• No results found

Coy smiles, positieve en neutrale verlegenheid bij 4 en 12 maanden oude baby's in relatie tot sociale angst op 2,5-jarige leeftijd en temperament

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Coy smiles, positieve en neutrale verlegenheid bij 4 en 12 maanden oude baby's in relatie tot sociale angst op 2,5-jarige leeftijd en temperament"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

COY SMILES, POSITIEVE EN NEUTRALE VERLEGENHEID BIJ 4 EN 12

MAANDEN OUDE BABY’S IN RELATIE TOT SOCIALE ANGST OP

2,5-JARIGE LEEFTIJD EN TEMPERAMENT

Masterscriptie orthopedagogiek Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam H.J. Schreurs-van Mill Begeleiding: mw. Dr. C. Colonnesi en mw. Dr. W. de Vente Amsterdam, december 2014

(2)

COY SMILES, POSITIEVE EN NEUTRALE VERLEGENHEID BIJ 4 EN 12 MAAN-DEN OUDE BABY’S IN RELATIE TOT SOCIALE ANGST OP 2,5-JARIGE

LEEF-TIJD EN TEMPERAMENT

Masterscriptie orthopedagogiek

Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen

Universiteit van Amsterdam

H.J. Schreurs-van Mill

Begeleiding: mw. Dr. C. Colonnesi en mw. Dr. W. de Vente

(3)

2 INHOUDSOPGAVE

Engelstalige titel en samenvatting ... 3

Nederlandse titel en samenvatting ... 3

INLEIDING ... 4

1.1 Introductie ... 4

1.2 Theoretisch kader ... 4

1.2.1 Expressie van zelfbewuste emoties in de kindertijd ... 4

1.2.2 Kenmerken van de coy smile ... 6

1.2.3 Functies van de coy smile ... 9

1.2.4 Angst in de vroege kindertijd ... 11

1.2.5 Sociale angst en temperament ... 12

1.3 Hypotheses ... 12

1.3.1 Huidige studie ... 12

METHODE ... 14

2.1 Participanten ... 14

2.2 Procedures verlegenheid ... 15

2.2.1 Coy smiles op de leeftijd van 4 maanden ... 15

2.2.2 Spiegeltaak 4 maanden meting ... 15

2.2.3 Expressie van positieve en neutrale verlegenheid op eenjarige leeftijd ... 16

2.2.4 Spiegeltaak 12 maanden meting ... 16

2.3 Codering ... 16

2.3.1 Codering 4 maanden meting ... 17

2.3.2 Codering 12 maanden meting ... 18

2.4 Meetinstrumenten ... 19 2.4.1 Sociale angst ... 19 2.4.2 Temperament ... 21 2.5 Data analyse ... 21 RESULTATEN... 22 3.1 Descriptieven... 22

3.2 Relaties tussen coy smiles, positieve en neutrale verlegenheid en temperament... 23

3.2.1 Relatie coy smiles, positieve en neutrale verlegenheid ... 24

3.2.2 Relatie tussen positieve verlegenheid, neutrale verlegenheid, fear en approach ... 24

3.3 Relatie tussen coy smiles, positieve en neutrale verlegenheid en sociale angst ... 24

DISCUSSIE ... 27

4.1 Discussie ... 27

4.1.1 Stabiliteit coy smile 4 maanden en positieve verlegenheid 12 maanden ... 27

4.1.2 Relatie coy smiles en neutrale verlegenheid ... 27

4.1.3 Relatie coy smiles, positieve en neutrale verlegenheid en temperament ... 28

4.1.4 Relatie coy smiles, positieve en neutrale verlegenheid en sociale angst ... 29

4.2 Klinische implicaties ... 29

4.3 Limitaties en vervolgonderzoek ... 30

4.4 Conclusie ... 31

(4)

3 Engelstalige titel en samenvatting

Coy smiles, positive and neutral shyness in 4 and 12-month-old babies in relation to social anxiety in 2,5-year-olds and temperament

Social anxiety is a frequent form of psychopathology among children (Broeren, Muris, Diamantopoulou, & Baker, 2013; Hudson, Dodd, & Bovopoulos, 2011). This study investigated the protective function of the coy smile during the early development of children in relation to social anxiety. The coy smile is a smile in which before or during the apex, the person shows head- and/or gaze aversion (Colonnesi, Bögels, De Vente, & Majdandžić, 2013; Reddy, 2005). It was also investigated how the expression of coy smiles in 4-month-olds was related to the expression of neutral and positive shyness in 1-year-olds, and the influence of temperament characteristics approach and fear. Neutral shyness characterizes itself by head- and/or gaze aversion with a neutral facial expression. It was revealed that the expression of coy smiles in 4-month-olds is not a protective factor against the development of social anxiety, but a predictor of social anxiety. It was also discovered that the expression of coy smiles in 4-month-olds was positively related to the expression of neutral shyness in 1-year-olds. It is important that parents and professional educators learn to recognize shyness as a risk factor in the development of social anxiety, and learn to teach children to cope with shyness.

Nederlandse titel en samenvatting

Coy smiles, positieve en neutrale verlegenheid bij 4 en 12 maanden oude baby’s in relatie tot sociale angst op 2,5-jarige leeftijd en temperament

Sociale angst is een veel voorkomende vorm van psychopathologie bij kinderen (Broe-ren, Muris, Diamantopoulou, & Baker, 2013; Hudson, Dodd, & Bovopoulos, 2011). In deze studie werd onderzocht of het tonen van de coy smile tijdens de babytijd een beschermende factor was in de ontwikkeling van sociale angst. Deze coy smile is een lach waarbij net voor of tijdens het hoogtepunt de persoon wegkijkt en/of het hoofd wegdraait (Colonnesi, Bögels, De Vente, & Majdandžić, 2013; Reddy, 2005). Daarnaast werd onderzocht hoe de expressie van coy smiles op de leeftijd van 4 maanden zich verhield tot de expressie van neutrale en positieve verlegenheid op eenjarige leeftijd, en werd de invloed van temperamentskenmerken fear en approach bekeken. Neutrale verlegenheid uit zich middels het wegdraaien van het hoofd en/of wegkijken bij een neutrale gezichtsuitdrukking. Gebleken is dat de expressie van coy smiles geen beschermende factor is, maar een voorspeller van sociale angst. Daarnaast bleek de ex-pressie van coy smiles op de leeftijd van 4 maanden positief samen te hangen met neutrale

(5)

4 verlegenheid op eenjarige leeftijd. Belangrijk is dat ouders en professionele opvoeders verle-genheid herkennen als risicofactor in de ontwikkeling van sociale angst, en kinderen leren hier op een goede manier mee om te gaan.

INLEIDING 1.1 Introductie

Sociale angst is een veel voorkomende vorm van psychopathologie bij kinderen en ado-lescenten (Broeren, Muris, Diamantopoulou, & Baker, 2013; Hudson, Dodd, & Bovopoulos, 2011). Onderzoek heeft zich tot nu toe voornamelijk gericht op de behandeling van sociale angst en minder op de voorspellers en mogelijke risico- en beschermende factoren. In deze studie wordt onderzocht worden of het tonen van de coy smile tijdens de babytijd een bescher-mende factor kan zijn in de ontwikkeling van sociale angst in de vroege kindertijd. Daarnaast wordt onderzocht hoe de expressie van neutrale verlegenheid zich verhoudt tot de expressie van coy smiles op de leeftijd van 4 maanden en positieve verlegenheid op eenjarige leeftijd, en wordt de invloed van de temperamentskenmerken fear en approach bekeken.

1.2 Theoretisch kader

1.2.1 Expressie van zelfbewuste emoties in de kindertijd

Verlegenheid kan worden omschreven als gedragsmatige en emotionele ambivalentie tijdens sociale situaties (Colonnesi, Napoleone, & Bögels, 2014; Reddy, 2005). Dit uit zich in toenadering zoeken tijdens interactie, en tegelijkertijd door zich terug te trekken uit deze inter-actie (Colonnesi et al., 2014; Reddy, 2005). Als emotie kan verlegenheid geuit worden op een negatieve en een positieve manier (Colonnesi et al., 2014; Reddy, 2001). In de volgende para-grafen zullen beide begrippen aan bod komen.

Positieve verlegenheid, of coyness, is te herkennen aan een positieve toenadering in de richting van de andere persoon, terwijl tegelijkertijd ook terugtrekking plaatsvindt en is met name te herkennen aan de ‘coy smile’ (Colonnesi, Bögels, de Vente, & Majdandžić, 2013; Reddy, 2005). Deze coy smile is een lach waarbij net vóór of tijdens het hoogtepunt van de lach (de apex) de persoon wegkijkt en/of het hoofd wegdraait van het punt van interactie (Colonnesi et al., 2013; Reddy, 2005). Vaak gaan hier ook armbewegingen mee gepaard of wordt een hand voor het gezicht of de mond gehouden (Reddy, 2001; Reddy, 2005). Coy smiles komen voor

(6)

5 bij volwassenen en kinderen (Colonnesi et al., 2013). Op jonge leeftijd wordt coyness voorna-melijk uitgelokt als het kind aandacht krijgt van anderen, met name bij aanvang van interactie (Reddy, 2001; Reddy, 2005).

Daarnaast er is negatieve verlegenheid te onderscheiden. Negatieve verlegenheid wordt niet als variabele in dit onderzoek meegenomen, maar is wel relevant om hier te beschrijven. Negatieve verlegenheid is ook te herkennen aan het afwenden van het hoofd en de blik door het kind, echter bij een negatieve gezichtsuitdrukking (Colonnesi et al., 2014). Deze negatieve ge-zichtsuitdrukking bestaat dan onder andere uit fronsen, verdrietig kijken en/of huilen (Colon-nesi et al., 2014). Negatieve verlegenheid wordt geassocieerd met een diversiteit aan socio-emotionele problemen, met name internaliserende problematiek zoals sociale angst en depres-siviteit (Karevold, Ystrom, Coplan, Sanson, & Mathiesen, 2012). Tevens wordt negatieve ver-legenheid ook wel gezien als een lichte vorm van, of voorloper van sociale angst (Colonnesi et al., 2014; Weeks, Coplan, & Kingsbury, 2009). Een mogelijke oorzaak voor het vertonen van negatieve verlegenheid kan liggen in de emotie- en/of spanningregulatie. Als een kind zijn of haar emoties niet goed kan reguleren tijdens een interactie, kan dit leiden tot een negatieve expressie (Fogel & Messinger, 2007; Stifter & Moyer, 1991).

