan het te leveren product te geven en op deze manier de concurrentie voor te blij- ven Bij alle groepen kwam naar voren dat er wel een redelijke overgangstermijn gesteld moet worden. Veranderingen en aanpassin- gen moeten in het investeringsritme van de individuele varkenshouder passen.

De oppervlakte per dier mag van vier groe- pen op een (iets) grotere norm dan het Varkensbesluit gesteld worden. Eén groep wilde dit oplossen door de grenzen in het Varkensbesluit te verleggen, bijvoorbeeld tot

80 kg op m? Door de zwaarste varkens

eerder af te voeren is dit beter inpasbaar in de huidige bedrijfsvoering. Twee groepen wilden door grotere koppels dieren op te leggen de bewegingsruimte van de varkens vergroten zonder meer oppervlak per dier nodig te hebben.

Een enkele keer kwam naar voren dat het welzijn van de varkenshouder in het ge- drang komt bij alle voorgenomen sen voor de varkens.

Op verscheidene avonden is het begrip aan bod geweest. Drie groepen gaven aan dat ieder bedrijf capaci- teit moet hebben de dieren op een

technisch aanvaardbare wijze te kunnen huisvesten indien het bedrijf voor 6 weken op slot gaat. Deze opvangruimte moet ech- ter niet opgelegd worden door het oppervlak per dier te vergroten. Een bedrijf moet zelf de mogelijkheid krijgen een oplossing te vin- den, bijvoorbeeld door een veldschuur in te zetten in geval van calamiteiten.

3.4.3 Overige gewenste wijzigingen in de varkenssector

Tijdens de varkenspest is het imago van de varkenssector tot een dieptepunt gedaald. Enkele deelnemers hebben het idee dat de varkenshouder in de ogen van de maat- schappij en de politiek niets meer goed kan doen. Op vijf van de acht bijeenkomsten

werd aangegeven dat hier iets aan gedaan kan worden door de ‘knoeiers’ harder aan te pakken, Volgens de deelnemers wordt het imago niet bepaald door het gros van de varkenshouders, maar door de enkeling die zich niet aan de regel- en wetgeving houdt. Met behulp van zwaardere sancties kan voorkomen worden dat het overtreden of niet naleven van regels lonend is en kan de sector bouwen aan een gezonde toekomst. Op 50% van de bijeenkomsten werd aange- geven dat de behoefte aan meer duidelijk- heid over regel- en wetgeving groot is. De varkenshouder wordt overspoeld met infor- matie die niet consistent is. Tevens is bij twee avonden genoemd dat de procedure voor het verkrijgen van vergunningen te traag verloopt. Hierdoor is het voor de kenshouder moeilijker op korte termijn het bedrijf te verbouwen, aan te passen of uit te breiden.

In drie subgroepjes werd geconcludeerd dat de sector meer naar een ketenstructuur toe moet. Aan iedere schakel in de keten moe- ten eisen gesteld worden en vaste relaties zijn hierbij een voorwaarde. Het is voor de meeste varkenshouders heel belangrijk vrij te zijn in de te maken keuzen. Indien er vaste relaties (al dan niet op contractbasis) aangegaan worden, wil de varkenshouder altijd de mogelijkheid hebben deze relatie op te zeggen en een andere aan te gaan. Daarnaast bestaat de angst dat

ming een lagere prijs tot gevolg zal hebben. Nagenoeg iedere groep had weinig begrip voor de positie van de consument. Het wordt onbegrijpelijk gevonden dat de consu- ment, die weinig van de praktijk weet, zon- der er meer voor te willen betalen zo’n grote invloed op de productiewijze op de

bedrijven wil en kan uitoefenen.

Tot slot vond men op drie avonden dat de sector meer aan public relations zou moeten doen, bijvoorbeeld met behulp van

spotjes of paginagrote advertenties. Bij de helft van de bijeenkomsten kwam naar voren dat de varkenshouder niet tevreden is over de huidige belangenbehartiging: het belang van de varkenshouder staat niet meer voor- op en zijn mening wordt onvoldoende gehoord. Hiertoe moet de communicatie tus- sen bestuurders en leden verbeterd worden,

DISCUSSIE

4.1 Representativiteit

De resultaten van dit onderzoek moeten bekeken worden in het licht van de periode en het gebied waarin het onderzoek gehou- den werd. De varkenspest en de

de wetsvoorstellen hebben grote invloed op het toekomstperspectief van de

ders. Het was en is een onzekere tijd waarin de ontwikkelingen van dag tot dag verande- ren. Opgemerkt moet worden dat het onder- zochte gebied een concentratiegebied is met relatief veel grote bedrijven, waardoor de resultaten niet representatief zijn voor heel varkenshoudend Nederland.

Bij de berekening van het verwachte aantal bedrijven in de jaren 2001 en 2006 is een aantal aspecten niet meegenomen. Ten eer- ste is er geen onderscheid gemaakt tussen fokzeugen- en vleesvarkensrechten. Het is nog niet aan te geven hoe de vraag naar beide soorten rechten zal zijn. Dit is afhan- kelijk van de eisen en overgangstermijnen in het gewijzigde Varkensbesluit. Ook is de vergoeding voor het afgeroomde deel, de Reconstructie en de Varkensheffing (met bij- behorende certificering in de toekomst) niet meegenomen in het onderzoek.

De berekening van het effect van de gene- rieke korting is uitgevoerd aan de hand van gegevens over de hoeveelheid fosfaat per bedrijfscategorie in Zuid-Nederland. In de huidige wetsvoorstellen kan in beperkte mate handel in varkensrechten plaatsvinden van een concentratiegebied naar een concentratiegebied. In dit rapport is ervan uitgegaan dat alle fosfaat binnen het con- centratiegebied blijft.

