• No results found

Homoseksueel ouderschap en het psychosociale welbevinden van hun kinderen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Homoseksueel ouderschap en het psychosociale welbevinden van hun kinderen"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Homoseksueel Ouderschap en het Psychosociale Welbevinden van

hun Kinderen

Iris Oudolf

Collegekaartnummer: 10470123 Universiteit van Amsterdam Module: Bachelorscriptie

Begeleider: Elly Stapel-Van der Hoek Datum: 25-01-2015

(2)

Inhoudsopgave

Abstract………...3

Inleiding………..4

Kinderen uit voormalige heterorelaties………..……….6

Kinderen geboren binnen homoseksuele relaties………...………..….12

Discussie………...16

(3)

Abstract

In dit literatuuronderzoek is de relatie tussen homoseksueel ouderschap en het psychosociaal welbevinden van hun kinderen uiteengezet. Er is onderscheid gemaakt tussen kinderen geboren binnen een homoseksuele relatie en kinderen geboren binnen een heteroseksuele relatie, waarbij één van de ouders voor homoseksueel is uitgekomen. Bij beide groepen heeft stigmatisering van zowel het kind als de ouder een negatieve invloed op het psychosociaal welbevinden van het kind. Er is geconcludeerd dat opgroeien binnen een homoseksueel gezin in vergelijking met een traditioneel gezin geen negatieve uitwerking heeft op het

psychosociaal welbevinden van de kinderen. Bij kinderen geboren binnen een homoseksuele relatie kan het hebben van een onbekende donor wel van invloed zijn op het psychosociaal welbevinden van het kind. Bij kinderen geboren binnen een heterorelatie, is het moment wanneer de ouder voor de homoseksualiteit uitkomt en de manier waarop het kind dit ervaart van invloed op het psychosociaal welbevinden van het kind.

(4)

Inleiding

In Nederland komen er steeds meer samenwonende vrouwelijke stellen. Bij één vijfde deel van deze stellen is er sprake van kinderen onder de 18 jaar (Bos, 2013). Het is niet geheel bekend of deze kinderen geboren zijn binnen de homoseksuele relatie of dat de kinderen uit een eerdere heterorelatie afkomstig zijn. Homoseksueel ouderschap heeft de laatste eeuw een groei doorgemaakt (Warmerdam, 2012). Sinds 2001 is het voor homoseksuele stellen in Nederland mogelijk om zich in de echt te verbinden (Lubbers, Jaspers, & Ultee, 2006). Met de acceptatie van het homohuwelijk in Nederland bleken de opties tot het verwezenlijken van een kinderwens voor deze groep nog niet altijd haalbaar te zijn. Voor homoseksuele stellen zijn er verschillende mogelijkheden om een kinderwens in vervulling te laten gaan (Bos & Rooij, 2011; Tasker, 2005). Mogelijke opties zijn adoptie, inseminatie voor homoseksuele vrouwelijke stellen door middel van een spermadonor, draagmoederschap voor homoseksuele mannelijke stellen en co-ouderschap waarbij de opvoeding over verschillende gezinnen wordt verdeeld waarbij ten minste één ouder homoseksueel is (Bos & Rooij, 2011; Hendriks, Kool, Reidsma, & Rieters, 2006; Tasker, 2005; Warmerdam, 2007). Binnen de samenleving zijn er groeperingen die suggereren dat homoseksuele ouders een andere opvoedstijl hebben en de kinderen hierdoor niet een optimale ontwikkeling door kunnen maken (Bos & Rooij, 2011; Grauwe, 2008). Deze groep kan het verwezenlijken van de kinderwens belemmeren. Homoseksueel ouderschap wijkt met betrekking tot de rolmodellen namelijk af van een traditioneel gezin (Warmerdam, 2012).

Traditioneel gezien is de vrouw degene die voor het gezin zorgt en bemoeit de vader zich niet zo zeer met de opvoeding van de kinderen (Bos & Travecchio, 2011). De vader werd zelfs tot dertig jaar geleden geheel buiten beschouwing in de opvoeding gelaten. Vanuit één van de eerste hechtingstheorieën werd ook gesteld dat de moeder als eerste hechtingsfiguur moest worden beschouwd (Bowlby, 1969). De moeder-kind relatie werd als de beste

(5)

voorspeller van het verdere verloop van de ontwikkeling van een kind gezien. Inmiddels is deze theorie deels achterhaald en wordt gesteld dat zowel vader als moeder van belang zijn binnen de opvoeding van een kind (Golombok, 2000; Tavecchio, 2006). Aangezien er binnen een homoseksueel stel sprake is van twee vaders of twee moeders, zou dit als gevolg kunnen hebben dat er een rolmodel van een vader of moeder zou kunnen ontbreken binnen de ontwikkeling van een kind (Goldberg & Allen, 2007).

Volgens Warmerdam (2007) kan er binnen homoseksuele gezinnen waarin kinderen opgroeien onderscheid gemaakt worden tussen drie groepen: kinderen uit voormalige heterorelaties waarvan een van de ouders homoseksueel bleek te zijn, kinderen geboren binnen een homoseksuele relatie en co-ouderrelaties die voor de geboorte van het kind zijn geconstrueerd en waarbinnen ten minste één ouder homoseksueel is (Warmerdam, 2007). Binnen dit onderzoek bestaat homoseksueel ouderschap uit ouders met kinderen uit

voormalige heterorelaties waarvan één van de ouders homoseksueel bleek te zijn en ouders van kinderen die binnen een homoseksuele relatie zijn geboren. De laatste groep betreffende de co-ouderrelaties die Warmerdam (2007) beschrijft, wordt in dit onderzoek onder de groep ‘kinderen geboren binnen een homoseksuele relatie’ beschouwd.