In dit onderzoek wordt naast positieve verlegenheid, neutrale verlegenheid onderzocht. Dit is nog geen begrip in de literatuur omtrent verlegenheid, maar komt in het huidige onder-zoek naar voren als uiting van verlegenheid die niet te scharen valt onder positieve of negatieve verlegenheid. De expressie van neutrale verlegenheid kenmerkt zich ook door het wegdraaien van het hoofd en/of het wegkijken van interactie, maar bij een neutrale gezichtsuitdrukking. In dit onderzoek werd dit gezien bij kinderen van één jaar oud. Aangezien er weinig tot geen literatuur over bestaat is het nog niet mogelijk om hier oorzaken of mogelijke gevolgen van te beschrijven. Dit is tevens de reden om neutrale verlegenheid in deze studie verder te onder-zoeken.

Er bestaat nog steeds discussie over vanaf welke leeftijd een kind verlegenheid kan er-varen en tonen. Aanhangers van de cognitieve ontwikkelingstheorie, zoals bijvoorbeeld Lewis (2001), betogen dat verlegenheid een secundaire, zelfbewuste emotie is, en daarom pas vanaf de leeftijd van ongeveer 18 maanden geobserveerd kan worden. Andere voorbeelden van dit soort secundaire emoties zijn trots, schaamte, jaloezie en schuld (Draghi-Lorenz, Reddy, & Morris, 2005; Lewis, 2001). Dit komt doordat er volgens de cognitieve ontwikkelingstheorie eerst een zogeheten ‘concept of self’ moet zijn ontwikkeld voordat een kind zelfbewuste emo-ties kan laten zien (Lewis, 2001; Tangney & Fischer, 1995). Dit ‘concept of self’ houdt het besef in dat er een object is genaamd ‘mij’, en dat anderen aandacht hebben voor dit ‘object’

(7)

6 (Lewis, 2001). Hiervoor is een bepaalde mate van cognitieve ontwikkeling nodig (Lewis, 2001). Dit idee is vooral vanuit de theorie beschreven, maar wel wijdverbreid (Draghi-Lorenz et al., 2005). Negatieve verlegenheid werd in het onderzoek ‘de sociale ontwikkeling van baby tot kleuter’, waaruit gegevens voor dit onderzoek gebruikt worden, ook niet herkend vóór de me-ting op 2,5-jarige leeftijd (eerdere meme-tingen waren met vier en 12 maanden). Dit is in overeen-stemming met de cognitieve ontwikkelingstheorie. Reddy (2000), onder andere, bepleit en toont daarentegen aan dat coy smiles -oftewel positieve verlegenheid- al herkend kunnen worden bij baby’s vanaf 2 maanden oud (Draghi-Lorenz et al., 2005; Reddy, 2005; Zinck, 2008). Colon-nesi et al. (2013) tonen aan dat coy smiles op de leeftijd van 4 maanden al voorkomen. Reddy (2005) en Zinck (2008) beargumenteren dat positieve verlegenheid eerder een gradueel verloop heeft van kleins af aan, dan een gefaseerd verloop met primaire en secundaire emoties zoals onder andere Lewis (2001) voorstelt waarbij steeds aan bepaalde cognitieve voorwaarden moet worden voldaan. Reddy (2003) noemt dit de ‘affectieve betrokkenheid visie’.

1.2.2 Kenmerken van de coy smile

In de vorige paragraaf is al kort ingegaan op de verschillende soorten expressies van verlegenheid. In de huidige paragraaf zullen deze verschillende expressies nog uitgebreider aan bod komen.

Van kleins af aan zijn kinderen al in staat om de coy smile te laten zien (Colonnesi et al., 2013; Reddy, 2000). In Figuur 1 zijn twee voorbeelden overgenomen uit een artikel van Reddy (2000). In deze figuur laten twee kinderen van 2 maanden oud coy smiles zien in ver-schillende situaties. In Figuur 2 is een voorbeeld te zien van een coy smile bij een jongen van ongeveer 4 maanden oud. Deze foto’s zijn afkomstig uit het onderzoek ‘de sociale ontwikkeling van baby tot kleuter’ van de Universiteit van Amsterdam, waarvan dit onderzoek deel uitmaakt. Zoals al eerder beschreven komen coy smiles voornamelijk voor bij aanvang van interactie, in reactie op aandacht van een ander persoon (Reddy, 2001; Reddy, 2005). Daarnaast is gebleken dat kinderen meer coy smiles vertonen bij een onbekend persoon dan bij een bekend persoon, en wanneer ze zichzelf tijdens de interactie in een spiegel kunnen zien (Colonnesi et al., 2013).

(8)

7 Voorbeeld 1: Meisje, 11 weken en 6 dagen oud, in interactie met zichzelf via de spiegel,

ter-wijl moeder haar vasthoudt

Voorbeeld 2: Jongen, 12 weken en 1 dag oud, in interactie met zijn moeder

Figuur 1. Voorbeelden van coy smiles bij een meisje en een jongen van ongeveer 12 weken

oud uit onderzoek van Reddy (2000).

Jongen van 16 weken oud, in interactie voor de spiegel met een onbekend persoon

Figuur 2. Voorbeeld van een coy smile bij een jongen op de leeftijd van 4 maanden uit

onder-zoek ‘de sociale ontwikkeling van baby tot kleuter’.

In de tweede meting die in dit onderzoek wordt gebruikt, wordt positieve en neutrale verlegenheid gemeten bij kinderen van één jaar oud. Voorbeelden hiervan zijn weergegeven in Figuur 3.

(9)

8 Voorbeeld positieve verlegenheid: Jongen van 13 maanden oud, in interactie voor de spiegel

met een onbekend persoon

Voorbeeld neutrale verlegenheid: Jongen van 12 maanden oud, in interactie voor de spiegel met een onbekend persoon

Figuur 3. Een voorbeeld van positieve verlegenheid en van neutrale verlegenheid bij twee

kin-deren van ongeveer 1 jaar oud uit onderzoek ‘de sociale ontwikkeling van baby tot kleuter’.

In het longitudinale onderzoek van de Universiteit van Amsterdam is er vervolgens op 2,5-jarige leeftijd weer onderzoek gedaan naar de uitingen van verlegenheid. Op deze leeftijd kon duidelijk de expressie van negatieve verlegenheid onderscheiden worden van de expressie van positieve verlegenheid (Colonnesi et al., 2014). Zoals eerder vermeld, werd tijdens eerdere metingen negatieve verlegenheid nog niet gezien bij de kinderen. Bij de peuters blijken situaties waarin het kind zichzelf kan zien in een spiegel meer coy smiles uit te lokken dan situaties zonder spiegel (Colonnesi et al., 2014). Daarnaast blijken ook op deze leeftijd situaties met onbekende personen meer coy smiles uit te lokken dan situaties met voor het kind bekende personen (Colonnesi et al., 2014). In Figuur 4 is een voorbeeld te zien van de expressie van

(10)

9 positieve verlegenheid bij een kind van 2,5 jaar en een voorbeeld van een kind dat negatieve verlegenheid toont. Deze foto’s zijn afkomstig van onderzoek van Colonnesi et al. (2014).

Figuur 4. Een voorbeeld van positieve en negatieve verlegenheid bij kinderen van ongeveer 2,5

jaar oud uit onderzoek ‘de sociale ontwikkeling van baby tot kleuter’.

Het is nog niet duidelijk hoe de expressie van neutrale verlegenheid, gemeten op eenjarige leef-tijd, te duiden. Ligt de expressie van neutrale verlegenheid meer in lijn van de expressie van positieve of juist van negatieve verlegenheid? Een mogelijkheid is dat er bij kinderen tot onge-veer 2,5 jaar nog geen differentiatie te zien is in de expressie van verlegenheid. Dit zou beteke-nen dat pas vanaf 2,5-jarige leeftijd per kind bekeken kan worden of het kind meer de neiging heeft tot het tonen van positieve of negatieve verlegenheid. Vóór die leeftijd is het kind wat dat betreft dan nog in ontwikkeling en is de manier waarop verlegenheid getoond wordt nog rede-lijk arbitrair. Om hierover meer duiderede-lijkheid te krijgen zal deze vraag worden meegenomen in dit onderzoek.

1.2.3 Functies van de coy smile

Hoewel eerder onderzoek voornamelijk gericht werd op de negatieve oorzaken en ge-volgen van verlegenheid, is er recentelijk meer aandacht voor positieve verlegenheid en de mo-gelijke functies hiervan (Colonnesi et al., 2014). Deze momo-gelijke functies zijn voornamelijk theoretisch beschreven en hoeven elkaar niet uit te sluiten.

Eén mogelijke functie van de coy smile is emotie-regulatie en regulatie van spanning, wanneer het kind in interactie is (Colonnesi et al., 2013; Messinger & Fogel, 2007; Reddy, 2000; Stifter & Moyer, 1991). Uit onderzoek naar de hartslag van baby’s tijdens interacties blijkt bijvoorbeeld dat de hartslag toeneemt tijdens de interactie, en weer afneemt als het kind wegkijkt of het hoofd wegdraait (Stifter & Moyer, 1991). Door het wegkijken kan het kind emoties en/of spanning reguleren, terwijl het kind door te lachen toch op een positieve manier

(11)

10 contact houdt met de ander (Stifter & Moyer, 1991). Het op een goede manier leren reguleren van emoties en spanning is belangrijk, omdat dit onder andere bijdraagt aan sociale vaardighe-den van het kind (Dollar & Stifter, 2012). Via deze weg zou het tonen van coy smiles een beschermende factor kunnen zijn.

