• No results found

Is er een verband tussen vloeibare intelligentie, executief functioneren en schizotypische symptomen?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Is er een verband tussen vloeibare intelligentie, executief functioneren en schizotypische symptomen?"

Copied!
15
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Is er een verband tussen vloeibare intelligentie, executief

functioneren en schizotypische symptomen?

Emma Molenaars 1112171

08-07-2015

Universiteit Leiden

1ste begeleider: Dr. T.B. Ziermans

(2)

Abstract

Uit onderzoek bij volwassenen is gebleken dat er een relatie is tussen intelligentie, executief functioneren en de schizotypische persoonlijkheidsstoornis (Cadenhead, Perry, Shafer, & Braff, 1999). Bij kinderen die later een stoornis in het schizoïde spectrum ontwikkelen zijn er al tijdens de adolescentie afwijkingen zichtbaar in de cognitieve en gedragsontwikkeling. In deze studie is het verband tussen vloeibare intelligentie, executief functioneren en schizotypische symptomen onderzocht bij 36 kinderen van 12 tot 16 jaar. Aan het onderzoek deden 26 meisjes en 10 jongens mee. Voor het meten van de vloeibare intelligentie bij de participanten is gebruik gemaakt van de Cattell Culture Fair Intelligence TEST (CFT-20-R). Om de schizotypische symptomen te meten is gebruik gemaakt van de Schizotypal Personality Questionnaire voor kinderen (SPQ-k). Voor het meten van het executief functioneren is gebruik gemaakt van de Behavior Rating Inventory of Executive Function (BRIEF-K).Vloeibare intelligentie is niet voorspellend voor schizotypische symptomen (β = .24, t(33)= 1.35, p = .894). Problemen op het gebied van executief functioneren zijn significant voorspellend voor schizotypische symptomen (β = .59, t(33)= 4.17, p = .000). Er is geen relatie gevonden tussen vloeibare intelligentie en executief functioneren (r(34) = .282, p = .106). Er is dus geen verband tussen intelligentie en schizotypische symptomen. Er is ook geen verband tussen vloeibare intelligentie en executief functioneren. Wel is er een sterk positief verband tussen problemen op het gebied van executief functioneren en schizotypische symptomen.

(3)

Inleiding

Naar schizotypische symptomen en stoornissen wordt vaak gekeken bij volwassen personen, aangezien persoonlijkheidstoornissen pas worden gediagnosticeerd in die levensfase vanwege de ontwikkeling die wordt doorgemaakt door kinderen en jongvolwassenen. Echter bij kinderen zijn er al symptomen zichtbaar die wijzen op een latere ontwikkeling van een schizotypische persoonlijkheidsstoornis (Rijn, Kroonenberg, Ziermans, & Swaab, 2015). Het is belangrijk om inzicht te krijgen in de afwijkende ontwikkeling bij kinderen en adolescenten, aangezien het soort afwijking en de ernst van invloed zijn op de vorm en hevigheid van een eventuele stoornis op latere leeftijd (Kasen, Cohen, Skodol, Johnson, & Brook, 1999). Een beter inzicht in de ontwikkeling van schizotypische symptomen op jongere leeftijd kan bijdragen aan verbeterde behandelingen van deze symptomen.

De schizotypische persoonlijkheidsstoornis is een stoornis die zich ontwikkelt op jongvolwassen leeftijd en wordt gekarakteriseerd door negen kenmerken, namelijk: betrekkingsideeën, eigenaardige overtuigingen of magische denkbeelden, ongewone perceptuele ervaringen, merkwaardige wijze van spreken, achterdocht of paranoïde ideeënvormingen, inadequaat of ingeperkt affect, het gedrag of uiterlijk is vreemd of excentriek, de persoon heeft geen hechte vrienden of vertrouwelingen en buitensporige sociale angst (American Psychiatric Association, 2013). De schizotypische persoonlijkheidsstoornis uit zich in afwijkingen op verschillende gebieden welke alle mee moeten worden genomen om een goed beeld te krijgen van de stoornis. Deze verschillende gebieden zijn; cognitief-perceptueel, ongeorganiseerd/eigenaardigheid, inter-persoonlijk/negatief (Rosell, Futterman, McMaster, & Siever, 2014). De schizotypische persoonlijkheidsstoornis ontwikkelt zich zowel door genetische, als omgevingsfactoren. Er zijn factoren die invloed hebben op de ontwikkeling van de stoornis of op de ontwikkeling van één van de gebieden. Mensen met een schizotypische persoonlijkheidsstoornis hebben een verminderd volume van de linker temporaalkwab, afwijkingen in de frontaalkwab en het striatum.

Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat mensen met een schizotypische persoonlijkheidsstoornis ook afwijkingen vertonen in cognitieve functies. Zo is uit onderzoek bij volwassenen gebleken dat mensen met een schizotypische persoonlijkheidsstoornis lager scoren op gebied van executief functioneren dan vergelijkbare mensen zonder een schizotypische persoonlijkheidsstoornis (Cadenhead et al., 1999). Mensen met een schizotypische persoonlijkheidsstoornis vertonen stoornissen op de neuroncognitieve gebieden die verantwoordelijk zijn voor onder andere werkgeheugen en executief

(4)

functioneren (A. Raine, 2006).

Executieve functies zijn cognitieve functies die op een hoger niveau de andere cognitieve functies aansturen (Diamond, 2013). Het zijn mentale processen die iemand gebruikt wanneer iemand zich moet concentreren, wanneer iemand uit automatisme handelt of wanneer iemand vertrouwt op zijn of haar intuïtie. Er zijn drie executieve kernfuncties; inhibitie, werkgeheugen en cognitieve flexibiliteit. Executieve functies zijn essentieel voor fysieke gezondheid, succes op school en in het leven, en cognitieve, sociale en psychologische ontwikkeling. Niet alleen executief functioneren is afhankelijk van werkgeheugen, aandacht en flexibiliteit, ook vloeibare intelligentie is hiervan afhankelijk (Duncan, Burgess, & Emslie, 1995).

Algemene intelligentie bestaat niet volgens Cattell (1943), maar er zijn twee factoren. Deze twee factoren zijn gekristalliseerde intelligentie en vloeibare intelligentie. Gekristalliseerde intelligentie omvat alle vaardigheden, strategieën en informatie die zijn aangeleerd. Vloeibare intelligentie is het vermogen om logisch te redeneren en problemen op te lossen in nieuwe situaties door patronen te herkennen.

Aangezien zowel executief functioneren, als vloeibare intelligentie gebruik maken van dezelfde breinfuncties en het verband tussen executief functioneren en een schizotypische persoonlijkheidsstoornis is aangetoond, is het goed mogelijk dat er ook een verband is tussen executief functioneren, vloeibare intelligentie en een schizotypische persoonlijkheidsstoornis. Bij volwassenen is gebleken dat er een relatie is tussen intelligentie, executief functioneren en de schizotypische persoonlijkheidsstoornis (Cadenhead et al., 1999).

Bij kinderen is er nog geen sprake van een schizotypische persoonlijkheidsstoornis. De stoornis wordt pas gediagnosticeerd vanaf de jongvolwassen leeftijd. Wel is er al een afwijkende gedragsontwikkeling en cognitieve ontwikkeling zichtbaar bij kinderen die later worden gediagnosticeerd met de schizotypische persoonlijkheidsstoornis (Rijn et al., 2015). Een mogelijke verklaring voor deze bevinding is dat aan het begin van de adolescentie (tussen 12 en 14 jaar) door hormonen genen tot expressie worden gebracht die van invloed zijn op de ontwikkeling van de hersenen. Wanneer een individu genen heeft die bij expressie bijdragen aan een afwijkende ontwikkeling van de hersenen, kan dit een verklaring zijn voor het gegeven dat de voortekenen van stoornissen in het schizoïde spectrum zich manifesteren aan het begin van de adolescentie (Walker & Bollini, 2015).