De invloed van homoseksueel ouderschap op het welbevinden van een kind wordt nader uiteengezet. De bevindingen zouden het probleem omtrent het ontbreken van een rolmodel kunnen bevestigen of ontkrachten. Welbevinden is een multidimensionaal begrip en bestaat uit verschillende domeinen; het lichamelijke, psychische en sociale domein (Nationaal Kompas Volksgezondheid, 2014). Het lichamelijke domein omvat het fysieke functioneren en de pijnklachten, het psychische domein bestaat uit het wel of niet bezitten van psychische klachten en het sociale domein heeft betrekking op de hoeveelheid en de intensiviteit van sociale relaties. Het psychische en sociale domein samengevoegd weerspiegelt hoe jongeren zich over het algemeen voelen (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, 2005) en kan

(6)

onderverdeeld worden in de mate van zelfwaardering en sociale competentie (Bos, Rooij, & Sandfort, 2011). Een laag psychosociaal welbevinden omvat onder andere de sociale angst, laag zelfbeeld, depressie en de eenzaamheid dat het kind ervaart (Vanbrabant & Eijnden, 2009). De nadruk binnen dit literatuuronderzoek ligt op het psychosociale domein.

In dit literatuuronderzoek wordt aandacht besteed aan de vraag ‘Wat is de invloed van homoseksueel ouderschap op het psychosociaal welbevinden van hun kinderen tot de

jongvolwassenheid?’. Het beslaat de gehele ontwikkelingsfase tot de jongvolwassenheid, omdat kinderen gedurende deze periode van hun leven een grote emotionele en sociale ontwikkeling doormaken (Cole, Cole, & Lightfoot, 2013). Om een antwoord te kunnen vormen wordt in de eerste paragraaf gekeken naar kinderen uit voormalige heterorelaties en het psychosociale welbevinden van deze kinderen. Vervolgens wordt in de tweede paragraaf het psychosociale welbevinden van kinderen, geboren binnen homoseksuele relaties,

uiteengezet. In de discussie wordt een antwoord op de eerder beschreven vraag gegeven, worden er kanttekeningen bij dit onderzoek gemaakt en tenslotte worden er suggesties voor vervolgonderzoek gegeven.

Het welbevinden van kinderen uit voormalige heterorelaties

Binnen dit hoofdstuk wordt het psychosociale welbevinden van kinderen geboren binnen een heteroseksuele relatie, waarin één ouder voor zijn homoseksuele geaardheid uitkomt,

besproken. Ten eerste wordt de breuk in de familieband met betrekking tot het welbevinden van het kind besproken. Ten tweede de invloed van het moment van vertellen door de ouder op het welbevinden van de kinderen. Ten derde de gevolgen van stigmatisering, van zowel de homoseksuele ouder als het kind, op het welbevinden van de kinderen. Tot slot de manier waarop de kinderen het uitkomen voor de homoseksualiteit door de ouder ervaren, in relatie tot het welbevinden van de kinderen.

(7)

Binnen een heterorelatie blijkt één van de echtgenoten soms homo- of biseksueel te zijn (Buxton, 2006; Buxton, 2008). Per individu is het verschillend wanneer deze ontdekt dat hij homoseksueel is en wanneer deze persoon hier tegenover zijn gezin voor uitkomt. Veel mensen bleken voor het heteroseksuele huwelijk al te beseffen dat zij zich eigenlijk

aangetrokken voelden tot hetzelfde geslacht (Buxton, 2008). Desondanks maakten desbetreffende personen de beslissing om met iemand van het andere geslacht te trouwen (Buxton, 2008; Warmerdam, 2012). Een dergelijk persoon wilde bijvoorbeeld een lange termijn relatie aangaan en door middel van een heterohuwelijk dacht deze dit eerder te kunnen verwezenlijken dan met een homoseksueel huwelijk (Buxton, 2008). Tevens kon deze

beslissing worden genomen omdat de persoon bang voor reacties van de omgeving was. Het uitkomen voor de ware seksualiteit voor de familie is vaak een keerpunt in het leven van de homoseksuele persoon (Švab & Kuhar, 2014). Het gaat niet alleen de

desbetreffende persoon aan, maar het kan de gehele familiebanden aantasten doordat het tevens de heteroseksuele partner en de kinderen aangaat (Švab & Kuhar, 2014; Buxton, 2008). Geregeld gaat een dergelijke situatie namelijk gepaard met een echtscheiding. Over het algemeen kunnen de gevolgen van een echtscheiding tussen de ouders een negatieve invloed op het welbevinden van de kinderen hebben (Hakvoort, 2011). Een echtscheiding op zichzelf beïnvloedt het welbevinden van de kinderen niet direct, het verminderen van de sterkte van de familiebanden daarentegen verhoogt wel het risico op het afnemen van het welbevinden van de kinderen.

In een aantal gevallen heeft de homoseksuele ouder na de scheiding geen contact meer met de ex-echtgenoot en de kinderen (Buxton, 2008), dit kan het welbevinden van de

kinderen doen beïnvloeden (Hakvoort, 2011). Bij een scheiding worden kinderen door de rechter in 85% van de situaties aan de moeder toegewezen (Warmerdam, 2012). Wanneer een vader homoseksueel blijkt te zijn kan er een kans bestaan dat er een breuk met de kinderen

(8)

ontstaat. Het blijkt echter dat bij een heteroseksuele scheiding een goede band met de uitwonende vader tot meer zelfvertrouwen en sociale competentie van het kind leidt

(Hakvoort, 2011). Doordat echtscheidingen in veel gevallen het gevolg zijn van het uitkomen voor de homoseksualiteit door de ouder, blijken negatieve gevoelens die kinderen hierbij ervaren dan ook voort te komen uit angst om het oude gezinsverband te verliezen (Tasker, Barrett, & De Simone, 2010). Negatieve gevoelens en gevoelens van angst bij het kind kan de mate van psychosociaal welbevinden doen afnemen (Vanbrabant & Eijnden, 2009).

