• No results found

Het anti-radicaliseringbeleid binnen gemeenten in Nederland : de verschillen met betrekking tot signalering en preventie van radicaliserende jongeren

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het anti-radicaliseringbeleid binnen gemeenten in Nederland : de verschillen met betrekking tot signalering en preventie van radicaliserende jongeren"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

- Het anti-radicaliseringbeleid binnen gemeenten in Nederland -

De verschillen met betrekking tot signalering en preventie van radicaliserende jongeren. Universiteit van Amsterdam

Celine Mollink

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education Universiteit van Amsterdam

Celine Mollink 10873449 Begeleider: dr. Inge B Wissink

Tweede beoordelaar: Amsterdam, 14-03-2017

(2)

Abstract

Introduction. This study focuses on the policy on radicalization within different municipalities in the Netherlands. The main research question was: ‘How does the anti- radicalization policy look like in different municipalities concerning the identification /detection/signaling and prevention of radicalized youth?’. This question is divided into several sub-questions that each focuses on different aspects of the policy of

radicalization: does the policy of radicalization exist and, if so, what does it consist of? How is the cooperation organized between the municipality and other professionals concerning the detection and prevention of radicalization? Are there enough resources and capacity to tackle/ to deal with radicalization within the municipality? And is it possible to say something about the results of the approaches?

Method. The study is a qualitative study. To find answers to the research questions semi- structured interview were conducted with key-persons of 7 municipalities. Besides policy documents of 10 municipalities were examined as well to find out more about the context. The interviews were coded based on the method of Boeije (2005) that prescribes a process of open coding, axial coding and finally selective coding.

Results. The results showed that there seem to be no significant differences between the municipalities when it comes to tackling radicalization, with the exception that the intensity and the attention paid to the subject of each municipality is different. Not every municipality had a concrete policy document when it comes to

radicalization. It appears that investing in contacts with various parties (schools, mosques) is an important factor. All municipalities indicate that they have enough resources and capabilities to tackle radicalization within their municipality. The effectiveness of the radicalization approach is difficult to measure. There are some issues / problems related to the radicalization policy that can be improved.

Discussion. To improve the approach of radicalization, there should be invested more in communication between partners, professionalization of contributors and a clear division of roles. In addition, not radicalization was seen as the biggest problem, but the breeding ground and polarization behind these processes. In the future, there should be invested more in all these aspects to improve the approach of radicalization.

(3)

Samenvatting

Inleiding. Deze studie is gericht op het beleid rondom radicalisering binnen verschillende gemeenten in Nederland. De onderzoeksvraag was: ‘Hoe ziet het antiradicaliseringsbeleid binnen verschillende gemeenten eruit met betrekking tot signalering en preventie van radicaliserende jongeren?’. Deze vraag is opgedeeld in een aantal deelvragen die zich richten op; het beleid ansich, bestaat het en zo ja, waar bestaat het beleid uit? Hoe is de samenwerking tussen gemeente en andere professionals met betrekking tot signalering en preventie van radicalisering, zijn er genoeg middelen en capaciteit om radicalisering binnen de gemeente aan te pakken en is het mogelijk om wat te zeggen over de resultaten van de aanpak die binnen de gemeente wordt gehanteerd. Methode. Het onderzoeksdesign is een kwalitatief onderzoek. Om antwoord te krijgen op de onderzoeksvraag zijn in eerste instantie beleidsdocumenten van tien verschillende gemeenten in Nederland bestudeerd.

Aanvullend is er bij zeven van de tien gemeenten een semigestructureerd interview afgenomen. De interviews werden gecodeerd aan de hand van het stappenplan van Boeije (2005). Er werd gestart met open coderen, vervolgens axiaal coderen en tot slot selectief coderen. De gegevens die hieruit naar voren kwamen werden gebruikt om de onderzoeksvragen van huidig onderzoek te beantwoorden.

Resultaten. Uit de analyse van de beleidstukken en de interviews van huidig onderzoek is gebleken dat er geen grote verschillen bestaan tussen de gemeenten als het gaat om de aanpak van radicalisering, behalve dat de intensiteit en de aandacht die besteed wordt aan het onderwerp per gemeente verschilt. Nog niet iedere gemeente heeft een concreet beleidsstuk als het gaat om radicalisering. Daarnaast wordt duidelijk dat er als gemeente meer geïnvesteerd moet worden in contacten met verschillende partijen (o.a. scholen, moskeeën). Alle gemeenten geven aan dat zij genoeg middelen en capaciteiten hebben om radicalisering binnen hun gemeente aan te pakken. Over de effectiviteit van de aanpak van radicalisering wordt duidelijk dat dit moeilijk te meten is. Tijdens huidig onderzoek komt tevens naar voren dat er op het gebied van het radicaliseringsbeleid nog een aantal

aandachtspunten/knelpunten zijn, waarop winst te behalen valt.

Discussie/conclusie. Om de aanpak van radicalisering te verbeteren dient er in de toekomst meer geïnvesteerd te worden in de communicatie tussen samenwerkingspartners, professionalisering van werknemers en een

duidelijke rolverdeling. Daar komt nog bij dat niet radicalisering door de geïnterviewden wordt gezien als het grootste probleem, maar met name de voedingsbodem en polarisatie. In de toekomst zal dan ook meer geïnvesteerd moeten worden in deze aspecten om de aanpak tegen radicalisering te verbeteren.

(4)

Inleiding

De afgelopen jaren is in Nederland de angst voor radicaliserende Moslims sterk toegenomen. De aanslagen in New York op 11 september 2001 hebben het thema terrorisme vanaf dat moment boven aan de politieke agenda gezet (Buijs, 2009; De Graaff, De Poot & Kleemans, 2009). De toenemende angst in Nederland werd versterkt door de moord op Theo van Gogh in 2004, en door de aanslagen in Parijs (2015), Brussel (2016), Nice (2016) en Berlijn (2016) wordt het jihadisme steeds meer een Europees probleem (Buijs, 2009; De Graaff, De Poot & Kleemans, 2009).

Men wordt door de media tegenwoordig overspoeld met berichten over radicalisering. Radicalisering wordt door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) in de nota Van Dawa tot Jihad (2004) gedefinieerd als: “Het (actief) nastreven en/of ondersteunen van diep ingrijpende veranderingen in de samenleving, die een gevaar kunnen opleveren voor (het voortbestaan van) de democratische rechtsorde,

eventueel met het hanteren van ondemocratische methodes, die afbreuk kunnen doen aan het functioneren van de democratische rechtsorde” (pp.16). Dit met als gevolg verstoring van de samenleving en oplopende spanningen tussen bevolkingsgroepen. Deze oplopende spanningen tussen bevolkingsgroepen versterken de polarisatie (Van den Bos, Loseman, & Doosje, 2009).

Polarisatie is de toename van tegenstellingen tussen verschillende groepen in de samenleving, die toename kan resulteren in spanningen tussen deze groepen (Rijksoverheid, 2007). Polarisatie kan een schadelijk effect hebben. Het kan leiden tot angstgevoelens en onzekerheid, dan wel uitsluiting van delen van de bevolking (NCTV, 2016). Dit kan er tevens toe leiden dat jongeren sympathie krijgen voor IS en vertrekken naar Syrië.

De burgeroorlog in Syrië werkte als een katalysator op de jihadistische netwerken in Europa. Ongeveer 220 Nederlanders reisden eind 2015 af naar Syrië en Irak om daar mee te vechten in het Kalifaat (NCTV, Jaarplan 2016). De reden waarom mensen deze keuze maken, daar is helaas geen eenduidige verklaring voor te geven, er is geen eenduidig profiel van ‘de Syriëganger’ (Slootman & Tillie, 2006). Een combinatie van maatschappelijke, ideologische, sociale en praktische factoren, lijkt met name de oorzaak te zijn van de keuze om naar Syrië of Irak uit te reizen. Daarnaast hebben verschillende onderzoekers bij uitreizigers waargenomen dat het voornamelijk jongeren betreft, veelal jonger dan dertig jaar, die op zoek zij naar identiteit (Rijksoverheid 2007). Zij hebben over het algemeen een gemiddeld tot laag opleidingsniveau genoten, hebben een lage of laag gemiddelde sociaaleconomische status en groeien op in achterstandswijken. Zij hebben vaak een moeizaam integratieproces gehad, ervaren gevoelens van onrecht en of hebben aanvaringen gehad met autoriteiten

(5)

(Weggemans, Peters, Bakker & de Bont, 2016). Islamitische radicalisering komt tevens vaak voor bij jongeren die op zoek zijn naar zingeving of naar binding en erkenning binnen een groep (Rijksoverheid, 2007)

Om de maatschappij te beschermen is investeren in veiligheidsbeleid noodzakelijk. Voornamelijk preventie vormt hierbij een belangrijk onderdeel (Ministerie V en J, NCTV & Ministerie SZW, 2014). Radicalisering en polarisatie zijn een belangrijk thema binnen het nationale veiligheidsbeleid en de

Rijksoverheid werkt dan ook intensief aan de aanpak hiervan. Gemeenten spelen hierbij een belangrijke rol. Het feit dat er geen eenduidig profiel is van ‘de Syriëganger’ maakt dat het voor de gemeente en haar lokale partners lastig is om signalen op te vangen en te duiden. Om die reden is het van belang dat er een concreet preventief beleid ligt, dat er korte lijntjes zijn tussen de gemeente en andere partijen en sprake is van duidelijke

communicatie (NCTV, 2014).

