• No results found

‘De toegevoegde waarde van ERP bij kleine organisaties in Nederland’

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "‘De toegevoegde waarde van ERP bij kleine organisaties in Nederland’"

Copied!
59
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

U

NIVERSITEIT VAN

A

MSTERDAM

THESIS

IT-Audit Programma

RE-titel

Thesis

‘De toegevoegde waarde van ERP bij kleine

organisaties in Nederland’

(2)

1 Colofon | Thesis Mathias B. Baveld

Colofon

Titel:

‘De toegevoegde waarde van ERP bij kleine organisaties

in Nederland’

Thesis:

Voor het behalen van het IT-Audit Programma ter

verkrijging van mijn theoretische RE-opleiding

Plaats en datum:

Enschede, juni 2018

Aantal pagina’s:

59

Appendices:

2

Status:

Definitieve versie

Auteur:

Mathias Bernard Baveld MSc

Studentnummer:

11921358

Mailadres:

mbaveld@gmail.com

Telefoonnummer:

0613212519

Beoordelaarscommissie:

1

e

begeleider:

drs. Jur Huizenga RE CISA

Universiteit van Amsterdam

Faculteit:

Amsterdam Business School / Economics and Business

Studie:

Amsterdam IT-Audit Programme (AITAP)

Adres:

Plantage Muidergracht 12

Postcode:

1018 TV

Plaats:

Amsterdam

Phone nummer:

020-525 5250

(3)

2 Samenvatting | Thesis Mathias B. Baveld

Samenvatting

Met deze studie is onderzocht hoe en of kleine organisaties (<50 FTE) in Nederland voordeel kunnen behalen uit de implementatie van een ERP-systeem. Voor het onderzoek is gebruikgemaakt van een vragenlijst, die is ingevuld door 39 organisaties, die actief zijn in de vleesverwerkende en aanverwante industrie. De resultaten uit dit onderzoek tonen aan dat er een significante positieve relatie bestaat tussen de omvang van de ERP-implementatie en de voordelen die hieruit voortkomen. Deze voordelen betreffen efficiëntere, effectievere en flexibelere processen. Ook is aangetoond dat het versterkende effect van het ondersteuningssysteem (topmanagement support, projectmanagement, trainingsmiddelen en

ondersteuning van externe consultants) en de complexiteit van de bedrijfsprocessen geen significante relatie vertonen in kleine organisaties, terwijl dit effect wel is gevonden bij het onderzoek van Karimi et al. (2007). Aangezien dit interactie effect niet is geconstateerd, is er wel onderzoek gedaan naar de directe relatie van de twee genoemde variabelen. Hierbij is aangetoond dat kleine organisaties voordeel kunnen behalen door te zorgen voor een zo sterk mogelijk topmanagement support, projectmanagement en trainingsmiddelen, aangevuld met ondersteuning van externe consultants bij de ERP-implementatie. Uit dit onderzoek is hierbij namelijk een significante positieve relatie gebleken.

Key words: ERP, kleine bedrijven, kwaliteitsvoordelen, bedrijfsvoordelen, outsourcing, resource

(4)

3 Voorwoord | Thesis Mathias B. Baveld

Voorwoord

Enschede, juni 2018

Ondanks het feit dat ik deze thesis individueel heb geschreven, wil ik mijn dank uitspreken aan de mensen die mij continu hebben gesteund, hebben aangemoedigd en hebben begeleid in het proces van het schrijven van deze thesis. Allereerst wil ik mijn begeleider aan de Universiteit van Amsterdam, drs. Jur Huizenga, hartelijk danken voor zijn ondersteuning en waardevolle adviezen in het kader van de totstandkoming van deze thesis. Ook ben ik zeer dankbaar voor de continue support van mijn vriendin Inés Kwekkeboom, die van onschatbare waarde was voor dit onderzoek, en wil ik mijn dank uitspreken aan Armando Kwekkeboom en Frank Kwekkeboom, voor het beschikbaar stellen van hun kennis, en voor de geboden kans om het FAK-systeem te onderzoeken. Het zo gericht laten uitvoeren van een dergelijk onderzoek vereist het zich kwetsbaar willen opstellen, waar ik zeer dankbaar voor ben.

(5)

4 INHOUDSOPGAVE | Thesis Mathias B. Baveld

INHOUDSOPGAVE

Colofon ... 1 Samenvatting ... 2 Voorwoord ... 3 INHOUDSOPGAVE ... 4 1. INTRODUCTIE ... 5 1.1 Introductie ... 5 1.2 Probleemdefinitie ... 6 1.3 Academische en bedrijfsrelevantie ... 7

1.4 Structuur van deze thesis ... 8

2. LITERATUURONDERZOEK ... 9

2.1 Introductie in ERP-systemen ... 9

2.2 Studies naar ERP-systemen ...12

2.3 Onderzoeksmodel ...18

2.4 ERP-systemen bij kleine organisaties...23

2.5 ERP-systemen bij vleesverwerkende bedrijven ...25

3. HYPOTHESES ... 27 3.1 Ontwikkeling hypotheses ...27 4. METHODOLOGIE ... 28 4.1 Onderzoeksontwerp ...28 4.2 Datacollectie ...28 4.3 Exploratieve factoranalyse ...30 4.4 Variabelen ...32 5. EMPIRISCHE RESULTATEN ... 34 5.1 Descriptieve statistieken ...34 5.2 Pearson’s correlatie ...35 5.3 Regressieanalyses ...36 6. DISCUSSIE ... 40 7. CONCLUSIE ... 43 LITERATUURLIJST ... 44 APPENDICES ... 52 Appendix A Enquête...52

(6)

5 INTRODUCTIE | Thesis Mathias B. Baveld

1. I

NTRODUCTIE

1.1 Introductie

Onderzoek naar de toegevoegde waarde van IT wordt veelvuldig uitgevoerd, en dat geldt ook - zij het in mindere mate - voor de toepassingen van ERP. Dat onderzoek richt zich echter met name op grote beursgenoteerde bedrijven, veelal gevestigd in de Verenigde Staten.

Met dit onderzoek wordt geprobeerd licht te werpen op de toegevoegde waarde van ERP bij kleine organisaties (<50 FTE), en op de wijze waarop deze kan worden gemaximaliseerd. Een belangrijke katalysator hierin is de opkomst van de zogenaamde ‘cloud’technologie. Deze technologie stelt bedrijven die clouddiensten aanbieden in staat om schaalvoordelen te behalen, waardoor kostenbesparingen kunnen worden gerealiseerd, en ook de verkoopprijzen kunnen dalen. Uit onderzoek blijkt dat met name de kosten van een ERP-implementatie en het voldoen aan de verwachtingen van het management leiden tot problemen voor kleinere organisaties (Ahmad en Cuanca, 2012). Cloud- en andere

outsourcingtoepassingen kunnen hierbij mogelijk oplossingen bieden voor kleine organisaties, waardoor men in toch staat is te kiezen voor een geïntegreerd ERP-systeem. Het outsourcen verlaagt namelijk de IT-gerelateerde kosten, en voorziet organisaties van mensen en kennis voor het creëren van een vooraf geïntegreerde suite van softwareapplicaties (Dahr, 2012).

Het uitbesteden van informatietechnologie, dus ook bij kleine organisaties, is onderhevig aan significante veranderingen, omdat veel organisaties gebruikmaken van zogenoemde ‘cloudtoepassingen’ (Armbrust et al., 2010; Badger et al., 2011; Weinhardt et al., 2009; Zhang et al., 2010). Volgens Dhar and Balakrishnan (2006) kan IT outsourcing als volgt worden gedefinieerd:

“IT-outsourcing is het delegeren of verplaatsen van sommige of alle informatietechnologie gerelateerde beslissingen, bedrijfsprocessen, interne activiteiten en diensten naar externe providers die deze activiteiten ontwikkelen, beheersen en administreren in lijn met de afgesproken dienstverlening zoals contractueel is overeengekomen”.

Ook voor kleine organisaties biedt het uitbesteden van informatietechnologie kansen. Zij zijn hiermee in staat om hun bedrijfsfocus te behouden en toch efficiëntie- en productiviteitsvoordelen te behalen (Dahr, 2012). Hiermee kunnen concurrentievoordelen, hogere winsten en een verhoogde klantentevredenheid worden gerealiseerd (Clark et al., 1995; Dhar and Balakrishnan, 2006; Diromualdo and Gurbaxani, 1998; Feeny et al., 1995; Goo and Nam, 2007; Hall and Liedtka, 2007; Hirschheim and Lacity, 1993; Kinnula et al., 2007). Ook voor kleinere bedrijven liggen hier wellicht kansen. Zo kunnen bijvoorbeeld

regiogebonden bedrijven een bredere klantenkring bedienen, en kan de klantentevredenheid verbeterd worden door het gebruik van informatietechnologie, zoals actuele voorraad-, bestel- en verzendinformatie. Kortom, een geïntegreerd ERP-systeem is nu mogelijk ook haalbaar voor kleine organisaties. De vraag rijst echter of de voordelen van een dergelijk ERP-systeem opwegen tegen de kosten die hiermee gemoeid zijn. Het doel van deze thesis is dan ook om in kaart te brengen welke voordelen, kleine organisaties kunnen halen uit de toepassing van een ERP-systeem. Daarnaast is dit onderzoek erop gericht de

randvoorwaarden te identificeren voor een succesvolle implementatie van het ERP-systeem. Organisaties kunnen namelijk wel een ERP-systeem hebben geïmplementeerd, maar als slechts een beperkt deel daarvan daadwerkelijk wordt gebruikt, is de kans groot dat de potentiële voordelen ervan niet worden gerealiseerd, en de kosten dus hoger zullen liggen dan de baten. De kosten worden in dit onderzoek buiten beschouwing gelaten, omdat juist met cloudtoepassingen relatief goedkoop een ERP-systeem kan worden gehuurd. Hierdoor is het break-even punt wellicht al snel bereikt, waardoor de kosten van minder belang zijn en relatief eenvoudig te meten is. Dit terwijl waarde juist moeilijk te vatten valt, en daarom richt dit onderzoek zich alleen hierop.