Veel kinderen blijven de behoefte hebben naar de oude gezinssituatie, ondanks de scheiding en niet bij elkaar passende seksuele geaardheid van de ouders (Buxton, 2008). Doordat de situatie voor de kinderen lastig is maakt de niet-homoseksuele ouder zich veelal zorgen over het functioneren van kinderen, deze zorgen komen voort uit de breuk die in de familie is ontstaan (Buxton, 2012). Uit onderzoek van Buxton (2012) gericht op vrouwen die binnen een heteroseksueel huwelijk voor hun homoseksuele gevoelens uitkomen blijkt dat de zorgen van de man in eerste instantie het meeste uitgaan naar het welzijn van de kinderen. Deze zorgen richten zich op de emotionele gevolgen van de onthulling op het kind en het algemene welbevinden van de kinderen.

Bij kinderen waarvan één van de ouders voor homoseksueel uitkomt tijdens een heteroseksueel huwelijk blijkt geregeld verlatingsangst op te treden (Buxton, 2008).

Verlatingsangst kan ervoor zorgen dat een kind een minder groot psychisch welbevinden bezit (BRON). Echter blijkt dat wanneer de kinderen volwassen zijn, zij zich in de meeste gevallen ontwikkeld hebben tot evenwichtige mensen (Tasker et al., 2010). Sommige kinderen ervaren zelfs een sterkere band met de ouder dan voorheen, deze sterkere band zorgt voor een groter sociaal welbevinden. Terwijl er ook een groep kinderen overblijft die niet goed met de situatie en de scheiding konden omgaan en dit vervolgens niet volledig hebben verwerkt (Tasker et al., 2010).

(9)

Eveneens blijkt het moment waarop de ouder vertelt dat deze een homoseksuele geaardheid heeft van invloed op het welbevinden van de kinderen (Breshears & Lubbe-De Beer, 2014; Buxton, 2008). Een persoon die binnen een heterorelatie homoseksueel blijkt te zijn kan dit op verschillende momenten vertellen (Breshears & Lubbe-De Beer, 2014; Buxton, 2008). Sommige homoseksuelen binnen een heteroseksueel huwelijk komen in het begin van de relatie, nog voordat er kinderen zijn, voor hun homoseksuele geaardheid uit (Buxton, 2008). Daarentegen komen anderen pas voor hun seksuele geaardheid uit wanneer er sprake is van kinderen. Om kinderen het gevoel te geven dat deze worden vertrouwd en niet zijn

voorgelogen door de ouder, kan de homoseksuele ouder het beste op jongere leeftijd van het kind voor zijn geaardheid uitkomen (Breshears & Lubbe-De Beer, 2014; Buxton, 2008). Het gevoel van het kind vertrouwd te worden door de ouder zou het psychosociale welbevinden kunnen vergroten (Engels, Finkenauer, Meeus, & Dekovič, 2000). Bovendien bevatten jonge kinderen de homoseksualiteit van de ouder nog niet volledig. Wanneer het kind iets ouder is, blijken de kinderen eerder bang te zijn voor afwijzing op school of in de buurt (Buxton, 2008). De angst van het kind voor afwijzing in de sociale omgeving kan leiden tot het verbergen van de homoseksualiteit van zijn ouder tegenover de vriendjes en vriendinnetjes. De angst voor afwijzing in de sociale omgeving kan het psychosociale welbevinden doen verkleinen (Vanbrabant & Eijnden, 2009).

Binnen de samenleving heerst er in sommige situaties een stigma rondom

homoseksualiteit (Švab & Kuhar, 2014). Het feit dat een homoseksueel persoon toch trouwt met een heteroseksueel persoon omdat deze anders bang is voor de reacties uit de omgeving is hier een goede illustratie voor (Buxton, 2008). Ondanks dat de seksuele geaardheid van de ouder weinig invloed blijkt te hebben op de effectiviteit van het ouderschap, blijken anti-gay opmerkingen of stigmatisering wel de ouder te beïnvloeden (Buxton, 2008). Door

(10)

indirect effect hebben op het kind. Homoseksueel getinte opmerkingen tegen het kind,

bijvoorbeeld op school, kunnen er bovendien voor zorgen dat het kind (in)direct gepest wordt (Buxton, 2008). Door afwijzing in de sociale omgeving, kan een kind in een sociaal isolement terechtkomen (Warmerdam, 2012). Deze afwijzing kan ertoe leiden dat het kind zich eenzaam gaat voelen (Warmerdam, 2012). Gevoelens van eenzaamheid bij kinderen kan tot een minder groot psychosociaal welbevinden leiden (Vanbrabant & Eijnden, 2009).

Ondanks stigma’s van de homoseksuele ouder en het kind, blijken kinderen de homoseksualiteit van de ouder verschillend te ervaren (Buxton, 2008; Tasker et al., 2010). Tasker et al. (2010) hebben onderzoek gedaan naar de ervaringen van kinderen waarvan hun vader voor homoseksueel is uitgekomen in een heteroseksueel huwelijk. Sommige kinderen blijken de homoseksualiteit van de vader als een shock te ondervinden, terwijl andere kinderen het zien als een versterking van de vader-kind relatie. Een goede vader-kind relatie kan het psychosociaal welbevinden doen versterken. Om ervoor te zorgen dat het kind het uitkomen voor de homoseksualiteit van de ouder het beste ervaart en hierdoor beter kan accepteren, moet de ouder zich bewust zijn van de gevolgen voor het gezin (Breshears & Lubbe-De Beer, 2014). Wanneer de ouder zich de mogelijke gevolgen realiseert, is deze voorbereid om zo adequaat mogelijk met de reactie van het kind om te gaan waardoor de ouder de gevolgen van de situatie kan beheersen. Op deze wijze kan het kind de situatie zo positief mogelijk ervaren, dit zou bevorderend voor het welbevinden kunnen werken. Tevens blijken kinderen het prettig te vinden dat hun reactie wordt geaccepteerd en de ouder open en eerlijk is naar het kind. Het kind kan zich dan bovendien voorbereiden op de aspecten die in zijn leven gaan veranderen, zoals bijvoorbeeld de eerder besproken eventuele scheiding. De houding en de mate waarin het kind zich op zijn gemak voelt blijkt daarbij afhankelijk van de mate waarin de ouder zich comfortabel voelt met zijn seksualiteit (Breshears & Lubbe-De Beer, 2014). Bovendien werkt het bevorderend voor het welbevinden en de ervaring van de