Uit eerder onderzoek bij volwassenen is gebleken dat er een verband is tussen een schizotypische persoonlijkheidsstoornis en executief functioneren. Ook is er een verband

(5)

tussen vloeibare intelligentie en executief functioneren, aangezien ze beide dezelfde breinfuncties gebruiken. Bij kinderen wordt er gesproken van schizotypische symptomen aangezien er nog geen sprake kan zijn van een schizotypische persoonlijkheidsstoornis. De onderzoeksvraag van dit onderzoek luidt: Is er bij kinderen van 12 tot 16 jaar oud een verband tussen vloeibare intelligentie, executief functioneren en schizotypische symptomen? Aangezien dit verband is gevonden bij volwassenen, werd bij dit onderzoek verwacht dat bij kinderen van 12 tot 16 jaar een negatief verband zou worden gevonden tussen vloeibare intelligentie en schizotypische symptomen. Bij aanvang van dit onderzoek werd ook verwacht dat een positief verband zou worden gevonden tussen problemen op het gebied van executief functioneren en schizotypische symptomen. Daarnaast werd verwacht dat er een negatief verband bestaat tussen vloeibare intelligentie en problemen op het gebied van executief functioneren. Samenvattend was de hypothese dat er een verband is tussen vloeibare intelligentie, executief functioneren en schizotypische symptomen.

(6)

Methode

Participanten

Aan het onderzoek hebben 36 participanten mee gedaan. Deze participanten hadden de leeftijd van 12 tot 16 jaar. Participanten werden geworven via een middelbare school in Rijnsburg.

BRIEF-K

Voor het meten van het executief functioneren is gebruik gemaakt van de Behavior Rating Inventory of Executive Function (BRIEF-K). De BRIEF-K is een vragenlijst bestaande uit 75 beschrijvingen van gedragingen die de executieve functies in kaart brengen. Deze beschrijvingen zijn onder te verdelen in acht categorieën: inhibitie, cognitieve flexibiliteit, initiatief nemen, emotieregulatie, plannen en organiseren, werkgeheugen, gedragsevaluatie, en ordelijk en netheid. De score kan in twee algemene indexen worden berekend. De gedragsregulatie index geeft aan in hoeverre een kind in staat is zijn gedrag en emoties flexibel te reguleren. De metacognitie index geeft aan in hoeverre een kind in staat is om zelfstandig taken uit te voeren en problemen op te lossen. Tot slot kan een totaalscore worden berekend. De totaalscore geeft een beeld van het totale executief functioneren en werd gebruikt voor analyse. De betrouwbaarheid van de BRIEF-K is voldoende. Echter, de begripsvaliditeit is onvoldoende omdat er onvoldoende onderzoek gedaan is per normgroep (Huizinga & Smidts, 2013). De BRIEF-K is individueel afgenomen.

CFT-20-R

Voor het meten van de vloeibare intelligentie bij de participanten is gebruik gemaakt van de Cattell Culture Fair Intelligence TEST (CFT-20-R). De CFT-20-R bestaat uit twee hoofddelen die allebei bestaan uit vier onderdelen. De CFT-20-R is een perceptuele test die bestaat uit abstracte geometrische vormen. Eén van de onderdelen is bijvoorbeeld het uitzoeken van het symbool dat niet in een reeks past. De CFT-20-R werd klassikaal afgenomen. Vooraf aan elk onderdeel werden de voorbeeldopgaven doorgenomen met de participanten. Voor de eerste twee onderdelen kregen de participanten vier minuten de tijd, voor de overige zes onderdelen kregen ze drie minuten de tijd. Het tweede hoofddeel zag er hetzelfde uit als het eerste hoofddeel. De opgaven waren hierbij echter moeilijker dan bij hoofddeel één. De totaalscore op de CFT-20-R werd gebruikt in de analyse.