Een tweede mogelijkheid is dat de coy smile gezien moet worden als een positieve, functionele en adaptieve reactie op de aandacht van een persoon (Colonnesi et al., 2013). Door een coy smile te laten zien is er meer kans op positieve reacties van anderen en om aardig gevonden te worden (Colonnesi et al., 2013). Daarnaast worden coy smiles ook positief ervaren door anderen omdat coyness een indicatie is van sociabiliteit (Colonnesi et al., 2014; Feinberg, Willer, & Keltner, 2012), waarbij sociabiliteit de neiging is om de voorkeur te geven aan het gezelschap van andere mensen (Bould, Joinson, Sterne, & Araya, 2013). Op deze manier zou het tonen van coy smiles een beschermende rol kunnen spelen. Door de positieve reacties van anderen, oftewel succeservaringen in sociaal contact, zou het tonen van coy smiles de kans op het ontwikkelen van sociale angst kunnen verkleinen.

Ten derde is het tonen van coy smiles mogelijk een strategie om vertrouwd te raken met onbekenden (Reddy, 2001). Wat hiervoor pleit is dat uit onderzoek van Colonnesi et al. (2013) blijkt dat kinderen van 4 maanden oud significant meer coy smiles laten zien bij een onbekend persoon dan bij bekende personen. Een tweede aanwijzing hiervoor is dat coy smiles vaak wor-den gezien aan het begin van een interactie, bijvoorbeeld als er een volwassene met een baby begint te ‘praten’; ook als dit positieve en waarderende aandacht in de interactie betreft (Reddy, 2005). Op deze manier wordt de kans op een mogelijk gevaarlijke situatie verkleind (Colonnesi et al., 2013).

Kortom, gezien bovenstaande mogelijke functies zou het wellicht zo kunnen zijn dat het tonen van coy smiles een positieve invloed heeft op de sociale vaardigheden van het kind. Op deze manieren zouden coy smiles een beschermende rol kunnen spelen in de ontwikkeling van sociale angst. Het hebben van goede sociale vaardigheden blijkt samen te hangen met minder angst in de kindertijd (Broeren et al., 2013). Eén van de mogelijke oorzaken van sociale angst is namelijk dat de sociale vaardigheden van patiënten minder goed ontwikkeld zijn dan die van mensen zonder sociale angst, of dat patiënten zelf geloven dat hun sociale vaardigheden minder goed zijn (Cartwright-Hatton, Tschernitz, & Gomersall, 2005; Segrin & Flora, 2000; Spence, Donovan, & Brechman-Toussaint, 2000). Aanwijzingen in de richting van de coy smile als beschermende factor in de ontwikkeling van sociale angst, hebben Colonnesi et al. (2014) al gevonden in hun onderzoek naar het effect van coy smiles bij peuters van 2,5 jaar oud. Zij

(12)

11 vonden namelijk dat de expressie van coy smiles samen ging met minder terugtrekking uit so-ciale interactie, minder (soso-ciale) angst bij het kind gerapporteerd door de ouders en een grotere mate van sociabiliteit (Colonnesi et al., 2014).

1.2.4 Angst in de vroege kindertijd

Een sociale angststoornis kenmerkt zich door intense angst voor (bepaalde) sociale si-tuaties en het overmatig zorgen maken over een mogelijke negatieve evaluatie door anderen (American Psychiatric Association, 2013). Een sociale angststoornis wordt meestal voor het eerst gediagnosticeerd tijdens de adolescentie, hoewel de stoornis ook bij steeds jongere kin-deren wordt vastgesteld (Weeks et al., 2009).

In de kindertijd bestaat er een middelmatig tot sterke relatie tussen sociale angst, en twee andere soorten angst die met sociale situaties te maken hebben, namelijk separatieangst en ge-generaliseerde angst (Broeren et al., 2013; Colonnesi et al., 2014). Separatieangst is overmatige angst voor scheiding van belangrijke hechtingsfiguren (zoals bijvoorbeeld de ouders), onder andere in sociale situaties (Colonnesi et al., 2014). Gegeneraliseerde angst kenmerkt zich door excessief zorgen maken over allerlei zaken, waaronder sociale situaties (Colonnesi et al., 2014). Aangezien deze drie soorten angst aan elkaar gerelateerd zijn (Broeren et al., 2013; Colonnesi et al., 2014) zullen ze voor dit onderzoek alle drie meegenomen worden in de analyse als de variabele ‘algemene sociale angst’. Daarnaast zullen ze ook apart in de analyse gebruikt worden om mogelijke verschillen tussen de verschillende soorten angst te onderzoeken.

Uit onderzoek blijkt dat op jonge, voorschoolse leeftijd al een hoge mate van sociale angst gemeten kan worden (Côté et al., 2009; Edwards, Rapee, Kennedy, & Spence, 2010). Het is echter lastig om daadwerkelijk de diagnose sociale angststoornis bij jonge kinderen vast te kunnen stellen, veelal om psychometrische redenen (Edwards et al., 2010). Op deze jonge leef-tijd is het bijvoorbeeld nog niet mogelijk om zelfrapportage als onderzoeksmethode te gebrui-ken.

Dit maakt de gevolgen van de aanwezige angst echter niet minder ernstig. De mogelijke gevolgen van sociale angst voor kinderen, zonder dat er hierbij sprake hoeft te zijn van de dia-gnose sociale angststoornis, zijn onder andere sociale isolatie, eenzaamheid, weinig zelfver-trouwen en meer kans op het ontwikkelen van een sociale angststoornis en andere internalise-rende stoornissen later (Colonnesi et al., 2014; Weeks et al., 2009). Tevens is er sprake van een grote kans op chroniciteit van (sociale) angst tijdens de verdere ontwikkeling van het kind (Broeren et al., 2013; Rapee et al., 2014). Het blijkt dat hoe eerder een sociale angststoornis ontstaat, hoe groter de problemen zijn en hoe meer kans er is op chroniciteit (Edwards et al.,

(13)

12 2010). Om deze reden is het belangrijk zo vroeg mogelijk in te grijpen wanneer symptomen van sociale angst zich voordoen.

1.2.5 Sociale angst en temperament

Temperament is een bekende en veel onderzochte risicofactor voor sociale angst. In dit onderzoek worden de temperamentskenmerken ‘approach’ en ‘fear’ gebruikt. Approach is een eigenschap die zich kenmerkt door het snel zoeken van toenadering, snel opgewonden zijn en het hebben van een positieve anticipatie op leuke activiteiten (Gartstein & Rorthbart, 2003). Fear is een eigenschap die zich kenmerkt door het moeilijk vinden van plotselinge veranderin-gen in prikkels, nieuwe objecten of sociale stimuli, en de neiging tot een geinhibeerde toenade-ring tot nieuwe dingen (Gartstein & Rothbart, 2003). Deze twee temperamentskenmerken zijn gekozen op basis van het onderzoek van Naragon-Gainey, Gallagher en Brown (2013), waaruit blijkt dat de meeste stemmings- en angststoornissen worden gekarakteriseerd door verhoogde mate van neuroticisme en een lagere mate van extraversie. Neuroticisme is een persoonlijk-heidstrek die gekenmerkt wordt door de neiging tot negatieve emoties en stress reactiviteit (Naragon-Gainey et al., 2013). Uit onderzoek van Gartstein en Rothbart (2003) blijkt dat het temperamentskenmerk fear valt onder de overkoepelende factor negatieve affectiviteit. Deze factor negatieve affectiviteit blijkt ook te overlappen met de Big-5 persoonlijkheidsfactor neu-roticisme (Gartstein & Rothbart, 2003). Daarnaast blijkt dat fear het meest overeenkomt met sociale angst (Gartstein & Rothbart, 2003). Extraversie is een persoonlijkheidstrek die wordt gekenmerkt door sociabiliteit, assertiviteit, zoeken naar prikkels en een neiging tot het ervaren van positieve emoties (Naragon-Gainey et al., 2013). Uit het artikel van Gartstein en Rothbart (2003) blijkt dat approach een groot aandeel heeft in de overkoepelende factor ‘extraversie’. Er wordt om deze redenen verwacht dat deze twee temperamentskenmerken een rol kunnen spelen in de ontwikkeling van sociale angst.

1.3 Hypotheses

1.3.1 Huidige studie

In het huidige onderzoek stonden drie deelvragen centraal. Deze drie vragen werden opgesteld met als doel om antwoord te kunnen geven op twee hoofdvragen, namelijk ‘Is de coy smile een beschermende factor in de ontwikkeling van sociale angst tussen de leeftijd van 4 maanden en 2,5 jaar?’ en ‘Lijkt de expressie van neutrale verlegenheid meer op positieve ver-legenheid of op negatieve verver-legenheid, gezien de relatie tot sociale angst en temperament?’. De eerste deelvraag die werd onderzocht in dit onderzoek was ‘Hoe is de coy smile, gemeten

(14)

13 op de leeftijd van 4 maanden, gerelateerd aan de expressie van positieve en neutrale verlegen-heid op eenjarige leeftijd’? De tweeledige hypothese bij deze vraag was ten eerste dat het tonen van de coy smile, gemeten op de leeftijd van 4 maanden, positief gerelateerd was aan positieve verlegenheid op eenjarige leeftijd. Ten tweede was de hypothese dat de expressie van coy smi-les op de leeftijd van 4 maanden negatief gerelateerd was aan neutrale verlegenheid op eenjarige leeftijd.

Het resultaat met betrekking tot de relatie tussen de coy smiles op de leeftijd van 4 maanden en 1 jaar werd verwacht omdat de coy smile een uiting is van (positieve) verlegenheid, en dit wordt gezien als temperamentskenmerk (Smith et al., 2012). Temperamentskenmerken worden beschouwd als relatief stabiele gedragskenmerken die al herkend kunnen worden op jonge leeftijd (Carranza, González-Salinas, & Ato, 2013; Grady et al., 2012; Smith et al., 2012). Daarnaast werd de hypothese met betrekking tot de negatieve relatie tussen coy smiles op de leeftijd van 4 maanden en neutrale verlegenheid op eenjarige leeftijd gebaseerd op onderzoek van Colonnesi et al. (2014), waarin werd gevonden dat de expressie van positieve verlegenheid op 2,5-jarige leeftijd negatief gerelateerd was aan de expressie van negatieve verlegenheid op 2,5-jarige leeftijd. Hoewel de expressie van neutrale verlegenheid niet hetzelfde was als de ex-pressie van negatieve verlegenheid, werd verwacht dat dit een aanwijzing was voor een moge-lijke negatieve relatie zoals gesteld in hypothese één.