(11)

kinderen als er sprake is van een proces dat gradueel verloopt, voor het leren kennen van de geaardheid van de ouder (Tasker et al., 2010). Door een dergelijk proces leert het kind langzaam de seksuele geaardheid van de ouder kennen en kan het kind het moment van uitkomen voor de homoseksualiteit door de ouder enigszins aan zien komen (Tasker et al., 2010).

Geconcludeerd kan worden dat wanneer één van de ouders binnen een heterohuwelijk voor een andere seksuele geaardheid uitkomt het psychosociale welbevinden van de kinderen kan worden aangetast. Wanneer er sprake is van een echtscheiding tussen de ouders bestaat er een grote kans dat er verlatingsangst bij de kinderen optreedt, hierdoor kan de mate van het psychosociale welbevinden kleiner worden. Het uitkomen van het kind voor de seksuele geaardheid van de ouder naar de sociale omgeving, kan tot angst voor afwijzing of

verzwijging van de seksuele geaardheid van de ouder leiden bij het kind. Het verzwijgen of de angst voor afwijzing verkleint het psychosociale welbevinden. Angst voor afwijzing door de sociale omgeving kan voortkomen uit stigma’s rondom homoseksualiteit die geregeld in de samenleving heersen. Anti-gay opmerkingen tegen de ouder kan de opvoeding van de ouder doen aantasten of kinderen kunnen op school (in)direct gepest worden. Pesten kan een gevoel van sociale uitsluiting geven en hiermee het psychosociale welbevinden laten afnemen. Tevens blijkt het moment van vertellen over de seksuele geaardheid door de ouder en de manier waarop de ouder dit doet van invloed op de manier waarop het kind dit ervaart. De meeste kinderen blijken op volwassen leeftijd de seksuele geaardheid te hebben geaccepteerd. Enkele kinderen hebben hierdoor een sterkere band ontwikkeld waardoor deze groep een grote mate van psychosociaal welbevinden bezit. Er blijft ook een groep kinderen over die niet goed met de seksualiteit om kan gaan en kunnen daardoor een kleiner psychosociaal welbevinden bezitten.

(12)

Het welbevinden van kinderen geboren binnen homoseksuele relaties

Zoals eerder benoemd bestaan er verschillende manieren voor homoseksuele ouders om hun kinderwens te verwezenlijken; adoptie, inseminatie, draagmoederschap en co-ouderschap (Bos & Rooij, 2011; Hendriks, Kool, Reidsma, & Rieters, 2006; Tasker, 2005; Warmerdam, 2007). Binnen dit hoofdstuk worden de moeilijkheden omtrent het verwezenlijken van de kinderwens voor homoseksuele stellen en de invloed van een bekende of vooralsnog onbekende donor in verband gebracht met het psychosociaal welbevinden van de kinderen. Vervolgens wordt het psychosociaal welbevinden van de kinderen, geboren binnen een homoseksueel gezin, vergeleken met kinderen uit traditionele gezinnen. Tot slot wordt de mate waarin kinderen stigmatisering ervaren in relatie gebracht met het psychosociale welbevinden van de kinderen.

De situatie waarin een kind wordt verwekt binnen een homoseksuele relatie is minder eenvoudig dan wanneer een kind ter wereld komt binnen een heteroseksuele relatie op de natuurlijke wijze (Bos & Hakvoort, 2007). Er moet goed worden nagedacht welke

mogelijkheden er zijn om de kinderwens te verwezenlijken (Bos & Gelderen, 2010). Doordat voor- en nadelen van de verschillende mogelijkheden tegen elkaar af worden gezet is de overweging een bewuste keuze. Bij meerouderschap wordt bijvoorbeeld bewust gekozen om een gescheiden opvoeding door verschillende ouders te bieden aan het kind (Bos & Rooij, 2011). Een voordeel door de bewuste keuze voor meerouderschap is dat de toekomstige homoseksuele ouders voorafgaand duidelijke afspraken hebben gemaakt over de manier van opvoeden en opgroeien van het kind (Bos, 2010). Desalniettemin kan het ingewikkelde proces om een kinderwens te verwezenlijken ook negatieve gevolgen voor het welbevinden van kinderen hebben. Sommige ouders gaan in ruil voor veel geld op zoek naar een draagmoeder in het buitenland (AD, 2014; Ciccarelli & Beckman, 2005). In Thailand en Vietnam zijn verschillende illegalen instellingen ontdekt waar commercieel draagmoederschap tot de

(13)

mogelijkheden behoorde (AD, 2014). Deze kinderhandel kan het welbevinden van de kinderen in gevaar brengen doordat er geen officiële instellingen aanwezig zijn die op de zwangerschap toezien.

