• No results found

Een rechtsvergelijkend onderzoek naar een toekomstbestendige concernregeling voor de vennootschapsbelasting

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een rechtsvergelijkend onderzoek naar een toekomstbestendige concernregeling voor de vennootschapsbelasting"

Copied!
52
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een rechtsvergelijkend onderzoek naar een toekomstbestendige

concernregeling voor de vennootschapsbelasting

Sterre Strik

sterrestrik@hotmail.nl 11026790

Master Fiscaal recht: Internationaal en Europees belastingrecht Begeleider: Frank Kuilboer

(2)

2

Abstract

Naar aanleiding van de uitspraak van het HvJ EU op 22 februari 2018 in de zaak X&X heeft de Staatssecretaris van Financiën spoedreparatiemaatregelen voor de Nederlandse fiscale eenheid ingevoerd. De maatregelen zijn van tijdelijke aard en uiteindelijk moet de Wet Vpb een nieuwe concernregeling bevatten die in overeenstemming is met het Europese recht.

Het ligt voor de hand om aan te sluiten bij een bestaande concernregeling van een andere Europese lidstaat. Dit onderzoek bevat een analyse van de groepsregelingen in het Verenigd Koninkrijk, Finland, Zweden, Frankrijk en Denemarken waarbij zij worden vergeleken met het Europese recht. Uiteindelijk zal een voorkeur worden uitgesproken over de vormgeving van de toekomstige concernregeling in Nederland.

(3)

3

Inhoudsopgave

Abstract ... 2

Lijst van gebruikte afkortingen ... 5

Hoofdstuk 1 Inleiding ... 6

1.1 Aanleiding ... 6

1.2 Probleemstelling ... 7

Hoofdstuk 2 De Nederlandse fiscale eenheid ... 9

2.1 Inleiding ... 9

2.2 De kern van de regeling ... 9

2.3 Voor- en nadelen van de fiscale eenheid ... 9

Hoofdstuk 3 Europeesrechtelijke ontwikkelingen ... 11

3.1 Inleiding ... 11

3.2 Relevante Europeesrechtelijke leerstukken ... 11

3.2.1 Algemene discriminatiebepaling en de vrijheid van vestiging ... 11

3.2.2 Toetsingskader HvJ EU: de Rule of Reason ... 12

3.2.2.1 Treaty Standing ... 12

3.2.2.2 Discriminatie of belemmering ... 12

3.2.2.3 Rechtvaardiging ... 13

3.2.2.4 Proportionaliteit ... 15

3.3 Europese jurisprudentie met betrekking tot concernregelingen ... 15

3.3.1 Onderlinge financiële overdrachten ... 15

3.3.2 Regeling voor fiscaal geïntegreerde groepen ... 17

3.4 Tussenconclusie ... 18

Hoofdstuk 4 Concernregelingen in Europa ... 19

4.1 Inleiding ... 19

4.2 Groepsaftrek-regime (Verenigd Koninkrijk) ... 19

4.2.1 Toegang tot de regeling ... 19

4.2.2 Systematiek van de regeling ... 20

4.2.3 Grensoverschrijdende elementen van de regeling ... 21

4.2.4 Verhouding tot het EU-recht ... 22

4.2.5 Literatuur ... 23

4.2.6 Eerste internetconsultatie ... 24

4.2.7 Tussenconclusie ... 24

4.3 Groepsbijdrageregime (Finland en Zweden) ... 25

4.3.1 Finland ... 25

4.3.1.1 Toegang tot de regeling ... 25

4.3.1.2 Systematiek van de regeling ... 26

4.3.1.3 Grensoverschrijdende elementen van de regeling ... 27

4.3.1.4 Verhouding tot het EU-recht ... 28

4.3.2 Zweden ... 28

4.3.2.1 Toegang tot de regeling ... 28

(4)

4

4.3.2.3 Grensoverschrijdende elementen van de regeling ... 30

4.3.2.4 Verhouding tot het EU-recht ... 31

4.3.3 Eerste internetconsultatie ... 32

4.3.4 Tussenconclusie ... 32

4.4 Gedeeltelijke consolidatie (Frankrijk) ... 33

4.4.1 Toegang tot de regeling ... 33

4.4.2 Systematiek van de regeling ... 34

4.4.3 Grensoverschrijdende elementen van de regeling ... 36

4.4.4 Verhouding tot het EU-recht ... 36

4.4.5 Eerste internetconsultatie ... 37

4.4.6 Tussenconclusie ... 38

4.5 Grensoverschrijdende consolidatie (Denemarken) ... 38

4.5.1 Toegang tot de regeling ... 39

4.5.2 Systematiek van de regeling ... 40

4.5.3. Grensoverschrijdende elementen van de regeling ... 41

4.5.4 Verhouding tot het EU-recht ... 42

4.5.5 Eerste internetconsultatie ... 43 4.5.6 Tussenconclusie ... 43 4.6 Overzichtstabel ... 44 Hoofdstuk 5 Conclusie ... 45 Literatuurlijst ... 48

(5)

5

Lijst van gebruikte afkortingen

A-G Advocaat-Generaal

EER Europese Economische Ruimte

EU Europese Unie

HR Hoge Raad

HvJ EU Hof van Justitie van de Europese Unie Wet DB Wet op de dividendbelasting 1965 Wet Vpb Wet op de vennootschapsbelasting 1969

(6)

6

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De regeling van de fiscale eenheid is een van de paradepaardjes van het Nederlandse belastingstelsel en is neergelegd in de artikelen 15 t/m 15aj Wet Vpb. De regeling wordt als erg voordelig gezien, maar daar is sinds de uitspraak van het HvJ EU op 22 februari 20181 verandering in gekomen. Naar aanleiding van prejudiciële vragen van de Hoge Raad2, oordeelde het HvJ EU in zijn arrest dat sprake is van een beperking van de vrijheid van vestiging zoals neergelegd in de artikelen 49 en 54 VWEU. Renteaftrek onder artikel 10a Wet Vpb was namelijk wel toegestaan indien de buitenlandse vennootschappen een fiscale eenheid hadden kunnen vormen. Dit is echter niet mogelijk, omdat in het buitenland gevestigde

vennootschappen geen deel uit kunnen maken van een fiscale eenheid volgens artikel 15 lid 4 sub c Wet Vpb. Het HvJ EU bevestigde in deze uitspraak de per-elementbenadering, welke inhoudt dat in grensoverschrijdende situaties een beroep gedaan kan worden op bepaalde voordelen die binnen een fiscale eenheid kunnen worden behaald.3

Naar aanleiding van voorgenoemd arrest heeft de Staatssecretaris van Financiën spoedreparatiemaatregelen voor het fiscale eenheidsregime aangekondigd4 en het wetsvoorstel is op 23 april 2019 aangenomen door de Eerste Kamer.5 De

spoedreparatiemaatregelen houden in dat bepaalde regelingen in de Wet Vpb en de Wet DB moeten worden toegepast alsof geen fiscale eenheid bestaat.6 De maatregelen hebben terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2018. De spoedreparatiemaatregelen zijn van tijdelijke aard. Uiteindelijk moet de vennootschapsbelasting een toekomstbestendige concernregeling bevatten die in overeenstemming is met het Europese recht.7

1 HvJ EU 22 februari 2018, C-298/16en C-399/16, ECLI:EU:C:2018:110 (X & X). 2 HR 18 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1350 en ECLI:NL:HR:2016:1351.

3 D.M. Weber, WFR 2015/696. 4 Kamerstukken II 2017/18, 34 323, 20. 5 Handelingen I 2018/19, 27, item 6. 6 Kamerstukken II 2017/18, 34 959, 3, p. 4. 7 Kamerstukken II 2017/18, 34 959, 3, p.

(7)

7

1.2 Probleemstelling

Aangezien de spoedreparatiemaatregelen van tijdelijke aard zijn en een nieuwe

toekomstbestendige concernregeling in de vennootschapsbelasting moet worden ingevoerd, dient onderzoek gedaan te worden naar de vormgeving van deze nieuwe regeling. De

Staatssecretaris heeft aangegeven dat bij het uitwerken hiervan het voor de hand ligt om aan te sluiten bij bestaande concernregelingen in andere Europese landen.8 Volgens een mededeling van de Europese Commissie over de fiscale behandeling van verliezen in

grensoverschrijdende situaties9, zijn de regelingen binnen de Europese Unie te verdelen in drie categorieën:

1. overbrenging van verliezen binnen de groep; 2. pooling van fiscale resultaten van de groep; 3. volledige fiscale consolidatie.

De Nederlandse fiscale eenheid is een volledige fiscale consolidatie. Dit brengt bepaalde voordelen met zich die niet worden toegekend in grensoverschrijdende situaties omdat buitenlandse vennootschappen geen onderdeel kunnen zijn van een fiscale eenheid. Het niet toekennen van die voordelen in vergelijkbare grensoverschrijdende EU-situaties, is in strijd met Europees recht en zal hersteld worden door de spoedreparatiemaatregelen. Naar

aanleiding van de wens voor een nieuwe toekomstbestendige concernregeling wil ik onderzoeken of de regelingen van andere Europese landen een alternatief kunnen vormen. Mijn probleemstelling luidt als volgt:

Wat is een toekomstbestendig alternatief voor de Nederlandse fiscale eenheid?

Voor het beantwoorden van de hoofdvraag, zal ik de volgende deelvragen in het onderzoek meenemen:

- Welke voordelen kent het huidige Nederlandse regime?

- Welke ontwikkelingen zijn te zien vanuit de Europese Unie betreffende concernregelingen van lidstaten?

- Welke Europeesrechtelijke leerstukken zijn relevant voor de analyse van de concernregelingen?