De tweede deelvraag was ‘Hoe is de expressie van positieve en neutrale verlegenheid, gemeten op de leeftijd van 4 en 12 maanden, gerelateerd aan temperament op eenjarige leef-tijd’? Op basis van eerdere onderzoeken werd verwacht dat temperament, naast verlegenheid, invloed zou kunnen hebben op sociale angst (Hirshfeld-Becker, 2010; Volbrecht & Goldsmith, 2010). Uit een voorbereidende analyse bleek ook dat temperamentskenmerk fear en sociale angst in dit onderzoek samenhingen. Er werd namelijk een positief significant verband gevon-den tussen fear, gemeten op eenjarige leeftijd, en sociale angst op 2,5-jarige leeftijd. De vol-gende hypothese is vervolgens opgesteld. De expressie van positieve verlegenheid op de leeftijd van 4 en 12 maanden is positief gerelateerd aan approach op eenjarige leeftijd en negatief ge-relateerd aan fear; de expressie van neutrale verlegenheid is daarentegen negatief gege-relateerd aan approach en positief gerelateerd aan fear.

De derde deelvraag in dit onderzoek is, ‘Hoe is de expressie van positieve en neutrale verlegenheid, gemeten op de leeftijd van 4 en 12 maanden, gerelateerd aan sociale angst op 2,5-jarige leeftijd’? De hypothese hierbij was ten eerste dat de expressie van positieve verlegenheid negatief was gerelateerd aan sociale angst. Wat betreft de relatie tussen de expressie van neu-trale verlegenheid en sociale angst kon er nog geen richting worden gegeven, in verband met

(15)

14 het ontbreken van literatuur. Deze hypothese werd vervolgens, de expressie van neutrale verle-genheid is gerelateerd aan sociale angst op 2,5-jarige leeftijd. Op basis van onderzoek van Co-lonnesi et al. (2014) werd de negatieve relatie tussen de expressie van positieve verlegenheid en sociale angst verwacht. Zij vonden namelijk bij kinderen van 2,5 jaar oud een negatieve relatie tussen de expressie van positieve verlegenheid en (sociale) angst. Uit hetzelfde onder-zoek bleek dat er geen positieve relatie bestond tussen de expressie van negatieve verlegenheid en sociale angst (Colonnesi et al., 2014). Om te onderzoeken of deze relatie wel bestaat bij jongere kinderen en neutrale verlegenheid is huidige hypothese opgesteld. Uit de resultaten zou wellicht ook een conclusie getrokken kunnen worden over de mogelijke overeenkomst of het verschil tussen neutrale verlegenheid op eenjarige leeftijd en de expressie van negatieve verle-genheid op 2,5-jarige leeftijd.

METHODE 2.1 Participanten

De grootste groep participanten in dit onderzoek tijdens een meting was een groep van 114 kinderen. Dit was het aantal kinderen op eenjarige leeftijd waarvan het gedrag voor het huidige onderzoek werd gecodeerd. Verder werd gebruik gemaakt van al bestaande gecodeerde data. Daardoor verschilde het aantal proefpersonen per meting. Naast het aantal van 114 kin-deren (63 meisjes, 51 jongens) op de leeftijd van 12 maanden, werd de beschikbare data ge-bruikt van 78 kinderen op de leeftijd van 4 maanden (37 meisjes, 28 jongens), en 112 2,5-jarige kinderen (64 meisjes, 48 jongens).

In dit onderzoek werden gegevens gebruikt die zijn verkregen in een grootschalige -nog steeds lopende- longitudinale studie ‘de sociale ontwikkeling van baby tot kleuter’, die werd uitgevoerd door de Universiteit van Amsterdam. Bij aanvang van het onderzoek waren er 244 geïnteresseerde gezinnen. Na een eerste screening vielen er 87 gezinnen af. De gezinnen werden op meerdere manieren geworven. Er werden oproepen gedaan bij verloskundigen rondom Am-sterdam, Utrecht en Den Haag. Daarnaast is er geflyerd bij winkels als Prénatal en HEMA, zijn er oproepen geplaatst op internetfora en zijn er advertenties geplaatst. De doelgroep bestond uit ouders die in verwachting waren van hun eerste kind. Deelname was geheel vrijwillig. Gezin-nen kregen voor elke meting die ze meededen een beloning.

De gemiddelde leeftijd van de moeders bij aanvang van de studie was 30.54 jaar (SD = 4.59), en van de vaders 33.43 jaar (SD = 5.47). Van de moeders was 89.4% van Nederlandse afkomst, en van de vaders was 86% van Nederlandse afkomst. De overige moeders en vaders

(16)

15 waren afkomstig uit veel verschillende landen, zoals bijvoorbeeld Duitsland, Suriname en In-donesië. Het opleidingsniveau van de ouders werd gemeten op een schaal waarbij 1=lagere school/basisonderwijs, 2=LBO, 3=MAVO, 4=HAVO, 5=VWO, 6=MBO, 7=HBO, 8=Univer-siteit en 9=anders. Het gemiddelde opleidingsniveau van de moeders was 6.93 (SD = 1.3), en van de vaders 6.39 (SD = 1.72).

In totaal werden gegevens afkomstig van drie meetmomenten uit deze longitudinale stu-die gebruikt in dit onderzoek, namelijk de metingen op de leeftijd van 4 maanden, 12 maanden en 2,5 jaar. Exclusiecriteria op basis waarvan kinderen werden uitgesloten van de studie waren: een Apgar score lager dan 8, een geboortegewicht lager dan 2500 gram of neurologische afwij-kingen.

2.2 Procedures verlegenheid

2.2.1 Coy smiles op de leeftijd van 4 maanden

Er werd een spiegeltaak gebruikt om coy smiles uit te lokken op de leeftijd van 4 maan-den. De procedure van deze spiegeltaak is opgesteld door Colonnesi et al. (2013) en wordt toegelicht in de volgende paragraaf. De procedure werd uitgevoerd met een doorkijkspiegel waarin aan de binnenkant een camera werd bevestigd, zodat het bovenlichaam en gezicht van het kind en van de andere persoon goed zichtbaar waren. In dit onderzoek werd de situatie met de onbekende persoon gebruikt, die in de volgende paragraaf wordt beschreven. De keuze hier-voor is gemaakt op basis van eerder experimenteel onderzoek van Colonnesi et al. (2013), uit bleek dat coy smiles vooral uitgelokt werden in de situatie met een onbekend persoon waar-bij het kind zichzelf ook in de spiegel kon zien. Aangezien voor dit onderzoek het tonen van coy smiles belangrijk was, en niet of het aantal coy smiles verschilt bij verschillende (bekende of onbekende) personen, is voor de situatie met de onbekende persoon gekozen.

2.2.2 Spiegeltaak 4 maanden meting

De spiegeltaak ging als volgt. Het kind zat op schoot van de vader, recht voor de spiegel. Links naast de vader zat de onbekende persoon, oftewel de proefleidster. Op deze manier kon het kind zichzelf en de onbekende persoon zien in de spiegel. De proefleidster gaf van tevoren instructies aan de vader over de opstelling met het kind voor de spiegel en hoe de situatie zou verlopen. De vader kreeg te horen dat hij niks mocht zeggen tijdens de minuut die de taak zou duren. De vader kreeg vervolgens een doek over zich heen zodat hij niet zichtbaar was in de spiegel. De proefleidster hield zelf de tijd bij door middel van een stopwatch. Wanneer iedereen klaar zat ging de minuut in. De onbekende persoon maakte dan op een enthousiaste manier

(17)

16 contact met het kind, door middel van het maken van complimentjes en dergelijke. Op deze manier probeerde ze om het kind aan het lachen te krijgen.

2.2.3 Expressie van positieve en neutrale verlegenheid op eenjarige leeftijd

Op de leeftijd van 12 maanden werd door middel van de spiegeltaak het aantal coy smi-les gemeten en het aantal uitingen van neutrale verlegenheid. De procedure van deze spiegel-taak werd opgesteld door Colonnesi et al. (2014) en leek erg veel op de meting van coy smiles op de leeftijd van 4 maanden. In de procedure werd weer gebruik gemaakt van een doorkijk-spiegel, waarin aan de binnenkant een camera was bevestigd. Op deze manier kon goed het gezicht en het bovenste deel van het lichaam van het kind in beeld worden gebracht. Dit was belangrijk voor de codering van het gedrag. Voor deze 12 maanden meting werd tevens de situatie gebruikt met de onbekende persoon, en wordt in de volgende paragraaf besproken. De gegevens die werden verkregen met de procedures op de leeftijd van 4 en 12 maanden, hebben geleid tot de volgende vier variabelen. De expressie van coy smiles op 4 maanden, de expressie van positieve verlegenheid op 12 maanden en de expressie van neutrale verlegenheid op 12 maanden en een samengestelde variabele van de expressie van positieve en neutrale verlegen-heid (verlegenverlegen-heid).

2.2.4 Spiegeltaak 12 maanden meting

De procedure voor de 12 maanden meting verliep grotendeels hetzelfde als bij de vier maanden meting. Deze situatie duurde ook één minuut. De proefleidster nam de taak van onbe-kende persoon weer op zich. In deze procedure was de moeder erbij in plaats van de vader. De proefleidster gaf van tevoren instructies aan de moeder over het verloop van de procedure, en over de opstelling voor de spiegel. De moeder kreeg tevens als instructie dat zij niks mocht zeggen. Ook werd haar verteld dat ze over de spiegel heen moest kijken zodat het kind geen contact met haar kon maken (in plaats van een doek over het hoofd). De opstelling was als volgt, het kind zat links op schoot van de moeder, zodat het kind zichzelf in de spiegel kon zien en de moeder niet. De proefleidster zat rechts van de moeder, zodat het kind zichzelf en de onbekende persoon zag in de spiegel. Tijdens de minuut probeerde de proefleidster het kind weer aan het lachen te krijgen door het maken van contact op een enthousiaste manier, door complimentjes te maken en dergelijke.

