• No results found

Het inkomensverschil van immigranten van de eerste en tweede generatie ten opzichte van autochtonen in Nederland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het inkomensverschil van immigranten van de eerste en tweede generatie ten opzichte van autochtonen in Nederland"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Faculteit Economie en Bedrijfskunde, Amsterdam School of Economics Bachelorscriptie Econometrie

Het inkomensverschil van immigranten van de

eerste en tweede generatie ten opzichte van

autochtonen in Nederland

Gijs Romme (10330461)

Begeleider: Hans van Ophem

23 december 2015

Samenvatting Met data uit het LISS panel en het immigrantenpanel van het MESS

project wordt in dit onderzoek onderzocht wat in Nederland de inkomensverschillen van eerstegeneratie-immigranten en tweedegeneratie-immigranten met autochtonen zijn en in welke mate het inkomensverschil voor de tweede generatie van immigranten anders is dan dat voor de eerste generatie. De schattingsresultaten van dit onderzoek wijzen erop dat de inkomensverschillen met autochtonen voor mannelijke westerse eerstegeneratie-immigranten en immigranten van de gehele tweede generatie volledig te verklaren vallen uit individuele karakteristieken. Onder eerstegeneratie-immigranten bestaan er daarentegen volgens de resultaten voor niet-westerse mannen en westerse vrouwen wel significante inkomensverschillen met autochtonen.

(2)

Inhoudsopgave

1) Introductie

2) Inkomensverschillen tussen immigranten en autochtonen 2.1) Immigranten in Nederland en Europa

2.2) Verklarende factoren van inkomensverschillen 2.3) Onverklaarde inkomensverschillen

2.4) Mogelijke oorzaken voor de onverklaarde inkomensverschillen 3) Data en onderzoeksopzet 3.1) De data 3.2) De modellen 4) Resultaten en analyse 4.1) Resultaten 1 2 2 3 4 6 8 8 10 13 13 4.1.1) 4.1.2) 4.1.3) 4.1.4)

Leeftijd en educatie per herkomstgroep

Inkomensverschillen voor immigranten in het algemeen Inkomensverschillen voor westerse en niet-westerse immigranten

Inkomensverschillen per herkomstland

13 14 15 17 4.2) Samenvatting schattingsresultaten en analyse

5) Conclusie Appendix Bibliografie

21 23

(3)

1 Introductie

Volgens de Bevolkingsprognose 2014-2060 van het CBS telt Nederland op 1 januari 2015 ongeveer 16,9 miljoen inwoners, waarvan 3,7 miljoen immigranten (Van Duin en Stoeldraijer, 2014, pp. 3-5). Dit komt neer op ongeveer 22% van de bevolking. Het CBS voorspelt daarnaast dat de autochtone bevolking in de toekomst zal krimpen, terwijl het aantal immigranten in Nederland zal blijven stijgen. Uit hun voorspelling volgt namelijk dat in 2060 het aandeel immigranten in de Nederlandse populatie zal zijn gegroeid tot ongeveer 31%. Naar aanleiding van deze ontwikkeling is het voor de Nederlandse overheid van groeiend belang om te weten over wat voor een eigenschappen de immigranten in Nederland bezitten, zodat indien deze eigenschappen (blijven) afwijken van die van autochtonen, hier in het overheidsbeleid rekening mee kan worden gehouden.

Zo blijkt uit de resultaten van Ooijevaar, Van der Vliet en Wobma (2014, p. 26) dat op 1 januari 2014 bijna de helft van de immigranten geboren is in Nederland en hierdoor behoort tot de tweede generatie van immigranten. Het CBS (2014, p. 1) voorspelt daarnaast dat dit aandeel tweedegeneratie-immigranten in Nederland de komende 45 jaar nog groter zal worden. Bovendien laten Ooijevaar et al. (2014, p. 26) zien dat onder niet-westerse immigranten, die ongeveer 56% van alle immigranten uitmaken, de gemiddelde leeftijd gelijk is aan 17. Dit betekent dat een groot gedeelte van hen in de komende jaren toe zal treden op de arbeidsmarkt of net is toegetreden. Om deze redenen is het nuttig om te weten hoe de positie van immigranten van de tweede generatie op de arbeidsmarkt tot nu toe is geweest, zodat deze indien nodig door een gepast overheidsbeleid verbeterd kan worden.