8 Kamerstukken II 2017/18, 34 959, 7, p. 7.

(8)

8

- Welke concernregelingen kennen andere Europese lidstaten?

(9)

9

Hoofdstuk 2 De Nederlandse fiscale eenheid

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zal kort de kern van de regeling van de fiscale eenheid worden besproken. Daarnaast zal worden ingegaan op de voor- en nadelen die de fiscale eenheid kent.

2.2 De kern van de regeling

Nederland is de enige lidstaat van de Europese Unie die een volledige fiscale consolidatie kent en daarmee is de fiscale eenheid in Europa dus uniek.10 Indien aan de voorwaarden van artikel 15 Wet Vpb wordt voldaan, kan een fiscale eenheid worden gevormd. Indien twee of meer maatschappijen in een fiscale eenheid zitten, wordt vennootschapsbelasting geheven alsof de vennootschappen één belastingplichtige vormen. Er geldt een fictie dat de

werkzaamheden en het vermogen van de dochtermaatschappij onderdeel zijn van de werkzaamheden en het vermogen van de moedermaatschappij.

Een van de belangrijkste elementen van de Nederlandse fiscale eenheid is de volledige consolidatie van de fiscale jaarstukken van de tot de fiscale eenheid behorende

vennootschappen. De winst van de vennootschappen wordt berekend alsof zij één onderneming zijn.11

2.3 Voor- en nadelen van de fiscale eenheid

De Nederlandse concernregeling kent voordelen, maar ook nadelen. Sommige voordelen die voorheen aan de fiscale eenheid konden worden toegerekend, moeten gerelativeerd worden door de invoering van de spoedreparatiemaatregelen.

Het eerste, veelal belangrijkste, voordeel volgt uit de fiscale consolidatie. Door de automatische saldering van de groepsresultaten worden verliezen van gevoegde

maatschappijen automatisch verrekend met winsten van andere gevoegde maatschappijen. Een ander voordeel is dat overdrachten van vermogensbestanddelen tussen

verschillende gevoegde maatschappijen fiscaal irrelevant is, omdat in principe maar één

10 Mededeling van de EC, COM(2006) 824 definitief, p. 7. 11 Bouwman & Boer 2017, p.

(10)

10

belastingplichtige bestaat (de moedermaatschappij). Er is dus geen belastingheffing van intercompanytransacties. Echter, door de spoedreparatiemaatregelen moet voor bepaalde regelingen in de Wet Vpb de winst van elke gevoegde maatschappij afzonderlijk worden berekend. Hierdoor worden intercompanytransacties wel zichtbaar, bijvoorbeeld de leningen, winstuitkeringen en kapitaalstortingen binnen de fiscale eenheid voor de toepassing van artikel 10a Wet Vpb.

Het derde voordeel van de fiscale eenheid betreft de mogelijkheid om een reorganisatie te faciliteren zonder belastingheffing. Zoals hiervoor besproken kunnen vermogensbestanddelen geruisloos aan een andere gevoegde maatschappij worden overgedragen.12

De regeling van de fiscale eenheid kent echter ook enkele nadelen. Om een fiscale eenheid te kunnen vormen moet de moedermaatschappij ten minste 95% van de aandelen in het

nominaal gestorte kapitaal van de dochtermaatschappij(en) bezitten. Deze eis belemmert de mogelijkheid om aan derden een belang in de dochtermaatschappij toe te kennen.

Een ander nadeel van de regeling is de ingewikkelde regelgeving omtrent de verliescompensatie bij voeging en ontvoeging en sinds 1 januari 2019 ook omtrent de voortgewentelde saldi aan renten als bedoeld in artikel 15b lid 5 Wet Vpb.

Daarnaast staat tegenover het voordeel van fiscaal geruisloze overdracht van

vermogensbestanddelen, een anti-ontgaansbepaling. Indien binnen een bepaalde periode de fiscale eenheid eindigt ten aanzien van een van de bij de overdracht betrokken partijen, dan moet alsnog worden afgerekend over de stille reserves. Op deze sanctie bestaan weer enkele uitzonderingen waardoor het voordeel van fiscaal geruisloze overdracht alsnog kan worden genoten.

Een laatste nadeel van de regeling van de fiscale eenheid is dat alle gevoegde dochtermaatschappijen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de vennootschapsbelastingschuld van de moeder.13

12 Strik, in: Cursus Belastingrecht Vpb.2.9.1.B.c. (online, bijgewerkt: 18 februari 2019). 13 Strik, in: Cursus Belastingrecht Vpb.2.9.1.B.d. (online, bijgewerkt: 18 februari 2019).

(11)

11

Hoofdstuk 3 Europeesrechtelijke ontwikkelingen

3.1 Inleiding

In het derde hoofdstuk zullen de belangrijkste Europeesrechtelijke ontwikkelingen ten aanzien van concernregelingen aan bod komen. Hierbij zal worden ingegaan op de relevante

Europeesrechtelijke leerstukken, zoals de vrijheid van vestiging en het toetsingskader van het HvJ EU. Daarnaast zullen de uitspraken van het HvJ EU die betrekking hebben op de

concernregelingen in verschillende Europese landen worden besproken.

3.2 Relevante Europeesrechtelijke leerstukken

3.2.1 Algemene discriminatiebepaling en de vrijheid van vestiging

In artikel 18 VWEU is het algemene discriminatieverbod neergelegd. Het verbiedt elke discriminatie, direct of indirect, op grond van nationaliteit.14 Het algemene

discriminatieverbod werkt onverminderd specifieke bepalingen en alleen binnen de

werkingssfeer van de Europese verdragen. Dit betekent dat specifieke bepalingen, zoals de verdragsvrijheden, voorrang hebben op het algemene verbod. Indien een nationale bepaling is toegestaan onder de verdragsvrijheden, dan is het ook niet in strijd met artikel 18 VWEU.15

Het VWEU kent daarnaast zes fundamentele vrijheden. De belangrijkste vrijheid met betrekking tot concernregelingen is de vrijheid van vestiging welke is neergelegd in de artikelen 49 t/m 53 VWEU. Indien een onderdaan van een lidstaat een aandeel in het kapitaal van een in een andere lidstaat gevestigde vennootschap houdt, die hem een zodanige invloed op de besluiten van de vennootschap verleent dat hij de activiteiten daarvan kan bepalen, is sprake van de uitoefening van de vestigingsvrijheid.16

Het begrip vestiging moet ruim worden uitgelegd.17 Artikel 49 VWEU kent zowel een primair als secundair vestigingsrecht. Het primaire vestigingsrecht geeft een onderdaan van een lidstaat het recht om zich te vestigen in een andere lidstaat. Lidstaten behoren te verzekeren dat buitenlandse onderdanen en vennootschappen hetzelfde worden behandeld als de

14 Helminen 2018, § 2.1.1.

15 Wattel, Marres & Vermeulen 2018, p. 27.

16 HvJ EU 13 april 2000, C-251/98, ECLI:EU:C:2000:205, par. 22 (Baars). 17 HvJ EU 30 november 1995, C-55/94, ECLI:EU:C:1995:411, par. 25 (Gebhard).

(12)

12

onderdanen van die lidstaat zelf, maar zij mogen ook niet de vestiging van hun eigen onderdanen en daar gevestigde vennootschappen in een andere lidstaat bemoeilijken.18

Het secundaire vestigingsrecht geeft onderdanen en vennootschappen gevestigd in een lidstaat het recht tot oprichting van agentschappen, filialen of dochterondernemingen in een lidstaat. In dit kader worden een aantal eisen gesteld aan het begrip vestiging. Er moet namelijk daadwerkelijk een economische activiteit worden uitgeoefend in een andere lidstaat en de vestiging moet duurzaam en voor onbepaalde tijd zijn.19 De vaststelling daarvan geschiedt aan de hand van objectieve, door derden controleerbare, maatstaven, zoals de mate van het fysiek bestaan van de vestiging door middel van kantoren, personeel en uitrusting.20

3.2.2 Toetsingskader HvJ EU: de Rule of Reason

3.2.2.1 Treaty Standing

Indien een beroep wordt gedaan op het Unierecht, moeten bepaalde stappen worden doorlopen voordat gesproken kan worden van een verboden beperking van de

verdragsvrijheden. Allereerst moet de betreffende persoon of vennootschap toegang hebben tot het VWEU, zogeheten “Treaty Standing”. De belanghebbende moet de nationaliteit hebben van een van de lidstaten, oftewel Unieburger zijn in de zin van artikel 20 VWEU. Voor de toepassing van de vrijheid van vestiging wordt een vennootschap als onderdaan aangemerkt indien aan de voorwaarden van artikel 54 VWEU wordt voldaan. Daarnaast moet sprake zijn van een intra-EU grensoverschrijdend element. Voor een interne situatie in een lidstaat kan geen beroep worden gedaan op het VWEU.21 Daarnaast moet de onderdaan gebruikmaken van een van de verdragsvrijheden.22

3.2.2.2 Discriminatie of belemmering

In de tweede stap wordt gekeken of sprake is van discriminatie of een belemmering van de betreffende verdragsvrijheid. Discriminatie kan zowel direct als indirect plaatsvinden en kan op twee manieren ontstaan: het toepassen van verschillende regels op inwoners van

verschillende lidstaten die zich in een vergelijkbare situatie bevinden of door het toepassen

18 HvJ EU 27 september 1988, C-81/87, ECLI:EU:C:1988:456, par. 16 (Daily Mail). 19 HvJ EU 25 juli 1991, C-221/89, ECLI:EU:C:1991:320, par. 20 (Factortame-II).

20 HvJ EU 12 september 2006, C-196/04, ECLI:EU:C:2006:544, par. 66-67 (Cadbury Schweppes). 21 HvJ EU 27 juni 1996, C-107/94, ECLI:EU:C:1996:251, par. 32 (Asscher).