Het doel van het preventieve beleid is dat radicaliseringsprocessen op tijd kunnen worden opgemerkt, zodat gerichte interventie ervoor kan zorgen dat deze jongeren niet verder zullen radicaliseren dan wel terroristisch geweld zullen plegen. Echter uit onderzoek blijkt dat één op de drie gemeenten onvoldoende capaciteit heeft om radicalisering aan te pakken, en dat er meer behoefte is aan versterking van de expertise onder professionals en ambtenaren. (ANP, 2015). Huidige studie kan mogelijk bijdragen aan de versterking van de expertise onder professionals en ambtenaren. Het Nederlandse antiradicaliseringsbeleid is er met name op gericht te voorkómen dat iemand radicaliseert. Er wordt hierbij gestreefd naar het vroegtijdig herkennen en signaleren van radicalisering. Ook wordt er gericht op het eventueel ombuigen van radicaliseringsprocessen op het moment dat deze worden gesignaleerd (De Graaff, De Poot & Kleemans, 2009).

Huidige studie richt zich op het onderzoeken van het antiradicaliseringsbeleid van verschillende gemeenten in Nederland. De onderzoeksvragen die in huidig onderzoek beantwoordt zullen worden zijn: 1.‘Waaruit bestaat het beleid van gemeenten met betrekking tot signalering en preventie? 2. Hoe is de samenwerking tussen gemeente, professionals en maatschappelijke organisaties met betrekking tot het signaleringsproces en de preventie? 3. Zijn er binnen de gemeente voldoende capaciteit en middelen om het probleem radicalisering vroegtijdig te signaleren en te voorkomen? 4. Wat zijn momenteel de resultaten van de aanpak en werkwijze per gemeente? 5. Wat zijn aandachtspunten /knelpunten met betrekking tot het beleid rondom radicalisering en wat zijn hier mogelijke oplossingen voor?’

De gemeente speelt de laatste jaren een steeds grotere rol bij het aanpakken van radicalisering. Niet alleen het signaleren en duiden van mogelijke radicalisering maar ook het aanpakken van de geconstateerde radicalisering is hierbij van belang (Vereniging van Nederlandse Gemeenten, 2015). Eind augustus 2014 is er

(6)

een actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme ontwikkeld waarbij gemeenten worden ondersteund om de problematiek rondom radicalisering tegen te gaan. Zowel het vroeg signaleren van radicalisering als het

voorkomen dat personen verder radicaliseren met terrorisme als gevolg krijgt hierbij aandacht. Om dit te kunnen bewerkstelligen is het van belang dat er een goede samenwerking is tussen het Rijk en de gemeenten (Ministerie van Veiligheid en Justitie, Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid, & Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2014).

Daarnaast zijn lokale partijen ook belangrijke spelers in de aanpak van radicalisering. Hierbij gaat het om scholen, moskeeën, gemeenschappen, jeugdwerkers en politie (NCTV, 2014). Het is een ingewikkelde taak voor de gemeente, te meer omdat er geen duidelijk profiel bestaat van personen die radicaliseren. Bij de ene persoon kan radicalisering een proces zijn dat jaren duurt en bij de andere ontwikkelt het zich in slechts een aantal maanden of weken. Het is moeilijk in te schatten of iemand gaat radicaliseren en op welke manier (Slootman & Tillie, 2006).

Daarnaast is de periode waarin iemand radicaliseert tegenwoordig anders dan een aantal jaar geleden. Ongeveer 25 jaar geleden spraken terrorismedeskundigen namelijk nog over een periode van vijf tot zeven jaar dat een radicaliseringsproces kon leiden tot terrorisme. Tegenwoordig kan een radicaliseringsproces zo snel verlopen dat zelfs de AIVD daar geen zicht op heeft (Hoekman, de Graaff, de Poot en Kleemans, 2009) Er is echter wel een aantal drijfveren die aan radicalisering kunnen bijdragen. Ten eerste hebben personen die radicaliseren veelal behoefte aan spirituele of persoonlijke zingeving. Daarnaast is er behoefte aan sociale erkenning of status. Ook kan wraak voor gevoelens van onrecht bijdragen aan radicalisering (Feddes, Nickolson & Doosje, 2015). De gemeente zal dan ook proberen om de mogelijke voedingsbodems voor deze drijfveren te verminderen. (NCTV Jaarplan, 2016).

De gemeente speelt eveneens een belangrijke rol in de aanpak van radicalisering omdat zij hun inwoners goed kennen en daarmee tijdig enige vorm van radicalisering kunnen signaleren en daarop in kunnen spelen. De gemeenten hebben banden met scholen, moskeeën en jeugdhulpverleners die in contact staan met mogelijk radicaliserende jongeren. Deze sleutelfiguren kunnen de gemeente helpen bij het proces van signalering (Gielen, 2015). De factsheet van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (2015) richt zich op welke

verantwoordelijkheid de gemeente en burgemeester hebben als het gaat om radicalisering, en in hoeverre er wordt samengewerkt met andere partners. Zo zouden gemeenten voorbereid moeten zijn op radicalisering door middel van een aantal maatregelen: er moet sprake zijn van een dossierhouder, deze is primair aanspreekpunt voor lokale partners en heeft korte lijnen met de burgemeester. Daarnaast moet er een duidelijk beleid zijn voor

(7)

een preventieve en integrale aanpak samen met lokale partners, politie en sociale wijkteams. Het is eveneens van belang om te investeren in deskundigheid van de medewerkers. Alle organisaties die samenwerken met de gemeente zullen getraind moeten worden in het signaleren van radicalisering. Ook is het belangrijk om goede banden te hebben met organisaties als de moskee, de imam, jongerenwerk en politie. Een multidisciplinair signaleringsoverleg is tevens zeer waardevol. In dit overleg kunnen verschillende disciplines signalen melden en delen met collega’s (Gielen, 2015)

De laatste jaren is er steeds meer onderzoek gedaan naar radicalisering. De onderzoeken zijn met name gericht op de oorzaken en de triggerfactoren die maken dat een persoon radicaliseert, maar er is relatief weinig onderzoek gedaan naar het beleid rondom radicalisering gericht op preventie en signalering. Om die reden is huidig onderzoek van belang. De resultaten zullen inzicht geven in hoe er in Nederland wordt gewerkt aan signalering en preventie van radicalisering. Hoe wordt het beleid gevoerd, wat zijn knelpunten waar tegenaan wordt gelopen en welke aspecten zijn erg waardevol en effectief, en daardoor mogelijk ook interessant voor andere gemeenten.

Voor huidig onderzoek werden verschillende gemeenten in Nederland met elkaar vergeleken, zodat er uitspraken gedaan kunnen worden over hoe in verschillende gemeenten het antiradicaliseringsbeleid vorm heeft gekregen. Onderzoek naar huidig onderwerp is van belang om enig inzicht te krijgen in wat er in Nederland binnen gemeenten gedaan wordt aan radicalisering en of er ook genoeg kennis en capaciteit is om het probleem aan te pakken. Op het moment dat radicalisering niet tijdig wordt opgemerkt kan dit zeer ingrijpende gevolgen hebben. Een jongere kan namelijk besluiten uit te reizen dan wel over gaan tot terroristische daden (Doosje, Loseman & van den Bos, 2013). Daarnaast kunnen gemeenten ook van elkaar leren, het geeft ze de mogelijkheid om beter in staat te zijn problemen in te schatten en om radicalisering op de juiste manier aan te pakken (Feddes, Nickolson & Doosje, 2015). De resultaten van huidig onderzoek kunnen wellicht bijdragen aan het eventueel aanscherpen of verbeteren van het beleid.

Naar verwachting zullen er verschillen naar voren komen tussen de verschillende gemeenten als het gaat om het antiradicaliseringsbeleid. Mogelijk is er een verschil tussen grote westerse steden en kleinere steden buiten de Randstad. Dit omdat in de kleinere steden het percentage allochtonen lager is en dat gemeenten daarom mogelijk het idee hebben dat er binnen hun gemeente geen of weinig sprake is van radicalisering en het om die reden niet als prioriteit wordt gezien.

Daarnaast wordt verwacht dat de samenwerking tussen gemeente, professionals en maatschappelijke organisaties met betrekking tot het signaleringsproces en preventie niet vlekkeloos verloopt. Naar aanleiding van

(8)

een Quikscan naar 49 gemeenten in Nederland bleek dat er een grote behoefte is aan een goed netwerk van lokale organisaties en sleutelfiguren om radicalisering beter te kunnen signaleren en tijdig in te grijpen (Expertise-unit Sociale Stabiliteit, 2015). Tevens bleek dat gemeenten hierover graag informatie wilden uitwisselen met andere gemeenten (Expertise-unit Sociale Stabiliteit, 2015).

Ook wordt er verwacht dat niet elke gemeente over voldoende capaciteiten en middelen beschikt om radicalisering vroegtijdig te signaleren en te voorkomen. De gemeente heeft door de decentralisatie erg veel taken op zich gekregen waardoor wellicht veel maatschappelijke thema’s niet de aandacht krijgen die ze nodig hebben (Doornbos, 2015). Daarnaast heeft een inventarisatie in 2015 onder 49 gemeenten al laten zien dat een derde van hen heeft aangegeven onvoldoende capaciteit te hebben om radicalisering aan te pakken

(Rijksoverheid, 2015).

Als het gaat om de resultaten van het beleid zijn gemeenten naar verwachting terughoudend in het doen van uitspraken over resultaten dan wel het verschaffen van gegevens of cijfers van radicaliserende jongeren binnen hun gemeente. Waarschijnlijk is het lastig om uitspraken te doen over de effectiviteit van het

antiradicaliseringsbeleid, omdat er geen zuivere vergelijkingen gemaakt kunnen worden. Wellicht zijn er mensen met ideeën over wat mogelijk goed zou kunnen werken, zowel als het gaat om het voorkomen, signaleren en tegengaan van radicalisering als wanneer het gaat om het meten van effectiviteit.