(7)

6 INTRODUCTIE | Thesis Mathias B. Baveld

1.2 Probleemdefinitie

Het doel van deze studie is te begrijpen hoe en of voordelen kunnen worden behaald na de implementatie van een ERP-systeem bij kleine organisaties. Daarnaast wordt getracht in kaart te brengen hoe de

voordelen van een ERP-systeem kunnen worden versterkt. De onderzoeksvraag luidt als volgt:

▪ Werken de voordelen van een ERP-implementatie door in een kleine

organisatie, en hoe kunnen deze voordelen worden versterkt?

Dit onderzoek richt zich op kleine organisaties. Dit is relevant omdat deze organisaties door de kostenvoordelen van cloudtoepassingen de mogelijkheid hebben om voor een ERP-systeem te kiezen. Gevestigde ERP-systemen als SAP, Oracle, Infor, BAAN of Navision, zijn vaak te duur, en de voordelen van een dergelijk pakket wegen niet op tegen deze kosten. Dit onderzoek zal zich daarom focussen op een relatief goedkoper ERP-systeem, te weten: het FAK-systeem.

Voor dit systeem is enerzijds gekozen omdat het klantenbestand beschikbaar is voor de onderzoeker. Daarnaast is ook de randvoorwaarde vervuld, namelijk dat de respondenten van dit onderzoek reeds een ERP-systeem in gebruik hebben, wat ook een argument was voor Karimi et al. (2007). Verder is dit systeem met name gericht op vleesverwerkende bedrijven, waarmee, conform Karimi et al. (2007), de mogelijk vertekenende effecten, als gevolg van verschillen in industrie, worden geminimaliseerd. Ook draait het FAK-systeem volledig in de cloud, en is de hardware als een IAAS (Infrastructure As A Service) oplossing door de sub service provider aangeboden aan FAK Nederland B.V. Vervolgens biedt FAK Nederland het FAK-systeem aan als een SAAS (Software As A Service)-oplossing voor haar klanten. Daatnaast levert FAK Nederland ook hardware aan haar klanten, zoals terminals en weegschaalsystemen. Het FAK-systeem bevat verschillende modules waaruit een klant kan kiezen, zoals grafisch is weergegeven in figuur 1.1.

Figuur 1.1. Het modulaire ERP-systeem FAK (Bron: fak-nederland.nl). De probleemstelling valt uiteen in de volgende onderzoeksvragen:

1. Leidt een ERP-systeem tot voordelen bij een organisatie?

2. Hoe kan een kleine organisatie van minder dan 50 FTE, de voordelen van een ERP-systeem versterken?

(8)

7 INTRODUCTIE | Thesis Mathias B. Baveld

In dit onderzoek wordt gebruikgemaakt van het model van Karimi et al. (2007), dat met name ingaat op de relatie tussen ERP en effecten hiervan op de bedrijfsprocessen. Het model houdt daarnaast rekening met de randvoorwaarden van de organisatie, namelijk het ondersteuningssysteem (o.a. topmanagement support en het trainen van personeel in het ERP-systeem). Verder houdt het model ook rekening met de complexiteit en de informatie-intensiteit van de bedrijfsprocessen. Dit onderzoek heeft het model uitgebreid met systeemintegratie, aangezien in de praktijk FAK veelal is gekoppeld met financiële systemen, zoals ExactOnline, Twinfield en Snelstart, die cruciaal zijn voor het optimaliseren van het systeem. Het model is gekozen omdat het theoretische fundament is gestoeld op zowel de bewezen Resource Based View theorie als de innovatiediffusietheorie.

Het model van Karimi et al. (2007) en ook de uitbreiding hiervan met systeemintegratie zijn reeds uitgewerkt in items die op betrouwbaarheid zijn getoetst. De vragenlijst is daarom een bewezen

instrument, waar geen verdere betrouwbaarheidstoets op hoeft te worden uitgevoerd. Er hoeft dan ook niet eerst een pilot vragenlijst te worden uitgestuurd. In het kader van dit onderzoek wordt de vragenlijst uitgestuurd naar 135 klanten van het FAK-systeem die veelal actief zijn in de vleesverwerkende industrie. In vergelijking met de groep van 550 bedrijven die door Karimi et al. (2007) zijn benaderd, lijkt de groep van 135 bedrijven een groep van voldoende omvang. Aangezien de onderzoeker gebruik kan maken van zijn contacten binnen FAK Nederland B.V., bestaat de verwachting dat een hogere response gerealiseerd kan worden dan de 27% responseratio die Karimi et al. (2007) heeft behaald. De in de vragenlijst

genoemde items zijn opgenomen als bijlage bij deze thesis, en corresponderen met de variabelen uit het onderzoeksmodel.

1.3 Academische en bedrijfsrelevantie

De literatuur over ERP-systemen is met name gericht op grotere bedrijven, die vaak dure en complexe ERP-systemen hebben geïmplementeerd. Dit onderzoek wil echter licht werpen op kleine bedrijven, met een relatief betaalbaar ERP-systeem. Daarbij wordt getracht aanvullende validiteit te vinden, door de resultaten van grote organisaties, die in het verleden uitgebreid zijn onderzocht, te toetsen aan de situatie van de wat kleinere bedrijven, gevestigd in Nederland.

Daarnaast levert dit onderzoek een aanvulling op de bestaande literatuur, doordat het ingaat op de voordelen van een ERP-systeem bij organisaties in Nederland. Dit is nog niet gedaan in het verleden, zoals blijkt uit de door mij verrichte zoekopdrachten in de beschikbare databases voor de student van de Universiteit van Amsterdam. Er is echter door Van Asseldonk et al. (1988) bij melkveehouderijen wel onderzoek verricht naar de relatie tussen het aantal IT-applicaties en de melkproductie van een individuele koe. Daarnaast is door Lineke Sneller (2010) onderzoek verricht naar de toegevoegde waarde van ERP bij beursgenoteerde bedrijven in Nederland en in het Verenigd Koninkrijk. Zij heeft hierbij gebruikgemaakt van een event studie. Hierbij zijn middels persberichten 120 events geïdentificeerd, waarbij sprake was van een ERP-implementatie. Vervolgens heeft Sneller gekeken of dit event tot abnormale koersstijgingen heeft geleid. Zij heeft hierbij geconstateerd dat in beide landen er een significante positieve relatie zichtbaar werd tussen de bekendmaking van een ERP-implementatie en de koerswaarde van de aandelen van de desbetreffende bedrijven. In tegenstelling tot dit positieve effect werd door deze onderzoeker, op basis van de analyse van de operationele prestatie, vijf jaar na het event, geen effect, positief noch negatief, gevonden naar aanleiding van deze ERP-implementatie. Dit onderzoek richtte zich echter alleen op grote, beursgenoteerde bedrijven, die mogelijk een al bestaand ERP-systeem hebben vervangen door een nieuw systeem. Het effect bij kleine organisaties kan wellicht geheel anders zijn, omdat hier nauwelijks sprake is van zogenoemde ‘legacy systemen’. Men werkt meestal nog op basis van een handmatig, niet digitaal proces.

(9)

8 INTRODUCTIE | Thesis Mathias B. Baveld

Bovendien heeft Sneller de aspecten die de toegevoegde waarde van ERP kunnen verhogen niet

onderzocht. Kortom, de academische waarde van dit nieuwe onderzoek moet dan ook gezocht worden in: de focus op kleine organisaties in Nederland, ERP, en de aspecten waarmee de voordelen van ERP kunnen worden versterkt.

De relevantie voor bedrijven is met name gebaseerd op het in kaart brengen van de voordelen van een ERP-systeem bij kleine organisaties. Op basis van de resultaten van dit onderzoek kan het bedrijfsleven een analyse uitvoeren, door de gepresenteerde voordelen af te wegen tegen de nadelen van een ERP-systeem. Daarnaast richt dit onderzoek zich op de kenmerken van organisaties die een verwachte significante impact hebben op het behalen van voordelen uit het geïmplementeerde systeem. Met dit onderzoek kunnen kleine organisaties dan ook wellicht, wanneer is voldaan aan belangrijke

randvoorwaarden, zoals adequate training voor het personeel en een sterke ondersteuning vanuit de directie, de toegevoegde waarde van een ERP-systeem daadwerkelijk benutten.

1.4 Structuur van deze thesis

De thesis bestaat allereerst uit de introductie in dit hoofdstuk, waarbij de aanleiding, de probleemstelling en de onderzoeksvragen aan bod komen. Hoofdstuk 2 gaat in op de literatuur over ERP-systemen, en op het onderzoek hiernaar. In hoofdstuk 3 komen vervolgens de hypotheses aan de orde, en wordt vermeld welke relaties en uitkomsten worden verondersteld. Hoofdstuk 4 heeft betrekking op de methodologie van dit onderzoek, en bespreekt onder andere het onderzoeksontwerp, naast de onafhankelijke en de afhankelijke variabelen. Dit hoofdstuk eindigt met de discussie over de sample en de databronnen. Hoofdstuk 5 bevat de empirische analyses, waarbij in paragraaf 5.1 de statistieken worden belicht, en in paragraaf 5.2 de correlatie tussen de variabelen wordt geadresseerd. Paragraaf 5.3 gaat in op de verrichte regressieanalyse. In hoofdstuk 6 worden de gevonden resultaten verder bediscussieerd. Hoofdstuk 7 sluit af met de conclusie, de beperkingen van dit onderzoek, en eventueel vervolgonderzoek.