(13)

13

van dezelfde regels op inwoners van verschillende lidstaten die zich niet in een vergelijkbare situatie bevinden.23 Directe en indirecte discriminatie zijn beide verboden. Omgekeerde discriminatie, oftewel discriminatie van een interne situatie in vergelijking met een

grensoverschrijdende situatie, is daarentegen wel toegestaan.24 Daarnaast zijn dispariteiten

niet verboden onder het Unierecht. Dat het belastingstelsel van de ene lidstaat gunstiger is dan het belastingstelsel van een andere lidstaat levert geen strijd op met het VWEU.25

Om discriminatie vast te kunnen stellen moet een vergelijkbaarheidstoets worden uitgevoerd.26 Een maatregel kan alleen maar als discriminerend worden aangemerkt indien de interne situatie en de grensoverschrijdende situatie objectief vergelijkbaar zijn gezien het doel en object van de in het geding zijnde nationale bepaling.27

Naast discriminatie kan ook sprake zijn van een belemmering van de

verdragsvrijheden. Hieronder vallen alle nationale maatregelen die de uitoefening van de vrijheden verbieden, belemmeren of minder aantrekkelijk maken.28

3.2.2.3 Rechtvaardiging

Indien sprake is van directe of indirecte discriminatie dan wel een belemmering van het uitoefenen van de verdragsvrijheden, dient gekeken te worden of de nationale maatregel kan worden gerechtvaardigd.

Directe discriminatie op grond van nationaliteit is in beginsel altijd verboden, tenzij het VWEU expliciet de discriminatie toestaat op grond van de bescherming van de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid (bijv. in artikel 52 VWEU).29 Indirecte discriminatie daarentegen kan ook gerechtvaardigd worden door gronden die niet

uitdrukkelijk in het VWEU zijn genoemd.30 Fiscale behandeling die leidt tot een beperking

23 HvJ EU 14 februari 1995, C-279/93, ECLI:EU:C:1995:31, par. 30 (Schumacker). 24 Idem, par 11.

25 HvJ EU 12 mei 1998, C-336/96, ECLI:EU:C:1998:221, par. 47 (Gilly). 26 Wattel, Marres & Vermeulen 2018, p. 41-42.

27 HvJ EU 8 november 2007, C-379/05, ECLI:EU:C:2007:655, par. 33 (Amurta). 28 HvJ EU 30 november 1995, C-55/94, ECLI:EU:C:1995:411, par. 37 (Gebhard). 29 Helminen 2018, § 2.3.1.

(14)

14

van de verdragsvrijheden dient een doel te hebben dat in overeenstemming is met het VWEU en welke gerechtvaardigd wordt door dwingende redenen van algemeen belang.31

Door het HvJ EU zijn vier rechtvaardigingsgronden geaccepteerd. Ten eerste de noodzaak om misbruik tegen te gaan en te voorkomen. Een beperking van de vrijheid van vestiging is gerechtvaardigd indien de nationale belastingmaatregel gericht is op het tegengaan van volstrekt kunstmatige constructies. Kunstmatige constructies zijn structuren die geen verband houden met enige economische realiteit en die zijn opgezet om belastingwetgeving in de lidstaat te ontwijken die normaliter verschuldigd zou zijn over de behaalde winsten op het grondgebied van die lidstaat.32

Ten tweede kan een beroep gedaan worden op de noodzaak van een evenwichtige verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen lidstaten. De handhaving van de

heffingsbevoegdheid kan vereisen dat op de winsten en/of verliezen van een in een lidstaat gevestigde vennootschap uitsluitend de fiscale regels van die lidstaat van toepassing zijn.33 Belastingplichtigen mogen niet de mogelijkheid hebben om vrijelijk te kunnen kiezen in welke lidstaat zij hun inkomen laten belasten en in welke lidstaat zij kosten in aftrek brengen dan wel verliezen in aanmerking nemen.34

Een andere door het HvJ EU geaccepteerde rechtvaardigingsgrond is de handhaving van de fiscale coherentie van het belastingstelsel in een lidstaat.35 Het betreft de noodzaak om binnen dezelfde fiscale jurisdictie, grondslagverlagingen en de corresponderende

grondslagverhogingen bijeen te brengen en aan te laten sluiten.36 Er dient een rechtstreekse, persoonlijke en feitelijke samenhang te bestaan tussen de twee onderdelen van de fiscale regeling en zij dienen symmetrisch te zijn.37

Als laatste kan ook een beroep gedaan worden op de noodzaak van effectieve fiscale controle.38 Deze rechtvaardigingsgrond heeft echter zijn belang redelijk verloren door de invoering van de Richtlijn betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van

31 Wattel, Marres & Vermeulen 2018, p. 39-40 en HvJ EU 20 februari 1979, C-120/78, ECLI:EU:C:1979:42 par. 8 (Cassis de Dijon).

32 HvJ EU 12 september 2006, C-196/04, ECLI:EU:C:2006:544, par. 51 en 55 (Cadbury Schweppes). 33 HvJ EU 13 december 2005, C-446/03, ECLI:EU:C:2005:763, par. 45 en 46 (Marks & Spencer). 34 HvJ EU 18 juli 2007, C-231/05, ECLI:EU:C:2007:439, par. 56 (Oy AA).

35 HvJ EU 28 januari 1992, C-204/90, ECLI:EU:C:1992:35, par. 21 (Bachmann). 36 Wattel, Marres & Vermeulen 2018, p.354.

37 HvJ EU 23 oktober 2008, C-157/07, ECLI:EU:C:2008:588, par. 42 (Krankenheim Ruhesitz). 38 HvJ EU 20 februari 1979, C-120/78, ECLI:EU:C:1979:42, par. 8 (Cassis de Dijon).

(15)

15

belastingen39 en de Richtlijn betreffende de wederzijds bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen.40

Verder zijn enkele door lidstaten aangedragen gronden geaccepteerd in samenhang met bovenstaande rechtvaardigingsgronden, zoals het verzekeren van invorderen van de belastingschuld, het voorkomen van het dubbele verliesverrekening en het

territorialiteitsbeginsel.41

3.2.2.4 Proportionaliteit

Indien het HvJ EU heeft beslist dat een rechtvaardigingsgrond bestaat voor de betreffende beperkende nationale belastingmaatregel, voert zij nog een proportionaliteitstoets uit. Fiscale maatregelen die een belemmering op de verdragsvrijheden opleveren, kunnen niet

geaccepteerd worden indien een andere maatregel voorhanden is die hetzelfde doel kan bereiken op een minder ingrijpende wijze.42

3.3 Europese jurisprudentie met betrekking tot concernregelingen

Voor het HvJ EU zijn meerdere zaken verschenen waarin de verenigbaarheid van een groepsregeling van een Europese lidstaat met het Unierecht ter discussie heeft gestaan. De zaken hebben betrekking op de vraag of de toekenning van belastingvoordelen aan groepen vennootschappen, op voorwaarde dat zij in dezelfde lidstaat zijn gevestigd, verenigbaar is met het Unierecht. De voordelen kunnen worden onderverdeeld in twee categorieën. Ten eerste de voordelen van de mogelijkheid tot onderlinge overdracht dan wel verrekening van winsten en/of verliezen tussen vennootschappen die tot dezelfde groep behoren en ten tweede de voordelen die voortvloeien uit het kunnen vormen van een fiscaal geïntegreerde groep.

3.3.1 Onderlinge financiële overdrachten

In het ICI/Colmer-arrest wordt de aftrek van verliezen voorbehouden aan ingezeten

vennootschappen die hoofdzakelijk belangen houden in maatschappijen die in het Verenigd

39 Richtlijn 2011/16/EU. 40 Richtlijn 2010/24/EU. 41 Helminen 2018, § 2.3.1. 42 Idem, § 2.3.1.

(16)

16

Koninkrijk zijn gevestigd. Deze regeling leverde strijd op met de vrijheid van vestiging, omdat het houdstervennootschappen kan weerhouden om dochtervennootschapen buiten het Verenigd Koninkrijk op te richten.43

Het groepsaftrek-regime van het Verenigd Koninkrijk kwam ook aan bod in het Marks & Spencer-arrest. De regeling beperkt de vrijheid van vestiging, omdat het voor ingezeten moedervennootschappen met een buitenlandse dochtervennootschap niet mogelijk was de verliezen van laatstgenoemde af te trekken, terwijl dit wel mogelijk was geweest indien de dochtervennootschap in het Verenigd Koninkrijk was gevestigd.44 De regeling was niet proportioneel omdat een definitief verlies van de dochter ook niet in aanmerking kwam voor aftrek.45 De regel die voortvloeit uit het Marks & Spencer-arrest geldt ook voor verliezen van

een vaste inrichting. In de zaak Lidl Belgium is bepaald dat een vaste inrichting moet worden behandeld als een autonome entiteit46 en dat de betreffende verliezen van de buitenlandse vaste inrichting nog in Luxemburg konden worden verrekend. Hierdoor was geen sprake van strijd met de vestigingsvrijheid.47

Zoals bepaald in het Philips Electronics-arrest, is de situatie van een buitenlandse vennootschap met een vaste inrichting vergelijkbaar met die van een binnenlandse

vennootschap, voor zover het de overdracht van verliezen volgens de group relief-regeling betreft.48 Aan de overdracht van een verlies van een Britse vaste inrichting aan een Britse vennootschap werd de voorwaarde gesteld dat het verlies nooit in een andere staat kon worden afgetrokken. Dit is in strijd met de vrijheid van vestiging, omdat het verlies zijn oorsprong vindt in het Verenigd Koninkrijk en niet in een andere lidstaat.49 Ook indien een schakelvennootschap in een andere lidstaat is gevestigd, dient de overdracht van verliezen tussen Britse vennootschappen te worden toegestaan.50 De verliezen vinden namelijk, net

zoals in de Philips Electronics-zaak, hun oorsprong in het Verenigd Koninkrijk.