Een mogelijke keuze voor een lesbisch stel is om zich door een donorzaadcel te laten insemineren om kinderen te krijgen. De zaadcel kan afkomstig zijn van een bekende of vooralsnog onbekende donor (Golombok et al., 2006; Bos & Hakvoort, 2007). Een bekende donor is meestal iemand uit de familie of kennissenkring van het lesbische stel (Bos &

Hakvoort, 2007). Via de spermabank kan een beroep op een onbekende donor worden gedaan. Sinds 2004 is het wettelijk gezien mogelijk dat het kind vanaf zijn zestiende levensjaar

contactgegevens van de donor kan opvragen (Warmerdam, 2007). Bos & Hakvoort (2007) hebben onderzoek gedaan naar het welbevinden van kinderen geboren binnen een lesbische relatie met een bekende en vooralsnog onbekende donor. Betreffende het totale

probleemgedrag blijken kinderen tussen de vier en acht jaar van een bekende of vooralsnog onbekende donor niet anders te functioneren. Wel blijken kinderen uit een gezin met een bekende donor meer sociale problemen te ervaren, dit kan het sociale welbevinden doen afnemen. Bovendien blijken meisjes uit een gezin met een bekende donor vaker last te hebben van somatische klachten dan jongens, daarentegen blijken jongens uit een gezin met een bekende donor hoger te scoren op agressief gedrag dan meisjes (Bos & Hakvoort, 2007). Moeders van kinderen met een vooralsnog onbekende donor blijken daarnaast vaker

vervelende opmerkingen of geroddel te ervaren dan moeders van kinderen met een bekende donor. Echter wanneer er wordt gekeken naar hoe deze kinderen op lange termijn

functioneren, blijkt dat er over de periode van de kindertijd naar de adolescentiefase geen verschil bestaat tussen kinderen van bekende of onbekende donors kijkend naar de ontwikkeling van het psychisch welbevinden (Bos & Gartell, 2011).

(14)

Kinderen die geboren zijn binnen een homoseksuele relatie blijken nauwelijks te verschillen van kinderen geboren binnen een traditioneel gezin, met betrekking tot het welbevinden. Wanneer kinderen van homoseksuele vaders worden vergeleken met kinderen uit een traditioneel gezin, blijken de kinderen niet te verschillen op het gebied van het psychisch welbevinden (Bos, 2010). Tijdens de adolescentiefase blijken kinderen van lesbische ouders wel enigszins anders te functioneren met betrekking tot het psychosociaal welbevinden dan kinderen van heteroseksuele ouders (Gartell & Bos, 2010). Kinderen van lesbische ouders blijken een groter gevoel van eigenwaarde te hebben dan kinderen van heteroseksuele ouders. Daarnaast blijken kinderen van lesbische ouders minder sociale angst en gedragsproblemen te ervaren, echter is dit verschil zo klein dat het niet als significant kan worden beschouwd. Bovendien blijken kinderen uit een homoseksueel gezin op algemeen gedrag beter te scoren (Crouch, Waters, McNair, Power, & Davis, 2014). Ook blijkt de algemene gezondheid en het gezinsverband sterker te zijn binnen een homoseksueel gezin. Er kan dus voorzichtig geconcludeerd worden dat kinderen geboren binnen een homoseksuele relatie op psychosociaal en lichamelijk welbevinden niet slechter, zelfs iets beter scoren, dan kinderen geboren in een heterorelatie.

Ondanks de eerder genoemde positieve resultaten blijken veel kinderen binnen homoseksuele gezinnen daarentegen wel last te hebben van stigmatisering (Bos & Hakvoort, 2007; Crouch et al., 2014; Gelderen, Gartell, Bos, & Hermanns, 2013; Gelderen, Bos, Gartell, Hermanns, & Perrin, 2012). Stigmatisering wordt geassocieerd met een minder groot

psychosociaal welbevinden (Gelderen et al., 2013). Uit onderzoek van Gelderen et al. (2013) naar kinderen van lesbische ouders blijkt dat de kinderen in de adolescentiefase die

stigmatisering ervaren, meer psychische gezondheidsproblemen bezitten en minder tevreden zijn met het leven dan kinderen die geen stigmatisering ervaren. Een goede ouder-kind relatie en het thuis voelen door de adolescent in de vriendengroep kan hier een modererende invloed

(15)

op hebben. Bovendien kan het kennen van meerdere kinderen in de omgeving van het kind die ook homoseksuele ouders hebben ervoor zorgen dat stigmatisering het gevoel van eigenwaarde van het kind minder aantast (Bos & Balen, 2008).

Eerder werd gesteld dat bij homoseksuele gezinnen de algemene gezondheid, het algemene gedrag en het gezinsverband sterker is dan bij heteroseksuele gezinnen. Desalniettemin bestaat er tussen de algemene gezondheid, het algemene gedrag en de gezinssterkte omtrent het kind, een negatieve samenhang met de mate van stigmatisering (Crouch et al., 2014). Bij een hoge mate van stigmatisering blijken de algemene gezondheid, het algemene gedrag en de gezinssterkte omtrent het kind af te nemen. Dit zorgt ervoor dat het lichamelijke en sociale welbevinden kan afnemen door stigmatisering. Bovendien blijkt dat met stigmatisering emotionele problemen gepaard gaan (Crouch et al., 2014). De

geestelijke gezondheid wordt dus ook beïnvloed door stigmatisering en maakt dat de mate van het psychische welbevinden negatief wordt aangetast.

Geconcludeerd kan worden dat het verkrijgen van kinderen binnen een homoseksuele relatie een bewuste keuze kan zijn, waarbij er verschillende afwegingen moeten worden gemaakt. Lesbische stellen kunnen ervoor kiezen om een zaadcel van een bekende of onbekende donor te gebruiken bij inseminatie. Op jongere leeftijd van de kinderen blijkt het hebben van een bekende of onbekende donor een kleine inwerking te hebben op het

psychosociale welbevinden van de kinderen. Dit blijkt echter niet van invloed te zijn op het psychische welbevinden, wanneer de kinderen de adolescentiefase hebben bereikt. Tijdens de adolescentiefase blijken kinderen die opgegroeid zijn bij homoseksuele ouders bijna niet te verschillen in de mate van psychosociaal en lichamelijk welbevinden dan kinderen die opgegroeid zijn in een heteroseksueel gezin. Er kan voorzichtig geconcludeerd worden dat homoseksuele kinderen het zelfs iets beter doen dan kinderen uit een traditioneel gezin met betrekking tot algemeen gedrag, algemene gezondheid en het gezinsverband. Het algemene

(16)

gedrag, algemene gezondheid en het gezinsverband blijken wel afhankelijk te zijn van de mate van stigmatisering die het kind ervaart. Bij een hoge mate van stigmatisering van het kind bestaat er een grote kans dat de benoemde factoren afnemen, dit kan tot emotionele problemen bij het kind leiden met als gevolg dat het psychosociale welbevinden kleiner wordt.