De laatste onderzoeksvraag van huidige studie is: zijn er aandachtspunten /knelpunten met betrekking tot het beleid rondom radicalisering en wat zijn hier mogelijke oplossingen voor? Er zullen naar verwachting ongetwijfeld aandachtspunten zijn binnen het huidige antiradicaliseringsbeleid van verschillende gemeenten. De vraag is echter in hoeverre gemeenten dit ook bespreekbaar willen maken.

De resultaten van dit onderzoek kunnen een bijdrage leveren aan het versterken van het beleid gericht op het signaleren en preventief ingrijpen bij radicalisering. Naar aanleiding van huidig onderzoek zal

duidelijkheid verschaft worden over hoe gemeenten hun beleid voeren met betrekking tot radicalisering, waar zij tegenaan lopen, waar eventueel nog winst te behalen valt en op welke punten gemeenten van elkaar kunnen leren. De volgende onderzoeksvragen zullen in de resultaten worden beantwoord: 1.‘Waaruit bestaat het beleid van gemeenten met betrekking tot signalering en preventie? 2. Hoe is de samenwerking tussen gemeente, professionals en maatschappelijke organisaties met betrekking tot het signaleringsproces en de preventie? 3. Zijn er binnen de gemeenten voldoende capaciteit en middelen om het probleem radicalisering vroegtijdig te

(9)

Wat zijn aandachtspunten /knelpunten met betrekking tot het beleid rondom radicalisering en wat zijn hier mogelijke oplossingen voor?

Methode Deelnemers

Voor huidig onderzoek zijn 15 verschillende gemeenten in Nederland benaderd met de vraag of zij bereid waren om mee te werken aan het onderzoek. De selectie van deze 15 gemeenten is tot stand gekomen door willekeurige gemeenten te benaderen. Van de vijftien gemeenten die zijn benaderd hebben aan huidig onderzoek in totaal N = 10 (75%) gemeenten hun medewerking verleend. Beleidsdocumenten zijn beschikbaar gesteld en daarnaast zijn er tevens 7 (47%) gemeenten bereid geweest om aan het semigestructureerde interview deel te nemen. Er was geen significant verschil tussen de participerende gemeenten en de niet participerende gemeenten op basis van totaal aantal inwoners (t(10.55) = 1,71, p = .12) en aantal inwoners met een migratie achtergrond (t(13) = -.12, p = .90).

De gemeenten die hebben deelgenomen aan huidig onderzoek door hun beleidsdocumenten

beschikbaar te stellen betroffen een aantal gemeenten in het westen van het land (namelijk: Utrecht, Den Haag, Amsterdam, Rotterdam, Gouda, Zoetermeer en Huizen) en drie steden in Oost- Nederland (namelijk: Enschede, Zwolle en Apeldoorn). Daarnaast was er een zevental beleidsmedewerkers van zeven verschillende gemeenten bereid het beleid tevens toe te lichten tijdens een interview. De gemeenten Rotterdam, Amsterdam en Gouda gaven aan dat zij geen ruimte zagen om mee te werken aan een interview. Dit omdat zij erg veel verzoeken kregen voor het afnemen van interviews en zij hier als gemeente geen tijd voor vrij konden maken. Materialen

Beleidsdocumenten

Beleidsdocumenten met betrekking tot het radicaliseringsbeleid zijn opgevraagd bij de tien gemeenten in Nederland die bereid waren mee te werken aan het onderzoek. Dit waren onder andere veiligheidsplannen van gemeenten waarin radicalisering als onderwerp werd meegenomen en tevens beleidstukken ‘de zogenaamde actieplannen’ die geheel toegewijd waren aan het onderwerp radicalisering.

Interviews

De interviews werden gestructureerd aan de hand van een vragenlijst (zie Bijlage I voor de interviewvragen). De vragenlijst bestond uit 22 vragen waarbij gevraagd werd naar het huidige

antiradicaliseringsbeleid van de desbetreffende gemeente, de samenwerking met andere professionals, de capaciteit en middelen die de gemeente had om huidig onderwerp aan te pakken, de resultaten van de aanpak die

(10)

werd uitgevoerd en eventuele aandachtspunten/knelpunten die werden ervaren. De vragen binnen dit semi gestructureerd interview waren toegespitst op de onderzoeksvraag en deelvragen. Voorbeelden van vragen die gesteld werden zijn; ‘Hoe verlopen afspraken en verantwoordelijkheden tussen verschillende partijen om radicalisering te voorkomen?’ of ‘In hoeverre zijn er vertrouwensbanden met maatschappelijke organisaties als jongerenwerk, onderwijsinstellingen?’ Er is voornamelijk gebruik gemaakt van directe en open vragen. Daarnaast was er tijdens het interview ruimte voor eventueel doorvragen ter verduidelijking.

Om antwoord te krijgen op de eerste onderzoeksvraag; ‘Waaruit bestaat het beleid van gemeenten met betrekking tot signalering en preventie?’ is er tijdens het interview gevraagd naar het huidig beleid per gemeente omtrent preventieve en integrale aanpak naar radicalisering, wat het beleid per gemeente inhield en hoe zij hier naar handelden.

Om antwoord te krijgen op de tweede onderzoeksvraag; ‘Hoe is de samenwerking tussen gemeente, professionals en maatschappelijke organisaties met betrekking tot het signaleringsproces en de preventie?’ is er tijdens het interview gevraagd naar de intentie van verschillende samenwerkingsverbanden met religieuze gemeenschappen, maatschappelijke organisaties als jongerenwerk en onderwijsinstellingen, de politie, OM en veiligheidshuizen. Tevens is er geïnformeerd naar vertrouwensbanden met andere gemeenten.

Om antwoord te krijgen op de derde onderzoeksvraag; ‘Zijn er binnen de gemeente voldoende capaciteit en middelen om het probleem radicalisering vroegtijdig te signaleren en te voorkomen?’ is tijdens het interview gevraagd naar in hoeverre er geïnvesteerd werd in deskundigheid van verschillende medewerkers en samenwerkingspartners met betrekking tot het signaleren van radicalisering. Hoe de afspraken tussen deze samenwerkingspartners verliepen en of er sprake was van een multidisciplinair overleg waarin casussen uitvoerig werden besproken.

Voor beantwoording van de vierde onderzoeksvraag; ‘Wat zijn momenteel de resultaten van de aanpak en werkwijze per gemeente?’ zijn er vragen gesteld als’ Hoeveel jongeren zijn er bij uw gemeente bekend als radicaliserend’ en ‘Hoeveel jongeren hiervan zijn daadwerkelijk uitgereisd’ en ‘Hoeveel jongeren zijn uitgereisd die niet bekend waren bij gemeente?’ Hierbij is tevens doorgevraagd naar relevante achtergrondinformatie.

Voor beantwoording van de laatste onderzoeksvraag, ‘Wat zijn aandachtspunten /knelpunten met betrekking tot het beleid rondom radicalisering en wat zijn hier mogelijke oplossingen voor?’ zijn er vragen gesteld als ‘Wat zijn aandachtspunten /knelpunten met betrekking tot het beleid rondom radicalisering’ en ‘Wat zijn hier mogelijke oplossingen voor?’.

(11)

Procedure

Voor het werven van de deelnemers heeft de onderzoeker verschillende gemeenten in Nederland benaderd. Deelnemers zijn geïnformeerd met de vraag of zij de beleidsdocumenten van hun gemeente met betrekking tot radicalisering wilden opsturen in het kader van een masterscriptie. Deze beleidsdocumenten zijn per gemeente geanalyseerd aan de hand van de opgestelde onderzoeksvragen. Tevens werden zij gevraagd of ze wilden deelnemen aan een interview om het antiradicaliseringbeleid van hun gemeente verder toe te lichten. Het ging hierbij om één uitgebreid interview per gemeente.

De onderzoeker heeft de gemeenten bezocht om daar de interviews af te nemen bij beleidsmedewerkers die betrokken waren bij het antiradicaliseringsbeleid. Dit waren ambtenaren op het gebied van Openbare Orde en Veiligheid. Voorafgaande aan het interview werd aan de gemeente om toestemming gevraagd voor opname van het interview. Het interview nam circa 45 tot 60 minuten per gemeente in beslag. De interviews zijn door middel van voice-recording opgenomen en werden vervolgens getranscribeerd. Deelname aan huidig onderzoek was geheel vrijwillig en deelnemers kregen hiervoor geen beloning. Een aantal geïnterviewden vroeg of zij het onderzoek in mochten zien wanneer het afgerond zou zijn. Dit onderzoek zal hen dan ook worden toegezonden.

Zowel de beleidsdocumenten als de afgenomen interviews zijn gecodeerd aan de hand van het stappenplan van Boeije (2005). Ten eerste werd er gestart met open coderen. Open coderen houdt in dat er aan alle belangrijke informatie uit het beleidsdocument of interview een code wordt toegekend. Deze codes zijn een samenvatting voor een stukje tekst, waarin de betekenis van een fragment wordt weergegeven (Boeije, 2005). Na de open codering volgde de axiale codering. Het doel hiervan is om de belangrijke en minder belangrijke elementen van het onderzoek te achterhalen, en om de omvang van de codes te reduceren (Boeije, 2005). De axiale codering zorgt voor meer structuur van de codering. Als laatste vond selectieve codering plaats. Hierbij werden de belangrijkste codes weergegeven en werden eventuele relatie tussen verschillende codes

weergegeven. Oftewel, welke codes gaven nu antwoord op de onderzoeksvragen (Boeije, 2005). De gegevens die hier uit naar voren kwamen werden gebruikt om de onderzoeksvragen van huidig onderzoek te

beantwoorden.