43 HvJ EU 16 juli 1998, C-264/96, ECLI:EU:C:1998:370, par. 22, 23 en 30 (ICI/Colmer). 44 HvJ EU 13 december 2005, C-446/03, ECLI:EU:C:2005:763, par. 27 (Marks & Spencer). 45 Idem, par. 55 en 56.

46 HvJ EU 15 mei 2008, C-414/06, ECLI:EU:C:2008:278, par. 21 (Lidl Belgium). 47 Idem, par. 50.

48 HvJ EU 6 september 2012, C-18/11, ECLI:EU:C:2012:532, par. 19 (Philips Electronics). 49 Idem, par. 26.

(17)

17

Met betrekking tot de Finse regeling heeft het Hof besloten dat de voorwaarde dat de overdragende en ontvangende vennootschap van de overbrenging van winsten en verliezen beide in Finland moeten zijn gevestigd, niet in strijd is met het Unierecht.51

3.3.2 Regeling voor fiscaal geïntegreerde groepen

Op grond van de volgende arresten heeft Nederland meerdere keren zijn regime van de fiscale eenheid moeten aanpassen. In de Papillon-zaak kon een Franse moedervennootschap niet de voordelen genieten van de regeling met haar kleindochtervennootschappen, omdat de schakelvennootschap gevestigd was in een andere lidstaat. 52 De regel was disproportioneel, omdat de betreffende vennootschap geen mogelijkheid had te bewijzen dat geen dubbele verliesverrekening plaats zou vinden.53 In een vergelijkbare zaak kwam het Nederlandse regime aan bod. Daar was ook geen fiscale eenheid mogelijk indien de tussenvennootschap in een andere lidstaat was gevestigd.54 Deze regel kon echter niet gerechtvaardigd worden, omdat door de deelnemingsvrijstelling van artikel 13 Wet Vpb een moedervennootschap een verlies van een dochter nooit kan verrekenen, ook al is deze gevestigd in een andere lidstaat.55 In de SCA Group Holding-zaak is ook bepaald dat binnenlandse dochtermaatschappijen een fiscale eenheid moeten kunnen vormen, ook al is de moedermaatschappij gevestigd in een andere lidstaat.56

In de zaak X-Holding is bepaald dat het niet toestaan van een grensoverschrijdende fiscale eenheid tussen een niet-ingezeten dochter en een binnenlandse moeder, niet in strijd is met de vrijheid van vestiging.57 In dat geval zou namelijk de moedermaatschappij vrijelijk kunnen beslissen in welk jaar zij wel en in welk jaar zij niet een fiscale eenheid wil vormen en waar de verliezen van de dochter worden verrekend.58 Door dit arrest werd gedacht dat de voordelen die voortvloeien uit het kunnen vormen van een fiscale eenheid ook niet hoefde te worden toegekend in grensoverschrijdende situaties. Hier kwam verandering in door de introductie van de per-elementbenadering in de Groupe Steria-zaak. Het Hof bepaalde dat elk belastingvoordeel binnen de fiscale eenheid, die dus is uitgesloten in grensoverschrijdende

51 HvJ EU 18 juli 2007, C-231/05, ECLI:EU:C:2007:439, par. 16 en 60 (Oy AA). 52 HvJ EU 27 november 2008, C418/07, ECLI:EU:C:2008:659, par. 17 (Papillon). 53 Idem, par. 60.

54 HvJ EU 12 juni 2014, C-39/13 t/m C-41/13, ECLI:EU:C:2014:1758, par. 22 (SCA Group Holding). 55 Idem, par. 39.

56 Idem, par. 47.

57 HvJ EU 25 februari 2010, C-337/08, ECLI:EU:C:2010:89, par. 18 en 19 (X Holding). 58 Idem, par. 31.

(18)

18

situaties, afzonderlijk getoetst moet worden op verenigbaarheid met het Unierecht.59 In de zaak X & X met betrekking tot de Nederlandse fiscale eenheid heeft het Hof de per-elementbenadering bevestigd. Uit de zaak X Holding kan niet worden afgeleid dat elk belastingvoordeel dat alleen wordt toegekend aan de fiscale eenheid verenigbaar is met de vrijheid van vestiging.60

3.4 Tussenconclusie

Discriminatie en het beperken van de verdragsvrijheden is verboden, tenzij een rechtvaardiging bestaat. Daarnaast mag de beperkende maatregel niet verder gaan dan noodzakelijk en moet deze geschikt zijn om het doel van de maatregel te bereiken. Zoals blijkt uit de besproken arresten is de vrijheid van vestiging het meest van belang voor groepsregelingen. De vrijheid van vestiging bestaat uit een primair en secundair vestigingsrecht. Het begrip moet dan ook ruim worden opgevat.

Uit de uitspraken van het HvJ EU met betrekking tot financiële overdrachten blijkt dat verliezen die hun oorsprong vinden in een andere lidstaat niet in aanmerking hoeven te worden genomen, tenzij het verlies van de dochtermaatschappij of vaste inrichting definitief is. Met betrekking tot de regeling voor fiscaal geïntegreerde groepen is duidelijk dat deze niet hoeft te worden toegestaan in grensoverschrijdende situaties. Dit betekent echter niet dat alle voordelen van de fiscale eenheid in grensoverschrijdende situaties ontzegd kunnen worden. Per belastingvoordeel binnen fiscale eenheid moet beoordeeld worden of deze verenigbaar is met het Unierecht.

59 HvJ EU 2 september 2015, C-386/14, ECLI:EU:C:2015:524, par. 27 en 28 (Groupe Steria). 60 HvJ EU 22 februari 2018, C-298/16en C-399/16, ECLI:EU:C:2018:110, par. 24 (X & X).

(19)

19

Hoofdstuk 4 Concernregelingen in Europa

4.1 Inleiding

In het vierde hoofdstuk zullen de concernregelingen van de volgende landen worden

geanalyseerd: het Verenigd Koninkrijk, Zweden, Finland, Frankrijk en Denemarken. Hierbij zal worden ingegaan op de inhoud, werking en grensoverschrijdende elementen van de regelingen, welke zullen worden vergeleken met het Unierecht. De te bespreken regelingen kunnen een toekomstbestendig alternatief vormen voor de huidige Nederlandse fiscale eenheid.

4.2 Groepsaftrek-regime (Verenigd Koninkrijk)

4.2.1 Toegang tot de regeling

Groepen vennootschappen komen in aanmerking voor de group relief-regeling van het Verenigd Koninkrijk. Een groep bestaat uit twee of meer in het Verenigd Koninkrijk gevestigde vennootschappen waarvan de moedermaatschappij, direct of indirect, ten minste 75% houdt van het nominaal gestorte kapitaal van de dochtermaatschappij(en). Daarnaast moet de moedermaatschappij voor het kunnen claimen van de groepsaftrek niet alleen 75% van het nominaal gestorte kapitaal houden, maar ook recht hebben op 75% van de belastbare winsten en de activa die beschikbaar zijn voor uitkering aan de aandeelhouders.61

Groepsaftrek is niet alleen beschikbaar voor groepen die bestaan uit vennootschappen die gevestigd zijn in het Verenigd Koninkrijk. De regeling is ook uitgebreid naar concerns die mede bestaan uit vennootschappen die elders in de wereld gevestigd zijn. Voorgaande

betekent echter niet dat ook daadwerkelijk de verliezen van laatstgenoemde vennootschappen in het Verenigd Koninkrijk kunnen worden verrekend. Daarnaast is de group relief-regeling beschikbaar voor Britse vaste inrichtingen van buitenlandse vennootschappen en, onder voorwaarden, ook voor buitenlandse vaste inrichtingen van Britse vennootschappen. Ook wanneer een tussenvennootschap niet is gevestigd in het Verenigd Koninkrijk maar wel in de EER, kan de groep aanspraak maken op de groepsaftrek.62

61 Country Analyses United Kingdom, IBFD 2019 (online, bijgewerkt: 1 februari 2019), par. 8.1. 62 Idem, par. 8.1.

(20)

20

4.2.2 Systematiek van de regeling

De group relief-regeling houdt in dat een vennootschap die behoort tot een groep haar verliezen kan overdragen aan een andere vennootschap binnen de groep. Dit heeft tot gevolg dat laatstgenoemde vennootschap de verliezen kan verrekenen met haar winsten.63 De

overdracht van de verliezen werkt als volgt. Allereerst wordt de winst of het verlies van elke groepsvennootschap bepaald op standalone basis. Daarna mag het verlies van een

groepsvennootschap worden verrekend met de winsten van een andere groepsvennootschap. Elke vennootschap behorende tot de groep is dus afzonderlijk belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting en zij dienen elk apart belastingaangifte te doen.64

Verliezen kunnen horizontaal en verticaal worden overgedragen binnen de

groepsstructuur indien voldaan wordt aan het vereiste van een 75%-belang. Een vennootschap hoeft niet alle verliezen over te dragen, maar kan ook een deel overdragen en de resterende verliezen op een andere manier verrekenen, bijvoorbeeld door carry forward.65 Ook is het mogelijk om verliezen te splitsen en over te dragen aan verschillende

groepsvennootschappen.66 Niet alleen verliezen uit normale bedrijfsuitoefening kunnen volledig worden overgedragen door middel van de group relief-regeling, maar ook overschot aan kapitaalfaciliteiten en verliezen op een lening uit een niet-handelsrelatie. Daarnaast kunnen verliezen uit in het Verenigd Koninkrijk gelegen onroerend goed,

managementuitgaven, kwalificerende liefdadige giften en niet-commerciële verliezen op immateriële vaste activa worden overgedragen voor zover zij, in totaal, de ‘winstgerelateerde drempel’ overschrijden.67

Naast het verrekenen van verliezen, wordt in het Britse systeem ook geen belasting geheven over winsten die worden behaald bij de overdrachten van activa binnen een groep

vennootschappen. Een belastbare winst ontstaat wanneer de activa buiten de groep wordt verkocht of de verkrijger de groep verlaat. Deze vrijstelling geldt alleen indien sprake is van een effectief belang van 51% is een vennootschap.68

63 Country Analyses United Kingdom, IBFD 2019 (online, bijgewerkt: 1 februari 2019), par. 8.1. 64 Maisto e.a. 2008, par. 2.5.1.