(7)

SPQ-k

Voor het meten van de schizotypische symptomen is gebruik gemaakt van de Schizotypal Personality Questionnaire voor kinderen (SPQ-k). De vragenlijst bestaat uit 74 vragen die met 'klopt' of 'klopt niet' moeten worden beantwoord. De vragenlijst meet alle negen symptomen die kenmerkend zijn voor een schizotypische persoonlijkheidsstoornis. Voorbeelden van deze vragen zijn: “Heb je soms het gevoel dat dingen die je ziet op TV of leest in de krant speciale boodschappen bevatten voor jou?” of “Ik weet soms zeker dat andere mensen weten wat ik denk.” De SPQ heeft een hoge interne validiteit (0.91), een hoge test-hertest betrouwbaarheid (0.81), convergente validiteit, discriminante validiteit en criteriumvaliditeit. Ook de inhoudsvaliditeit is hoog (Raine, 1991)⁠. De SPQ-k is geschikt om bij kinderen de schizotypische symptomen te meten (Rijn et al., 2015). Van deze test werd tevens de totaalscore gebruikt voor verdere analyse. De SPQ-k is individueel afgenomen en de participanten hadden hierbij geen tijdslimiet.

Procedure

Nadat er toestemming was verkregen van de school kregen alle kinderen brieven mee. Deze brieven bevatten informatie voor de ouders en de kinderen, waardonder een formulier waarmee de ouders toestemming konden geven voor het onderzoeken van hun kind. Alleen de kinderen waarvan de ouders het formulier hadden ingevuld en ingeleverd konden deelnemen aan het onderzoek. Alle participanten werden voorafgaande aan de test geïnformeerd dat ze ten alle tijden hun deelname aan het onderzoek konden beëindigen.

Data-analyse

De analyse is uitgevoerd met behulp van SPSS versie 22. Als eerst is er een data-inspectie uitgevoerd om opvallendheden in de variabelen te detecteren, waarna alle uitbijters zijn verwijderd. Uitbijters zijn waarden die minimaal drie standaarddeviaties verwijderd zijn van het gemiddelde. Extreme waarden zijn waarden die minimaal vijf standaarddeviaties verwijderd zijn van het gemiddelde. Deze uitbijters en extreme waarden zijn gecontroleerd door het maken van boxplots. Om te onderzoeken of er een verband is tussen de variabelen, is er gebruik gemaakt van een correlatieanalyse, waarbij gebruik is gemaakt van de totaalscores van de drie variabelen. Een lineaire regressieanalyse is uitgevoerd om te onderzoeken of er sprake is van een causaal verband. Hierbij waren de score op de CFT-20-R en de BRIEF-K de onafhankelijke variabelen en de score op de SPQ-k de afhankelijke variabele. Om te onderzoeken of er een verband is tussen executief functioneren, vloeibare intelligentie en

(8)

schizotypische symptomen is een meervoudige regressieanalyse uitgevoerd. Hierbij is de totaalscore op de SPQ-k de afhankelijke variabele en zijn de totaalscores op de BRIEF-K en de CFT-20-R de onafhankelijke variabelen.

Voorwaarden correlatieanalyse

Om een correlatieanalyse te kunnen uitvoeren moet er aan twee randvoorwaarden worden voldaan. Deze voorwaarden zijn: een lineair verband en een bivariate normale verdeling. Om te controleren of het verband tussen de variabelen lineair is, zijn er spreidingsdiagrammen gemaakt. Aan de voorwaarden van een bivariate normale verdeling (voor elke waarde van de ene variabele is er in de populatie een normale verdeling van de andere variabele) is bij benadering aan voldaan wanneer er meer dan 30 participanten zijn.

Voorwaarden regressieanalyse

Om een regressieanalyse te kunnen uitvoeren, moet er aan vier randvoorwaarden worden voldaan. Deze voorwaarden zijn: onafhankelijke observaties, normaliteit, homoscedasticiteit en lineariteit van de verdeling. Om te voldoen aan de voorwaarden van onafhankelijke observaties is het van belang dat de respondenten geen invloed op elkaar hebben gehad. Wanneer een regressiemodel homoscedastisch is, is er voor elke combinatie van waarden van alle onafhankelijke variabelen in de populatie een normale verdeling van Y-waarden met een constante variantie. Door een histogram te maken met de gestandaardiseerde residuen op de Y-as en de gestandaardiseerde voorspelde Y-waarden op de X-as kan worden nagegaan of de variantie van de residuen constant is. Als laatste werd de lineariteit van de verdeling getest. Om te kijken of hieraan voldaan is, is er een spreidingsdiagram gemaakt.