Resultaten

Waar richt het antiradicaliseringsbeleid zich per gemeente op met betrekking tot signalering en preventie?

Uit de beleidsdocumenten werd niet altijd duidelijk in hoeverre gemeenten aandacht besteedden aan het onderwerp radicalisering. Naar aanleiding van de aanvullende interviews kwam er meer specifieke informatie

(12)

naar voren en kwam tevens naar voren dat gemeenten veelal de aanpak van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten volgden die is opgesteld in juni 2015. Daarin wordt benoemd welke maatregelen er getroffen moeten worden om sociale spanning en radicalisering te voorkomen.

Volgens deze aanpak moeten gemeenten ten eerste een dossierhouder aanwijzen, deze persoon heeft korte lijnen met de burgermeester en is daarnaast primair aanspreekpunt op het moment dat er signalen worden opgemerkt door lokale partners (Vereniging van Nederlandse Gemeenten, 2015). Daarnaast moet er sprake zijn van duidelijk preventief beleid. Voor een aanpak samen met lokale partners, politie en sociale wijkteams is het van belang om te investeren in de deskundigheid van de medewerkers van alle organisaties die samenwerken met de gemeente. Tevens is het organiseren van een casusoverleg zeer waardevol volgens de aanpak van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. In dit overleg kunnen verschillende disciplines hun signalen melden en delen met collega’s en tevens afspraken maken over elkaars taken en verantwoordelijkheden (Gielen, 2015).

De meeste (70%) gemeenten hebben een concreet beleidsstuk liggen als het gaat om radicalisering. Uit de beleidsdocumenten en interviews bleek dat deze gemeenten wel allemaal zogenaamde prio-gemeenten zijn. Dat zijn gemeenten die versterkingsgelden krijgen van het Rijk om radicalisering binnen hun gemeente aan te pakken. Een aantal gemeenten in het Oosten van het land heeft op dit moment echter geen concreet beleid liggen als het gaat om radicalisering. In plaats daarvan nemen deze gemeenten huidig onderwerp op in hun algemeen veiligheidsplan. Een beleidsmedewerker van een gemeente in het Oosten van het land gaf tijdens het interview aan dat radicalisering bij hen in de gemeente geen groot probleem was en dat het onderwerp om die reden niet zoveel aandacht kreeg.

Volgens de Vereniging van Nederlandse gemeenten (2015) moeten alle organisaties die samenwerken met de gemeente getraind worden in het signaleren van radicalisering. In elk radicaliseringbeleidsdocument wordt dit onderwerp dan ook aangehaald. De gemeenten die geen specifiek beleid ontwikkeld hadden met betrekking tot huidig onderwerp benoemden in het interview echter wel het belang van training. Zij trainden hun medewerkers in het signaleren van radicalisering. De geïnterviewden gaven daarbij aan dat zij allen op hun eigen manier, per gemeente, bezig waren met deskundigheidsbevordering en dat ze daarin zo veel mogelijk

medewerkers wilden trainen van zowel de gemeente als andere samenwerkingsorganisaties als politie, jongerenwerkers en onderwijs

Door vier van de geïnterviewde gemeenten (57%) werd de driedaagse training genoemd. Dit is een intensieve (driedaagse) training voor het vroegtijdig signaleren en aanpakken van radicalisering. Tijdens de training wordt er aan verschillende onderwerpen aandacht besteed zoals, het radicaliseringsproces, extremisme,

(13)

activisme, jihadisme, terrorisme, polarisatie, aanpak, rekrutering en deradicalisering. Tevens is er tijdens deze driedaagse training een Islamdeskundige aanwezig die informatie geeft over de achtergrond van de Islam. Na de training zouden professionals beter in staat moeten zijn om signalen van radicalisering vroegtijdig te herkennen en zouden zij aangeleerde vaardigheden moeten kunnen toepassen in de praktijk (360diversiteit, 3 daagse training radicalisering). Tevens is er sprake van een aantal terugkomdagen.

Met betrekking tot het hebben van een primair aanspreekpunt per gemeente, werd daar in de beleidsdocumenten relatief weinig over beschreven. Uit de aanvullende interviews bleek dat deze

aanspreekpunten er wel degelijk waren en dat het veelal een persoon betrof die werkte op de afdeling Veiligheid. Ook bleek uit de interviews dat het casusoverleg binnen alle gemeenten was ingevoerd, dit werd ook in de beleidsdocumenten beschreven. In de ene gemeente werd tijdens een standaard casusoverleg over jeugd het onderwerp radicalisering meegenomen, andere gemeenten hadden een casusoverleg speciaal gericht op dit onderwerp.

De frequentie waarmee er aandacht werd besteed aan het onderwerp radicalisering verschilde per gemeente. Dit varieerde van één keer per maand tot één keer per twee weken. Over het algemeen zijn bij het casusoverleg de gemeente, de politie (wijkagent), het OM, iemand van onderwijs, jongerenwerker(s), reclassering en of de NCTV aanwezig. Dit verschilde echter per gemeente maar ook per casus. De

contactpersoon van één van de grotere gemeenten gaf tijdens een interview aan: “ Wij als gemeente huren tevens een islamoloog in, zeg maar een theoloog afgestudeerd op de godsdienst Islam. Die heeft de gemeente ingehuurd van de versterkingsgelden, en die stellen we ter beschikking aan het Veiligheidshuis voor de casus overleggen om juist die theologische kennis in te kunnen brengen’’.

Naast hun eigen casusoverleg bleek uit de interviews dat de prio-gemeenten (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Zoetermeer, Arnhem, Delft, Gouda en Huizen) maandelijks met elkaar om tafel zitten in het Veiligheidshuis. Het Veiligheidshuis is een onafhankelijke partner en heeft ruime ervaring in het samenwerken met verschillende organisaties. De casuïstiekbesprekingen in het Veiligheidshuis dragen bij aan de regionale en integrale aanpak van jihadisme en radicalisering. Door casuïstiekbespreking op één plek, met één voorzitter en één informatie coördinator, ontstaat er een eenduidige werkwijze en kan er een verbinding worden gelegd tussen casussen uit verschillende gemeenten. Uit de interviews werd duidelijk dat voornamelijk de prio-gemeenten hierbij zijn aangesloten.

Overige gemeenten zaten met name met hun eigen lokale partners om tafel. Tevens bleek uit zeven van de tien beleidsdocumenten (70%) dat het van belang werd geacht om goede banden te hebben met organisaties

(14)

als de moskee, de imam, jongerenwerk, scholen en politie. Elke geïnterviewde zag tevens het belang in van een goede samenwerking en wilde hier ook in investeren. De uitvoering hiervan was echter per gemeente

verschillend. Zo ging men bij de ene gemeente bijvoorbeeld letterlijk bij de moskee langs om een kop koffie te drinken, terwijl bij de andere gemeente weer een vast maandelijks overleg werd georganiseerd waarin ook leden van de moskee aanschoven.

Samengevat is gebleken dat alle gemeenten de aanpak van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten die is opgesteld in juni 2015 toepassen. Nog niet iedere gemeente (30%) had een concreet beleidsstuk opgesteld als het gaat om radicalisering. Dit lijkt ook deels te maken te hebben met de prioriteit die per gemeente aan het onderwerp gegeven wordt en in welke mate er sprake is van radicalisering binnen de desbetreffende gemeente. Hoe is de samenwerking tussen gemeente, professionals en maatschappelijke organisaties met betrekking tot het signaleringsproces en de preventie?

In de beleidsdocumenten kwam het belang van samenwerking met andere disciplines regelmatig aan de orde. Echter, over hoe de samenwerking tussen verschillende disciplines er daadwerkelijk uit zou moeten zien waren de documenten niet concreet en, zo bleek uit de interviews, de meningen nogal verdeeld. Over het algemeen ging deze samenwerking volgens de meeste gemeenten redelijk maar er bleken uit de aanvullende interviews ook een aantal verbeterpunten.

Als het in de interviews ging over de samenwerking met Moskeeën en andere geloofsgemeenschappen binnen de gemeenten werd dat door een aantal gemeenten (29%) als goed ervaren. De contactpersoon van één van de grotere gemeenten zei hierover: ‘We hebben altijd al goede contacten gehad en daar zijn we ook absoluut voorstander van, want we willen zoveel mogelijk die contacten hebben. Alleen is het nu wat meer georganiseerd, samen met de burgermeester en de meeste Moskeeën in onze stad komen we wel één in de zoveel tijd bij elkaar om te praten over allerlei ontwikkelingen over maatschappelijke ontwikkelingen, maar ook over ontwikkelingen op het gebied van polarisatie, ontwikkelingen op het gebied van radicalisering. En we proberen op een

gelijkwaardige manier met elkaar te praten, dus niet dat wij de les komen lezen zeg maar’.

De uitvoering en de intensiteit van deze contacten verschilden wel per gemeente. Met name de prio-gemeenten kwamen regelmatig in contact met het bestuur van de moskee terwijl andere prio-gemeenten op dit moment nog aan het investeren waren in deze contacten. Geïnterviewden van een aantal gemeenten in het Oosten gaven tijdens het interview aan dat zij inmiddels bezig waren om meer netwerken in het leven te roepen bestaande uit bijvoorbeeld het bestuur van de Moskee, vertegenwoordigers van buurten, groepen moeders en vaders, jongeren, politie en scholen. Er zouden daarbij allerlei activiteiten worden georganiseerd om die

(15)

verbindingen te leggen. Bij een aantal prio-gemeenten waren ze hier al verder in ontwikkeld en namen leden van de Moskee ook deel aan trainingen, en organiseerden zij bijeenkomsten voor ouders die gesubsidieerd werden door de gemeente.