(10)

9 LITERATUURONDERZOEK | Thesis Mathias B. Baveld

2. L

ITERATUURONDERZOEK

In dit hoofdstuk zal allereerst een korte introductie worden weergeven van ERP-systemen, waaronder de gehanteerde definitie in dit onderzoek. Verder wijdt paragraaf 2.1 aandacht aan de karakteristieken van een ERP-systeem en hoe dit systeem bijdraagt aan interne beheersing van een onderneming. Paragraaf 2.2 introduceert eerst het brede veld van onderzoek naar ERP-systemen, waaronder de vele theoretische fundamenten die hierin zijn gebruikt. In deze tweede paragraaf worden diverse theorieën behandeld waarop uiteindelijk op basis van een trechter beargumenteerd wordt dat de Resource Based View en de innovatiediffussietheorie als theoretisch fundament dienen voor dit onderzoek. Ook wordt

beargumenteerd dat op het niveau van bedrijfsprocessen het voordeel van ERP-systemen wordt behaald, waardoor ook onderzoek op dit niveau plaats dient te vinden. Vervolgens wordt in paragraaf 2.3 het onderzoeksmodel van deze studie geïntroduceerd, die met name is gebaseerd op het werk van Karimi et al. (2007). Onderdeel hiervan is de bespreking van de on- en afhankelijke variabelen die uit dit model blijken, waarbij ook wordt ingegaan op de verwachte relaties voor specifiek kleine organisatie en organisatie actief in de vleesverwerkende en aanverwante industrie.

2.1 Introductie in ERP-systemen

Een ERP-systeem is volgens Fijneman et al. (2011) als volgt te definiëren:

“Standaardsoftwarepakketten die bedrijfsbrede proces ondersteunende en geïntegreerde functionaliteit bieden en die het mogelijk maken eenmaal ingevoerde gegevens voor verschillende bedrijfsfuncties voor hergebruik aan te wenden” De auteurs van het boek “IT-auditing in de praktijk” breiden de bovenstaande definitie uit met de volgende vier kenmerken:

▪ Standaardsoftwarepakketten: ERP-systemen zijn veelal geprogrammeerd op basis van een

standaardset van functionaliteiten, waarbij bedrijfsspecifieke vereisten via de parameterinstellingen worden aangepast.

▪ Bedrijfsbrede procesondersteunende functionaliteiten: De functionaliteit van een ERP-systeem voorziet in de functionaliteit van meerdere bedrijfsprocessen en afdelingen, zoals inkoop, verkoop, magazijn, financiën en personeelsadministratie.

▪ Geïntegreerde functionaliteit: ERP-systemen bestaan uit verschillende modules, die direct zijn gekoppeld. Het gevolg hiervan is dat bijvoorbeeld een verkooptransacties direct in het grootboek wordt verwerkt, op basis van een mutatie in de orderverwerking in het magazijn (tot bijvoorbeeld het verkoopboek, de voorraadadministratie en de debiteurenadministratie).

▪ Hergebruik van ingevoerde gegevens: dit stemt overeen met de geïntegreerde functionaliteit: gegevens worden in ERP-systemen namelijk één keer geregistreerd en vervolgens door meerdere functies/functionarissen gebruikt (dit geldt bijvoorbeeld vaste gegevens, zoals jaarlijkse

verkoopprijzen, betalingscondities per debiteur, en crediteurstamgegevens per leverancier). Naast ERP-systemen zijn er ook andere categorieën van informatiesystemen, waaronder

maatwerksystemen en zogenoemde ‘Best of breed systemen’. Fijneman et al. (2011) geven aan dat een Best of breed systeem ook een standaardsysteem is, maar dat dit is gericht op een beperkt aantal specifieke bedrijfsprocessen. Het FAK-systeem dat als onderzoeksobject dient, zit als het ware tussen een ERP-systeem en Best of Breed ERP-systeem in. Het ERP-systeem kent namelijk geen financiële module in de vorm van een grootboek. Wel bestaat de mogelijkheid om de administratiemodule van het FAK-systeem te koppelen met bijvoorbeeld Exact Online. Hierdoor is er dus nog steeds sprake van het kenmerk: hergebruik van ingevoerde gegevens. Verder voldoet het FAK-systeem aan de hierboven genoemde definitie, namelijk dat

(11)

10 LITERATUURONDERZOEK | Thesis Mathias B. Baveld

ingevoerde gegevens, als de kwantiteit van de bestelling en de prijsstelling van het product, voor zowel de productie, als de verkoop/kassa afdeling wordt gebruikt. Daarnaast kunnen deze gegevens weer worden gebruikt door het boekhoudsysteem, middels koppelingen met FAK. Kortom, de conclusie van de auteur van deze studie is dat het FAK systeem als ERP systeem moet worden gezien.

Uwizeyemungu en Raymond (2012) hebben onderzoek verricht naar de karakteristieken van een ERP-systeem. Hieronder zijn deze schematisch weergegeven:

Tabel 2.1

Karakteristieken ERP-systeem

Karakteristieken Beschrijving Bronvermelding

Integration Interconnectie tussen functies en hiërarchische niveaus.

Interactie tussen de verschillende processen.

Barki et al. (2002); Barki et al. (2003); Brown (2001); Deloitte Consulting (1999); Lequeux (2002); Markus (2001); Rowe (1999).

Completeness

(generic function) Brede reeks van functies. Toepasbaar op verschillende soorten bedrijven.

Connectiviteit met de buitenwereld.

Brown (2001); Deloitte Consulting (1999); Lequeux (2002); Rowe (1999); Tuteja (1998).

Homogenisation Uniek data referentiekader.

Uniformiteit in menselijke en machinale interface.

Uniciteit van de administratie van het systeem.

Brown (2001); Deloitte Consulting (1999); Lequeux (2002); Rowe (1999).

Real-time Real-time update en oproepbaarheid Deloitte Consulting (1999); Österle et al. (2001). Adaptability Capaciteit tot het volgen van regel- en

organisatieveranderingen (door gebruik van parameterinstellingen).

Lequeux (2002); Rowe (1999); Tuteja (1998).

Openness

(evolutionary) Modulair Porteerbaarheid Lequeux (2002); Rowe (1999); Tuteja (1998). Transversality

(processoriented view)

Systeem is ontworpen voor de

noodzakelijke bedrijfsprocessen met het oog op het behalen van doelstellingen. Focus op waarde in plaats van volgen van lijnen van autoriteit.

Besson (1999); Carbonel (2001); Klaus et al. (2000).

Best practices Systemen bevatten best practices van een

bepaalde industrie Smyth (2000); Tuteja (1998).

Simulation Bedrijfsprocessen kunnen worden

gesimuleerd. Rowe (1999); Tuteja (1998).

Dit onderzoek richt zich op voordelen die kunnen worden behaald door een ERP-systeem in de bedrijfsprocessen. Hierbij is het grootste voordeel: een efficiënter, effectiever, flexibeler en

betrouwbaarder proces, dat zijn oorsprong vindt in een of meerdere van de bovenstaande karakteristieken. Een ERP-systeem kan dit bewerkstelligen vanwege de interne beheersing zoals in een dergelijk systeem is ingebouwd. COSO (D’Aquila, J., 2013) definieert de term ‘interne beheersing’ als volgt:

Interne beheersing is een door de leiding tot stand gebracht proces om een redelijke zekerheid te verschaffen over de realisatie van de volgende categorieën van doelstellingen:

▪ effectiviteit en efficiëntie van bedrijfshandelingen; ▪ betrouwbaarheid van financiële verslaggeving; ▪ naleving van wet- en regelgeving;

(12)

11 LITERATUURONDERZOEK | Thesis Mathias B. Baveld

Fijneman et al. (2011) brengen de interne beheersing in en rondom ERP-systemen onder in vier categorieën, die vervolgens per categorie worden uitgewerkt:

▪ procesgerelateerde beheersingsmaatregelen; ▪ beheersingsmaatregelen voor data-integriteit; ▪ beveiligingsmaatregelen;

▪ maatregelen voor IT-beheer.

Procesgerelateerde beheersingsmaatregelen

Dit betreft interne-beheersingsmaatregelen die worden geprogrammeerd in het ERP-systeem, en kunnen worden verdeeld in:

▪ Application controls: deze kunnen geprogrammeerd zijn in de basisfunctionaliteit, middels parameters worden ingesteld, of via maatwerk worden ingebouwd.

▪ Gebruikerscontroles: dit betreft volgens Fijneman et al. (2011) het geheel aan maatregelen, procedures en werkinstructies, die moeten waarborgen dat de gebruikers van een ERP-systeem tijdig controleactiviteiten verrichten (bijvoorbeeld de periodieke controle op de

crediteurenstamgegevens via een workflow in het ERP-systeem).

Beheersingsmaatregelen voor data-integriteit

Deze maatregelen borgen de integriteit van de data zoals deze zijn opgeslagen in een ERP-systeem, waarbij de volgende maatregelen te onderscheiden zijn:

▪ Conversiecontroles: verantwoordelijk voor het waarborgen dat de conversie van gegevens volledig, juist en tijdig wordt uitgevoerd.

▪ Interfacecontroles: verantwoordelijk voor het waarborgen van de betrouwbaarheid van een gegevensoverdracht middels een interface.

Beveiligingsmaatregelen

Dit betreft maatregelen in de applicatie en de technische infrastructuur waarop de ERP-applicatie draait. Hierbij zijn de volgende twee categorieën te onderscheiden:

▪ Applicatiebeveiliging: dit betreft maatregelen ter beveiliging van de gegevens in het ERP-systeem, gewaarborgd middels bevoegdheden van gebruikers in de applicatie, en de beheersing met betrekking tot parameterinstelling in het ERP-systeem voor specifieke beveiligingsaspecten. Voorbeelden hiervan zijn: het aantal foutieve inlogpogingen, het minimale aantal karakters in wachtwoorden, en de maximale ouderdom van wachtwoorden.

▪ Infrastructuurbeveiliging: dit betreft de toegangsbeveiliging in het besturingssysteem, het netwerk en het databasemanagementsysteem waarop de applicatie draait.