Tot nu toe blijkt uit verschillende onderzoeken naar de arbeidsmarktpositie van immigranten in Nederland dat deze op meerdere gebieden slechter is dan die van autochtonen. Zo hebben immigranten in Nederland volgens Zorlu en Hartog (2008, pp. 14-15) een significant grotere kans om werkloos te zijn dan autochtonen en geven onder andere Kee (1995) en Zorlu (2002) aan dat er in Nederland een significant inkomensverschil bestaat tussen immigranten en autochtonen. Ook tussen de arbeidsmarktpositie van de eerste en de tweede generatie van immigranten in Nederland blijken er duidelijke verschillen te bestaan. De tweede generatie van immigranten zijn bijvoorbeeld gemiddeld veel hoger opgeleid dan de eerste generatie, en ze hebben een hogere kans op werk (Boerdam, Ooijevaar en Van der Vliet, 2010, pp. 81-82 en 99-101). Op de verschillen tussen eerste- en tweedegeneratie-immigranten wordt in dit onderzoek verder ingegaan, waarbij specifiek het inkomen ten opzichte van autochtonen geanalyseerd wordt. Er wordt onderzocht wat in Nederland de

inkomensverschillen van eerstegeneratie-immigranten en

tweedegeneratie-immigranten met autochtonen zijn en in welke mate het inkomensverschil voor de tweede generatie van immigranten anders is dan dat voor de eerste generatie.

Om dit te kunnen onderzoeken, wordt eerst een literatuuronderzoek uitgevoerd om relevante theorie over dit onderwerp te verzamelen. Deze theorie wordt gepresenteerd in hoofdstuk 2 en omvat ten eerste algemene informatie over immigranten in Europa en over het inkomensverschil tussen deze immigranten en autochtonen. Ook worden verklarende factoren voor dit inkomensverschil besproken en wordt het onverklaarde verschil in inkomen tussen immigranten en allochtonen dat resulteert na controle voor individuele karakteristieken toegelicht. Ten slotte worden mogelijke oorzaken voor dit onverklaarde inkomensverschil gegeven. In hoofdstuk 3 wordt vervolgens de dataset die wordt gebruikt in dit onderzoek besproken en worden daarna de modellen van dit onderzoek gepresenteerd. De parameters van deze modellen

(4)

worden dan geschat met behulp van lineaire regressies. De resultaten van deze schattingen worden getoond en geanalyseerd in hoofdstuk 4, waarna de beperkingen van dit onderzoek worden besproken en suggesties voor verder onderzoek worden gedaan. Op basis van de schattingsresultaten uit hoofdstuk 4 wordt ten slotte in hoofdstuk 5 een conclusie getrokken om de centrale vraag van dit onderzoek mee te beantwoorden en worden andere bevindingen samengevat.

2

Inkomensverschillen tussen immigranten en autochtonen

In dit hoofdstuk wordt eerst algemene informatie gegeven over immigranten in Nederland en andere westerse landen en over het verschil in inkomen tussen deze immigranten en autochtonen. Daarna worden verschillende verklarende factoren voor dit inkomensverschil besproken. Vervolgens wordt het onverklaarde verschil in inkomen tussen immigranten en allochtonen dat resulteert na controle voor individuele karakteristieken toegelicht, waarna mogelijke oorzaken voor dit onverklaarde inkomensverschil worden gegeven en wordt afgesloten met een korte samenvatting van dit hoofdstuk.

2.1 Immigranten in Nederland en Europa

Volgens de definitie van het CBS (Roodenburg, Euwals en Ter Rele, 2003) is een immigrant iemand van wie minstens één van zijn ouders in het buitenland is geboren. Hierbij wordt er ook nog onderscheid gemaakt tussen immigranten van de eerste en de tweede generatie. Als de persoon in kwestie zelf ook in het buitenland is geboren behoort deze tot de eerste generatie en anders tot de tweede generatie. Hieruit volgt automatisch dat een Nederlandse autochtoon iemand is waarvan beide ouders in Nederland zijn geboren. Daarnaast wordt onderscheid gemaakt tussen westerse en niet-westerse immigranten. Immigranten afkomstig uit Europa (exclusief Turkije), Noord-Amerika, Oceanië (inclusief Australië en Nieuw-Zeeland), Japan en Indonesië vallen volgens het CBS onder westerse immigranten. Hierbij worden Indonesische immigranten als westers gezien omdat ze voornamelijk mensen zijn die zijn geboren in het voormalige Nederlands-Indië en Japanse immigranten omdat ze met name als werknemers van Japanse bedrijven samen met hun gezin naar Nederland verhuizen (Ederveen, 2004, p. 35). Het aandeel van de Nederlandse bevolking dat bestaat uit immigranten was op 1 januari 2014 gelijk aan 21.4% (Ooijevaar et al., 2014, p. 26). Hiervan bestaat weer 44.4% uit westerse immigranten. Onder de niet-westerse immigranten zijn de grootste groepen afkomstig uit Turkije, Marokko, Suriname en de Nederlandse Antillen.