Discussie

Om de invloed van homoseksueel ouderschap op het psychosociaal welbevinden van de kinderen in kaart te brengen, is er een onderscheid gemaakt tussen kinderen geboren binnen een homoseksuele relatie en kinderen geboren binnen een heteroseksuele relatie waarbij één van de ouders homoseksueel bleek te zijn. Zowel bij kinderen geboren binnen een

heterorelatie waarbij één ouder homoseksueel bleek te zijn, als bij kinderen die geboren zijn binnen een homoseksuele relatie blijkt stigmatisering een negatieve invloed uit te oefenen op het psychosociale welbevinden van de kinderen. Bij kinderen die geboren zijn binnen een heteroseksuele relatie waar één van de ouders homoseksueel bleek te zijn, is de manier waarop het kind het uitkomen voor de homoseksualiteit door de ouder heeft ervaren en

verwerkt van invloed op het welbevinden van het kind. Kijkend naar kinderen geboren binnen een homoseksuele relatie blijkt dat deze in vergelijking met kinderen uit een traditioneel gezin geen lager psychosociaal welbevinden bezitten. Er blijken zelfs kleine verschillen in positief oogpunt met betrekking tot het psychosociale welbevinden van de kinderen uit homoseksuele gezinnen te bestaan. Het hebben van een bekende of onbekende donor blijkt wel van invloed op het sociale welbevinden bij een leeftijd van 4 tot 8 jaar van het kind, maar dit verschil heeft in de adolescentiefase geen invloed op het psychische welbevinden. Er kan voorzichtig geconcludeerd worden dat homoseksueel ouderschap geen negatieve invloed heeft op het psychosociaal welbevinden van kinderen, mits er bij het uitkomen voor de homoseksualiteit door de ouder rekening wordt gehouden met hoe een kind dit ervaart en of het kind dit op een

(17)

juiste manier weet te verwerken. Bovendien moet er bewustwording bestaan over het feit dat het psychosociale welbevinden op een negatieve manier beïnvloed kan worden door

stigmatisering en sociale angst.

De gevonden resultaten met betrekking tot het psychosociale welbevinden van kinderen met homoseksuele ouders ontkracht de eerder beschreven bewering dat zowel een vader als moeder aanwezig moet zijn in de opvoeding van een kind voor een optimale ontwikkeling. In dit literatuuronderzoek is immers ondervonden dat kinderen opgevoed door homoseksuele ouders op enkele aspecten van het psychosociaal welbevinden zelfs hoger scoren dan kinderen opgevoed binnen een traditioneel gezin.

De bevindingen met betrekking tot dit onderzoek kennen een aantal kanttekeningen, op onder andere het gebied van de beschikbare onderzoeken en de methodes van deze onderzoeken. Enkele van de bestudeerde onderzoeken uit dit literatuuronderzoek zijn namelijk gebaseerd op de response van de moeders die vragenlijsten over hun kind(eren) hebben ingevuld. Echter komt in deze gevallen de informatie niet vanuit de kinderen zelf en is niet met zekerheid te stellen dat het kind altijd hetzelfde ervaart als de moeder. Bovendien hebben Tasker et al. (2010) gebruik gemaakt van hoogopgeleide vaders, hierdoor zijn de kinderen op sociaalliberale wijze opgevoed. Dit kan er voor hebben gezorgd dat de kinderen de seksualiteit makkelijker hebben geaccepteerd (Tasker et al., 2010).

Een andere beperking van dit onderzoek is dat bij het eerste deelonderwerp ‘kinderen uit voormalige heterorelaties’ vooral onderzoek is gebruikt met betrekking tot het moment van het uitkomen voor de homoseksualiteit door de ouder en hoe kinderen dit het beste kunnen ervaren. Onderzoek specifiek naar het welbevinden van kinderen waarbij één van de ouders binnen een heterorelatie voor een homoseksuele geaardheid uitkomt ontbreekt op dit moment nog.

(18)

Er is gebleken dat jongens en meisjes met een bekende donor verschillen in

probleemgedragingen. Meisjes vertonen meer somatische klachten dan jongens en jongens vertonen meer agressief gedrag dan meisjes. Een verklaring hiervoor kan zijn dat jongens problemen op een andere manier uiten dan meisjes. Een laatste beperking van dit

literatuuronderzoek is dat er niet genoeg onderzoeken zijn betrokken die verschillen tussen meisjes en jongens uiteenzetten, om binnen de conclusie een onderscheid te maken tussen het psychosociaal welbevinden van jongens en meisjes.

Uit de eerder benoemde kanttekeningen kunnen suggesties voor vervolgonderzoek worden getrokken. Wanneer er in vervolgonderzoek gebruik wordt gemaakt van een

doelgroep met ouders vanuit verschillende sociale lagen zijn kinderen niet per definitie op een sociaalliberale wijze opgevoed. Hierdoor kan er met meer zekerheid een uitspraak worden gedaan over het psychosociale welbevinden van kinderen geboren binnen een heterorelatie waarbij één van de ouders homoseksueel bleek te zijn, niet alleen van kinderen van vooral hoogopgeleide vaders. Bovendien heeft de huidige vraagstelling twee verschillende groepen kinderen, kinderen geboren binnen een heterorelatie waarvan één ouder homoseksueel bleek te zijn en kinderen geboren binnen een homoseksuele relatie, samengevoegd. De beschreven literatuur richtte zich op één enkele groep. Om met meer zekerheid uitspraken over het psychosociale welbevinden van de kinderen van homoseksuele ouders te doen, is nader onderzoek waarin deze twee groepen kinderen wordt samengevoegd en vergeleken noodzakelijk.