65 Country Survey United Kingdom, IBFD 2019 (online, bijgewerkt: 15 februari 2019), par. 2.1.2. 66 D.M. Hanema, Forfaitair 2009/193-03, par. 6.

67 HM Revenue & Customs, Company Taxation Manual, gov.uk (online, bijgewerkt: 19 februari 2019), CTM80110. 68 Country Survey United Kingdom, IBFD 2019 (online, bijgewerkt: 15 februari 2019), par. 2.1.3.

(21)

21

4.2.3 Grensoverschrijdende elementen van de regeling

Zoals hierboven gezegd staat de group relief-regeling onder voorwaarden ook open voor buitenlandse vennootschappen en buitenlandse vaste inrichtingen van een vennootschap die is gevestigd in het Verenigd Koninkrijk. Verliezen van buitenlandse vennootschappen of

buitenlandse vaste inrichtingen kunnen alleen worden overgedragen en verrekend indien alle opties voor het verrekenen van het verlies in de vestigingsstaat zijn uitgeput.69 De

verliesmakende vennootschap moet wel inwoner zijn van de EER of een vaste inrichting hebben binnen de EER. Daarnaast zijn de volgende voorwaarden geformuleerd:

- het bedrag dat wordt overgedragen aan de in het Verenigd Koninkrijk gevestigde groepsmaatschappij dient te corresponderen met een verlies dat in aanmerking zou komen voor groepsaftrek, indien het verlies zou zijn geleden door een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde vennootschap (“the equivalence condition”);

- het verlies is berekend in overeenstemming met de van toepassing zijnde regels van de vestigingsstaat van de buitenlandse maatschappij (“the EEA tax loss condition”); - het verlies is niet ooit verrekend met winsten van de buitenlandse maatschappij (en

kan ook nooit meer worden verrekend met winsten van die vennootschap) of met winsten van een andere maatschappij en/of persoon die subjectief is onderworpen aan belasting in de vestigingsstaat van de buitenlandse maatschappij (“the qualifying loss condition”); en

- het verlies kan niet worden verrekend in een andere jurisdictie binnen de EER (“the precendence condition”).70

Bovenstaande voorwaarden leiden ertoe dat een buitenlands verlies dus definitief moet zijn wil het kunnen worden verrekend met de winsten van een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde vennootschap. In tegenstelling tot een binnenlandse vennootschap moet de winst van de buitenlandse vennootschap worden herrekend naar het recht van het Verenigd

Koninkrijk.71 Slechts het laagste van de bedragen die voortvloeien uit de toepassing van “the equivalence condition” en “the EEA tax loss condition” kan worden verrekend.72 De

mogelijkheid tot grensoverschrijdende verrekening is dus zeer beperkt.

69 Country Analyses United Kingdom, IBFD 2019 (online, bijgewerkt: 1 februari 2019), par. 8.1. 70 Maisto e.a. 2008, par. 19.5.

71 R. Offermans, TFO 2016/146, p. 163. 72 Maisto e.a. 2008, par. 19.5.

(22)

22

Voor de overdracht van verliezen van Britse vaste inrichtingen van buitenlandse

vennootschappen zijn enkele nadere voorwaarden gesteld. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen vennootschappen die zijn gevestigd binnen de EER en buiten de EER. Alleen de voorwaarden voor vaste inrichtingen van binnen de EER gevestigde vennootschappen zullen worden besproken. Ten eerste moeten de verliezen of andere bedragen toerekenbaar zijn aan de activiteiten die worden uitgeoefend door de vaste inrichting in het Verenigd Koninkrijk. De activiteiten moeten daar wel zijn onderworpen aan de heffing van vennootschapsbelasting. Ten tweede kunnen verliezen of andere bedragen, toerekenbaar aan een activiteit die is

vrijgesteld van vennootschapsbelasting door de toepassing van een bilateraal belastingverdrag, niet worden overgedragen. Als laatste kunnen verliezen van vaste

inrichtingen niet worden overgedragen voor zover belastingaftrek is verleend in een andere jurisdictie.73

4.2.4 Verhouding tot het EU-recht

Het HvJ EU heeft zich meerdere malen gebogen over de vraag of de group relief-regeling van het Verenigd Koninkrijk verenigbaar is met het Unierecht. Als gevolg van het ICI/Colmer-arrest74 is de regeling zo aangepast dat houdstervennootschappen die belangen houden in buitenlandse vennootschappen ook aanspraak kunnen maken op groepsaftrek.75 Daarnaast wordt nu ook de mogelijkheid geboden om definitieve verliezen van buitenlandse

groepsvennootschappen en buitenlandse vaste inrichtingen te verrekenen met winsten van in het Verenigd Koninkrijk gevestigde groepsvennootschappen. Dit komt terug in de ‘qualifying loss condition’.76 Dit was eerst niet het geval en dat was in strijd met de vrijheid van

vestiging.77 De voorwaarde dat de beoordeling of sprake is van een definitief verlies moet plaatsvinden ‘aan de hand van de situatie vlak na het einde van het belastingjaar waarin de verliezen zijn geleden’, is wel in overeenstemming met het Unierecht.78 Naar aanleiding van

het Philips Electronics-arrest79 heeft het Verenigd Koninkrijk de voorwaarden voor

verrekening van een verlies van een Britse vaste inrichting van een buitenlandse

73 HM Revenue & Customs, Company Taxation Manual, gov.uk (online, bijgewerkt: 19 februari 2019), CMT80310. 74 HvJ EU 16 juli 1998, C-264/96, ECLI:EU:C:1998:370 (ICI/Colmer).

75 Country Analyses United Kingdom, IBFD 2019 (online, bijgewerkt: 1 februari 2019), par. 8.1. 76 Maisto e.a. 2008, par. 19.5.

77 HvJ EU 13 december 2005, C-446/03, ECLI:EU:C:2005:763 (Marks & Spencer) en HvJ EU 15 mei 2008, C-414/06,

ECLI:EU:C:2008:278 (Lidl Belgium).

78 HvJ EU 3 februari 2015, C-172/13, ECLI:EU:C:2015:50, par. 31 en 38 (Commissie/UK). 79 HvJ EU 6 september 2012, C-18/11, ECLI:EU:C:2012:532 (Philips Electronics).

(23)

23

vennootschap veranderd. De voorwaarde dat het niet mogelijk moet zijn om het verlies met een buitenlandse belasting te verrekenen is geschrapt. Voor verliezen geleden vanaf 1 april 2013 geldt nu het vereiste dat zij niet kunnen worden overgedragen voor zover belastingaftrek is verleend in een andere jurisdictie.80

Voor de overdracht van verliezen van buitenlandse vennootschappen worden andere

voorwaarden gesteld dan voor verliesoverdracht van een binnenlandse vennootschap. Zoals eerder gezegd moet de winst en/of het verlies van de buitenlandse vennootschap worden herrekend naar de regels van het recht van het Verenigd Koninkrijk en mag slechts het laagste bedrag worden verrekend.81 Hierdoor wordt de grensoverschrijdende overdracht van verliezen

beperkt en kan het ertoe leiden dat een deel van het buitenlandse verlies uiteindelijk niet kan worden verrekend.82 Aangezien de regels onderscheid maken tussen verliezen van

binnenlandse en buitenlandse vennootschappen, is de vraag of dit uiteindelijk verenigbaar zal zijn met het Unierecht of dat het wel een beperking oplevert die niet kan worden

gerechtvaardigd.

4.2.5 Literatuur

In de literatuur is de mogelijkheid van een groepsaftrek-regime naar Brits model ter vervanging van de huidige regeling van de Nederlandse fiscale eenheid veelvuldig

aangedragen. Volgens Heithuis kan een verliesoverdrachtsregeling worden opengesteld voor belangen kleiner dan ten minste 95% van het nominaal gestorte kapitaal, zoals nu is vereist voor het aangaan van een fiscale eenheid.83 Ook levert de introductie van een dergelijke regeling verdere vereenvoudigingen in de Wet Vpb op.84 Daarnaast is de introductie van een regeling naar Brits model volgens Heithuis onmiddellijk in overeenstemming met het

Unierecht.85 Kok en De Vries geven aan dat een group relief-regeling kan worden aangevuld

met de mogelijkheid voor het belastingvrij kunnen overdragen van activa tussen

80 HM Revenue & Customs, Company Taxation Manual, gov.uk (online, bijgewerkt: 19 februari 2019), CMT80310. 81 R. Offermans, TFO 2016/146, p. 163.

82 Idem, p. 164.

83 E.J.W. Heithuis, WFR 2015/1136. 84 E.J.W. Heithuis, WFR 2015/1348.

(24)

24

groepsvennootschappen86, zoals in de huidige Nederlandse regeling en in het Britse systeem ook het geval is.