(9)

Resultaten

Beschrijvende statistiek

Als eerst is er een data-inspectie uitgevoerd van alle variabelen die gebruikt worden in de dataverwerking, zie tabel 1. Aan het onderzoek deden 26 meisjes en 10 jongens mee. 16 participanten waren van Nederlandse afkomst, één van Colombiaanse afkomst en van 19 participanten was de afkomst onbekend. Het schoolniveau van de participanten was VMBO. De gemiddelde leeftijd was 14 jaar en 5 maanden. De standaarddeviatie van de gemiddelde leeftijd was 356 dagen.

Tabel 1

Beschrijvende statistiek van alle variabelen in de analyse

Variabele N Gemiddelde Std. Deviatie Minimum Maximum

SPQ-K 36 20,83 16,394 1 61

CFT-20-R 36 51,75 12,982 20 71

BRIEF-K 36 108,89 24,706 72 173

Er waren geen missende waarden in dit onderzoek. Er zijn in totaal twee uitbijters gevonden op de BRIEF-K, zie Figuur 1. Deze respondenten zijn niet meegenomen in verdere analyses omdat ze een vertekend beeld geven van de werkelijkheid. Er zijn geen extreme waarden gevonden.

(10)

Uit de histogrammen bleek dat er bij geen van de variabelen sprake is van normaliteit. Daarnaast is er ook gekeken naar de skewness en kurtosis van de variabelen. Bij een waarde tot +/- 0,5 is er sprake van een evenwichtige verdeling. Bij de schizotypische symptomen was de skewness .985 en de kurtosis .179. Bij vloeibare intelligentie was de skewness -.520 en de kurtosis -.059. Bij executief functioneren was de skewness .969 en de kurtosis .683. Geen van de variabelen is dus normaal verdeeld. Aangezien er niet aan alle randvoorwaarden voor de regressieanalyse wordt voldaan, moet er opgepast worden met het generaliseren van de resultaten.

Correlaties SPQ-k en CFT-20-R

Er is geen relatie gevonden tussen vloeibare intelligentie en schizotypische symptomen (r(34) = .024, p = .894), zie Tabel 2. Uit de lineaire regressieanalyse kwam naar voren dat vloeibare intelligentie niet voorspellend is voor schizotypische symptomen (β = .24, t(33)= 1.35, p = .894). Uit de meervoudige regressieanalyse kwam naar voren dat vloeibare intelligentie niet voorspellend is voor schizotypische symptomen (β = -.16, t(33)= -1.06, p = .299).

Correlaties BRIEF-K en SPQ-k

In Tabel 2 is te zien dat er een significante correlatie is tussen problemen op het gebied van executief functioneren en schizotypische symptomen (r(34) = .594, p = .000). De correlatiecoëfficiënt r is 0.594. Er is dus een sterk positief verband tussen problemen op het gebied van executief functioneren en schizotypische symptomen. Hoe meer problemen op het gebied van executief functioneren, des te meer schizotypische symptomen. De determinatiecoëfficiënt (r2) is 35%. Van de variantie van schizotypische symptomen wordt 35% bepaald door problemen op het gebied van executief functioneren. Uit de lineaire regressieanalyse kwam naar voren dat problemen op het gebied van executief functioneren significant voorspellend zijn voor schizotypische symptomen (β = .59, t(33)= 4.17, p = .000). Uit de meervoudige regressieanalyse kwam naar voren dat problemen op het gebied van executief functioneren significant voorspellend zijn voor schizotypische symptomen (β = .64,

t(33)= 4.31, p = .000).

Correlatie BRIEF-K en CFT-20-R

Er is geen relatie gevonden tussen vloeibare intelligentie en problemen op het gebied van executief functioneren (r(34) = .282, p = .106), zie Tabel 2.

(11)

Tabel 2

Pearson Correlatie (r) van alle variabelen.