2.3 Codering

Voor verdere analyse werden de filmpjes van de 12 maanden meting gecodeerd. Het coderen vond plaats aan de hand van coderingsschema’s op basis van state events en point events. Een state event is een staat waarin het kind verkeert en heeft een begintijd en eindtijd

(18)

17 (Colonnesi et al., 2014). Een point event is gedrag wat op één moment plaatsvindt, zonder be-gin- of eindtijd (Colonnesi et al., 2014).

2.3.1 Codering 4 maanden meting

De opgenomen filmpjes werden omgezet in AVI-bestanden van maximaal 60 seconden lang. Deze filmpjes werden vervolgens gecodeerd met behulp van het computerprogramma The Observer Video Analysis Software 8.0 (Noldus, Trienes, Hendriksen, Jansen, & Jansen, 2000). Het coderingsschema dat hiervoor werd gebruikt, is weergegeven in Tabel 1. Dit schema is afgeleid uit het artikel van Colonnesi et al. (2013). Het aantal coy smiles werd vervolgens be-rekend als het aantal keer dat er binnen het state event lachen sprake was van een head- en/of gaze aversion binnen 1.5 – 0 seconden voor de apex van de lach (Colonnesi et al., 2013). Binnen de coy smile kon ook arm raising (omhoog bewegen van de armen) worden gecodeerd. Van tevoren is het coderingsschema getest op gebruiksgemak en betrouwbaarheid met een pilot van vijf kinderen. Aan de hand van deze pilot is het coderingsschema aangepast. De uiteindelijke data is gecodeerd door vier getrainde codeerders. Zij codeerden elk 20 observaties. De interbe-oordelaarsbetrouwbaarheid werd vastgesteld door 17 observaties tevens te laten coderen door een senior-codeerder (ongeveer vier observaties van elke codeerder). De interbeoordelaarsbe-trouwbaarheid Kappa voor het state event lachen was .72 en voor de point events was dit .73 (Colonnesi et al., 2013).

Tabel 1

Coderingsschema van de 4 Maanden Meting, met de Gecodeerde Gedragingen, het Type Event en een Omschrijving van het Gedrag

Gecodeerd gedrag Type Event Omschrijving gedrag

Lachen State De wangen worden opgetrokken en de mondhoeken gaan omhoog terwijl het kind in de spiegel kijkt. Apex Point Hoogtepunt van de lach, waarbij de mondhoeken op

hun verst opgetrokken zijn.

Head aversion Point Het afwenden van het hoofd van het punt van inter-actie.

Gaze aversion Point Het afwenden van de blik van het punt van interactie. Arm raising Point Eén of beide armen bewegen omhoog, voorbij de

(19)

18

Noot. De apex, head aversion, gaze aversion en arm raising werden alleen gecodeerd als er sprake was van het state event lachen

2.3.2 Codering 12 maanden meting

Alle opgenomen filmpjes werden omgezet in AVI-bestanden en vervolgens gecodeerd met behulp van het computerprogramma The Observer XT 10.0, event-logging software (Nol-dus, Trienes, Hendriksen, Jansen, & Jansen, 2000). De filmpjes duurden allemaal ongeveer 1 minuut, maar niet exact. Daarom werd er een correctie uitgevoerd met behulp van SPSS, zodat de resultaten vergelijkbaar waren (IBM Corp., 2011).

Aanvankelijk bestond het coderingsschema zonder het state event neutrale verlegen-heid. Bij het coderen bleek echter dat er bepaalde kinderen waren die gedrag lieten zien dat leek op negatieve verlegenheid, zoals beschreven in Colonnesi et al. (2014). Dit gedrag bestond uit een gaze- en/of head aversion, echter met een neutrale gezichtsuitdrukking in plaats van een negatieve gezichtsuitdrukking zoals dat in Colonnesi et al. (2014) het geval was. Om dit gedrag toch te kunnen duiden en verder te onderzoeken werd besloten om dit te coderen als neutrale verlegenheid. Bij het coderen van neutrale verlegenheid werd er uitdrukkelijk op gelet dat dit geen moeheid of afgeleide aandacht betrof. Het uiteindelijke coderingsschema met de state- en point events, inclusief neutrale verlegenheid, is weergegeven in Tabel 2. Aan de state events lachen of niet lachen zit geen tijdslimiet. Voor positieve en neutrale verlegenheid geldt een tijdslimiet van maximaal 2 seconden.

De ‘dubbele’ codering, van de losse onderdelen van de coy smile (met of zonder lachen) én positieve of neutrale verlegenheid, werd met name gebruikt voor het vereenvoudigen van de data voor verdere analyses. Hierdoor was namelijk meteen het aantal coy smiles en uitingen van neutrale verlegenheid te zien, zonder dit te hoeven berekenen.

De codeerder is vooraf getraind in het gebruik van The Observer XT. De interbeoorde-laarsbetrouwbaarheid werd bepaald aan de hand van 12 filmpjes die door een tweede getrainde codeerder zijn gecodeerd. Voor positieve verlegenheid was Cohen’s kappa .74. Neutrale verle-genheid kwam maar drie keer voor in de selectie van filmpjes voor de tweede beoordeling, en Cohen’s kappa hiervan was .68. De verkregen data werd vervolgens van The Observer (Noldus et al., 2000) via Excel geëxporteerd naar het computerprogramma SPSS, versie 20.0 (IBM Corp., 2011).

(20)

19 Tabel 2

Coderingsschema van de 12 Maanden Meting, met de Gecodeerde Gedragingen, het Type Event en een Omschrijving van het Gedrag

Gecodeerd gedrag Type Event Omschrijving gedrag

Lachen State Gezichtsuitdrukking met open en/of gesloten glim-lach, te zien aan de opgetrokken mondhoeken, sa-mengetrokken ogen, opgetrokken wangen, en eventueel de open mond.

Niet lachen State Alle overige gezichtsuitdrukkingen waarin geen lach te herkennen is.

Apex Point Het hoogtepunt van de lach, wanneer de mondhoe-ken het verst opgetrokmondhoe-ken zijn.

Gaze aversion Point Het afwenden van de blik van het punt van interactie door het kind.

Head aversion Point Het afwenden van het hoofd van het punt van inter-actie door het kind.

Positieve verlegenheid

State Het kind lacht, en er vindt gaze- en/of head aversion plaats net iets voor of tijdens de apex; dit alles bin-nen een maximaal twee seconden.

Neutrale verlegenheid

State Er vind gaze- en/of head aversion plaats van het punt van interactie tijdens een neutrale gezichtsuitdruk-king, dus wanneer er sprake is van het state event ‘niet lachen’.

2.4 Meetinstrumenten

2.4.1 Sociale angst

Om de mate van algemene sociale angst op 2,5-jarige leeftijd te meten werd de Neder-landse versie van de Preschool Anxiety Scale – Revised Version (PAS-R) afgenomen bij beide ouders van de kinderen (Edwards et al., 2010). In dit onderzoek werden drie subschalen ge-bruikt, namelijk sociale angst (soc), gegeneraliseerde angst (gad) en separatieangst (sad). Alle subschalen hadden items met een 5-punts Likert schaal met keuzemogelijkheden van 0 (hele-maal niet waar) tot 4 (heel vaak waar). De subschalen sociale angst en gegeneraliseerde angst bestonden uit zeven items, en de subschaal separatieangst bestond uit vijf items. Een voorbeeld-item van sociale angst is ‘is bang om hulp te vragen aan een volwassene (bijvoorbeeld een

(21)

20 leerkracht)’. Een voorbeelditem van gegeneraliseerde angst is ‘raakt overstuur wanneer er iets onverwachts gebeurt’. Van separatieangst is een voorbeelditem ‘maakt zich zorgen dat er iets ergs gaat gebeuren met zijn of haar ouders’.

Cronbach’s Alpha voor de subschalen en de totale vragenlijst uit het onderzoek van Edwards et al. (2010) blijken acceptabel tot goed te zijn. De laagste Cronbach’s Alpha in dat onderzoek is .75 voor de resultaten van vader op de subschaal separatieangst (Edwards et al., 2010). In het algemeen wordt een betrouwbaarheid vanaf .70 als acceptabel gezien (Field, 2013). In het onderzoek van Edwards et al. (2010) werd alleen de hoogste correlatiecoëfficiënt en de laagste correlatiecoëfficiënt tussen de resultaten van moeder en vader vermeld. De hoog-ste correlatie tussen moeder en vader werd gevonden voor de subschaal sociale angst en was .75. De laagste correlatiecoëfficiënt werd gevonden voor de subschaal separatieangst en was .60. In Tabel 3 zijn de resultaten uit het huidige onderzoek met betrekking tot Cronbach’s Alpha en de correlatiecoëfficiënten tussen de resultaten van vader en moeder weergegeven. De corre-laties tussen de afname van moeder en vader bleken voor alle subschalen, algemene sociale angst en de totale vragenlijst significant te zijn. In dit onderzoek werden voor verdere analyse de resultaten van de PAS-R van vader en moeder samengevoegd tot één variabele per subschaal. Daarna werden de drie subschalen samengevoegd tot één variabele ‘algemene sociale angst’. Aan Cronbach’s Alpha in Tabel 3 is te zien dat de betrouwbaarheid van algemene sociale angst goed was met .90 voor afname door moeder en .92 voor afname door vader (Field, 2013). In de resultatensectie zijn in Tabel 4 de correlaties vermeld tussen de subschalen van de PAS-R en algemene sociale angst. Te zien is dat de vier variabelen allen significant met elkaar zijn gecor-releerd.