Opvallend was dat in twee van de zeven interviews met beleidsmedewerkers van de gemeente (29%) benoemd werd dat er vaak sprake was van wantrouwen vanuit de Moskee richting ‘de overheid’ (in dit geval: op gemeentelijk niveau). Om die reden zou er volgens de geïnterviewden veel geïnvesteerd moeten worden in deze relatie. De contactpersoon van één van de kleinere gemeenten zei hierover: ‘Je merkt nog wel dat de overheid nog steeds, maar dat is ook als je het vanuit de Marokkaanse cultuur bekijkt wordt de overheid sowieso al gewantrouwd. Als je echt op een sterk niveau van vertrouwen wil komen moet je daar veel verder in investeren, dat gaan we ook doen’.

Met betrekking tot de samenwerking met scholen komt er in de beleidsdocumenten relatief weinig naar voren. Wel blijkt uit de interviews dat gemeenten hier over het algemeen niet tevreden over zijn. Vijf van de zeven geïnterviewden (71%) gaven aan dat ze het gevoel hadden dat scholen het onderwerp radicalisering het liefst wilden vermijden. Het is een eng onderwerp, een onbekend onderwerp maar ook een schadelijk onderwerp. Wanneer er sprake zou zijn van radicalisering op een school zou dit namelijk erg schadelijk voor het imago van de school zijn. De contactpersoon van één van de grotere gemeenten zei hierover: ‘Er zitten wat meer aspecten aan, je hebt wat meer te maken met een soort van imago, waar zij voornamelijk hun best voor doen om het zo hoog mogelijk te houden, en als je dan geradicaliseerde jongeren op je school hebt ja, dat doet wat met je imago laat ik het heel zacht zeggen. En dan is het makkelijker om bepaalde dingen of wel niet te zien of niet te doen en hopen dat het vanzelf over gaat”.

Daarnaast hebben scholen volgens de geïnterviewden als prioriteit onderwijs geven. Zij krijgen ook veel met allerlei andere onderwerpen te maken wat ze wellicht niet aankunnen. De contactpersoon van één van de gemeenten in het Westen zei hierover: “Er worden veel onderwerpen bij scholen neergelegd, huiselijk geweld etc. dit is dan het zoveelste onderwerp wat er wordt neergelegd. Ze hebben dan een natuurlijke houding van we kunnen het allemaal niet aan en het is niet ons probleem’. Andere geïnterviewden dachten ook dat leraren niet voldoende kennis en kunde hadden op dit gebied en getraind zouden moeten worden, onder andere in het gesprek voeren in de klas over onderwerpen omtrent radicalisering. In één van de grotere gemeenten bleken burgermeester en wethouder bezig te zijn om bijeenkomsten aan te bieden op scholen zodat leraren vragen konden stellen en zij konden aangeven waar ze tegenaan liepen. Scholen zouden volgens de geïnterviewden zelden zelf het initiatief nemen om een dergelijke training aan te vragen waardoor het belangrijk wordt geacht

(16)

om als gemeente zelf de trainingen aan te bieden aan de scholen. Zo zou volgens de geïnterviewde de kans groter zijn dat je de scholen ook echt zou bereiken.

Met betrekking tot de samenwerking met scholen gaf de contactpersoon van één van de grotere gemeenten aan dat scholen zich voor veel onderwerpen afsluiten, en dat zij tevens aangaven dat er bij hen geen sprake was van radicalisering. Maar volgens hem waren scholen wel onderdeel van de oplossing: ’Ja jullie zijn toch onderdeel van de oplossing want als jullie de verbinding ook niet zoeken op die vroege leeftijd dan is de kans ook groot dat het op latere leeftijd niet gebeurt en dat je alleen maar verdere polarisatie krijgt’.

Daarnaast kwam er uit verschillende interviews (29%) naar voren dat met name de media zorgen voor veel onrust. Het is daarom belangrijk dat leraren met hun leerlingen kunnen praten over onderwerpen als radicalisering of polarisatie. Volgens de geïnterviewden zouden scholen hun leerlingen ook mee kunnen nemen naar een Moskee, om de angst weg te halen. De contactpersoon van één van de gemeenten in het Westen van Nederland benoemde daarbij dat wanneer scholen geen of weinig geld hoeven uit te geven, zij wel degelijk bereid zouden zijn om mee te werken in de aanpak tegen radicalisering.

Met betrekking tot de vraag naar hoe de samenwerking verliep met andere partijen valt weinig tot niets te vinden in de beleidsdocumenten. Met name vanuit de interviews is echter het belang van het casusoverleg naar voren gekomen. Binnen het casusoverleg kunnen verschillende disciplines hun signalen melden en delen met collega’s en tevens kunnen afspraken gemaakt worden over elkaars taken en verantwoordelijkheden (Gielen, 2015). Over de samenwerking tijdens het casusoverleg gaven alle geïnterviewden (100%) aan dat de contacten over het algemeen goed verliepen en dat er ‘korte lijntjes’ waren. Echter, de taken waren niet altijd even duidelijk voor iedereen. Het was volgens de geïnterviewden van belang om hier duidelijk met elkaar over te blijven communiceren zodat er geen onduidelijkheden over de taakverdeling ontstonden en er geen signalen gemist zouden worden. De beleidsmedewerker van één van de gemeenten in het Westen zei hierover: ‘En wat belangrijk is, is dat je je blijft concentreren op de zaken die binnen jouw rol en taken en verantwoordelijkheden valt. En dat moet je ook heel duidelijk maken met je partners. Alle partners in de aanpak van radicalisering hebben hun eigen taak, eigen rol en verantwoordelijkheid en daar moet je heel helder in zijn naar elkaar. Anders kun je wrijving krijgen van je doet er niets mee of je doet dat heel anders’.

Tevens bleek uit de interviews dat het relevant is om als gemeente samen te werken en veelvuldig gesprekken te hebben met andere gemeenten. Niet alle gemeenten deden dit, en zij wisten vaak ook niet wat zich bij andere gemeenten afspeelde. Dat is een gemis, want hoe meer kennis en informatie er aangeboden en gedeeld wordt hoe beter radicalisering uiteraard kan worden aangepakt. Een aantal gemeenten die wel regelmatig met

(17)

elkaar om tafel zitten waren de 10 prio-gemeenten. Dit bestaat uit de gemeenten Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Zoetermeer, Arnhem, Delft, Gouda en Huizen. Zij zagen elkaar één keer per maand bij het prio-overleg waarin zij kennis en casuïstiek met elkaar deelden. Tevens valt de gemeente Utrecht onder de G4 (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht) waarmee zij vaak beleidsplannen en beleidstrategieën uitwisselden. Een aantal gemeenten uit het Oosten van het land hadden relatief weinig contacten met andere gemeenten, zij voerden hun beleid vooral zelfstandig. Eén gemeente uit het Oosten had echter wel regelmatig contact met de gemeente Arnhem. Zij zagen Arnhem als een gemeente waar zij veel van konden leren op het gebied van radicalisering. Over het algemeen werd de gemeente Den Haag door andere gemeenten gezien als expert in de aanpak van radicalisering. Zij werden dan ook regelmatig benaderd voor vragen en informatie.

Daarnaast is er nog gekeken naar het contact met jongerenwerkers en/of wijkagenten. Inhoudelijk wordt ook hier in de beleidsdocumenten weinig over beschreven. De geïnterviewden gaven echter allemaal (100%) aan dat ook zij trainingen hadden gevolgd gericht over radicalisering en dat zij wisten bij wie ze moesten zijn en hoe zij moesten handelen mits er signalen werden waargenomen.

Samengevat, op basis van bovenstaande informatie wordt duidelijk dat er in de beleidsdocumenten van de verschillende gemeenten inhoudelijk veelal niet wordt ingegaan op hoe de samenwerking met verschillende partijen precies verloopt of zou moeten verlopen. Uit de interviews komt wel naar voren dat er al heel wat initiatieven tot samenwerking met verschillende partijen zijn ontwikkeld, maar tevens is gebleken dat er op sommige punten nog zeker winst valt te behalen. Een belangrijke factor hierin is communicatie en duidelijkheid over ieders taken. Het is daarnaast ook belangrijk om te werken aan de vertrouwensband tussen verschillende partijen. Het is daarbij in eerste instantie van belang om het contact te leggen, vervolgens een duidelijke rolverdeling te maken en uiteindelijk onderling vertrouwen te kweken en nauw te communiceren en samen te werken.

Zijn er binnen de gemeente voldoende capaciteit en middelen om radicalisering vroegtijdig te signaleren en te voorkomen?

Zoals eerder al genoemd is er een aantal gemeenten die behoren tot de prio-gemeenten. Zij krijgen versterkingsgelden om radicalisering in hun gemeente aan te pakken. De gemeente kan hiermee onder andere bijeenkomsten en voorlichtingen subsidiëren. In één van de beleidsdocumenten kwam naar voren dat het ging om een bedrag van 335.000 voor het jaar 2016, in andere gemeenten waren de bedragen hoger of lager. Uit de beleidsdocumenten kwam niet naar voren of deze middelen ook voldoende waren voor de gemeenten om het probleem radicalisering aan te pakken. Echter tijdens de interviews gaven alle contactpersonen (100%) aan dat er

(18)

binnen hun gemeente voldoende capaciteit en middelen waren om radicalisering aan te pakken. De gemeenten die geen versterkingsgelden kregen vanuit het Rijk gaven tevens aan over voldoende capaciteit en middelen te beschikken. Dit kan komen door dat radicalisering binnen die gemeenten minder prioriteit had. De

beleidsmedewerker van één gemeente in het Oosten van het land zei daarover: ‘De kern van de uitreizigers ligt op dit moment niet in Twente’.