Toch zijn niet alle geluiden positief. Zo stelt De Vries dat een regeling zoals in het Verenigd Koninkrijk minstens zo ingewikkeld is als de huidige Nederlandse regeling. Hij verwijst hier naar de introductie van overgangsrecht voor soepele overgang van de huidige systematiek naar een verliesoverdrachtsregeling.87 Daarnaast ziet Korving het als een uitdaging om een dergelijke regeling te introduceren welke in overeenstemming is met het Unierecht. Zo moet bij de verliezen van binnenlandse groepsmaatschappijen en vaste

inrichtingen met een gemeenschappelijke moedermaatschappij die niet in de EU is gevestigd ook overdracht kunnen plaatsvinden. Het gaat dan wel om een binnenlandse situatie, maar het heeft wel een grensoverschrijdend aspect. Ook zullen onderlinge transacties tussen

groepsmaatschappijen fiscaal zichtbaar worden.88

4.2.6 Eerste internetconsultatie

Het groepsaftrek-regime is in de beleidsnota voor de eerste internetconsultatie voor een nieuwe groepsregeling in de vennootschapsbelasting opgenomen als mogelijke oplossing. Daarbij wordt aangegeven dat een van de belangrijkste voordelen van de huidige fiscale eenheid onder dit regime blijft bestaan, namelijk de mogelijkheid van onderlinge

verliesverrekening. Ook is een dergelijk regime verenigbaar met het Unierecht. Als groot nadeel wordt gezien dat alle lichamen hun resultaat dienen te bepalen op standalonebasis en afzonderlijk aangifte zullen moeten doen. Daarnaast worden onderlinge transacties fiscaal zichtbaar.89

4.2.7 Tussenconclusie

Het groepsaftrek-regime houdt in dat de verliezen van de ene groepsvennootschap kunnen worden overgedragen aan een andere groepsvennootschap om te worden verrekend met de aldaar behaalde winsten. In beginsel geldt het regime alleen voor vennootschappen en vaste inrichtingen gevestigd in het Verenigd Koninkrijk. Onder voorwaarden kunnen definitieve verliezen van buitenlandse vennootschappen en vaste inrichtingen gevestigd in de EER ook

86 Q.W.J.C.H. Kok & R.J. de Vries, WFR 2018/37, p. 2. 87 R.J. de Vries, WFR 2016/36, p. 3 en 4.

88 J.J.A.M. Korving, NTFR Beschouwingen 2018/19.

(25)

25

worden overgedragen. De buitenlandse verliezen moeten worden herrekend volgens de regels van het recht in het Verenigd Koninkrijk en vervolgens kan het laagste bedrag worden

overgedragen. De vraag is of dit verenigbaar is met het Unierecht, omdat door de herrekening de kans bestaat dat een deel van het definitieve buitenlandse verlies niet kan worden

verrekend en de verliesoverdracht in buitenlandse situaties dus beperkter is. Het groepsaftrek-regime naar Brits model wordt in de literatuur en in de beleidsnota voor de eerste

internetconsultatie aangedragen als een mogelijk nieuwe concernregeling voor Nederland. De geluiden zijn echter niet alleen maar positief.

4.3 Groepsbijdrageregime (Finland en Zweden)

4.3.1 Finland

4.3.1.1 Toegang tot de regeling

Om toegang te krijgen tot het groepsbijdrageregime in Finland dient de moedermaatschappij, direct of door middel van belangen in (klein-)dochtermaatschappijen, ten minste 90% van het kapitaal in de andere vennootschap te bezitten. Het vereiste eigendom moet bestaan aan het begin van het boekjaar en daarnaast het gehele jaar voortduren.90 Indien de

dochtermaatschappij is gekocht gedurende het boekjaar, kan in dat fiscale boekjaar het

groepsbijdrageregime nog niet worden toegepast. Dit geldt ook indien de dochtermaatschappij op de eerste dag van het nieuwe boekjaar is gekocht.91 Alleen ondernemingen, en geen

samenwerkingsverbanden, kunnen worden opgenomen in de fiscale groep.92 Ook wordt de eis gesteld dat de beide vennootschappen ondernemingsactiviteiten moeten uitoefenen, maar zij mogen geen financiële instelling, verzekeringsmaatschappij of pensioenfonds zijn.93 Finland hanteert dus de economische en juridische benadering van de deelnemingsrelatie, omdat passieve vennootschappen die geen ondernemingsactiviteiten verrichten geen onderdeel kunnen vormen van de groep ten behoeve van het groepsbijdrageregime. De juridische benadering komt naar voren in het vereiste van een minimumbelang in het kapitaal van de dochtervennootschap.94

90 Country Analyses Finland, IBFD 2019 (online, bijgewerkt: 1 april 2019), par. 8.1. 91 S. Penttilä, Scandinavian Studies in Law, 2003/289, p. 294.

92 Country Analyses Finland, IBFD 2019 (online, bijgewerkt: 1 april 2019), par. 8.1. 93 Idem, par. 8.2.

(26)

26

In beginsel kunnen alleen in Finland gevestigde vennootschappen onderdeel zijn van de fiscale groep die in aanmerking komt voor de groepscontributie. Niet-ingezeten

vennootschappen kunnen in bepaalde gevallen fungeren als tussenmaatschappij om te bepalen of voldaan is aan het minimumkapitaalvereiste.95 Buitenlandse vennootschappen mogen

alleen onderdeel zijn van de fiscale groep als zij zijn gevestigd in een land waarmee Finland een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting mee heeft gesloten. Het regime is ook van toepassing op in Finland gevestigde vennootschappen die zijn opgericht naar het recht van een andere staat.96

4.3.1.2 Systematiek van de regeling

De regeling van groepsbijdrage werkt als volgt. De ene groepsvennootschap draagt een deel van haar winst over aan een andere groepsvennootschap. Onder bepaalde voorwaarden is de contributie bij de overdragende maatschappij aftrekbaar en vormt het belastbaar inkomen bij de ontvangende vennootschap.97 Een groepsbijdrage tussen ingezeten vennootschappen kan van de belastbare winst van de betalende vennootschap worden afgetrokken indien is voldaan aan het minimumkapitaalvereiste, het vereiste van het uitoefenen van

ondernemingsactiviteiten en de volgende voorwaarden:

- het boekjaar van de betalende en ontvangende vennootschap eindigt op dezelfde datum, tenzij de Accounting Committee een uitzondering heeft toegestaan; - de bijdrage is opgenomen in de jaarrekening van beide vennootschappen en heeft

invloed op het jaarlijkse netto-inkomen; en

- de contributie is geen loutere kapitaalinvestering.98

Van een kapitaalinvestering is sprake indien de contributie wordt gedaan onder omstandigheden waarin niet meer kan worden verwacht dat de verliesmakende groepsvennootschap op korte termijn weer winst zal gaan maken.99 Daarnaast mag de

groepsbijdrage niet gerelateerd zijn aan onderlinge bedrijfsactiviteiten van de betrokken vennootschappen. Deze kosten zijn normaliter aftrekbaar als bedrijfskosten ongeacht de additionele voorwaarden voor groepscontributies.100 De regeling vereist wel dat de bijdragen

95 Country Analyses Finland, IBFD 2019 (online, bijgewerkt: 1 april 2019), par. 8.1-8.2. 96 R. Offermans, TFO 2016/146, p. 152.

97 Country Analyses Finland, IBFD 2019 (online, bijgewerkt: 1 april 2019), par. 8.1. 98 Idem, par. 8.2.

99 R. Offermans, TFO 2016/145, p. 152.

(27)

27

ook daadwerkelijk zijn gedaan door de betalende vennootschap. Dit betekent niet dat de bijdragen meteen moeten worden betaald, maar zij mogen ook worden opgenomen als vordering of schuld in de jaarrekening.101

De groepscontributie mag niet meer bedragen dan de netto belastbare winst uit ondernemingsactiviteiten van de betalende vennootschap. Hierdoor is het niet mogelijk om winsten uit voorgaande jaren over te dragen aan een andere groepsvennootschap dan wel een verlies te creëren door middel van groepscontributie. Indien wel een hogere bijdrage wordt betaald dan de aanwezige winst, is het excessieve gedeelte niet aftrekbaar bij de betalende vennootschap. Echter wordt de bijdrage bij de ontvangende vennootschap ook in dit geval in aanmerking genomen als belastbaar inkomen.102

De regeling van groepsbijdrage kent niet het vereiste dat de ontvangende

vennootschap daadwerkelijk verliezen moet hebben gemaakt. Hierdoor kunnen ook twee winstgevende groepsvennootschappen gebruikmaken van de groepsbijdrage. Het staat een snelle overdracht toe van winsten aan een andere vennootschap binnen de fiscale groep. De regeling wordt dan ook veel gebruikt om winsten over te dragen van de dochtermaatschappij naar de moedermaatschappij in plaats van het doen van een dividenduitkering.103

4.3.1.3 Grensoverschrijdende elementen van de regeling

De regeling van groepscontributie in Finland kent weinig grensoverschrijdende elementen, omdat in beginsel alleen binnenlandse vennootschappen onderdeel kunnen zijn van de fiscale groep die in aanmerking komt voor het bijdrageregime. Buitenlandse vennootschappen kunnen, zoals hiervoor vermeld, onderdeel uitmaken van de fiscale groep indien Finland een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting met de vestigingsstaat van die vennootschap heeft gesloten. Echter, een betaling van een groepsbijdrage aan een niet-ingezeten dochter- of moedermaatschappij is fiscaal niet-aftrekbaar.104 Buitenlandse vennootschappen die een vaste

inrichting in Finland hebben worden wel toegelaten tot de groepsbijdrageregeling.105

101 Ranta-Lassila 2004, p. 261.

102 S. Penttilä, Scandinavian Studies in Law, 2003/289, p. 294. 103 Idem, p. 295.

104 Country Analyses Finland, IBFD 2019 (online, bijgewerkt: 1 april 2019), par. 8.2. 105 Idem, par. 8.1.

(28)

28

4.3.1.4 Verhouding tot het EU-recht

Het HvJ EU heeft zich uitgesproken over de groepsbijdrageregeling met betrekking tot buitenlandse vennootschappen in de zaak Oy AA.106 In die zaak is aan bod gekomen of het

verenigbaar is met het EU-recht om de winst die overgedragen wordt naar een buitenlandse moedermaatschappij niet in aftrek toe te laten. Het levert wel een belemmering van de vrijheid van vestiging op, maar is gerechtvaardigd door de evenwichtige verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen lidstaten en het voorkomen van belastingontduiking. Dit betekent dat het regime van Finland niet hoeft te worden uitgebreid naar buitenlandse

vennootschappen.