Maatregelen voor IT-beheer

Dit betreft algemene beheersingsmaatregelen die waarborgen dat het technisch en functioneel beheer rond de ERP-applicatie en de onderliggende infrastructuur naar behoren werken, met als doel de continuïteit en de beschikbaarheid van de applicatie te waarborgen. Daarnaast hebben de maatregelen als doel ervoor te zorgen dat alleen geautoriseerde wijzigingen worden doorgevoerd. Voorbeeld hiervan zijn een adequaat change managementproces en periodieke back-up- en recoverymaatregelen.

(13)

12 LITERATUURONDERZOEK | Thesis Mathias B. Baveld

2.2 Studies naar ERP-systemen

Dit onderzoek richt zich op de voordelen van ERP-systemen. Onderzoek op dit gebied wordt ook wel “IT Business Value Research” genoemd, ofwel onderzoek naar de bedrijfswaarde van ERP (Melville et al., 2004). Voor deze term wordt in dit onderzoek de volgende definitie gebruikt: De impact van ERP op de prestaties van een organisatie, waaronder productiviteitsverbetering, winstgevendheidsverbeteringen, kostenreducties,

concurrentievoordelen, voorraadvermindering en andere eenheden van prestatiemeting (Devaraj and Kohli, 2003; Hit tand Brynjolfsson, 1996; Kriebel and Kauffman, 1988).

Volgens Melville et al. (2004) gebruiken onderzoekers bij afhankelijke variabelen ófwel

organisatiemetingen, ófwel metingen op procesniveau. Voorbeelden van organisatiemetingen zijn bijvoorbeeld: winstgevendheidratio’s en het aantal geproduceerde eenheden. Het gaat dus om outputvariabelen, gefocust op het niveau van een onderneming.

Onderzoek op basis van deze outputvariabelen levert echter de volgende nadelen: - beperkte waarde in het ontwikkelen van ons begrip van de impact van ERP;

- steeds meer blijkt dat het gebruik van een procesperspectief leidt tot aanvullende inzichten in de bedrijfswaarde van ERP;

- metingen van de productiviteit dienen te worden uitgebreid, om daadwerkelijk de impact van het hedendaagse ERP-gebruik te meten;

- er is behoefte aan een grotere erkenning van het belang van de context van de onderneming en de concurrentiepositie in onderzoeken naar bedrijfswaarde van ERP (Mooney et al., 1995).

Ook Sneller (2010) heeft literatuuronderzoek verricht naar het onderzoeksveld IT Business Value. Zij onderscheidt deze onderzoeken middels de volgende dominante economische modellen:

- Kapitaalmarktonderzoek. - Micro economics. - Resource based view.

- Operationele prestaties onderzoek.

Sneller noemt diverse voordelen en nadelen per categorie onderzoek, waarbij zij uiteindelijk zelf een voorkeur heeft voor een combinatie van kapitaalmarktonderzoek, aan de hand van de koerswaarde van bedrijven, en operationele prestaties onderzoek, aan de hand van gegevens uit de jaarrekeningen van bedrijven (Sneller, 2007). Zij beargumenteert dat de meeste van deze onderzoeken zijn gericht op

beursgenoteerde bedrijven, omdat de informatie van deze bedrijven zeer gemakkelijk te verkrijgen is voor onderzoekers (Sneller, 2007). Aangezien mijn onderzoek zich richt op kleine organisaties, is het sowieso niet mogelijk om kapitaalmarktonderzoek te verrichten, omdat de betreffende bedrijven niet

beursgenoteerd zijn. Bovendien is het praktisch gezien en binnen de tijdspanne van deze thesis niet mogelijk om gegevens over operationele prestaties te verzamelen en te analyseren. Dit is het met name het gevolg van de beperkte deponeringsplicht van deze organisaties. Het betreft namelijk micro- of kleine vennootschappen, met een balanstotaal van € 6 miljoen of minder, een omzet van minder dan € 12,8 miljoen, en met minder dan 50 FTE. Deze hoeven slechts een balans op te maken en te deponeren. Wanneer ook jaarlijks een winst-en-verliesrekening zou moeten worden gedeponeerd door dergelijke bedrijven, zou dat een flinke verbetering betekenen voor toekomstig onderzoek. Op basis van het onderzoek van Sneller (2007) blijven dus alleen de micro economics en Resource based view over als theoretische fundament. Dit wordt verder uitgewerkt in dit hoofdstuk, in de paragraaf Theoretische basis. Behalve dat het van belang is het theoretische fundament af te wegen, is ook het niveau waarop de metingen plaatsvinden in het onderzoek van belang. Volgens Mooney et al. (1995) kan er beter gekeken

(14)

13 LITERATUURONDERZOEK | Thesis Mathias B. Baveld

worden naar het procesniveau en de mogelijke invloed van ERP, dan op organisatieniveau. Dit is in lijn met Porter en Millar (1985), die beargumenteren dat men beter een zogenoemde ‘value chain analysis’ oftewel een analyse van de waardekringloop kan hanteren, dan een analyse die enkel gericht is op de waarde die is toegevoegd op basis van het meten van economische en institutionele uitkomsten van het gebruik van de technologie.

De toegevoegde waarde van ERP kan dus het beste worden gemeten op activiteits- en procesniveau, waar de belangrijkste winsten gerealiseerd worden geacht (Melville, Kraemer, & Gurbaxani, 2004; Ray,

Muhanna, & Barney, 2007).

Dit onderzoek zal zich richten op de toegevoegde waarde in de processen van een onderneming. Om helder te krijgen wat een proces is, hanteert dit onderzoek de definitie van Davenport (1993, p. 5): “Een specifieke volgorde van activiteiten over tijd en plaats, met een begin en een eind en helder

geïdentificeerde in- en outputs: ofwel een structuur van acties”. Davenport (1993) en Mooney et al.

(1995) maken onderscheid in twee soorten processen, namelijk operationele processen en managementprocessen. Hierbij betekenen operationele processen volgens de auteurs het uitvoeren van taken die activiteiten omvatten in een waardekringloop van een organisatie. Managementprocessen zijn juist activiteiten die zijn gelinkt met de administratie, allocatie en beheersing van middelen binnen organisaties. Het betreft niet alleen de processen die zijn uitgevoerd

door managers. Volgens Mooney et al. (1995) zorgen de informatieverwerkings-,

coördinatie- en beheersprocessen ervoor dat de primaire processen efficiënt en effectief worden uitgevoerd.

In lijn met de vorige paragraaf, gaat het in dit onderzoek om de categorie van de

procesgerelateerde beheersingsmaatregelen. De impact van ERP heeft volgens Malone (1987) zowel betrekking op productie- als

coördinatietechnologie. ERP is dus uniek, omdat het invloed heeft op zowel operationele

als managementprocessen (Mooney et al., 1995; Ciborra et al., 1985). Daarnaast kunnen zowel de

operationele als de managementprocessen worden gekoppeld met leveranciers en klanten, die uiteindelijk een onderdeel zijn van de waardekringloop (Uwizeyemungu en Raymond, 2004; Mooney et al., 1995).

(15)

14 LITERATUURONDERZOEK | Thesis Mathias B. Baveld Mooney et al. (1995) hebben drie gescheiden maar

complementaire effecten van bedrijfsprocessen geïdentificeerd (zie de figuur hiernaast). Deze drie modellen zijn tevens onderdeel van het onderzoeksmodel van Karimi et al (2007), dat als basis dient voor dit onderzoek.

Door deze effecten op een bedrijfsproces, creëert een ERP-systeem waarde, te weten:

➢ Automational effects/automatiseringseffecten:

deze refereren aan het perspectief vanuit efficiëntieoverwegingen, waarbij de rol van ERP dient ter vervanging van arbeid. Hierbij gaat het dus met name om productiviteitsverbeteringen, loonkostenbesparingen en kostenreducties.

➢ Informational effects/informatie-effecten: deze komen voort uit de capaciteit van ERP om informatie te verzamelen, op te slaan, te verwerken en te delen. De waarde die hiermee wordt toegevoegd, is gebaseerd op betere beslissingen, het versterken van de beslissingsbevoegdheid van werknemers, het verminderen van het gebruik van middelen, een verbeterde effectiviteit van de organisatie, en een betere kwaliteit.

➢ Transformational effects/transformatie-effecten: deze refereren aan de waardecreatie door ERP met betrekking tot het faciliteren en ondersteunen van procesinnovatie en transformatie. De waarde die hiermee tot uitdrukking komt, heeft betrekking op: verminderde doorlooptijden, een verbeterde reactiviteit, herstructurering, en service- en productverbeteringen als gevolg van herontworpen processen en organisatiestructuren.

In de figuur hiernaast is schematisch weergegeven hoe de drie effecten van de waardetoevoeging van ERP tot de twee categorieën bedrijfsprocessen te herleiden zijn. Karimi et al. (2007) en Mooney et al. (1995) maken tevens onderscheid in een eerste, tweede

en derde orde van effecten betreffende de waardetoevoeging van ERP. De effecten van de eerste orde hebben een directe impact op de bedrijfswaarde, voor zowel de operationele als de managementprocessen. Hierbij is een automatiseringseffect te onderscheiden als de eerste orde van bedrijfswaarde effect. Een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld het adequater beheren van de voorraad, waardoor de voorraadkosten verlaagd worden.

De bron van de tweede orde van de bedrijfswaarde betreft het overvloeien van automatiseringseffecten van ERP naar managementprocessen, en vervolgens naar de extensie van informatie-effecten naar operationele processen (Mooney et al., 1995). Deze informatie-effecten hebben alleen invloed op de managementprocessen, doordat er betere informatie voorhanden is voor het coördineren, het beheersen, en het nemen van beslissingen. Het effect van ERP en de innovatie ervan op de managementprocessen komt erop neer dat de omvang van de informatieverwerking en het uitvoeren van routinematige taken bij managementprocessen qua tijd afnemen. Hierdoor ontstaat een tweede orde van bedrijfswaardecreatie, door het introduceren van automatiseringseffecten in de managementprocessen.