De gemeenten waarbij radicalisering zeker wel prioriteit heeft besteedden ook veel aandacht aan het voorkomen van polarisatie en radicalisering, zo bleek uit de interviews. Die gemeenten besteedden hun geld aan bijvoorbeeld het trainen van medewerkers en het geven van voorlichtingen en presentaties. Zo waren er ook nauwere samenwerkingen ontstaan met andere gemeenten. Tevens waren gemeenten met scholen in gesprek over het organiseren van activiteiten door bijvoorbeeld proefverkiezingen te houden op scholen. Daarnaast werden er bijeenkomsten georganiseerd voor allerlei culturen om samen te komen en met elkaar de dialoog aan te gaan en informatie uit te wisselen over elkaars geloofgemeenschap en cultuur. Dit alles was bedoeld om polarisatie terug te dringen. Tevens gaven de geïnterviewden aan dat zij als gemeente de initiatieven vanuit de burgers faciliteren en ondersteuning boden, onder andere door middel van het beschikbaar stellen van hun gebouw.

Kort samengevat worden er allerlei bijeenkomsten georganiseerd om polarisatie te verminderen en de mensen dichterbij elkaar te laten komen. Ten tijde van het interview was er geen enkele gemeente die aangaf niet genoeg capaciteit en middelen te hebben. De prio-gemeenten hadden echter wel baat bij de versterkingsgelden, als zij deze gelden niet zouden krijgen zouden zij financiële middelen tekort komen om radicalisering goed aan te kunnen pakken. De gemeenten die geen versterkingsgelden kregen van het Rijk gaven tevens te kennen dat zij op dit moment genoeg capaciteit en middelen hadden om radicalisering binnen hun gemeente aan te pakken. Wat zijn momenteel de resultaten van de aanpak en werkwijze per gemeente?

Niet alle gemeenten konden en wilden antwoord geven op de vraag hoeveel uitreizigers zij hadden in hun gemeente, ze verwezen dan vaak naar de landelijke cijfers van het Nationaal Coördinator

Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV). Volgens het NCTV staat het aantal uitgereisde personen sinds 2012 op circa 260. Op het moment van schrijven zijn er nog circa 170 uit Nederland afkomstige personen in Syrië en Irak aanwezig, onder wie vrouwen en minderjarigen. In de beleidsdocumenten van de gemeenten werd hier niet over gesproken. Een aantal contactpersonen (43%) gaf aan dat het aantal uitreizigers niet groot genoeg was om wat over de effectiviteit van het beleid te kunnen zeggen.

(19)

Wat regelmatig naar voren kwam in de interviews was dat de effectiviteit van de aanpak moeilijk te meten is. Men weet niet wat er gebeurd zou zijn als er niet was ingegrepen: ‘Nou ik vind dat een aanpak gelukt is op het moment dat we jongeren waar we interventies op plegen niet uitreizen, maar je weet nooit of, als je dat niet had gedaan, zij wel waren uitgereisd. Wat bijvoorbeeld in andere gemeenten gebeurd is dat ze minderjarig meisjes uit het vliegtuig plukken, ja dat is effectief, dan doe je iets. Want als je het niet had gedaan dan waren ze uitgereisd ‘. In één van de grotere gemeenten van het land worden casussen van jongeren die plotseling zijn uitgereisd ook bestudeerd. Hierbij wordt aandacht besteed aan aspecten die ze mogelijk over het hoofd hebben gezien en worden er eventuele aanpassingen gedaan in het beleid.

Ondanks dat de effectiviteit van de aanpak van radicalisering moeilijk te meten is wordt er door de contactpersoon van één van de grotere gemeenten van het land wel opgemerkt dat het signaleringsnetwerk in verschillende gemeenten volgens hem effectiever is geworden, dat er sneller kon worden gehandeld op het moment dat er een signaal binnenkwam en dat er tegenwoordig zeer ‘korte lijntjes’ waren tussen verschillende disciplines: ‘Jazeker, dat is echt heel goed geregeld, ik bedoel we vangen signalen op, we vangen steeds meer signalen op dus je merkt ook dat ons signaleringsnetwerk goed in elkaar zit’.

Kort samengevat kwam naar voren dat de effectiviteit van het radicaliseringsbeleid moeilijk te beoordelen is. Dit omdat het aantal uitreizigers niet groot genoeg zou zijn, en daarnaast weet men niet wat er gebeurd zou zijn als men niet had ingegrepen. Wel werd opgemerkt dat het signaleringsnetwerk in verschillende gemeenten effectiever was geworden.

Wat zijn aandachtspunten /knelpunten met betrekking tot het beleid rondom radicalisering en wat zijn hier mogelijke oplossingen voor?

Uit de interviews kwam duidelijk naar voren dat er mogelijk winst viel te behalen op de

professionaliteit van alle professionals die in het veld werkten. Er werden al veel professionals getraind maar het was volgens de geïnterviewden met name belangrijk om die kennis ook bij te houden, bijvoorbeeld door het organiseren van voldoende terugkomdagen. Daarnaast was radicalisering volgens de contactpersoon van één van de gemeenten in het Westen van het land nog een relatief jong onderwerp, en was nog niet iedereen ervan overtuigd dat ze ook wat met dit onderwerp moesten doen (bijvoorbeeld scholen die vaak aangaven dat er bij hen op school geen sprake was van radicalisering).

Een ander verbeterpunt dat in een interview van één van de grotere gemeenten ter sprake is gekomen, is dat er over het algemeen bij een casus met name werd gekeken naar de directe omgeving van de jongere, en niet zozeer naar zijn of haar bredere banden met familie, vrienden en kennissen. Dit zijn vaak belangrijke connecties

(20)

en hier zou volgens deze contactpersoon meer aandacht aan besteed moeten worden.

Daarnaast kwam uit de interviews naar voren dat radicalisering volgens de geïnterviewden lastig is te duiden. Dit vormt tevens een knelpunt. Dat wil zeggen, een persoon kan extremer worden in zijn of haar

opvattingen of zijn klederdracht veranderen, maar dit wil niet zeggen dat hij of zij ook aan het radicaliseren is. Er moet voor worden gewaakt dat onschuldige mensen op een lijst komen te staan waar ze niet meer vanaf komen: ‘Als je bij de overlastgevende jeugd een boefje hebt die vijf keer is aangehouden voor een winkeldiefstal, dan is hij gewoon vijf keer aangehouden voor een winkeldiefstal. Dat is een feit. Uhmm dus je kunt aan partners vragen van goh ik heb hier een knul die is aangehouden voor een winkeldiefstal, als je die gegevens mag delen, van wat weten jullie over hem? Bij een vermoeden van radicalisering moet je daar enorm mee oppassen omdat voor je het weet staan mensen op de verkeerde lijstjes met de verkeerde vinkjes achter hun namen en komen ze daar nooit meer vanaf, terwijl er achteraf misschien iets heel anders aan de hand blijkt te zijn”. Het is dus van belang om met enige voorzichtigheid om te gaan met eventuele verdenkingen van radicalisering.

Met betrekking tot het signaleren van radicaliserende jongeren benoemde elke geïnterviewde (100%) dat dit erg lastig was. Tegenwoordig zouden jongeren volgens enkele geïnterviewden binnen enkele weken radicaliseren. Zij zouden zich tegenwoordig steeds meer op hun kamer afzonderen en zouden in een korte periode kunnen radicaliseren en uitreizen. Ook was er volgens de geïnterviewden geen eenduidig profiel van iemand die aan het radicaliseren is. De achtergronden verschillen vaak. Alle elementen die bij de ene persoon tot radicalisering zouden kunnen leiden, kunnen bij een andere persoon leiden tot hele andere problematiek. Daar komt nog bij dat niet per se radicalisering door de geïnterviewden werd gezien als het grootste probleem, maar met name de voedingsbodem en polarisatie.

Een advies dat werd genoemd in de interviews was dat het erg belangrijk is om radicalisering als onderwerp levendig te houden. Wanneer het eventueel wat rustiger zou zijn op het gebied van casuïstiek zou het van groot belang zijn om met elkaar over radicalisering te blijven praten, zodat elke professional hierin alert blijft.

Aangezien de gemeente Den Haag door de meeste gemeenten werd gezien als expert als het gaat om de aanpak van radicalisering en zij ook concreet beleid op dit onderwerp ontwikkeld hebben, is het volgens één van de geïnterviewden wellicht een idee dat de gemeente Den Haag een aantal keren per jaar hun expertise deelt met verschillende gemeenten in Nederland, om daarin hun beleid toe te lichten, de eventuele knelpunten en met welke onderdelen zij hun voordeel doen. Tevens zou hier dan ook de ruimte kunnen zijn voor andere gemeenten

(21)

om hun kennis en kunde te delen. Samenvatting

Uit de analyse van de beleidstukken en de interviews is gebleken dat de gemeenten die deelnamen aan huidig onderzoek allen de aanpak van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten volgden die is opgesteld in juni 2015. Nog niet iedere gemeente had ook een concreet beleidsstuk uitgewerkt als het gaat om radicalisering.