In vervolgonderzoek kan het ook interessant zijn om in de vraagstelling genderverschillen te betrekken. Aan de hand van zelfbeoordeling door kinderen blijkt

namelijk dat er significante verschillen bestaan tussen jongens en meisjes op onder andere de volgende gebieden; sociale acceptatie, gedragshouding en gevoel van eigenwaarde (Bergh, 1999). Er bestaat dus een kans dat er tussen jongens en meisjes sprake is van een andere mate

(19)

van psychosociaal welbevinden. Bovendien kan hierbij de invloed van de opvoedstijl van de ouder worden betrokken. Ouders kunnen namelijk een andere opvoedstijl tegenover meisjes dan jongens hanteren (Barnett & Scaramella, 2013). Ook dit zou ervoor kunnen zorgen dat er een verschil in psychosociaal welbevinden tussen meisjes en jongens bestaat.

Dit literatuuronderzoek heeft verschillende onderzoeken samengevoegd waardoor dit een mooie bijdrage levert in de huidige literatuur. Het heeft een inzicht in het psychosociale welbevinden van kinderen met (een) homoseksuele ouder(s) gegeven. De bevindingen kunnen als beginpunt van vervolgonderzoek dienen. Bovendien kan het relevant zijn als de

bevindingen in de praktijk worden toegepast om stigmatisering in de maatschappij tegenover homoseksueel ouderschap te doen verminderen.

(20)

Referenties

AD. (2014). Thaise ‘kinderfabriek’ lokte draagmoeders met veel geld. Geraadpleegd op 23 januari 2015, van http://www.ad.nl/

Barnett, M. A., & Scaramella, L. V. (2013). Mothers’ Parenting and Child Sex Differences in Behavior Problems Among African American Preschoolers. Journal of Family

Psychology, 27, 773-783. doi:10.1037/a0033792

Bergh, B. van den. (1999). Jongens versus meisjes: zelf- en leerkrachtbeoordeling op de CBSK en CBSL. Kind en adolescent, 20, 61-67. doi:10.1007/BF03060729

Bos, H. M. W. (2010). Planned gay father families in kinship arrangements. Australian and

New Zealand Journal of Family Therapy, 31, 356–371. doi:10.1375/anft.31.4.356

Bos, H. M. W. (2013). Belangrijke punten uit onderzoek – interview met Henny Bos. Geraadpleegd op 23 januari 2015, van http://www.meerdangewenst.nl/

Bos, H. M. W., & Balen, F. van. (2008). Children in planned lesbian families: Stigmatization, psychological adjustment and protective factors. Culture, Health & Sexuality, 10, 221-236. doi:10.1080/13691050701601702

Bos, H. M. W., & Gartell, N. K. (2011). Adolescents of the US National Longitudinal Lesbian Family Study: the impact of having a known or an unknown donor on the stability of psychological adjustment. Human Reproduction, 26, 630-637.

doi:10.1093/humrep/deq359

Bos, H. M. W., & Gelderen, L. van. (2010). Homo- en lesbisch ouderschap in Nederland. S. Keuzenkamp (Ed.), Steeds gewoner, nooit gewoon. Acceptatie van homoseksualiteit in

Nederland. (pp.104 -118). Den-Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Bos, H. M. W., & Hakvoort, E. M. (2007). Child adjustment and parenting in planned lesbian families with known and as-yet unknown donors. Journal of Psychosomatic Obstetrics

(21)

Bos, H. M. W., & Tavecchio, L. (2011). Inleiding op het themanummer ‘Vaderschap, rol van vaders in opvoeding van kinderen en diversiteit in vaderschap’. Pedagogiek, 31, 3-10. Bos, H. M. W., & Rooij, F. B. van. (2011). Homoseksuele mannen die na hun coming-out

vader zijn geworden. Pedagogiek, 31, 83-102.

Bos, H. M. W., Rooij, F. B. van., & Sandfort, T. G. M. (2011). De genderidentiteit van kinderen in twee-moeder-en vader-moedergezinnen. Tijdschrift voor

Genderstudies, 14, 4-17.

Breshears, D., & Lubbe-De Beer, C. (2014). A Qualitative Analysis of Adult Children’s Advice for Parents Coming Out to Their Children. Professional Psychology: Research

and Practice, 45, 231-238. doi:10.1037/a0035520

Buxton, A. P. (2006). Counseling Heterosexual Spouses of Bisexual Men and Women and Bisexual-Heterosexual Couples, Journal of Bisexuality, 6, 105-135.

doi:10.1300/J159v06n01_07

Buxton, A. P. (2008). A Family Matter: Spouse Comes Out as Gay, Lesbian, or Bisexual.

Journal of GLBT Family Studies, 1, 49-70. doi:10.1300/J461v01n02_04

Buxton, A. P. (2012). Straight Husbands Whose Wives Come Out As Lesbian or Bisexual: Men's Voices Challenge the “Masculinity Myth”. Journal of GLBT Family Studies, 8, 23-45. doi:10.1080/1550428X.2012.641369

Bowlby, J. (1969). Attachment and loss, Vol. 1: Attachment. New York: Basic Books.

Cole, M., Cole, S. R., & Lightfoot, C. (2013). The development of children. New York: Worth Publishers.

Ciccarelli, J., & Beckman, L. J. (2005). Navigating Rough Waters: An Overview of Psychological Aspects of Surrogacy. Journal of Social Issues, 60, 21-43. doi:10.1111/j.0022-4537.2005.00392.x

(22)

Crouch, S. R., Waters, E., McNair, R. , Power, J., & Davis, E. (2014). Parent-report measures of child health and wellbeing in same-seks parent families: a cross-sectional survey.