Voor een deel van de bedrijven zal de eer- ste generieke korting minder dan 10% bedragen. Het gaat hier om de zogenaam- de ‘voorlopers’, ofwel bedrijven met Groen Label-stallen, groepshuisvesting voor zeu- gen, scharrel- of biologische

rij en grondgebonden gehouden varkens. Ook indien een deel van een bedrijf Groen Label-waardig of grondgebonden is, wordt dit verrekend in de hoogte van de korting. Het is echter niet mogelijk precies aan te

geven hoe groot dit effect in de verschillen- de categorieën zal zijn en het is daarom niet meegenomen in de berekeningen.

De berekening van het aantal bedrijven in het jaar 2006 moet met voorzichtigheid terpreteerd worden. De hoogte van een mogelijke tweede generieke korting hangt af van de gebeurtenissen tot 2000. Hoe meer handel in rechten plaatsvindt, hoe meer er afgeroomd wordt en hoe lager de tweede korting zal zijn. Indien 75% van de grote en 40% van de middenbedrijven de gekorte rechten aanvult, zal door afroming (gemid- deld 50%) ongeveer 5% van de nationale fosfaatproductie binnen de varkenshouderij verdwijnen. De tweede generieke korting bedraagt in dat geval nog 5%. Dit percenta- ge wordt tevens verlaagd door opkoop van rechten door de overheid. Voor het bereke- nen van het verwachte aantal bedrijven in 2006 maakt het naar verwachting echter niet zoveel uit via welke combinatie van

instrumenten (generieke korting, afromen en opkopen) een inkrimping van de

pel wordt gerealiseerd. De gekozen combi- natie van beleidsinstrumenten zal echter wel van grote invloed zijn op de

positie van de bedrijven. De prij- zen van de varkensrechten zullen mede bepalend zijn voor de vraag en het aanbod. Tot het jaar 2000 zullen ondernemers voor het terugkopen van generiek gekorte rech- ten bereid zijn meer te betalen dan voor rechten om uit te breiden,

Zowel bij enquêtes als bij gesprekken bestaat de kans dat er geen werkelijke maar sociaal wenselijke antwoorden gegeven wor- den Daarom bevat de enquête alleen een- duidige vragen en zijn er geen subjectieve meningen gevraagd. Gedurende de bijeen- komsten werden de onderwerpen van ver- schillende kanten belicht zodat de getrokken conclusies weloverwogen zijn. De resultaten van de bijeenkomsten zijn mede bepaald door de intensieve manier van discussiëren en informatieoverdracht. Hierdoor kunnen de resultaten van deze bijeenkomsten niet zon- der kanttekening doorgetrokken worden naar de rest van de Peel of Nederland.

4.2 Risico en risico-reductie

De kleine bedrijven hebben over het alge-

meen minder dan de

midden- en grotere bedrijven. Ook hebben vleesvarkensbedrijven minder maatregelen getroffen dan bedrijven met zeugen. Deze twee constateringen hangen samen, omdat de kleinere bedrijven veelal vleesvarkens hebben. Op deze kleine bedrijven komen gemiddeld genomen per jaar minder bezoe- kers Mede gezien de geringere hygiëne- voorzieningen betekent dit echter niet dat er minder risico is op ziekte-insleep. In hoever- re het terugdringen van menscontacten tot risico-reductie van ziekte-insleep leidt, is sterk afhankelijk van de getroffen hygiëne- maatregelen. Bij een goede, correct gebruik- te hygiënesluis is de bezoekfrequentie min- der belangrijk. Laevens et al. (1998) hebben aanwijzingen gevonden dat bij Varkenspest besmette kleding niet significant bijdraagt aan de verspreiding van het virus. Bij de resultaten uit de enquête is wat betreft de

getroffen aan iedere

aanwezige voorziening één punt toegekend. Het is echter niet zo dat iedere voorziening het risico op ziekte-insleep evenveel vermin- dert, maar de verhouding in risico-reductie is (nog) niet precies aan te geven

Het overgrote deel van de locaties met var- kens in het onderzoeksgebied bleek dichtbij een andere locatie met varkens te liggen, Dit is normaal voor een gebied waarin van ouds- her veel bedrijven met varkens liggen. Met een afnemend aantal locaties als gevolg van schaalvergroting en een afnemend aantal bedrijven zal de gemiddelde afstand tot andere locaties blijven afnemen.

Door de nabijheid van vele bedrijven blijkt het in logistieke zin mogelijk een contact- adres op korte afstand te hebben.

4.3 Veranderingen in de varkenshouderij

Het imago van de varkenshouderij bestaat uit twee verschillende aspecten. Het ene aspect wordt veroorzaakt door een klein deel van de varkenshouders, de zogenaam- de ‘knoeiers’. Het andere aspect is de beeldvorming van de maatschappij dat de productie van varkensvlees op steeds meer fabrieksmatige wijze op grote, van de bui- tenwereld afgesloten, bedrijven plaatsvindt. Een toenemend aantal varkenshouders ziet het slechte imago van de varkenshouderij als probleem en is bereid hieraan te werken. In 1996 was in Nederland bijna een vijfde van de bedrijven in meer of mindere mate gesloten. De huidige voorstellen voor Her- structurering zullen niet direct tot een ver- schuiving naar meer gesloten bedrijven lei-

De grotere gespecialiseerde bedrijven hebben schaalvoordelen. Daarnaast is het voor veel ondernemers financieel niet haal- baar het bedrijf gesloten te maken.

In Deurne en Ysselsteyn behoren veel kenshouders tot de categorie jonge onder- nemers met bedrijven van voldoende grote omvang. Deze groep varkenshouders is qua