Met betrekking tot de capaciteit en de middelen om radicalisering aan te pakken hadden de prio- gemeenten baat bij de versterkingsgelden, als zij deze gelden niet kregen zouden zij financiële middelen tekort komen om radicalisering goed aan te kunnen pakken. De gemeenten die geen versterkingsgelden kregen van het Rijk gaven te kennen dat zij op dit moment genoeg capaciteit en middelen hadden om radicalisering binnen hun gemeente aan te pakken.

De effectiviteit van de aanpak is moeilijk te meten. Je weet namelijk niet wat er gebeurd zou zijn als je niet had ingegrepen. Wel werd in één van de grotere gemeenten van het land opgemerkt dat het

signaleringsnetwerk in verschillende gemeenten effectiever was geworden en dat er sneller kon worden gehandeld op het moment dat er een signaal binnenkwam en er zeer ‘korte lijntjes’ waren tussen verschillende disciplines.

Een aandachtspunt waarop winst zou zijn te behalen is, de professionaliteit van alle professionals die in het veld werken. Het is daarbij tevens van belang om ervoor te zorgen dat voor een ieder zijn of haar taak, rol of verantwoordelijkheid duidelijk is binnen het antiradicaliseringsbeleid. Ook wordt benoemd dat er meer aandacht moet worden besteed aan de directe omgeving van de jongere, dit zijn vaak belangrijke connecties. Verder wordt duidelijk dat radicalisering moeilijk te signaleren is. Tenslotte moet er voor worden gewaakt dat onschuldige mensen op een lijst komen te staan waar ze niet meer vanaf komen.

Daarnaast moet het onderwerp radicalisering volgens de geïnterviewden levendig worden houden, wanneer het eventueel wat rustig is op het gebied van casuïstiek is het van belang om er over te blijven praten zodat elke professional hierin alert blijft. Een goed idee zou zijn dat de gemeenten Den Haag een aantal keren per jaar hun expertise deelt met verschillende gemeenten in Nederland. Tevens is hier de ruimte voor alle gemeenten om hun kennis en kunde te delen.

Discussie en conclusie

Er is een kwalitatief onderzoek uitgevoerd om antwoord te geven op de onderzoeksvraag hoe het antiradicaliseringsbeleid eruit ziet binnen verschillende gemeenten in Nederland met betrekking tot signalering en preventie van radicaliserende jongeren. Voor huidig onderzoek zijn beleidsdocumenten opgevraagd bij tien

(22)

gemeenten in Nederland. Van die tien gemeenten hebben zeven beleidsmedewerkers hun beleid verder toegelicht door mee te werken aan een semigestructureerd interview.

Om de algemene onderzoeksvraag te beantwoorden is er allereerst gekeken naar waar het

antiradicaliseringsbeleid per gemeente uit bestaat met betrekking tot signalering en preventie. Uit de resultaten bleek dat gemeenten qua beleid redelijk op één lijn zitten. In elke gemeente is er sprake van een primair aanspreekpunt, die korte lijnen heeft met de burgermeester en lokale partners. Daarnaast wordt er binnen elke gemeente geïnvesteerd in deskundigheid van de professionals en is het casusoverleg binnen alle gemeenten geïmplementeerd.

De verschillen tussen gemeenten hangen samen met de prioriteit die per gemeente aan het onderwerp ‘radicalisering’ gegeven wordt en in welke mate er sprake is van radicalisering binnen een gemeente. Daarbij zijn enkele gemeenten benoemd tot een zogenaamde ‘prio-gemeente’. Oftewel, deze gemeenten krijgen versterkingsgelden van het Rijk en worden daarbij gestimuleerd om aandacht en energie in het onderwerp radicalisering te steken.

Voorafgaande aan het onderzoek werd verwacht dat er wel degelijk verschillen zouden zijn tussen verschillende gemeenten. Dit zou mede te maken hebben met het verschil tussen kleine en grote steden. Dit bleek niet het geval. Een plaats als Huizen met slechts 41.373 inwoners is onderdeel van de prio-gemeenten terwijl een stad als Enschede met 158.185 inwoners hier geen onderdeel van is.

Over het verloop van de samenwerking tussen gemeente, professionals en maatschappelijke organisaties met betrekking tot het signaleringsproces en de preventie, werd voorafgaande aan het onderzoek verwacht dat dit nog niet optimaal verliep. Dit naar aanleiding van de Quick scan die in 2015 is uitgevoerd naar 49 gemeenten in Nederland waaruit bleek dat er een grote behoefte is aan een goed netwerk van lokale organisaties en

sleutelfiguren om radicalisering beter te kunnen signaleren en tijdig in te grijpen. Tevens bleek dat gemeenten hierover graag informatie uitwisselen met andere gemeenten (Expertise-unit Sociale Stabiliteit, 2015). De contacten die gemeenten met elkaar hebben verschillen enorm. Zo hebben de prio-gemeenten regelmatig contact, en de G4 (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht) spreken elkaar regelmatig om beleidsplannen en beleidstrategieën uit te wisselen. Echter de gemeenten die geen onderdeel zijn van deze groepen zoals Enschede, Apeldoorn en Zwolle hebben minder contact met andere gemeenten. Zij voeren hun beleid met name zelfstandig.

Uit huidig onderzoek blijkt dat er op het gebied van samenwerking tussen gemeenten en andere disciplines winst te behalen valt. De vertrouwensband tussen de verschillende partijen is daarbij van belang. Op dit moment zijn er twijfels over de mate van vertrouwen binnen de partijen, bijvoorbeeld als het gaat om leden

(23)

van de Moskee, maar ook het contact met scholen. De gemeente zal meer moeten investeren in het contact met deze partijen om op een sterk niveau van onderling vertrouwen te willen komen.

Met betrekking tot scholen geeft de contactpersoon van één van de grotere gemeenten aan dat scholen zich voor veel onderwerpen afsluiten, en dus ook voor radicalisering. Echter zijn scholen volgens de

contactpersoon onderdeel van de oplossing. Het is belangrijk om scholen voorlichtingen of trainingen aan te bieden en daarnaast is het van belang dat scholen meer in gesprek gaan met hun leerlingen en het onderwerp radicalisering meer bespreekbaar maken. Uit onderzoek van Dinther, Lennearts en Koekenberg (2008) blijkt echter dat docenten het niet aandurven om het onderwerp radicalisering bespreekbaar te maken in de klas. Dit uit angst voor reacties van leerlingen. Het onderwerp ligt met name in achterstandswijken erg gevoelig en leraren vrezen dat deze discussie uit de hand kan lopen. Daarnaast blijkt uit onderwijsonderzoek van DUO dat het merendeel van de scholen aangeeft dat er bij hen op school geen problemen zijn omtrent dit onderwerp (Van Grinsven, Van der Woud & Elphick, 2017).

Pels, De Gruijter en Van Middelkoop (2008) geven aan dat het voor professionals in het onderwijs juist belangrijk is om in gesprek te blijven met ouders en kinderen. Voor een goed pedagogisch klimaat is het van belang dat onderwijzers hierin worden ondersteund, door middel van trainingen. Ook zouden scholen baat hebben bij een stappenplan gericht op preventie. Belangrijk is dat de voedingsbodem voor radicalisering wordt weggenomen, door het verminderen van discriminatie en maatschappelijke tegenstellingen. Hierbij zullen zij leerlingen bespreken en wanneer dat nodig is hulp vragen aan gemeentelijke instanties.

Daarnaast werd er gekeken of er binnen de gemeente wel voldoende capaciteit en middelen zijn om radicalisering vroegtijdig te kunnen signaleren en te voorkomen. Voorafgaande aan huidig onderzoek werd verwacht dat niet elke gemeenten over voldoende capaciteit en middelen zou beschikken. Dit omdat de gemeente vanwege decentralisatie veel taken op zich heeft gekregen waardoor wellicht veel maatschappelijke thema’s niet de aandacht krijgen die ze nodig hebben (Doornbos, 2015). Daarnaast heeft een inventarisatie in 2015 onder 49 gemeenten laten zien dat een derde van hen heeft aangegeven onvoldoende capaciteit te hebben om

radicalisering aan te pakken (Rijksoverheid, 2015).

Echter bleek uit huidig onderzoek dat alle gemeenten aangaven dat zij op dit moment genoeg capaciteit en middelen hebben om radicalisering binnen hun gemeente aan te pakken. Vanaf september 2015 ontvangen de prio- gemeenten de versterkingsgelden. Zij krijgen deze versterkingsgelden om radicalisering in hun gemeente aan te pakken (Witte & Jacobs, 2015). De gemeente kan hiermee onder andere bijeenkomsten en voorlichtingen subsidiëren om polarisatie te verminderen en de mensen dichterbij elkaar te laten komen. De prio- gemeenten

(24)

hebben baat bij deze versterkingsgelden. De gemeenten die geen versterkingsgelden krijgen van het Rijk hebben op dit moment ook genoeg capaciteit en middelen om radicalisering binnen hun gemeente aan te pakken. Een reden hier voor kan zijn dat met name de gemeenten die deelnamen aan huidig onderzoek deze zaken goed op orde hadden, en andere gemeenten wellicht niet.

Over het doen van uitspraken met betrekking tot de resultaten van de aanpak, dan wel het verschaffen van gegevens of cijfers van radicaliserende jongeren binnen hun gemeente werd voorafgaande aan het onderzoek verwacht dat gemeenten hier over het algemeen terughoudend in zouden zijn. Dit komt tevens naar voren in huidig onderzoek. De gemeenten zijn terughoudend in het doen van uitspraken met betrekking tot het aantal geradicaliseerde en of uitreizigers binnen hun gemeenten. Zij verwijzen regelmatig naar de landelijke cijfers van het Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV).