Tabel 3

Betrouwbaarheid van de Subschalen van de PAS-R: Soc, Gad, Sad, Alg. Soc. Angst en de Totale PAS-R, en Betrouwbaarheid van de IBQ-R Subschalen Fear en Approach, samen met de Cor-relatie tussen de Afname van Vader en Moeder voor de PAS-R en IBQ-R

Cronbach’s Alpha

Moeder Vader Correlatie tussen afname moeder en vader

(22)

21 PAS-R subschaal

Soc .87 .87 .45***

Gad .76 .85 .38***

Sad .72 .77 .43***

Alg. Soc. Angst .90 .92 .41***

Totale PAS-R .89 .93 .43***

IBQ-R subschaal

Fear .88 .87 .34***

Approach .80 .76 .29**

Noot. ** p < 0.01, *** p < 0.001; PAS-R: Preschool Anxiety Scale-Revised; IBQ-R: Infant Behavior Questionnaire-Revised; Soc: sociale angst; Gad: gegeneraliseerde angst; Sad: sepa-ratieangst; Alg. Soc. Angst: algemene sociale angst

2.4.2 Temperament

In dit onderzoek werd de Nederlandse vertaling van de Revised Infant Behavior Ques-tionnaire (IBQ-R) afgenomen bij de ouders om temperament te meten (Gartstein & Rothbart, 2003). De vragenlijst werd afgenomen toen de kinderen 12 maanden oud waren. Van dit instru-ment werden de subschalen ‘fear’ en ‘approach’ gebruikt. De subschaal fear bestond uit 16 items met een 7-punts Likert schaal, met keuzemogelijkheden van 1 (nooit) tot 7 (altijd). De subschaal approach bestond uit 12 items met dezelfde 7-puntsschaal. In het onderzoek van Gart-stein en Rothbart (2003) werd de correlatiecoëfficiënt tussen de resultaten van vader en moeder per subschaal weergegeven. Voor fear was de correlatiecoëfficiënt .75 en voor approach was dit .49 (Gartstein & Rothbart, 2003). Beide waren significant gecorreleerd (Gartstein & Roth-bart, 2003). Voor de analyses in het huidige onderzoek zijn de resultaten van moeder en vader samengevoegd tot één variabele approach en één variabele fear. In Tabel 3 is Cronbach’s Alpha weergegeven voor beide subschalen en de correlaties tussen de resultaten van moeder en vader. In Tabel 3 is te zien dat de betrouwbaarheid voor de subschalen fear en approach van de IBQ-R acceptabel tot goed was (Field, 2013). De correlatiecoëfficiënt tussen fear en approach is in dit onderzoek .05 (p = 0.603).

2.5 Data analyse

Alle analyses werden uitgevoerd met behulp van SPSS 20.0 (IBM Corp., 2011). Aller-eerst werden de descriptieve gegevens per variabele opgevraagd, zoals het gemiddelde en de standaardafwijking. Hierbij werd ook gekeken of de data normaal verdeeld was of niet. Er werd

(23)

22 vervolgens bekeken of er uitbijters waren, en wat de eventuele invloed hiervan was. Op basis van hoeveel invloed de eventuele uitbijters hadden, met name in de regressieanalyse, werd ge-kozen om ze al dan niet in de analyse mee te nemen. Daarnaast werd met het berekenen van de Pearson correlatiecoëfficiënten tussen alle variabelen eerst een verkennende analyse uitge-voerd. Met de Pearson correlatiecoëfficiënt werd de mate van lineaire samenhang gemeten tus-sen de variabelen (Field, 2013). Voor de interpretatie werd aangehouden dat een correlatieco-efficiënt van ±.1 een zwak verband is, ±.3 een middelgroot verband en ±.5 een sterk verband (Field, 2013). De correlatiecoëfficiënt kan positief en negatief zijn, duidend op een positief dan wel negatief verband tussen de variabelen (Field, 2013).

Voor de toetsing van de eerste twee hypotheses, die zich richtten op de relatie tussen de expressie van coy smiles op 4 maanden, positieve verlegenheid, neutrale verlegenheid op een-jarige leeftijd, fear en approach, werden Pearson correlatiecoëfficiënten gebruikt.

De derde hypothese, die de relatie onderzocht tussen de expressie van coy smiles op de leeftijd van 4 maanden, positieve verlegenheid en neutrale verlegenheid op eenjarige leeftijd en sociale angst op 2,5-jarige leeftijd, werd getoetst aan de hand van een hiërarchische regressie-analyse. De regressieanalyse is een analyse die gebruikt wordt om voorspellingen te maken. Dit wordt gedaan aan de hand van een model dat is gebaseerd op een aantal parameters (Field, 2013). Deze parameters worden afgeleid van de predictoren (variabelen). Vervolgens wordt de data uit de steekproef vergeleken met dit model (Field, 2013).

In het geval van deze hypothese betrof het een meervoudige hiërarchische regressieana-lyse met meerdere predictoren in twee stappen. De anaregressieana-lyse werd vier keer herhaald waarbij de afhankelijke variabele steeds veranderde. De afhankelijke variabele was achtereenvolgens al-gemene sociale angst, sociale angst, gegeneraliseerde angst en separatieangst. Dit werd gedaan om mogelijke verschillen tussen de soorten angst te kunnen achterhalen. In de eerste stap werd als onafhankelijke variabele de expressie van coy smiles op de leeftijd van 4 maanden toege-voegd. Vervolgens werd in de tweede stap de expressie van positieve verlegenheid en van neu-trale verlegenheid op de leeftijd van 12 maanden toegevoegd. Als grens voor significantie op basis waarvan de hypotheses werden verworpen of niet, werd α ≤ 0.05 aangehouden (Field, 2013). De kans op het vinden van dat resultaat was dan zo klein dat mocht worden verwacht dat dit geen toeval meer was.

RESULTATEN 3.1 Descriptieven

(24)

23 Uit de descriptieve gegevens van de variabele ‘de expressie van coy smiles op 4 maan-den’, bleek dat deze variabele niet normaal verdeeld was. Voor de twee variabelen ‘de expressie van positieve verlegenheid en neutrale verlegenheid op de leeftijd van 12 maanden’ bleek, aan de hand van de scheefheid en kurtosis, dat ze niet normaal verdeeld waren. De samengestelde variabele verlegenheid (positieve plus neutrale verlegenheid) bleek ook niet normaal verdeeld te zijn. Aangezien de groep participanten groter was dan 30 werden deze variabelen toch mee-genomen in verdere analyse (Field, 2013).

Voor de variabele algemene sociale angst werden, zoals in de inleiding is vermeld, de subschalen sociale angst, gegeneraliseerde angst en separatie angst samengevoegd tot één vari-abele. Deze variabele was normaal verdeeld.

Voor temperament zijn er twee variabelen, namelijk één voor de subschaal fear en één voor de subschaal approach. Uit de resultaten bleek aan de hand van de scheefheid en kurtosis dat beide variabelen normaal waren.

Uit een enkelvoudige regressieanalyse met geslacht als predictor en algemene sociale angst als afhankelijke variabele, is gebleken dat het geslacht van het kind geen voorspeller is van algemene sociale angst op 2,5-jarige leeftijd (B = 0.06, SD = 0.08, p = 0.424). Dit is in overeenstemming met eerder onderzoek van Karevold et al. (2012), waarin ook werd gevonden dat geslacht geen invloed heeft op de mate van sociale angst. Geslacht wordt daarom niet mee-genomen in verdere analyse.

3.2 Relaties tussen coy smiles, positieve en neutrale verlegenheid en temperament

Voor een verdere verkennende analyse van de data en het beantwoorden van de eerste twee hypotheses werden er correlaties berekend tussen de variabelen expressie van coy smiles op de leeftijd van 4 maanden, de expressie van positieve en neutrale verlegenheid op eenjarige leeftijd, fear en approach.

Allereerst werd er een significant positieve samenhang gevonden tussen coy smiles op de leeftijd van 4 maanden en neutrale verlegenheid op 12 maanden, met r = .39 (p = .001). Daarnaast bleek de expressie van coy smiles op 4 maanden tevens significant positief samen te hangen met verlegenheid (samengestelde variabele van positieve en neutrale verlegenheid) op 12 maanden (r = .35; p = .004). Opvallend was dat er geen significant verband bestond tussen de mate van het tonen van coy smiles op 4 maanden en positieve verlegenheid op 12 maanden. Dit lijkt erop te wijzen dat de samenhang tussen de expressie van coy smiles op de leeftijd van 4 maanden en verlegenheid op eenjarige leeftijd voornamelijk verklaard werd door relatie tus-sen coy smiles op 4 maanden en de expressie van neutrale verlegenheid.

(25)

24

3.2.1 Relatie coy smiles, positieve en neutrale verlegenheid

De eerste hypothese stelde allereerst dat de expressie van coy smiles op de leeftijd van 4 maanden positief zou samenhangen met positieve verlegenheid op eenjarige leeftijd. De tweede stelling binnen de eerste hypothese was dat de mate van het tonen van coy smiles op de leeftijd van 4 maanden negatief gerelateerd zou zijn aan de expressie van neutrale verlegenheid op eenjarige leeftijd. Het tegenovergestelde bleek echter het geval te zijn. De gevonden corre-latiecoëfficiënten, te zien in Tabel 4, gaven aan dat de eerste hypothese verworpen kon worden.

3.2.2 Relatie tussen positieve verlegenheid, neutrale verlegenheid, fear en approach

Met betrekking tot de tweede hypothese werden ook niet de verwachte significante re-sultaten gevonden. De expressie van positieve verlegenheid op eenjarige leeftijd bleek niet ge-relateerd te zijn aan fear of approach. Hetzelfde gold voor de expressie van neutrale verlegen-heid op de leeftijd van 12 maanden. Deze hypothese kon dan ook verworpen worden. Het bleek echter wel zo te zijn dat verlegenheid op 12 maanden (positief + neutrale verlegenheid) signi-ficant negatief samenhing met approach (r = -.19; p = .048).

3.3 Relatie tussen coy smiles, positieve en neutrale verlegenheid en sociale angst

De derde hypothese die werd getoetst betrof de relatie tussen de mate van het tonen van coy smiles op de leeftijd van 4 maanden, de expressie van positieve en neutrale verlegenheid op eenjarige leeftijd en sociale angst op de leeftijd van 2,5 jaar. Dit werd gedaan middels een hiërarchische regressieanalyse met twee stappen. Deze analyse werd vier keer herhaald waarbij de afhankelijke variabele steeds veranderde, zoals is vermeld in de methode. In Tabel 5 zijn de resultaten hiervan weergegeven.