Daarnaast levert een ERP-systeem mogelijke concurrentievoordelen op, doordat het systeem een voorbeeld van een bedrijfskader biedt, waarmee aan een steeds geperfectioneerde

bedrijfsinformatiebehoefte kan worden voldaan (Glover et al., 1999; Markus, 2000; Al-Mudimigh et al., 2001; Stefanou, 2001).

(16)

15 LITERATUURONDERZOEK | Thesis Mathias B. Baveld

De derde orde van bedrijfswaardecreatie is de waarde die gecreëerd wordt door nieuwe mogelijkheden en nieuwe manieren van zakendoen, als gevolg van de transformatie-effecten van ERP (Mooney et al., 1995). Dit is lijn met het onderzoek van Ranganathan & Brown (2006), die hebben geconstateerd dat wanneer ERP als een transformatie wordt gezien, dit een positief effect heeft op de waarde van een onderneming. Wanneer een organisatie bijvoorbeeld een procestransformatie ondergaat, wat het geval is bij een ERP implementatie, blijkt dat er meer informatie beschikbaar komt over de operationele processen (Zuboff, 1988). De operationele processen zelf kunnen beter worden ingericht op basis van deze informatie-effecten. Terwijl zonder een ERP implementatie, processen geen transformatie waren onder doorgegaan, en waarbij voordelen alleen toepasbaar waren voor managementprocessen, ofwel slechts alleen tweede orde van bedrijfswaarde.

Theoretische basis

In de vorige paragraaf zijn de aspecten behandeld die aangeven op welk niveau de voordelen van een ERP-systeem moeten worden onderzocht. Besproken zijn het niveau van de processen en de toegevoegde waarde-effecten die op basis hiervan kunnen worden bereikt middels de implementatie van een ERP-systeem. De theoretische basis die in dit onderzoek wordt gebruikt, is echter niet behandeld; deze komt in deze paragraaf aan bod.

Onderzoekers hebben verschillende theoretische kaders gehanteerd bij het bestuderen van de impact van ERP op de prestaties van een onderneming. Voorbeelden hiervan zijn: micro economics, industrial organization theory, sociology en socio-political kaders (Melville et al., 2004). In recenter onderzoek is gebruikgemaakt van de resource based theory en de innovation diffusion theory (Melville et al., 2004; Karimi et al., 2007). Onderdeel van de micro economics is de theorie van de productie. Deze theorie heeft tot doel het productieproces te conceptualiseren, en het daarmee meetbaar te maken voor empirisch onderzoek over de impact van ERP (Brynjolfsson en Hitt, 1995; Dewan en Min, 1997; Lichtenberg, 1995). De Industrial Organization Theory gaat in op de wijze waarop bedrijven interactie hebben over

investeringen in ERP, en hoe de voordelen hieruit onderling worden verdeeld. Ook de speltheorie is hierbij gebruikt voor het onderzoeken van de rol van strategische interactie tussen concurrenten in de waardetoevoeging door ERP. Verder hebben auteurs in de context van de Industrial Organization Theory onder andere de agency theorie en de transactietheorie gebruikt als basis (Bakos en Nault, 1997; Clemons en Kleindorger, 1992; Clemons en Row, 1991; Gurbaxani en Whang, 1991). Een voorbeeld van een sociologische theorie is de zogenaamde ‘embeddedness theory’, voor het begrip van relaties tussen verschillende organisaties en het effect hiervan op de ERP-bedrijfswaarde in de context van EDI (electronic data interchange) (Chatfield en Yetton, 2000).

In dit onderzoek wordt zowel de Resource Based View theory (RBV) als de innovation diffusion theory (ID) als theoretisch fundament gebruikt. Het perspectief van de RBV geeft aan dat vanuit de

bedrijfsprocessen de ERP-waarde beter kan worden onderzocht (Porter en Millar, 1985). Dit is gebaseerd op het argument dat er eerste orde effecten plaatsvinden op het operationele niveau (Barau et al., 1995; Mooney et al., 1995). Op basis hiervan kan ERP de individuele processen verbeteren middels

procesintegratie over fysieke en organisatorische grenzen (Basu en Blanning, 2003).

De RBV levert echter geen fundament voor tweede of derde orde effecten, zoals uitgelegd in de vorige paragraaf. In dit onderzoek zal daarom ook de ID-theorie als fundament gebruikt worden, zoals ook door andere studies is gedaan (Armstrong en Sambamurthy, 1999; Cooper en Zmud, 1990; Fichman en

Kemerer, 1997; Fichman en Kemerer, 1999; Kwon en Zmud, 1987; Meyer en Goes, 1988). De ID-theorie geeft aan dat IT-innovatie pas succesvol in gebruik is, wanneer deze ook daadwerkelijk is geïmplementeerd (Fichman, 2000). Kortom, om de voordelen van een ERP-systeem te onderzoeken, is, naast operationele voordelen op basis van de RBV, ook de mate van implementatie belangrijk.

(17)

16 LITERATUURONDERZOEK | Thesis Mathias B. Baveld Resource based view theory

De RBV is gebaseerd op het invloedrijke werk van economen over de heterogeniteit van ondernemingen, en het feit dat concurrentie imperfect is (Chamberlin, 1933; Robinson, 1933). De heterogeniteit van ondernemingen houdt in dat sommige bedrijven in staat zijn abnormale winsten te behalen en imperfecte concurrentie te voeren in de markt. Penrose (1959) heeft deze ideeën verder ontwikkeld, door te

beargumenteren dat ondernemingen een bundel van middelen zijn, binnen een administratief raamwerk. Wernerfelt (1984) heeft vervolgens beargumenteerd dat het toetreden van ondernemingen tot markten wordt afgeschermd doordat specifieke middelen van ondernemingen niet zomaar kunnen worden geïmiteerd. Hij linkt verder de eigenschappen van deze middelen aan de winstgevendheid van ondernemingen. Verschillende onderzoekers tonen aan dat de eigenschappen van middelen tot een concurrentievoordeel leiden (Amit en Schoemaker, 1993; Dierickx en Cool, 1989; Peteraf, 1993).

Barney (1991) omschrijft de voorwaarden waaraan een middel moet voldoen om te kunnen leiden tot een concurrentievoordeel. Wanneer een middel schaars is, wat inhoudt dat weinig ondernemingen toegang hebben tot dit middel, leidt dit tot een tijdelijk concurrentievoordeel. Wanneer daarnaast het middel ook moeilijk te doorgronden is, oftewel het zo is dat concurrenten niet weten welke factoren leiden tot succes, of er geen substituten beschikbaar zijn, leidt dit tot duurzame concurrentievoordelen. In lijn met het onderzoek van Melville et al. (2004) hanteert dit onderzoek de vier voorwaarden zoals door Barney voorgesteld, namelijk: waardevol, schaars, niet imiteerbaar en niet vervangbaar.

Melville et al. (2004) geven aan dat de RBV een robuust raamwerk biedt voor het analyseren van ERP in het kader van concurrentievoordelen. Mata et al. (1995) hebben de RBV onder andere gebruikt voor het theoretisch analyseren van de concurrentievoordelen van ERP. Daarnaast is de RBV ook gehanteerd voor het empirisch onderzoeken van de wijze waarop ERP en andere middelen van een onderneming elkaar complementeren (Powel en Dent-Micallef, 1997). Studies naar ERP hanteren steeds vaker het RBV-perspectief, om een verder begrip te krijgen van de ERP-bedrijfswaarde (Bharadwaj, 2000; Caldeira en Ward, 2003; Clemons, 1991; Jarvenpaa en Leidner, 1998; Santhanam en Hartono, 2003). De auteur van deze studie concludeert dan ook dat de RBV een belangrijk theoretisch fundament vormt voor dit onderzoek.

Innovation diffusion theory

De mate en omvang van de implementatie van een ERP-systeem is van belang voor het in kaart brengen van de voordelen van een systeem. In diverse onderzoeken naar de implementatie van een ERP-systeem wordt de innovatiediffusietheorie gehanteerd (Armstrong en Sambamurthy, 1999; Cooper en Zmud, 1990; Fichman en Kemerer, 1997; Fichman en Kemerer, 1999; Kwon en Zmud, 1987; Meyer en Goes, 1988). Binnen deze theorie staan twee termen centraal, namelijk: diffusie en assimilatie van IT-innovatie. ‘Diffusie’ is het proces waarin een technologie wordt verspreid over een populatie van organisaties, bijvoorbeeld diverse afdelingen. ‘Assimilatie’ verwijst naar het proces binnen organisaties, uiteenlopend van het initiële besef dat de IT-innovatie bestaat, tot het volledig en formeel in gebruik nemen hiervan (Fichman, 1999).

(18)

17 LITERATUURONDERZOEK | Thesis Mathias B. Baveld Er is geen eenduidige theorie van innovatiediffusie.

Volgens Fichman (2000) is het model van Rogers (1995) het model dat daar het meest bij in de buurt komt. Dit model is hiernaast opgenomen, en heeft volgens Fichman (2001) een belangrijke rol gespeeld in de basisconcepten, de terminologie, en de scope van het onderzoeksveld. De kanttekening bij dit model is dat het met name is gebaseerd op eenvoudige innovaties, en op het gebruik door individuen. Het model is minder geschikt voor complexe innovaties, of voor het gebruik hiervan door organisaties (Attewell, 1992; Eveland and Tornatzky, 1990; Fichman, 1992; Kelly and Kranzberg, 1978; Rogers, 1991).