Daarnaast doen zij geen uitspraken over de effectiviteit van de aanpak van radicalisering. Het merendeel van de gemeenten geeft aan dat de effectiviteit van de aanpak van radicalisering moeilijk te meten is. Echter wordt er wel opgemerkt dat het signaleringsnetwerk in verschillende gemeenten effectiever is geworden en dat er sneller kan worden gehandeld op het moment dat er een signaal binnenkomt.

Met betrekking tot eventuele aandachtspunten/knelpunten rondom het beleid van radicalisering werd verwacht dat deze ongetwijfeld aanwezig zouden zijn. Uit huidig onderzoek kwam naar voren dat er winst valt te behalen op verschillende vlakken. Met name de professionaliteit van de werknemers en de communicatie en de samenwerking tussen partijen is een belangrijke factor. Dit komt tevens naar voren uit een Quick scan van (Van den Berg et al. 2016). De samenwerking tussen verschillende partijen wordt ervaren als onvoldoende. Er zal meer informatie uitwisseling moeten plaatsvinden tussen professionals.

Met betrekking tot de centrale vraag van huidig onderzoek is gebleken dat gemeenten over het algemeen niet veel van elkaar verschillen als het gaat om het beleid rondom signalering en preventie van radicaliserende jongeren. Dat wil zeggen, inhoudelijk ‘staan de neuzen dezelfde kant op’, echter verschillen gemeenten in de mate van prioriteit die zij aan huidig onderwerp geven, en tevens in hoeverre er per gemeente sprake is van radicalisering. Gemeenten zijn het er in ieder geval over eens dat er een aantal aandachtspunten zijn.

Wat huidig onderzoek zo interessant maakt is dat er de afgelopen jaren relatief weinig onderzoek is gedaan naar het beleid rondom radicalisering, gericht op preventie en signalering. De resultaten van huidig onderzoek hebben inzicht gegeven in hoe er in verschillende gemeenten in Nederland wordt gewerkt aan het signaleren en voorkomen van radicalisering. Hoe het beleid wordt gevoerd, wat knelpunten zijn waar tegenaan

(25)

wordt gelopen, wat aandachtspunten zijn, welke aspecten juist erg waardevol en effectief zijn en daardoor mogelijk ook interessant voor andere gemeenten.

Tekortkomingen

Één van de tekortkomingen van huidig onderzoek is, doordat er uitsluitend gemeenten zijn geïnterviewd en geen andere professionals, er veelal informatie is verkregen vanuit één invalshoek. Agenten, jongerenwerkers, leden van de moskee en scholen werpen wellicht een hele andere kijk op huidig onderwerp. Vervolgonderzoek waarin vanuit verschillende invalshoeken naar de aanpak van radicalisering wordt gekeken zal een duidelijker beeld scheppen van hoe het beleid rondom radicalisering daadwerkelijk wordt uitgevoerd.

Daarnaast zijn de resultaten niet representatief voor Nederlandse gemeenten in het algemeen. Huidig onderzoek is namelijk afhankelijk geweest van de gemeenten, die zelf kozen om deel te nemen aan huidig onderzoek. Dit maakt dat er tijdens huidig onderzoek sprake is geweest van een selecte steekproef. Bij een selecte steekproef heeft niet elk gemeente de kans gehad om in de steekproef terecht te komen, met als gevolg dat de resultaten enkel en alleen gelden voor de onderzochte groep, en niet zomaar gegeneraliseerd kunnen worden naar andere gemeenten.

Desalniettemin schept huidig onderzoek een helder beeld van hoe er binnen verschillende gemeenten in Nederland op dit moment aandacht wordt besteed aan het onderwerp radicalisering. De resultaten dragen bij aan het verkrijgen van inzichten in eventuele punten die aangescherpt of aangepakt zullen moeten worden om de preventieve aanpak omtrent radicalisering te kunnen verbeteren. Huidig onderzoek zal daarom bijdragen aan een verbetering in het preventieve beleid van radicalisering.

Aangezien de gemeente Den Haag door de meeste gemeenten wordt gezien als expert als het gaat om de aanpak van radicalisering en zij ook concreet beleid hierop hebben, lijkt het wellicht een idee dat de gemeente Den Haag een aantal keren per jaar hun expertise deelt met verschillende gemeenten in Nederland, om daarin hun beleid toe te lichten. Tevens zal hier dan ook de ruimte zijn voor andere gemeenten om hun kennis en kunde te delen.

Tevens het achteraf bestuderen van casussen van uitgereisde jongeren is iets waar meerdere gemeenten meer aandacht aan zouden moeten besteden. Hierbij zou er aandacht moeten worden besteed aan aspecten die gemeenten eerder mogelijk over het hoofd hebben gezien. Deze bestudering kan wellicht zorgen voor eventuele aanpassingen/verbeterpunten in het radicaliseringsbeleid. Als bijvoorbeeld uit een casus van een uitgereisde jongere zou blijken dat hij van te voren al regelmatig aan het verzuimen was op school, dan zullen scholen hier nauwkeuriger op moeten gaan letten en sneller aan de bel moeten trekken.

(26)

Tevens bleek dat radicalisering in elke gemeente plaatsvindt en dat het aantal niet afhankelijk is van hoe groot of klein desbetreffende stad is. Wat in huidig onderzoek duidelijk naar voren kwam is dat met name de communicatie tussen samenwerkingspartners, professionalisering van werknemers en een duidelijke rolverdeling belangrijke aandachtspunten zijn. Daar komt nog bij dat niet radicalisering door de geïnterviewden wordt gezien als het grootste probleem, maar met name de voedingsbodem en polarisatie. In de toekomst zal dan ook meer geïnvesteerd moeten worden in deze aspecten om de aanpak tegen radicalisering te verbeteren.

(27)

Literatuurlijst

AIVD (2002) Rekrutering in Nederland voor de Jihad, Den Haag: Ministerie van Binnenlands zaken. AIVD (2004). Van Dawa tot Jihad, Den Haag: Ministerie van Binnenlands zaken.

AIVD (2015). Jaarverslag 2014. Den Haag: Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. Arnhem, 360diversiteit- 3 daagse training, 16 november 2016,

http://360diversiteit.nl/opleidingen/radicalisering/radicalisering-3-daagse/.

Boeije, H. (2005) Analyseren in kwalitatief onderzoek. Amsterdam, Nederland: Boom Onderwijs. Bos, K. V., Loseman, A., & Doosje, B. (2009). Waarom jongeren radicaliseren en sympathie krijgen voor

terrorisme. Universiteit Utrecht, Faculteit Sociale Wetenschappen.

Buijs, F. J. (2009). Muslims in the Netherlands: Social and political developments after 9/11. Journal of Ethnic and Migration Studies, 35, 421-438. doi:10/1080/13691830802704590

CBS (2017). Geraadpleegd op 22 december 2016, van http://statline.cbs.nl/Statweb/search/?Q=inwoneraantallen. De Graaff, B., De Poot, C., & Kleemans, E. (2009). Radicalisering en radicale groepen in

vogelvlucht. Tijdschrift voor criminologie, 51, 331.

Dinther, V. V., Lennaerts, I. M., Koekenberg, C. J. V., & Visser, S. (2016). Discussies in de Klas over Radicalisering (Bachelor's thesis).

Doornbos, N. (2015). Actief op zoek naar klachten. Tijdschrift voor Klachtrecht,11, 10-12. Doosje, B., Loseman, A., & Van den Bos, K. (2013). Determinants of radicalization of

Islamic youth in the Netherlands: personal uncertainty, perceived injustice and perceived group threat. Journal of Social Issues, 69, 3, 586-604. doi:10.1111/ josi.12030

Expertise-unit Sociale Stabiliteit September, (2015). Quick scan Radicalisering en Maatschappelijke Spanningen. Een verkennend onderzoek onder gemeenten naar lokale problematiek, beleid en behoeften. Feddes, A. R., Nickolson, L., & Doosje, B. (2015). Triggerfactoren in het Radicaliseringsproces.

doi:10.5553/JV/016758502016042002003.

Gemeente Utrecht (2016) Actieplan Utrecht zijn we samen, een inclusieve aanpak van radicalisering. Utrecht: Gemeente Utrecht.

Gemeente Amsterdam (2015) Actieprogramma Amsterdam dialoog. Amsterdam: Gemeente Amsterdam. Gemeente Gouda (2013) Plan van aanpak Syriegangers. Gouda: Gemeente Gouda.

Gemeente Den Haag (2015) Uitvoeringsprogramma Preventie Polarisatie, Radicalisering en Jihadisme 2015-2019. Den Haag: Gemeente Den Haag.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

- De meeste ouders willen natuurlijk een goede band - Ouders kunnen zelfvertrouwen stimuleren. - Ouders kunnen politiek

[r]

Verhogen bewustwording en kennis jongeren; Verhogen bewustwording en kennis ouders; Verhogen bewustwording en kennis sleutelfiguren; Netwerkvorming; Versterken gemeenschap;

Voor het project Aan de slag met preventie in de Drentse gemeenten en het plan van aanpak is hieruit één thema gekozen om verder te verdiepen.. Dit is het thema ‘Gezonde

Dynamische agendavormingsprocessen waarin een open houding ten aanzien van nieuwe ideeën en initiatieven wordt aangenomen lijken meer geschikt te zijn om sport en bewegen

Doel van het onderzoek is duiding van het belang van goede samenwerking tussen jeugdhulpinstellingen en W&I voor jongeren voor wie het belangrijk is dat de ondersteuning van

Geef in de beleids- strategie, die u samen met lokale partners ontwikkelt, aandacht aan het verminderen van de voedingsbodem en het versterken van de weerbaarheid, bied