BMC Public Health, 14, 635-647. doi: 10.1186/1471-2458-14-635

Engels, R., Finkenauer, C., Meeus, W., & Dekovič, M. (2000). Hechting aan ouders en welbevinden van adolescenten: de invloed van sociale vaardigheden en sociale competentie. Pedagogiek, 20, 291-309.

Gartell, N. K., & Bos, H. M. W. (2010). US National Longitudinal Lesbian Family Study: Psychological Adjustment of 17-Year-Old Adolescents. Pediatrics, 126, 28-36. doi:10.1542/peds.2009-3153

Gelderen, L. van., Bos, H. M. W., Gartell, N. K., Hermanns, J., & Perrin, E. C. (2012). Quality of Life of Adolescents Raised From Birth by Lesbian Mothers: The US National Longitudinal Family Study. Journal of Development And Behavoiral

Pediatrict, 33, 17-23. doi:10.1097/DBP.0b013e31823b62af

Gelderen, L.van., Gartrell, N. N., Nanette, N., Bos, H. M. W., & Hermanns, J. M. (2013). Stigmatization and promotive factors in relation to psychological health and life satisfaction of adolescents in planned lesbian families. Journal of Family Issues, 34, 809-827. doi:10.1177/0192513X12447269

Golombok, S. (2000). Parenting. What really counts? London: Routledge.

Golombok, S., Murray, C., Jadva, V., Lycett, E., MacCallum, F., & Rust, J. (2006). Non-genetic and non-gestational parenthood: consequences for parent–child relationships and the psychological well-being of mothers, fathers and children at age 3. Human

Reproduction, 21, 1918-1924. doi:10.1093/humrep/del039

Goldber, A. E., & Allen, K. R. (2007). Imagining men: Lesbian mothers’ perceptions of male involvement during the transition to parenthood. Journal Of Marriage And Family, 69, 352-365. doi:10.1111/j.1741-3737.2007.00370.x

(23)

Grauwe, E. de. (2008). Hoe gaan holebi’s om met hun kinderwens? (Niet gepubliceerde masterthese). Universiteit Gent, Gent, België.

Hakvoort, E. M. (2011). Parenting and child adjustment after divorce: family relationship

quality, parental stress, and child adjustment in post-divorce families. Ridderkerk:

Ridderprint BV.

Hendriks, A. C., Kool, W., Oosterlee, A., Reidsma, Y. M., & Rieter, L. S. (2006). Juridische vraagstukken rond het begin van het leven. In D. P. Engberts & L. E. Kalkman-Bogerd (Eds.), Gezondheidsrecht, 71-90. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

doi:10.1007/978-90-313-6534-0_4

Lubbers, M., Jaspers, E., & Ultee, W. (2006). Het homohuwelijk na invoering: voor-en tegenstanders. Mens & Maatschappij, 81, 101-120.

Nationaal Kompas Volksgezondheid. (2014). Wat is kwaliteit van leven en hoe wordt het

gemeten? Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu.

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. (2005). Geraadpleegd op 23 januari 2015, van

http://jeugdmonitor.cbs.nl/nl-nl/inlichtingen/begrippen-en-toelichtingen/psychosociaal-welbevinden/

Švab, A., & Kuhar, R. (2014). The Transparent and Family Closets: Gay Men and Lesbians and Their Families of Origin. Journal of GLBT Family Studies, 10, 15-35.

doi:10.1080/1550428X.2014.857553

Tasker, F. (2005). Lesbian Mothers, Gay Fathers, and Their Children: A review. Journal of

Developmental & Bahavoiral Pediatrics, 26, 224-240.

Tasker, F., Barrett, H., & De Simone, F. (2010). ‘Coming Out Tales’: Adult Sons and Daughters’ Feelings About Their Gay Father’s Sexual Identity. The Australian and

New Zealand Journal of Famiily Therapy, 31, 326-337. doi:10.1375/anft.31.4.326

(24)

Adolescent Review, 13, 116-118.

Vanbrabant, L. G. F., Regina, J. J. M., & Eijnden, Ph. D. van den. (2009). Problematisch

Internetgebruik en Psychosociaal Welbevinden onder Adolescenten: een onderzoek naar de psychosociale oorzaken en gevolgen van problematisch internetgebruik. (Niet

gepubliceerde masterthese). Universiteit van Utrecht, Utrecht, Nederland. Warmerdam, H. (2007). Opgroeien tot evenwichtige mensen. Maatwerk, 8, 64-67.

doi:10.1007/BF03070785

Warmerdam, J. N. (2012). Homoseksuele en lesbische ouders. In A. Autrique (Ed.), Kinderen

en adolescenten, problemen en risicosituaties. Gezin (pp. 87-99). Houten: Bohn

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het kan ook zo zijn dat iemand niet in staat geacht wordt om zelfstandig te wonen, maar dat er nog geen plek in een intramurale voorziening is.. Tot slot hebben de professionals

Because the banking supervision in the euro area has become more centralised and harmonised for the SIs, no more room exists for arranging failing banks on a national level

However, on the other hand there is also a view that under leveraging helps the business maintaining strong business practices and a long-term orientation,

Het is belangrijk te noteren dat er de goed gekende emergent leiders zijn zoals Brian McLaren, To- ny Jones, Doug Pagitt, Rob Bell and Rick Warren (waar velen naar verwijzen als

Influence of development stage and host genotype on three components of partial resistance to leaf rust in spring wheat.. The inheritance of host plant effect on latency

doorbrengen, kinderen met andere kinderen kunnen samen spelen en/ of ouders andere ouders kunnen ontmoeten in de. aanwezigheid van

Wanneer een organisatie mensen laat samen komen, betekent dit niet per definitie dat er een open plaats gecreëerd wordt waar iedereen zich welkom voelt en waar kinderen

Significantly, and contrary to expectations concerning the dynamics of decentralisa- tion, no direct bargaining occurs between the local government and MNCs concerning FDI, with