Fichman (2001) heeft uitgebreid onderzoek verricht om te komen tot een breder model voor innovatiediffusie bij organisaties. Zijn model gaat met name in op de factoren die meespelen in de snelheid waarmee en de mate waarin organisaties IT-innovaties adopteren. Fichman (2001) geeft in zijn artikel aan dat IT-innovatie vaak een tweeledig beslissingsproces kent (Leonard-Barton, 1988; Fichman, 2001). In eerste instantie gaat het om de formele beslissing tot het overgaan op het implementeren van de innovatie. Daarna vindt de daadwerkelijke tweede beslissing plaats, namelijk de beslissing of de IT-innovatie ook daadwerkelijke wordt gebruikt in de praktijk. De vraag die hiermee samenhangt, is of een organisatie een IT-innovatie daadwerkelijk heeft geadopteerd op basis van de formele beslissing van het senior management, of dat het beter is om te wachten met het onderzoek tot het moment waarop de organisatie een bepaalde grens heeft bereikt in het gebruik van de IT-innovatie. Fichman and Kemerer (1999) concluderen dat er zeer verschillende conclusies kunnen worden getrokken, wanneer men uitgaat van de eerste of tweede definitie van het adopteren van een IT-innovatie. Fichman (2001) beargumenteert dat onderzoekers rekening moeten houden met de volgende ontwerpelementen:

➢ Gebruik de concepten die de mate waarin IT-innovatie wordt gebruikt meten in de post-implementatiefase.

➢ Overweeg individuele technologieacceptatie en de factoren die dit beïnvloeden. ➢ Focus de aandacht op de elementen die een disproportionele invloed hebben op de

daadwerkelijke assimilatie van de IT-innovatie, zoals factoren die worden geassocieerd met het ondersteuningssysteem van een organisatie.

➢ Ontwikkel rijkere modellen voor post-formele adoptieprocessen.

Diverse onderzoekers hebben beargumenteerd dat de mate van implementatie beter kan worden gemeten door het onderzoeken van de daadwerkelijke uitkomsten van de innovatie dan door enkel het

onderzoeken van het adopteren van innovatie. Omdat niet alle innovaties ook daadwerkelijk worden geïmplementeerd, worden geen voordelen behaald door alleen de adoptie hiervan, het uiteindelijke gebruik is het belangrijkste (Fichman, 2004; Tornatzky en Klein, 1982). Een IT-innovatie c.q. IT-platform, zoals beschreven door Fichman (2004) en Karimi et al. (2007), wordt door hen gezien als een Enterprise Resource Planning (ERP-) systeem. In dit onderzoek wordt eenzelfde interpretatie gehanteerd, conform de definitie zoals omschreven in het begin van dit hoofdstuk. (Fijneman et al., 2011).

Dit onderzoek richt zich daarom op de post-implementatiefase, waarbij wordt uitgegaan van een bepaalde mate van gebruik van het ERP-systeem. Factoren die in deze studies worden gehanteerd in lijn met de adviezen van Fichman (2001), zijn onder andere: het rekening houden met topmanagement support, het aantal jaren gebruik van het ERP-systeem, middelen van projectmanagement, het gebruik van consultants, en de mate waarin het personeel van de organisatie worden getraind in het gebruikt van het ERP-systeem.

(19)

18 LITERATUURONDERZOEK | Thesis Mathias B. Baveld

In dit onderzoek is deze theorie met name van belang omdat een kleine organisatie weliswaar een ERP-systeem kan gebruiken, maar dit niets hoeft te zeggen over de daadwerkelijke volledige implementatie. Wanneer bijvoorbeeld een directeur het belang van een ERP-systeem niet ondersteunt, kan dit leiden tot het niet volledig gebruikmaken van alle functies van een dergelijk systeem. Zo kunnen bepaalde modules niet worden gebruikt, waardoor het hergebruik van de ingevoerde gegevens niet optimaal wordt benut.

2.3 Onderzoeksmodel

In dit onderzoek wordt het onderzoeksmodel van Karimi (2007) gehanteerd. Het gehanteerde model in de studie is gebaseerd op zowel de Resource-Based View als de innovatiediffusietheorie. Het model is opgenomen in figuur 2.5, waarbij onder andere de hoofdrelatie tussen de omvang van ERP en de voordelen voor het bedrijfsproces

worden weergegeven. De genoemde variabelen worden in dit hoofdstuk ieder afzonderlijk beschreven en toegelicht. Ook zijn in figuur 2.5 de items opgenomen die zijn gekoppeld aan de beschreven variabelen. Deze items komen ook terug in de verstuurde vragenlijst, die te vinden is in bijlage A. Het model van Karimi et al. (2007) is uitgebreid met de variabele systeemintegratie (SI). De reden hiervoor is toelicht aan het einde van deze paragraaf.

De genoemde hypotheses worden behandeld in hoofdstuk 3. Omvang ERP-implementatie De onafhankelijke variabele in dit model betreft de mate van

implementatie van het ERP-systeem.

Fichman (2001) geeft namelijk aan dat de omvang van de IT-innovatie kan worden geconceptualiseerd als de mate waarin een organisatie innovatie relatief vaak toepast. De omvang van de ERP-implementatie bepaalt de voordelen die met een ERP-systeem kunnen worden behaald en specificeert de mate waarin een ERP-systeem veranderingen in de procesintegratie bewerkstelligt in een organisatie (Markus et al., 2000). De mate waarin een organisatie het ERP-systeem ook daadwerkelijk gebruikt en verspreidt over de gehele organisatie vormt ook een van de belangrijkste problemen, uitdagingen en kansen die organisaties bij een ERP-implementatie tegenkomen (Markus & Axline & Petrie & Tanis, 2000; Markus & Tanis, 2000). Karimi et al. (2007) definieert, in lijn met ander onderzoek, de omvang van ERP-implementatie als functionele scope, organisatiescope en de geografische scope (Broadbent et al, 1999; Keen, 1991).

(20)

19 LITERATUURONDERZOEK | Thesis Mathias B. Baveld

De functionele scope verwijst naar de mate waarin verschillende afdelingen gebruikmaken van het

systeem, dus bijvoorbeeld van financiën, verkoop, productie, magazijn, etc. Deze kan dus faciliteren in het uitwisselen van data tussen applicaties voor het monitoren en managen van bedrijfsactiviteiten door de gehele organisatie (Karimi, 2007). Dit is ook in lijn met een van de karakteristieken van ERP, namelijk het hergebruik van data (Barki et al. (2002); Barki et al. (2003); Brown (2001); Deloitte Consulting (1999); Lequeux (2002); Markus (2001); Rowe (1999). Een brede inzet van een ERP-systeem stelt een organisatie in staat om van het begin tot het eind bedrijfsprocessen te automatiseren.

De organisatiescope is de mate waarin een ERP-systeem is geïmplementeerd op meerdere locaties van een organisatie, terwijl de geografische scope aangeeft in hoeverre het ERP-systeem is geïmplementeerd over de wereld, dus regionaal, nationaal of wereldwijd.

ERP-ondersteuningssysteem

Zoals eerder in dit hoofdstuk besproken, geeft Fichman (2001) als aanbeveling voor onderzoekers om aan díe elementen extra aandacht te geven, die een disproportionele invloed hebben op de daadwerkelijke assimilatie van de IT-innovatie. Zo stelt hij dat onderzoekers rekening moeten houden met de volgende aspecten die invloed hebben op een ERP-implementatie:

- Topmanagement support

- Het aantal jaren dat het ERP-systeem in gebruik is - Middelen van projectmanagement

- Het gebruik van consultants

- De mate waarin het personeel van de organisatie wordt getraind in het gebruikt van het ERP-systeem.

Volgens Karimi et al. (2007) zijn de uitkomsten van een innovatie, waaronder die van een ERP-systeem, niet alleen de som van de contextuele factoren van een organisatie, maar zijn ze ook afhankelijk van de wijze waarop de innovatie wordt ‘gedragen’ gedurende de implementatie. De mate waarin een innovatie wordt ondersteund en gemanaged, wordt het ‘innovatieondersteuningssysteem’ genoemd (Leonard-Barton, 1988). Veel onderzoek naar ERP-implementaties onderschrijven de factoren topmanagement support, projectmanagementmiddelen, trainingsmiddelen en ondersteuning van consultants (zie ook tabel 2.3). Zo zal een ERP-systeem niet op een succesvolle manier kunnen worden geïmplementeerd, wanneer er geen ondersteuning wordt geboden vanuit het topmanagement. Kortom, een ERP-implementatie zal alleen een succes worden wanneer een inspanning wordt geleverd vanuit het topmanagement, tijd wordt besteed aan training, en adequate projectmanagement skills aanwezig zijn tijdens de implementatie (Markus et al., 2000; Ross, 2000; Umble et al., 2003). Het projectmanagement moet heldere doelstellingen bevatten, evenals een projectplan, een haalbare planning en het nauwkeurig bijhouden van de

projectvoortgang. Dit zijn randvoorwaarden voor een succesvolle ERP-implementatie (Umble et al., 2003). Naast een goed projectmanagement is de beschikbaarheid van externe consultants ook van belang voor het voorzien in de kennis die intern ontbreekt met betrekking tot het ERP-systeem en onderliggende architectuur (Brown en Vessey, 2003). De mate waarin er behoefte bestaat aan externe consultants neemt exponentieel toe wanneer de omvang van een ERP-implementatie veel te configureren modules bevat, en de scope van het systeem dus groot is (Karimi et al., 2007).

(21)

20 LITERATUURONDERZOEK | Thesis Mathias B. Baveld Tabel 2.3

Ondersteuningssysteem

Factoren ondersteuningssysteem Gerelateerd werk

Topmanagement support Armstrong and Sambamurthy (1999); Bingi et al. (1991); Boynton et al. (1994); Grover et al. (1997); Leonard-Barton (1988); Leonard-Barton and Deschamps (1988); Markus and Tanis (2000); Markus et al. (2000); Meyer and Goes (1988); Robbins and Duncan (1988); Umble et al. (2003).

Projectmanagementmiddelen Al-Mashari et al. (2003); Dewar and Dutton (1986); Ryan (1999); Scott and Vessey (2002); Somers et al. (2000); Umble et al. (2003).

Trainingsmiddelen Al-Mashari et al. (2003); Bingi et al. (1991); Brown and Vessey (2003); Fichman (1992); Scheer and Habermann (2000); Umble et al. (2003); Wheatley (2000).