In Tabel 5 is te zien dat er verschillende resultaten werden gevonden per subschaal. Voor sociale angst, separatieangst en algemene sociale angst, werd gevonden dat de expressie van coy smiles op de leeftijd van 4 maanden een voorspeller is van sociale angst op 2,5-jarige leeftijd. Dit betrof een positieve relatie, wat wil zeggen dat hoe meer coy smiles een kind van 4 maanden liet zien, hoe meer sociale angst en separatieangst gerapporteerd werd wanneer het kind 2,5 jaar oud was. Bij de subschaal gegeneraliseerde angst werd dit verband niet gevonden.

(26)

Tabel 4

Pearson Correlatiecoëfficiënten tussen CS 4M, PV 12M, NV 12M, V 12M, Soc, Gad, Sad, Alg. Soc. Angst, Fear en Approach

PV 12M

NV 12M

V 12M Soc Gad Sad Alg. Soc. Angst Fear Approach CS 4M .08 .39** .35** .32** .13 .34** .32** -.15 -.17 PV 12M -.13 .72** .03 .01 .01 .02 .01 -.11 NV 12M .60** .31** .13 .11 .23* .07 -.13 V 12M .23* .09 .10 .17 .06 -.19* Soc .54** .48** .82** .26** -.19* Gad .65** .86** .30** -.12 Sad .83** .34** -.11

Alg. Soc. Angst .36** -.18

Fear .05

Approach

Noot. * p < 0.05, ** p < 0.01; CS 4M: coy smiles op leeftijd van 4 maanden; PV 12M: positieve verlegenheid op leeftijd van 12 maanden; NV 12M: neutrale verlegenheid op leeftijd van 12 maanden; V 12M: verlegenheid op 12 maanden (positieve + neutrale verlegenheid); Soc: sociale angst; Gad: gegeneraliseerde angst; Sad: separatieangst; Alg. Soc. Angst: algemene sociale angst

(27)

Daarnaast werd er nog een andere significante positieve relatie gevonden, namelijk tus-sen neutrale verlegenheid op eenjarige leeftijd en sociale angst. Dit wil zeggen dat de expressie van neutrale verlegenheid een voorspeller is van sociale angst later. Deze relatie werd niet ge-vonden bij de andere afhankelijke variabelen.

Conclusie is dat de derde hypothese verworpen kon worden. Er is gebleken dat de ex-pressie van coy smiles op de leeftijd van 4 maanden, en positieve verlegenheid op eenjarige leeftijd geen negatieve voorspellers waren van sociale angst wanneer het kind 2,5 jaar oud was.

Tabel 5

Hiërarchische Regressieanalyse voor de Relatie tussen Afhankelijke Variabelen Soc, Gad, Sad, en Alg. Soc. Angst en Onafhankelijke Variabelen CS 4M, PV 12M en NPV 12M

Afhankelijke variabele Predictoren R² F ΔR² β t p Soc Stap 1 CS 4M 0.09 5.77 .08 0.3 2.4 0.020* Stap 2 PV 12M 0.16 3.55 .12 0.12 0.95 0.348 NPV 12M 0.28 2.07 0.043* Gad Stap 1 CS 4M 0.01 0.69 -.01 0.11 0.83 0.411 Stap 2 PV 12M 0.03 0.59 -.02 0.07 0.56 0.581 NPV 12M 0.14 0.97 0.336 Sad Stap 1 CS 4M 0.11 7.03 .09 0.33 2.65 0.010* Stap 2 PV 12M 0.11 2.31 .06 -0.04 -0.3 0.765 NPV 12M -0.04 -0.28 0.784

Alg. soc. angst

Stap 1 CS 4M 0.09 5.9 .08 0.3 2.43 0.018*

Stap 2 PV 12M 0.12 2.49 .07 0.07 0.54 0.594

NPV 12M 0.17 1.22 0.227

Noot. * p < 0.05; Soc: sociale angst; Gad: gegeneraliseerde angst; Sad: separatieangst; Alg. Soc. Angst: algemene sociale angst; CS 4M: coy smiles op leeftijd van 4 maanden; PV 12M: positieve verlegenheid op leeftijd van 12 maanden; NPV 12M: neutrale verlegenheid op leeftijd van 12 maanden

(28)

27 DISCUSSIE

4.1 Discussie

Doel van dit onderzoek was meer inzicht te krijgen in de relatie tussen de expressie van coy smiles op de leeftijd van 4 maanden, positieve en neutrale verlegenheid op de leeftijd van 12 maanden en sociale angst op de leeftijd van 2,5 jaar. Daarbij werd de rol onderzocht die temperament mogelijk speelt. Verwacht werd dat het tonen van coy smiles een beschermende factor kon zijn in de ontwikkeling van sociale angst later. Het tegenovergestelde bleek echter te gelden. Geen van de hypotheses werd aangenomen, maar er waren desondanks een aantal opvallende resultaten. De expressie van coy smiles op de leeftijd van 4 maanden bleek een voorspeller te zijn van sociale angst ruim twee jaar later. Het bleek namelijk zo te zijn dat hoe meer coy smiles een kind liet zien op de leeftijd van 4 maanden, hoe meer kans er was op sociale angst op 2,5-jarige leeftijd. Daarnaast bleek er een positief verband te bestaan tussen de mate van het tonen van coy smiles op 4 maanden en neutrale verlegenheid op eenjarige leeftijd.

4.1.1 Stabiliteit coy smile 4 maanden en positieve verlegenheid 12 maanden

In tegenstelling tot wat werd verwacht is positieve verlegenheid geen stabiele factor tussen 4 en 12 maanden. Een mogelijke verklaring voor dit gevonden resultaat is dat positieve verlegenheid wel als temperamentskenmerk kan worden beschouwd, maar dat de stabiliteit toe-neemt met leeftijd of vanaf een bepaalde leeftijd. De stabiliteit zou dan bijvoorbeeld pas vanaf eenjarige leeftijd kunnen toenemen. Dit zou in overeenstemming zijn met het verloop van ne-gatieve verlegenheid, waarbij de stabiliteit toeneemt van bescheiden in de babytijd naar mid-delmatig vanaf de peutertijd (Eggum et al., 2009; Karevold et al., 2012).

Een tweede mogelijke verklaring is dat positieve verlegenheid niet als temperaments-kenmerk moet worden gezien. Er zal meer onderzoek gedaan moeten worden om hier meer inzicht in te krijgen en erachter te komen hoe positieve verlegenheid moet worden beschouwd.

4.1.2 Relatie coy smiles en neutrale verlegenheid

Daarnaast werd er met betrekking tot de eerste hypothese nog een onverwacht en op-merkelijk resultaat gevonden. Het bleek namelijk zo te zijn dat hoe meer coy smiles te zien waren op de leeftijd van 4 maanden, hoe groter de kans op de expressie van neutrale verlegen-heid op de leeftijd van 12 maanden. Een mogelijke verklaring voor dit resultaat zou kunnen zijn dat positieve verlegenheid slechts een andere uiting is van verlegenheid, maar wel hoort bij (neutrale en negatieve) verlegenheid als construct. Een aanwijzing in deze richting blijkt uit het artikel van Messinger en Fogel (2007) waarin wordt beschreven dat lachen een strategie kan zijn om opwinding te reguleren. Dit kan betekenen dat kinderen die meer coy smiles laten zien,

(29)

28 zich juist minder op hun gemak voelen dan kinderen die geen coy smile laten zien. Zij voelen zich dan hetzelfde als kinderen die neutrale verlegenheid laten zien, maar uiten het anders. Evo-lutionair gezien zou dit een goede strategie kunnen zijn, omdat mensen de coy smile als positief ervaren (Colonnesi et al., 2013; Colonnesi et al., 2014; Feinberg, Willer, & Keltner, 2012). In hetzelfde artikel van Messinger en Fogel (2007) staat ook beschreven dat wanneer de opwin-ding te veel wordt, dit kan leiden tot een negatieve reactie tijdens interactie. Wellicht leert het kind in de tijd tussen de 4 en 12 maanden dat een negatieve reactie meer of sneller opwinding reguleert dan een coy smile, wat ertoe leidt dat het kind de coy smile gaat overslaan. Echter, dit is slechts een theorie en zou empirisch moeten worden onderzocht.

Een andere mogelijkheid is dat de coy smile op jonge leeftijd een automatische, reflex-matige reactie is (bijvoorbeeld op basis van regulatie zoals hierboven al wordt beschreven) en dat deze kinderen dan van nature geneigd zijn tot een geinhibeerde of verlegen reactie in inter-acties. Uit onderzoek van Fogel en Messinger (2007) blijkt ook dat kinderen tot 6 maanden oud nog geen bewuste controle hebben over hun lach. Kinderen kunnen vervolgens door hun op-voeding of andere invloed van buitenaf wel of geen nieuwe coping strategieën aanleren om te kunnen omgaan met deze neiging tot verlegen reacties. Kinderen die geen nieuwe strategieën leren blijven deze verlegen reactie vertonen (of hun ‘aangeboren’ kenmerk is heel sterk waar-door de omgeving er weinig tot geen invloed op kan uitoefenen). Kinderen die wel waar-door nieuwe strategieën leren om op een positieve manier om te gaan met hun verlegenheid, kunnen bijvoor-beeld dan positieve verlegenheid laten zien of reageren helemaal niet meer verlegen. Maar dit is tevens slechts een theorie en zou moeten worden onderzocht om meer duidelijkheid te krijgen over de relatie tussen coy smiles en neutrale verlegenheid.