Of de totale uitsluiting van buitenlandse vennootschappen uit de Finse concernregeling in overeenstemming is met het Unierecht is nog maar de vraag. Gezien het arrest Marks & Spencer107 moet de aftrek van definitieve verliezen van buitenlandse dochtermaatschappijen wel mogelijk zijn. Onder de huidige regeling in Finland is dit niet het geval en dat is in strijd met de vestigingsvrijheid. De Europese Commissie heeft Finland dan ook verzocht om haar wetgeving met betrekking tot de aftrekbaarheid van groepscontributies te wijzigen.108 Finland zou dus in geval van een definitief verlies van een buitenlandse dochtermaatschappij wel de mogelijkheid aan de betalende vennootschap moeten bieden om de bijdrage van haar fiscale winst af te trekken.

4.3.2 Zweden

4.3.2.1 Toegang tot de regeling

De fiscale wetgeving in Zweden kent geen algemene definitie voor de term ‘groep’ ten behoeve van fiscale doeleinden. Om in aanmerking te komen voor de groepsbijdrageregeling moet de moedermaatschappij ten minste 90% van de aandelen houden in de

dochtermaatschappij. Aan het kapitaalvereiste moet het gehele jaar zijn voldaan of sinds de dochtervennootschap een onderneming is gaan drijven. Beide maatschappijen mogen daarnaast geen particuliere woningbouwvereniging of een investeringsmaatschappij zijn.109

106 HvJ EU 18 juli 2007, C-231/05, ECLI:EU:C:2007:439 (Oy AA).

107 HvJ EU 13 december 2005, C-446/03, ECLI:EU:C:2005:763 (Marks & Spencer). 108 Europese Commissie – Informatieblad, MEMO/19/1472.

(29)

29

Zweden hanteert dus, net zoals Finland, ook een economische en juridische benadering van het deelnemingsbelang, omdat passieve vennootschappen zijn uitgesloten.110

Zowel de ontvangende als betalende vennootschap moeten gevestigd zijn binnen de EER en zij moeten beide onderworpen zijn aan belastingheffing in Zweden.111 Het

groepsbijdrageregime geldt zowel voor naar Zweeds recht als naar buitenlands recht opgerichte vennootschappen die in Zweden zijn gevestigd. Ook buitenlandse

vennootschappen gevestigd binnen de EER komen in aanmerking, zolang zij onderworpen zijn aan belasting in Zweden.112 Oftewel, indien zij een vaste inrichting hebben in Zweden. Groepscontributie is ook van toepassing op een Zweedse vennootschap die is gevestigd in een andere staat krachtens een belastingverdrag, maar een vaste inrichting heeft in Zweden.113

4.3.2.2 Systematiek van de regeling

De groepsbijdrageregeling houdt, net zoals in Finland, het verschuiven van winsten tussen verbonden vennootschappen in. Het verschuiven van inkomen wordt gebruikt om winsten en verliezen toe te wijzen aan de vennootschappen die onderdeel uitmaken van een groep.114 Zweden kent echter, in tegenstelling tot Finland, geen beperking op het bedrag dat kan worden overgedragen aan een andere vennootschap. De groepscontributies zijn onbeperkt.115

Indien aan alle voorwaarden wordt voldaan mag de betalende vennootschap de bijdrage aftrekken van haar belastbare winst en mag de ontvangende vennootschap de contributie bij haar belastbaar inkomen optellen. Naast de voorwaarden van toegang tot de regeling gelden voor het groepsbijdrageregime in Zweden nog de volgende eisen:

- beide vennootschappen geven volledige openheid in hun belastingaangiften van de contributie gedurende hetzelfde jaar;

- de ontvangende vennootschap is niet krachtens een belastingverdrag gevestigd buiten de EER; en

- het bedrijfsinkomen waaraan de ontvangende groepsbijdrage toerekenbaar is, mag niet vrijgesteld zijn van belastingheffing in Zweden krachtens de bepalingen uit een

belastingverdrag. 110 R. Offermans, TFO 2016/146, p. 144.

111 Country Survey Sweden, IBFD 2019 (online, bijgewerkt: 8 mei 2019), par. 2.1. 112 R. Offermans, TFO 2016/146, p. 163.

113 Country Survey Sweden, IBFD 2019 (online, bijgewerkt: 8 mei 2019), par. 2.1. 114 Country Analyses Sweden, IBFD 2019 (online, bijgewerkt: 1 maart 2019), par. 8.2. 115 R. Offermans, TFO 2016/146, p. 163.

(30)

30

In het geval van een contributie van een dochtermaatschappij aan een moedermaatschappij moet de moeder zijn vrijgesteld van belastingheffing over dividenden van de dochter gedurende hetzelfde fiscale jaar. Indien de moedervennootschap niet is vrijgesteld kan het groepsbijdrageregime niet worden toegepast. Voor bijdragen van een dochtervennootschap aan een andere dochtervennootschap geldt een vergelijkbaar vereiste. Buiten dat aan alle overige voorwaarden moet zijn voldaan, moet de moedermaatschappij in dit geval een investeringsmaatschappij zijn. Daarnaast moet de moedervennootschap zijn vrijgesteld van belastingheffing over dividenden van beide dochtervennootschappen gedurende hetzelfde fiscale jaar.116

4.3.2.3 Grensoverschrijdende elementen van de regeling

De regels van groepscontributie zijn ook van toepassing op buitenlandse

dochtervennootschappen die gevestigd zijn in een EER-staat. Buiten dat aan de voornoemde voorwaarden moet zijn voldaan, moet de ontvangende vennootschap worden belast in Zweden voor ondernemingsactiviteiten die verband houden met de groepsbijdrage. Zoals eerder is vermeld, moeten zowel de ontvanger als de betalende vennootschap gevestigd zijn binnen de EER en moeten zij beide onderworpen zijn aan belastingheffing in Zweden. Hierbij mag de ontvanger ook niet krachtens een belastingverdrag buiten de EER zijn gevestigd. 117

In uitzonderlijke gevallen kan een binnenlandse moedervennootschap de aftrek van een definitief verlies van een dochtervennootschap gevestigd binnen de EER claimen. Hiervoor moet de moedermaatschappij direct ten minste 90% van de aandelen houden in de buitenlandse dochtermaatschappij en moet de dochtervennootschap ontbonden zijn door liquidatie. Een definitief verlies wordt berekend voor en na liquidatie aan de hand van de toepasselijke fiscale regels van de vestigingsstaat van de dochtervennootschap en het Zweedse belastingrecht. De laagste van de twee berekende bedragen is beschikbaar voor aftrek bij de moedervennootschap. Hier geldt wel dat de aftrek niet meer mag bedragen dan de belastbare winst van de moedervennootschap in dat jaar.118 Ook mag zich in de betreffende

vestigingsstaat van de dochtervennootschap met het definitieve verlies, geen andere dochtervennootschap meer bevinden.119

116 Country Analyses Sweden, IBFD 2019 (online, bijgewerkt: 1 maart 2019), par. 8.2.1. 117 Idem.

118 Idem, par. 8.2.

(31)

31

4.3.2.4 Verhouding tot het EU-recht

Het groepsbijdrageregime wordt toegestaan aan buitenlandse vennootschappen die zijn gevestigd in de EER en die onderworpen zijn aan belastingheffing in Zweden oftewel een vaste inrichting in Zweden hebben. Dit lijkt in overeenstemming met het EU-recht, omdat in de zaak Oy AA is bepaald dat het groepsbijdrageregime niet hoeft te worden uitgebreid naar buitenlandse vennootschappen.

Definitieve verliezen van buitenlandse vennootschappen gevestigd in de EER zijn onder voorwaarden wel aftrekbaar van de winst van de Zweedse moedermaatschappij. Het Zweedse recht lijkt op dit punt ook in overeenstemming met het EU-recht. Echter, de voorwaarden dat de buitenlandse dochtermaatschappij geliquideerd moet zijn en dat geen andere dochtermaatschappij in die staat gevestigd is, roepen vragen op. Naast liquidatie zijn namelijk ook andere situaties denkbaar waarin sprake is van een definitief buitenlands verlies. Het Zweedse recht gaat er vanuit dat geen sprake is van een definitief verlies indien zich in diezelfde lidstaat nog een andere dochtermaatschappij bevindt. Dit impliceert dat het verlies aftrekbaar is bij die andere dochtermaatschappij, maar wat als dit niet het geval is? Of gaat het Zweedse recht er vanuit dat indien een dochtermaatschappij in een EER-staat wordt

geliquideerd, alle activiteiten in die staat worden beëindigd?120

Tevens zijn alleen definitieve verliezen van een direct gehouden buitenlandse dochtervennootschap aftrekbaar bij de Zweedse moedermaatschappij. Definitieve verliezen van kleindochtervennootschappen zijn dus uitgesloten van aftrek. Daarentegen kan aan Zweedse kleindochtervennootschappen wel een aftrekbare groepsbijdrage worden gedaan.121 Op 19 juni 2019 heeft het HvJ EU uitspraak gedaan in de Holmen-zaak. Daarin komt de prejudiciële vraag aan bod of verliezen van een buitenlandse kleindochteronderneming die wordt vereffend, moet worden aangemerkt als een definitief verlies. Het Hof maakt hierbij onderscheid tussen twee situaties. De eerste situatie betreft het geval dat de

dochtervennootschap en kleindochtervennootschap in verschillende lidstaten zijn gevestigd. In de tweede situatie zijn de dochter- en kleindochtervennootschap in dezelfde lidstaat gevestigd. Het HvJ EU heeft beslist dat in het laatste geval het definitieve verlies van de kleindochtermaatschappij wel in aftrek moet worden toegelaten.122 Zweden voldoet dus niet aan haar Unierechtelijke verplichtingen en zal haar wetgeving op dit punt moeten aanpassen.