Ondersteuning door consultants Bingi et al. (1991); Dewar and Dutton (1986); Eveland and Tornatzky (1990); Gable (1991); Gupta (2000); Robey et al. (2002); Ross (2000); Slater (1998); Umble et al. (2003). ERP-radicaliteit

Met de ‘radicaliteit’ van een ERP-systeem wordt de mate bedoeld waarin het ERP-systeem leidt tot technische veranderingen, en daardoor tot nieuw gedrag in een organisatorisch subsysteem, of bij leden hiervan (Dewar en Dutton, 1986). Onderzoek heeft aangetoond dat middels een ERP-systeem een organisatie in staat is om bedrijfsprocessen te herontwerpen, ook wel ‘BPR’ (Business Proces

Reengineering) genoemd (Broadbent et al., 1999). Hiermee is men in staat om verschillende onderdelen van een organisatie, zoals afdelingen, business units en vestigingen van bedrijven, met elkaar te koppelen. Ook geven Broadbent et al. (1999) aan dat organisaties middels ERP in staat zijn om zowel interne als externe actoren te koppelen, en zo informatie uit te wisselen. Ook kunnen middels ERP complexe processen worden uitgevoerd. Swanson (1994) vatte de doelen van het herontwerpen van

bedrijfsprocessen middels ERP in de volgende typen:

➢ Type I Administratieve en technische procesinnovatie: deze hangt samen met de tweede orde van de bedrijfswaarde, ofwel het doel beperkt tot informatie-effecten, zoals betere beslissingen en een versterkte beslissingsbevoegdheid van medewerkers.

➢ Type II Product en administratieve procesinnovatie: deze hangt tevens samen met de tweede orde van de bedrijfswaarde, maar gaat verder dan het doel bij een type I innovatie. Waar bij type I bijvoorbeeld één bepaalde stap in het proces wordt herontworpen, wordt bij type II vaak het gehele proces veranderd, als gevolg van een geheel nieuwe systeem. Swanson (1994) noemt de effecten bij een type II innovatie dan ook ‘strong-order’ effecten in tegenstelling tot de ‘weak-order’ effecten bij een type I innovatie.

➢ Type III Product en bedrijfsprocessen innovatie, gericht op technische, product- en

integratieaspecten. Deze innovatie integreert IT-producten en -diensten met de corebusiness activiteiten van een bedrijf. ERP kan zelfs met bedrijfsstrategische doelstellingen worden geïntegreerd, aangezien hiermee wellicht concurrentievoordelen kunnen worden behaald. Deze innovatie gaat het verst van de drie, en hangt samen met derde orde van de bedrijfswaarde-effecten, aangezien hiermee organisatieprocessen en zelfs organisatiestructuren kunnen worden herontwerpen. Ook kunnen hierdoor service- en productverbeteringen ontstaan, bijvoorbeeld door een verbeterde informatievoorziening richting de klanten, zoals realtime voorraadstanden of een verbeterde traceerbaarheid.

(22)

21 LITERATUURONDERZOEK | Thesis Mathias B. Baveld

Een ERP-systeem is een type III innovatie, vanwege het feit dat de implementatie hiervan leidt tot de integratie van organisatorische data en processen, en daarmee tot fundamentele verbeteringen in de bedrijfsprocessen (Grover et al., 1997). Kortom, met het implementeren van ERP is een bedrijf in staat zijn bedrijfsprocessen te verbeteren door standaardisatie en innovatie (Davenport, 1998; Hammer en Stanton, 1999; Rajagopal, 2002; Ross, 1999; Ross en Vitale, 2000).

Proces informatie-intensiteit

Karimi et al. (2007) splitsen de ‘ERP radicalness’ op in informatie-intensiteit en complexiteit van

bedrijfsprocessen. Porter en Millar definiëren informatie-intensiteit als de hoeveelheid informatie die dient te worden verwerkt voor het effectief kunnen managen van de producten, diensten, en waardekringloop-activiteiten van de onderneming.

De auteurs beargumenteren dat producten en diensten een hoge mate van informatie-intensiteit hebben, wanneer ze:

➢ Voornamelijk informatie leveren

➢ Omvangrijke informatieverwerking omvatten

➢ Uitzonderlijk veel kosten meebrengen in het kader van het trainen van afnemers ➢ Veel alternatieve gebruiksmogelijkheden hebben

➢ Worden verkocht aan afnemers met een hoge informatie-intensiteit in hun eigen bedrijf. Informatie-intensiteit is relevant, aangezien een ERP-systeem bedrijven in staat stelt om grote hoeveelheden informatie te integreren en te centraliseren, en zo gemakkelijk toegang te krijgen tot verspreide informatie. Voorheen was informatie vaak opgeslagen op diverse oude systemen (Rajagopal, 2002). Een hogere informatie-intensiteit leidt weliswaar tot eventuele moeilijkheden bij data-integratie, maar creëert wel verdere strategische kansen voor een innovatieve toepassing van IT (Karimi, 2007; Markus en Tanis, 2000). Bedrijven hebben dan ook ERP-systemen geïmplementeerd ter vervanging van onproductieve en slecht presterende legacysystemen, die vaak gefragmenteerde informatie leveren (Davenport, 1998; Rajagopal, 2002). ERP-systemen lossen de data-integratieproblemen op door (Davenport, 1998; Rajagopal, 2002):

➢ Het elimineren van de invoering van dubbele data en hiermee samenhangende fouten ➢ Het reduceren van moeilijkheden in data-analyse

➢ Het managen, integreren en delen van data betreffende producten, diensten en waardekringloop-activiteiten over de gehele onderneming.

Karimi et al. (2007) concluderen dan ook dat hoe hoger de informatie-intensiteit is bij een onderneming, des te hoger de noodzaak is om gefragmenteerde data in oude systemen te integreren. Dit leidt volgens hen tot radicaliteit van de implementatie van het ERP-systeem, deze zal namelijk niet alleen leiden tot de integratie van data, maar ook tot significante veranderingen in de processen en uitkomsten van een onderneming.

Procescomplexiteit

Karimi et al. (2007) definiëren de complexiteit van processen in de zin van non-routinematigheid,

moeilijkheid, onzekerheid en afhankelijkheid van andere processen. Volgens Markus en Tanis (2000) is het verminderen van de complexiteit van de bedrijfsprocessen een van de belangrijkste argumenten voor bedrijven om ERP-systemen te implementeren, zowel voor kleine als voor grote organisaties, met eenvoudige of complexe structuren. Karimi et al. (2007) geven aan dat een ERP-systeem de complexiteit vermindert door:

➢ Het oplossen van onderhoudsproblemen bij oude legacy systemen. ➢ Het presenteren van één gezicht richting de klant.

(23)

22 LITERATUURONDERZOEK | Thesis Mathias B. Baveld

➢ Het faciliteren van verbeterde bedrijfsinformatie omtrent de voorraad gereed product of de geplande productiecapaciteit richting de klant, op regionale dan wel wereldwijde schaal.

➢ Het verminderen van de complexiteit die gelinkt is aan ingewikkelde transacties die over meerdere systemen, meerdere bedrijfsonderdelen en meerdere vestigingen lopen.

Kortom, hoe groter de complexiteit van de bedrijfsprocessen, hoe groter de radicaliteit van de ERP-implementatie van een onderneming, als gevolg van haar potentie om fundamentele en radicale veranderingen teweeg te brengen in de bedrijfsprocessen van deze onderneming.

Voordelen bedrijfsproces

Zoals aan het begin van dit hoofdstuk is beargumenteerd, is dit onderzoek erop gericht om de voordelen van een ERP-systeem te meten op het niveau van de bedrijfsprocessen, in lijn met eerder onderzoek (Melville et al., 2004; Ray et al., 2007; Karimi et al, 2007). Zoals tevens uitgelegd in dit hoofdstuk,

onderkennen Mooney et al. (1995) drie effecten waarmee toegevoegde waarde door ERP wordt bereikt, te weten: automatiserings-, informatie- en transformatie-effecten. Deze voordelen worden dus bereikt op operationeel niveau, in de vorm van eerste orde effecten, en vinden hun oorsprong in de reeds behandelde RBV-theorie (Porter en Millar, 1985; Barau et al., 1995; Mooney et al, 1995). Naast operationele voordelen kan ERP ook leiden tot voordelen in de hogere tactische en strategische lagen van een onderneming (Shang en Seddon, 2002; Weill en Broadbent, 1998). Deze voordelen komen tot stand door een wisselwerking tussen de effecten van de eerste, tweede en derde orde (Shang en Seddon, 2002). Zo kunnen operationele voordelen leiden tot een verbeterde effectiviteit van het management, strategische voordelen die steunen op procesefficiëntie, voordelen van infrastructuur die leiden tot bedrijfsflexibiliteit, verminderde kosten, en een verhoogde competentie (Shang en Seddon, 2002). Kortom, Shang en Seddon (2002) geven aan dat organisatorische voordelen kunnen worden gerealiseerd, naast voordelen voor het management. Waarbij vanuit het perspectief van het management voordelen in de bedrijfsprocessen, zoals het verminderen van de kosten en de doorlooptijden, ook leiden tot andere voordelen als een verbeterde kwaliteit en klantenservicevoordelen.

De genoemde effecten van ERP zijn conform het onderzoek van Karimi et al. (2007) verder geconceptualiseerd:

- Automatiseringseffecten in procesefficiëntie, door het verminderen van voorraadbeheerkosten, een verbeterde productie, lagere loonkosten en een verbeterde betrouwbaarheid (Banker en Kauffman, 1988). - Informatie-effecten in proceseffectiviteit, door verbeteringen in het gebruik van middelen, het verminderen van de hoeveelheid afval, een verbeterde reactiviteit en een verbeterde kwaliteit (Porter en Millar, 1985; Strassman, 1988).

- Transformatie-effecten in procesflexibiliteit, door het bewerkstelligen van producten- en diensten-innovatie, het verkorten van de doorlooptijden en verbeterde relaties met klanten (Barau et al, 1995; Karimi et al., 2001; Mukhopadhyay et al., 1995).