Score SPQ-K Score CFT-20-R Score BRIEF-K

Score SPQ-K 1.000

Score CFT-20-R 0.024 1.000

Score BRIEF-K 0.594** 0.282 1.000

* p < 0.05 ** p < 0.01

(12)

Discussie

In dit onderzoek stond de vraag centraal of er een verband is tussen vloeibare intelligentie, executief functioneren en het risico op het ontwikkelen van een schizotypische persoonlijkheidsstoornis bij kinderen van 12 tot 16 jaar. In tegenstelling tot wat verwacht werd, is er geen verband gevonden tussen vloeibare intelligentie en schizotypische symptomen. Uit onderzoek bij volwassenen is gebleken dat er een verband is tussen algemene intelligentie en schizotypische symptomen (Cadenhead et al., 1999). Uit dit onderzoek blijkt dat mensen met een schizotypische persoonlijkheidsstoornis lager scoren op het gebied van algemene intelligentie. Uit onderzoek van Noguchi, Hori, en Kunugi (2008) blijkt echter dat mensen met meer schizotypische symptomen een verslechterde intelligentie hebben op het gebied van aangeleerde strategieën en informatie. Het is dus mogelijk dat de verslechterde algemene intelligentie toe te schrijven is aan een verminderde gekristalliseerde intelligentie en niet aan een verminderde vloeibare intelligentie. Een andere reden waarom er geen verband is gevonden, kan zijn dat de variabelen geen van alle normaal verdeeld waren. Hierdoor is het niet mogelijk om de resultaten te generaliseren. Daarnaast hadden alle participanten hetzelfde schoolniveau waardoor de onderzoeksgroep niet representatief was. Voor het meten van de vloeibare intelligentie was de CFT-20-R wellicht geen geschikte methode. Er zijn namelijk nog geen normgegevens bekend. Hierdoor kan niet worden geconcludeerd of de participanten bovengemiddeld, gemiddeld of ondergemiddeld scoorden.

Aangezien executief functioneren en vloeibare intelligentie dezelfde breinfuncties delen (Duncan et al., 1995) werd er verwacht dat er dus ook een verband zou zijn tussen executief functioneren en vloeibare intelligentie. Dit verband is echter in dit onderzoek niet gevonden.

Dat er geen verband is gevonden tussen vloeibare intelligentie en problemen op het gebied van executief functioneren zou kunnen worden verklaard doordat alle leerlingen hetzelfde schoolniveau hadden. De onderzoeksgroep was dus niet representatief. Daarnaast waren geen van de variabelen normaal verdeeld, waardoor de resultaten niet gegeneraliseerd kunnen worden.

Zoals verwacht werd, is er een verband gevonden tussen problemen op het gebied van executief functioneren en schizotypische symptomen. Dit verband was sterk positief. Hoe meer problemen op het gebied van executief functioneren, des te meer schizotypische symptomen. Dit is in lijn met eerdere bevindingen. Zo is in verschillende onderzoeken bij volwassen ook een positief verband gevonden tussen meer problemen op het gebied van executief functioneren en meer schizotypische symptomen (Cadenhead et al., 1999; Trestman

(13)

et al., 1995).

Aangezien kinderen veel passender geholpen kunnen worden als bekend is of er verband bestaat tussen vloeibare intelligentie, executief functioneren en schizotypische symptomen, is het nodig dat er meer onderzoek wordt gedaan. Hierbij is het van belang dat de steekproef veel groter is en participanten van verschillende schoolniveaus worden meegenomen in de steekproef. Daarnaast kan er beter gekeken worden naar een verband tussen algemene intelligentie en schizotypische symptomen dan het verband tussen vloeibare intelligentie en schizotypische symptomen. Het is ook interessant om te onderzoeken op welk van de gebieden van executief functioneren er een verband is met schizotypische symptomen. Hoe duidelijker het is op welk specifiek gebied van executief functioneren problemen verband houden met meer schizotypische symptomen, hoe passender de hulp kan worden toegepast. In dit onderzoek is alleen gekeken naar meer of minder schizotypische symptomen en niet naar welke symptomen. Er zou dus ook gekeken kunnen worden welke schizotypische symptomen een verband hebben met executief functioneren.

Kortom er zijn wel degelijk aanwijzingen dat er een verband is tussen executief functioneren, vloeibare intelligentie en schizotypische symptomen en het is dus belangrijk dat er hier meer onderzoek naar wordt gedaan.