120 D. Edvinsson, European Taxation, 2010 (Volume 50) , No. 7, p. 330 – 331. 121 Idem, p. 331.

(32)

32

4.3.3 Eerste internetconsultatie

In de eerste internetconsultatie voor een nieuwe groepsregeling in Nederland is de

groepsbijdrageregeling aangedragen als mogelijke optie. Net zoals bij het groepsaftrek-regime blijft het belangrijkste voordeel van de huidige fiscale eenheid intact. Ook hier wordt als nadeel gegeven dat alle groepsvennootschappen hun resultaten dienen te berekenen op standalone basis en dat onderlinge transacties fiscaal zichtbaar zullen worden.123

4.3.4 Tussenconclusie

Het groepsbijdrageregime is eigenlijk het tegenovergestelde van de groepsaftrekregeling. In het geval van groepsbijdrage draagt de ene groepsvennootschap een deel van haar winst over naar een andere groepsvennootschap. In beginsel is de overdracht van winst aftrekbaar bij de betalende vennootschap en vormt het belastbaar inkomen voor de ontvangende

groepsvennootschap. Volgens het regime in Finland mag de overdracht niet meer bedragen dan de netto belastbare winst uit ondernemingsuitoefening van de betalende vennootschap. In Zweden geldt geen beperking voor het bedrag dat kan worden overgedragen, tenzij het de verrekening van een definitief verlies van een buitenlandse dochtervennootschap betreft. De voorwaarden die Zweden stelt voor de verrekening van een dergelijk verlies zouden echter wel in strijd kunnen zijn met het Unierecht. Het definitieve buitenlandse verlies kan in sommige gevallen niet dan wel niet volledig worden verrekend. Tevens is een definitief verlies van een buitenlandse kleindochtervennootschap in Zweden van aftrek uitgesloten. Dit is niet in overeenstemming met het Europese recht indien de dochter- en

kleindochtermaatschappij in dezelfde lidstaat zijn gevestigd. Aangezien Finland een dergelijke mogelijkheid überhaupt niet kent in haar wetgeving, moet zij haar regeling uitbreiden om te voldoen aan haar Unierechtelijke verplichtingen. Dat de overdracht van winsten naar buitenlandse vennootschappen in beginsel niet voor aftrek in aanmerking komt bij de betalende vennootschap is wel toegestaan onder het Europese recht.

(33)

33

4.4 Gedeeltelijke consolidatie (Frankrijk)

4.4.1 Toegang tot de regeling

Het groepsregime in Frankrijk is toegankelijk voor moedervennootschappen die direct of indirect 95% van het kapitaal en de stemrechten in de dochtervennootschap houdt. Beide vennootschappen moeten zijn gevestigd in Frankrijk om deel uit te kunnen maken van de fiscale groep. De moedermaatschappij moet, om als ‘hoofd’ van de groep te kunnen worden aangemerkt, niet zelf voor ten minste 95% worden gehouden door een andere in Frankrijk gevestigde vennootschap. De moeder mag daarentegen wel het eigendom zijn van een in het buitenland gevestigde vennootschap. Daarnaast geldt ook een uitzondering op deze regel indien het kapitaal van de moedervennootschap indirect wordt gehouden door een andere ingezeten vennootschap die is onderworpen aan Franse vennootschapsbelasting via een buitenlandse tussenvennootschap. Laatstgenoemde mag in dat geval niet beschikken over een vaste inrichting in Frankrijk waaraan de aandelen kunnen worden toegerekend.

Voor het vaststellen van het (in)directe eigendom van een moedervennootschap in een kleindochtervennootschap wordt een 95%-belang van de dochter in de kleindochter geacht een 100%-belang te zijn. Daarnaast wordt het totaal aan aandelen gegeven aan werknemers door middel van participatieregelingen tot 10% genegeerd voor de 95%-drempel. Naast het bezitsvereiste moeten de vennootschappen dezelfde boekjaren hebben en onafgebroken verbonden zijn gedurende het gehele boekjaar.124

Naar aanleiding van de Papillon-zaak kunnen in Frankrijk gevestigde kleindochtermaatschappijen die worden gehouden door een buitenlandse

dochtervennootschap ook deel uitmaken van de fiscale groep. Dit geeft echter niet het recht om een buitenlandse dochter op te nemen in de groep. Oftewel, grensoverschrijdende groepsconsolidatie is niet toegestaan.

Het ‘verticale’ consolidatieregime is ten eerste ook van toepassing op buitenlandse vennootschappen met betrekking tot hun vaste inrichting in Frankrijk. De vaste inrichting moet wel onderworpen zijn aan Franse vennootschapsbelasting. Daarnaast moet de in Frankrijk gevestigde moedermaatschappij ten minste 95% van het kapitaal van de buitenlandse dochtervennootschap houden. Ten tweede is consolidatie van Franse kleindochtervennootschappen, die gehouden worden door een buitenlandse dochtervennootschap gevestigd in de EU, Noorwegen of IJsland, mogelijk. Ook

(34)

34

vennootschappen die zijn opgericht naar buitenlands recht, maar gevestigd zijn in Frankrijk, mogen worden opgenomen in de consolidatie.125

Naast het hierboven beschreven regime, kent de Franse fiscale wetgeving sinds 1 januari 2015 ook de zogenoemde ‘horizontale’ consolidatie. Twee of meer in Frankrijk gevestigde

dochtervennootschappen kunnen ook een fiscale groep vormen ten behoeve van het

gedeeltelijke consolidatieregime. In dat geval moeten beide dochtermaatschappijen worden gehouden door dezelfde moedermaatschappij die is gevestigd in de EER. Als hoofd van de groep zal een van de Franse dochtervennootschappen worden aangewezen.126 Daarnaast moet de buitenlandse moedervennootschap in haar vestigingsstaat subjectief onderworpen zijn aan vennootschapsbelasting of over een belaste vaste inrichting beschikken.127

Het consolidatieregime is optioneel, maar indien de keuze wordt gemaakt om de regeling toe te passen geldt deze voor vijf jaar. Daarnaast is het niet verplicht om alle in Frankrijk

gevestigde vennootschappen in de consolidatie op te nemen.128

4.4.2 Systematiek van de regeling

Het regime van gedeeltelijke consolidatie houdt in dat winsten en verliezen van

vennootschappen die onderdeel uitmaken van de fiscale groep worden overgedragen aan de moedervennootschap. In tegenstelling tot volledige consolidatie, zoals wij die in Nederland kennen, wordt het bestaan van de dochtervennootschappen niet fiscaal genegeerd.129 Op grond van de gedeeltelijke consolidatie mag de fiscale groep worden behandeld als een eenheid voor vennootschapsbelastingdoeleinden.130 De moedermaatschappij is de enige belastingplichtige en aansprakelijk voor belastingheffing over de winsten en verliezen van alle vennootschappen die tot de fiscale groep behoren.

Het fundamentele beginsel van de Franse wetgeving dat rechtspersonen onafhankelijk zijn beperkt het effect van de fiscale eenheid en heeft tot resultaat dat sprake is van een gedeeltelijke consolidatie in plaats van een volledige, zoals in Nederland. Elk vennootschap

125 R. Offermans, TFO 2016/146, p. 153.

126 Country Analyses France, IBFD 2019 (online, bijgewerkt: 1 april 2019), par. 8.1.1. 127 R. Offermans, TFO 2016/146, p. 152-153.

128 Idem, p. 152. 129 Idem, p. 145.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Door het reizen hebben veel Duitsers exotische gerechten leren kennen.

lijn Tekenbeet en erythema migrans opgenomen dat bij koorts binnen enkele weken na een tekenbeet, moet worden gedacht aan een andere door teken overgedragen ziekte en dat contact

De politieke gevoeligheid van een geschil kan ook voor de Nederlandse rechter op zichzelf geen reden zijn om een inhoudelijk oordeel achter- wege te laten, maar komt veeleer bij

Agendapunt: Reactie op het verzoek van het lid Van den Hul, gedaan tijdens de Regeling van werkzaamheden van 3 oktober 2018, over het niet langer door de Verenigde Staten

Het EU HvJ heeft op 22 februari 2018 uitspraak gedaan in een tweetal Nederlandse zaken met de volgende gemeenschappelijke kernvraag: kunnen Nederlandse belastingplichtigen ondanks

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

 Een deel van het bestuur en van de medewerkers is van oordeel dat de afdeling Onderzoek de criteria voor ontvankelijkheid van onderzoek te strikt (juridisch) interpreteert en

heden om de eigen toegankelijkheidsstrategie te verantwoorden. Verwacht wordt dat het oplossen van deze knelpunten in combinatie met een meer ontspannen houden betreffende