Eerder onderzoek heeft aangetoond dat het verbeteren van de procesefficiëntie, proceseffectiviteit en procesflexibiliteit leidt tot een verbeterde winstgevendheid en winstwaardering (Tang en Tikoo, 1999). Systeemintegratie

Het model van Karimi et al. (2007), zoals opgenomen in figuur 2.5, is aangevuld met de factor System Integration. Lee et al. (2003) definieert systeemintegratie als de capaciteit om diverse

systeemfunctionaliteiten te integreren. De reden voor deze aanvulling is allereerst gestoeld op de theorie, namelijk op het onderzoek van Al-Mashari et al. (2003). De auteurs van deze studie geven aan dat de integratie van systemen een belangrijke succesfactor is van ERP-implementatie.

(24)

23 LITERATUURONDERZOEK | Thesis Mathias B. Baveld

Een van de complexiteiten van een ERP-implementatie is namelijk de integratie van cross-modulaire toepassingen (Soh et al., 2000). Er zijn wel zogenoemde ‘middleware technologieën’ beschikbaar die kunnen worden gebruikt voor de integratie van softwareapplicaties met het centrale ERP-systeem. Deze zijn echter niet beschikbaar voor alle systemen (Bingi et al, 1999). Ook kost het onderhouden van deze integratieoplossingen veel geld, waarbij bedrijven er steeds voor moeten blijven zorg dragen dat de interfaces goed verlopen (Bingi et al, 1999).

Daarnaast focust deze studie zich op het FAK-systeem, waarbij, zoals vermeld in de introductie, een financiële module geen deel uitmaakt van dit systeem. Organisaties met het FAK-systeem gebruiken veelal interfaces met andere systemen, waaronder financiële systemen als: Exact Online, SnelStart, Twinfield en Unit4 systemen. Maar ook kan FAK worden gekoppeld aan kassaweegschaalsystemen, zoals die van Digi, waardoor weegprocessen direct kunnen worden gekoppeld met bijvoorbeeld het

verkoopproces. Dit onderzoek veronderstelt daarom, in lijn met Ram et al. (2013), dat systeemintegratie een positief effect zal hebben op enerzijds de omvang van de ERP-implementatie, en anderzijds de voordelen voor het bedrijfsproces.

2.4 ERP-systemen bij kleine organisaties

In het verleden waren ERP-systemen alleen bruikbaar voor grotere ondernemingen, vanwege de complexiteit en context van de business waarin deze organisaties opereren. Voor kleine en middelgrote bedrijven zijn met name de problemen betreffende het voldoen aan de verwachtingen van het

management en de kosten van de implementatie van het systeem zelf de belangrijkste moeilijkheden bij het adopteren van een ERP-systeem. (Ahmad en Cuanca, 2012). Het gebruik van ERP-systemen door kleine en middelgrote organisaties wordt steeds vanzelfsprekender, zoals ook blijkt uit de continue groei in de ERP-markt van deze organisaties (Pinedo-Cuanca et al., 2004). Deze groei wordt volgens Davenport (2000) veroorzaakt door het feit dat kleine en middelgrote organisaties zich steeds meer realiseren wat de voordelen zijn van het integreren van alle informatie en processen in één systeem. Zo hebben de

organisaties die vooroplopen met deze trend hun processen zo verankerd in de waardekringloop dat het grootste gedeelte van de interacties met leveranciers en klanten elektronisch verloopt (Caruso, 2000). In de volgende (sub)paragrafen word ingegaan op de onafhankelijke variabelen. Hierbij worden de aspecten behandeld die specifiek voor kleine organisaties van belang zijn met betrekking tot de toegevoegde waarde van ERP en de versterking hiervan. Systeemintegratie wordt echter niet verder behandeld, omdat dit specifiek is toegevoegd aan het model van Karimi et al. (2007).

Omvang ERP-implementatie

Volgens het model van Karimi et al. (2007) is deze variabele te onderscheiden in de functionele, organisatie- en geografische scope. De functionele scope gaat in op het aantal modules van een ERP-systeem dat wordt gebruikt door een organisatie. Voor kleine en grote organisaties zal dit aantal vergelijkbaar zijn, wat in lijn is met het onderzoek van Ranganathan & Brown (2006), die een positieve relatie vonden tussen het aantal geïmplementeerde modules en de waarde van een bedrijf. De organisatie- en geografische scope daarentegen zullen bij kleine organisaties wel veel verschillen ten opzichte van grote organisaties. Kleine bedrijven zullen namelijk vaak slechts één vestiging hebben en ook niet over de grens opereren. De impact hiervan op dit onderzoek is echter niet groot, aangezien er items voor de drie deelgebieden zijn onderscheiden, waarbij voor de volledigheid van de vragenlijst er wel voor is gekozen om ook de laatste twee deelgebieden mee te nemen in het onderzoek.

(25)

24 LITERATUURONDERZOEK | Thesis Mathias B. Baveld

De belangrijkste functionele scope is echter wel van belang voor kleine organisaties en ook onderdeel van dit onderzoek, omdat deze organisaties wel zijn onderverdeeld in afdelingen of in verschillende functies. ERP-ondersteuningssysteem

Deze variabele gaat in op de mate waarin er sprake is van: topmanagement support, training van personeel in het systeem, de begeleiding door externe consultants met diepgaande kennis van het systeem, en een adequaat projectmanagement ten tijde van de implementatie en gedurende het gebruik van het systeem. Er zijn diverse onderzoeken verricht ten aanzien van de kritische succesfactoren van een ERP-implementatie bij kleine en middelgrote organisaties. Zo hebben Ahmad en Cuanca (2012), in lijn met het onderzoek genoemd in tabel 2.3, bewijs gevonden voor de kritische succesfactoren (KSF’s) als managementsupport, gebruik van consultants, diverse aspecten van projectmanagement en middelen, ook bij kleinere

organisaties. Zij concluderen dan ook dat wanneer organisaties rekening houden met deze KSF’s, zij voordeel kunnen behalen bij het implementeren van een ERP-systeem. De auteur van dit onderzoek concludeert op basis van het voorgaande dat de genoemde aspecten van een ERP-ondersteuningssysteem hetzelfde zullen zijn bij kleine en grotere organisatie.

ERP-radicaliteit

Zoals besproken in dit hoofdstuk, valt ERP-radicaliteit uiteen in twee aspecten, namelijk: de informatie-intensiteit, en de complexiteit van de bedrijfsprocessen. De auteur van deze studie veronderstelt echter geen andere aard of relatie bij kleine organisaties ten opzichte van grotere organisaties. Dit is in lijn met het onderzoek van Markus en Tanis (2000), die concluderen dat ook kleine organisaties, met relatief eenvoudige structuren, kiezen voor een ERP-systeem, om de complexiteit van processen te verminderen. Ook wordt verondersteld dat de informatie-intensiteit niet anders is bij kleine organisatie; zij kunnen namelijk ook producten leveren die met name informatie bevatten of producten waarbij veel

informatieverwerking aan de orde is. Voordelen bedrijfsprocessen

De voordelen in de bedrijfsprocessen zijn, conform het onderzoeksmodel van Karimi et al (2007), te verdelen in de efficiëntie, effectiviteit en flexibiliteit van bedrijfsprocessen. De auteur van dit onderzoek veronderstelt hier ook geen andere relatie voor kleine organisatie. Men kan daarentegen beargumenteren dat de omvang van een ERP-systeem wellicht een sterkere positievere relatie vertoont bij kleinere

organisaties dan bij grotere, oftewel dat de processen efficiënter zullen verlopen bij gebruikmaking van een ERP-systeem. Bij kleine organisaties komt het namelijk frequent voor dat de processen ad hoc zijn

ingericht, waardoor de implementatie van een ERP veel kan verbeteren in de procesgang. Dit laatste argument is in lijn met het gevonden resultaat van Dehning (2003). Dit onderzoek heeft aangetoond dat er een positieve relatie bestaat tussen een investering en de waarde van een bedrijf, wanneer de ERP-investering als een transformatie wordt gezien (Dehning, 2003). Een ERP-systeem in het geval van dit onderzoek heeft zeker voor een kleine organisatie een grote impact op de processen, en is naar de mening van de auteur van deze studie als een ‘transformatie’ aan te merken. Daarnaast hebben grotere organisaties meer middelen om de processen in kaart te brengen, bijvoorbeeld voor het verkrijgen van een ISO-certificaat. Hiermee zijn deze bedrijven ook beter in staat om processen te evalueren en verder te

optimaliseren. Hierbij kan een ERP-systeem, dat tevens de best practices in bedrijfsprocessen omvat, ook in deze vorm toegevoegde waarde leveren voor kleine organisaties. Concluderend worden in dit

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The aim of this study was to develop programme content and outcomes, that focus on developing skills critical to the construct of resilience and tailored from

Een aantal cost drivers uit de literatuur werden ofwel in een andere categorie ondergebracht (aantal interfaces en conversie bij ‘Omvang’) ofwel als niet van toepassing beschouwd

Bij het door ons uitgevoerde empirische onderzoek zijn wij echter tot de conclusie gekomen dat het al dan niet succesvol zijn van ERP- implementaties (waarbij succes gedefinieerd

Echter, het zich bewust zijn van de factoren die bij het bepalen van de timing een rol spelen en het construeren van een hanteerbaar instrument van deze factoren in de eigen

Figuur 1: Flexibiliteittypen (Volberda, 1998, p.. Deze vorm van flexibiliteit kan succesvol worden ingezet als het productieniveau en de aard van de productie gedurende een

Hoewel de laatste jaren de kwaliteit van de kleine wateren lijkt te zijn verbeterd – zoals bijvoorbeeld de veranderde kwaliteit van de sloten in de glastuinbouwgebieden laat

 Welke wensen hebben de verschillende afdelingen binnen Tribelt voor het nieuwe ERP systeem, welke van deze wensen zijn mogelijk binnen het bestaande kader van Ridder IQ en

De ontwikkeling van het model van Bird had niet ten doel om de havens in een zekere richting te sturen. Wel werd met dit model getracht een verklaring te vinden voor de