(14)

Referenties

American Psychiatric Association. Handboek voor de classificatie van psychische stoornissen (DSM-5). Nederlandse vertaling van Diagnostic and Statistical Manual of Mental

Disorders 5th Edition. Amsterdam: Boom Psychologie, 2014.

Cadenhead, K., Perry, W., Shafer, K., & Braff, D. (1999). Cognitive functions in schizotypal personality disorder. Schizophrenia Research, 37(May 1998), 123–132.

Cattell, R. B. (1943). The measurement of adult intelligence. Psychological Bulletin, 40(3), 153–193. doi:10.1037/h0059973

Diamond, A. (2013). Executive Functions. Annual Review of Psychology, 64(1), 135–168. doi:10.1146/annurev-psych-113011-143750

Duncan, J., Burgess, P., & Emslie, H. (1995). Fluid intelligence after frontal lobe lesions.

Neuropsychologia, 33(3), 261–268.

Huizinga, M. & Smidts, D. (2013) BRIEF - Vragenlijst voor executieve functies voor 5- tot

18- jarigen - Instructies en verantwoording. Amsterdam: Hogrefe.

Kasen, S., Cohen, P., Skodol, a E., Johnson, J. G., & Brook, J. S. (1999). Influence of child and adolescent psychiatric disorders on young adult personality disorder. The American

Journal of Psychiatry, 156(10), 1529–1535.

Noguchi, H., Hori, H., & Kunugi, H. (2008). Schizotypal traits and cognitive function in healthy adults. Psychiatry Research, 161(2), 162–9. doi:10.1016/j.psychres.2007.07.023 Raine, a. (1991). The SPQ: A Scale for the Assessment of Schizotypal Personality Based on

DSM-III-R Criteria. Schizophrenia Bulletin, 17(4), 555–564. doi:10.1093/schbul/17.4.555

Raine, A. (2006). Schizotypal personality: neurodevelopmental and psychosocial trajectories.

Annual Review of Clinical Psychology, 2, 291–326.

doi:10.1146/annurev.clinpsy.2.022305.095318

Rijn, S. Van, Kroonenberg, P., Ziermans, T., & Swaab, H. (2015). The Dimensional Structure of the Schizotypal Personality Questionnaire Adapted for Children ( SPQ-C-D ): An Evaluation in the Dutch Population and a Comparison to Adult Populations, 2015. Rosell, D. R., Futterman, S. E., McMaster, A., & Siever, L. J. (2014). Schizotypal personality

disorder: a current review. Current Psychiatry Reports, 16(7), 452. doi:10.1007/s11920-014-0452-1

Trestman, R. L., Keefe, R. S. E., Mitropoulouab, V., Harveyaqb, P. D., Marie, L., Lees-roitmanab, S., … Sieveraqb, L. J. (1995). Cognitive function and biological correlates of cognitive performance in schizotypal personality disorder, 59, 127–136.

(15)

Walker, E., & Bollini, A. M. (2015). Pubertal neurodevelopment and the emergence of psychotic symptoms. Schizophrenia Research, 54(1), 17–23. doi:10.1016/S0920-9964(01)00347-4

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The state must afford citizens equal democratic rights and ensure the minimum basic conditions necessary for adequate participation in decision-making in order

The fourth chapter combines the different varieties of degrowth strategies discussed in chapter 2.2.3 with the degrowth policy alternatives discussed in chapter 3.2 in order to

Amsterdam was essentially not modern, because everyday life in it was such a long way from what we understand to be modern, as Braudel does. It is also possible to focus on

In this part of my thesis, I want to explore the structure of narrative temporality in Nabokov’s short stories based on the conception of exile as displacement.. Globalization

Hence, the current thesis adopts the perspective of system dynamics and participatory modelling approaches, aiming to build up a platform for developers and

In the case of emotions we have in response to fictional characters of events, this objection is not particularly relevant, as the whole paradox arises precisely because there is

These schemes offer a great contrast with the final scene, in which a wide shot shows Mido driving off towards the horizon on his jet ski in the open water, illustrating his

Budapest Hotel (2014); In the second chapter “Framing and Ironic Distance”, I analysis how irony is constructed through a sense of distance that is created by the framing technique