4.1.3 Relatie coy smiles, positieve en neutrale verlegenheid en temperament

Er blijkt geen samenhang te zijn tussen de expressie van coy smiles op de leeftijd van 4 maanden en approach en fear. Ditzelfde geldt voor positieve en neutrale verlegenheid op een-jarige leeftijd. Dit wil zeggen dat de mate van aanwezigheid van de temperamentskenmerken fear en approach geen invloed hebben op de expressie van coy smiles, positieve en neutrale verlegenheid. Een verklaring kan zijn dat in dit onderzoek temperament alleen gemeten is op eenjarige leeftijd. Er zijn aanwijzingen dat de stabiliteit van verlegenheid (een temperaments-kenmerk) toeneemt met leeftijd, dus het temperament van een kind kan anders zijn op 4 maan-den dan op 12 maanmaan-den of 24 maanmaan-den (Eggum et al., 2009; Karevold et al., 2012). Zo zou het temperament op oudere leeftijd meer invloed kunnen hebben, dan op de jonge leeftijd die in dit onderzoek aan de orde was. Dit zou meegenomen moeten worden in vervolgonderzoeken.

(30)

29

4.1.4 Relatie coy smiles, positieve en neutrale verlegenheid en sociale angst

Wat betreft de derde hypothese is er tevens een tegenovergesteld resultaat gevonden dan van tevoren werd verwacht. Hoe meer een kind van 4 maanden oud coy smiles vertoont, hoe groter de kans is op sociale angst op de leeftijd van 2,5 jaar. Dit is in tegenstelling met eerder gevonden resultaten door Colonnesi et al. (2014). Zij vonden namelijk dat de expressie van positieve verlegenheid op 2,5 jaar samengaat met minder angst (Colonnesi et al., 2014). Daar-naast is gebleken dat de expressie van neutrale verlegenheid een voorspeller is van sociale angst op 2,5-jarige leeftijd. Het zou zo kunnen zijn dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen de uiting van positieve verlegenheid op de leeftijd van 4 maanden en de uiting daarvan op 2,5-jarige leeftijd. Dit zou kunnen verklaren waarom positieve verlegenheid op 4 maanden positief samenhangt met sociale angst en op 2,5 jaar juist negatief. Wat betreft positieve verle-genheid zou een bepaalde mate van zelfbewustzijn een rol kunnen spelen in de verandering van de positieve relatie met sociale angst op de leeftijd van 4 maanden, naar de negatieve relatie met sociale angst op 2,5-jarige leeftijd. Fogel en Messinger (2007) beschrijven in overeenstem-ming hiermee dat kinderen vanaf 6 maanden oud steeds actiever worden in het zelf bepalen wanneer ze positief interacteren. Het bezoeken van dagopvang, peuterspeelzalen en dergelijke met andere volwassenen en kinderen zou hier ook van invloed op kunnen zijn, aangezien kin-deren daardoor meer in aanraking komen met verschillende interactiestijlen (Karevold et al., 2012). Langzaam leren ze hun eigen interactiepatroon te ontwikkelen in sociale situaties. Deze interactiestijl wordt vervolgens steeds stabieler over verschillende personen en situaties (Kare-vold et al., 2012). Kortom, de uiting van positieve verlegenheid op de leeftijd van 4 maanden zou een ‘reflexmatige’ reactie kunnen zijn tijdens sociale interactie, een automatische reactie waar geen zelfbewustzijn voor nodig is. Deze automatische reactie kan een kindkenmerk zijn, en voorspellen dat het kind een risico loopt op sociale angst later. Op 2,5-jarige leeftijd heeft het kind al wel een bepaalde mate van zelfbewustzijn bereikt (Lewis, 2001). Daardoor kan het kind min of meer zijn of haar eigen interactiestijl ‘sturen’ en positieve verlegenheid gebruiken in interacties. Meer empirisch onderzoek is nodig om positieve verlegenheid beter te kunnen duiden.

4.2 Klinische implicaties

Uit de resultaten van dit onderzoek is dus op te maken dat er niet zomaar vanuit gegaan moet worden dat de coy smile een goed teken is, omdat anderen het als positief ervaren. Het tegendeel is gebleken, namelijk dat hoe meer coy smiles een kind van 4 maanden laat zien, hoe meer risico op sociale angst dit kind heeft wanneer het 2,5 jaar is. Dit lijkt erop te wijzen dat

(31)

30 men verlegenheid bij kinderen in de gaten moet houden, op welke manier het ook geuit wordt. Of dit nu met een coy smile, neutrale of negatieve gezichtsuitdrukking gebeurt. Verlegenheid is echter wel een temperamentskenmerk en is dan ook niet af te leren. Daarom moeten ouders zich ervan bewust zijn om hun verlegen kinderen goede coping strategieën mee te geven zodat het kind leert om op een goede manier met zijn of haar verlegenheid om te gaan. Voorkomen moet worden dat het zich ontwikkelt tot sociale angst.

4.3 Limitaties en vervolgonderzoek

Dit onderzoek had ook een aantal beperkingen. Een eerste beperking is dat het gemid-delde opleidingsniveau van de ouders relatief gezien hoog is. In dit onderzoek is namelijk bijna 70% van de moeders hoogopgeleid (HBO en hoger) en bijna 56% van de vaders, terwijl in de beroepsbevolking van Amsterdam in 2012 ongeveer de helft hoogopgeleid was (Compendium voor de leefomgeving, 2014). Dit zou een probleem kunnen vormen met betrekking tot de ge-neralisatie van de gevonden resultaten in dit onderzoek, omdat bij een andere samenstelling van proefpersonen andere conclusies getrokken zouden kunnen worden. De sociaal economische status wordt namelijk gezien als een mogelijke risicofactor voor de mentale gezondheid (Demir, Karacetin, Demir, & Uysal, 2011; Lemstra et al., 2008).

Ten tweede is een beperking dat er bij het experiment voor het meten van positieve verlegenheid alleen vrouwen de ‘onbekende’ persoon waren. Wellicht worden er andere resul-taten verkregen wanneer een man de onbekende persoon is. Uit onderzoek is gebleken dat va-ders andere opvoedingsstijlen hanteren dan moeva-ders (Schalenbourg & Verschueren, 2003). Een voorbeeld hiervan is dat vaders minder vaak een autoritatieve opvoedingsstijl hanteren dan moeders (Schalenbourg & Verschueren, 2003). De ervaringen die het kind heeft met zijn of haar vader kan daardoor anders zijn dan de ervaringen met moeder. Dit zou gevolgen kunnen hebben voor hoe het kind reageert op de onbekende vrouw of man.

Een sterk punt van dit onderzoek was de longitudinale opzet, waardoor ontwikkelingen beter konden worden onderzocht dan bijvoorbeeld met een cross-sectionele opzet waarbij sprake is van slechts één meetmoment (Bornstein et al., 2014). Een ander sterk punt zijn de relatief grote onderzoeksgroepen, waardoor een representatiever beeld verkregen wordt dan in het geval van een klein aantal proefpersonen.

Vervolgonderzoek is nodig naar positieve verlegenheid en het verloop ervan. Er bestaat nog veel onduidelijkheid met betrekking tot de relatie tussen positieve, neutrale en negatieve verlegenheid en hoe deze relatie verloopt gedurende de ontwikkeling van een kind. Daarnaast is het onduidelijk hoe de eerder gevonden positieve effecten van de expressie van positieve

(32)

31 verlegenheid (Colonnesi et al., 2013), in verband staan tot de hier gevonden negatieve effecten. Tevens zou er meer onderzoek moeten volgen naar de invloed van temperament op sociale angst. Daarbij zouden andere temperamentskenmerken ook een rol kunnen spelen, en zouden deze dus ook onderzocht moeten worden in relatie tot sociale angst.

4.4 Conclusie

Sociale angst is een ernstig, vaak chronisch, probleem en kan vele negatieve gevolgen hebben op het leven van een persoon (Broeren et al., 2013; Colonnesi et al., 2014; Rapee, 2014; Weeks et al., 2009). Het is daarom belangrijk om meer inzicht te krijgen in de ontwikkeling van sociale angst en in mogelijke voorspellers en beschermende factoren. Een hoofdvraag bin-nen dit onderzoek was of het tobin-nen van coy smiles een beschermende factor kon zijn. De resul-taten die zijn gevonden werpen een nieuw licht op positieve verlegenheid als mogelijke be-schermende factor. Op hele jonge leeftijd (in dit onderzoek op de leeftijd van 4 maanden) blijkt de coy smile waarschijnlijk geen beschermende factor te zijn, maar juist een risicofactor. Uit dit onderzoek blijkt namelijk dat de mate van het tonen van coy smiles op de leeftijd van 4 maanden een voorspeller is van sociale angst op 2,5-jarige leeftijd. Meer onderzoek is echter nodig om duidelijkheid te krijgen. Wat betreft de tweede hoofdvraag is er geen eenduidig ant-woord te geven. Uit de resultaten en paragrafen hierboven lijkt er een aanwijzing te zijn dat neutrale verlegenheid meer in lijn ligt van negatieve verlegenheid, dan van positieve verlegen-heid. Deze verwachting is gebaseerd op de relatie tussen de expressie van neutrale verlegenheid en sociale angst op 2,5-jarige leeftijd. Ook voor deze vraag geldt echter dat er meer onderzoek nodig is om een duidelijk beeld te kunnen schetsen van neutrale verlegenheid in de sociale ontwikkeling van het kind.

Referenties

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN

This paper analyzes the relation between FDI and the rate of corruption of a country, starting from the literature on the macroeconomic effects of corruption on FDI, and

Even though the difference between the two methods is this small, it is able to change the results of the lasso estimator with regards to the ridge regression quite drastically,

Simpele modellen – taalmodellen zonder smoothing, of een weging met enkel de tf component – werken net zo goed als de gegevens maar groot genoeg zijn (Hiemstra &amp; Hauff

The first part focuses on the results of the prominence of public values in private organisations by the formulation of an overview of mentioned values in the annual reports,

To enable 19 F MR imaging of scaffold materials, we generated a novel fluorinated polymer based on thermoplastic polyurethane ( 19 F-TPU) which possesses distinct

However, SVM rank- ing modelling social behaviours as a group and consider- ing relative differences resulted in the best performance compared to the individual classification

In terms of the Technology Acceptance Model (Table 2), the mud stoves enjoyed high Perceived Usefulness, high Perceived Ease of Use, and high Conformity by

During the study period, 1,000 women with breast cancer, age , 35 years at the time of diagnosis, underwent surgery for primary breast cancer, constituting 2% of the total population