Voor deze vier groepen immigranten laat Kee (1995, p. 315) zien dat ze vóór correctie op individuele karakteristieken gemiddeld respectievelijk 41.7%, 35.6%, 34.8% en 31.3% minder verdienen dan Nederlandse autochtonen. Voor andere westerse landen wordt ook gesteld dat er sprake is van een inkomensverschil tussen immigranten en autochtonen. Zo rapporteren Roseveare en Jorgensen (2004, p. 25) dat immigranten in Denemarken afhankelijk van hun land van herkomst gemiddeld 5 tot 29% minder verdienen dan Deense autochtonen. Ook Algan, Dustmann, Glitz en Manning (2010, p. F17) en Adsera en Chiswick (2007, p. 519) concluderen dat er significante inkomensverschillen bestaan tussen immigranten en autochtonen in onder andere het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Frankrijk.

Ook meer recent hebben Bottelberghs, Goedhuys, De Mooij, Van den Tillaart en Wagner (2008, pp. 39-40) voor Nederland het inkomensverschil onderzocht. Zij laten

(5)

zien dat het gemiddelde inkomensverschil tussen autochtonen en niet-westerse immigranten van de eerste en tweede generatie in het bedrijfsleven respectievelijk -20.2% en -27.6%1 bedraagt en dat westerse eerstegeneratie-immigranten gemiddeld

0.1% minder verdienen dan autochtonen, terwijl westerse tweedegeneratie-immigranten gemiddeld juist 3.5% meer verdienen. Na correctie voor baan- en persoonskenmerken blijken er voor de eerste generaties van niet-westerse en westerse immigranten significante inkomensverschillen te bestaan van -8.3% en -4.7% respectievelijk. Voor de tweede generaties van beide groepen weten ze het inkomensverschil echter volledig te verklaren door te controleren voor onder andere leeftijd en educatie. Immigranten uit de tweede generatie blijken volgens hun resultaten namelijk over het algemeen jonger en lager opgeleid te zijn dan autochtonen, wat leidt tot een lager inkomen.

2.2 Verklarende factoren van inkomensverschillen

Dat jongere mensen een lager inkomen hebben, wordt grotendeels veroorzaakt doordat ze minder werkervaring hebben dan oudere mensen. In onderzoeken naar inkomen wordt leeftijd als verklarende variabele dan ook meestal vervangen door werkervaring. Mincer (1974) laat zien dat dit een model beter laat aansluiten op de werkelijkheid. Ook stelt hij dat het verband tussen inkomen en werkervaring niet lineair is, maar kwadratisch. Werkervaring maakt hierbij deel uit van de indicatoren van menselijk kapitaal, wat staat voor de investeringen die mensen in zichzelf maken om hun economische productiviteit te verhogen (Olaniyan en Okemakinde, 2008, p. 479). Andere indicatoren van menselijk kapitaal zijn opleiding, het aantal dienstjaren dat iemand bij zijn huidige werkgever werkt (anciënniteit) en on-the-job-training (Berkhout, Van Klaveren, Tijdens, en Salverda, 2008, p. 46). Berkhout et al. stellen dat het bezitten over menselijk kapitaal een positief effect heeft op iemands inkomen.

De indicator opleiding valt hierbij op verschillende manieren te verwerken in modellen. Mincer (1974) concludeert bijvoorbeeld dat het aantal jaren scholing dat iemand heeft gevolgd een significant positief effect heeft op zijn inkomen. In sommige onderzoeken is het aantal jaren scholing dat iemand heeft gevolgd echter niet bekend, waardoor andere benaderingen voor opleiding worden gebruikt. Zo gebruiken Algan et al. (2010, p. F16) de leeftijd waarop een persoon voltijd educatie heeft verlaten als benadering voor opleiding en delen Adsera en Chiswick (2007, p. 500) educatie op in de categorieën ‘lager dan secundair onderwijs’, ‘hoger secundair onderwijs’ en ‘tertiair onderwijs’. Algan et al. geven niet aan of hun benadering voor educatie een significant effect heeft op inkomen, maar bij de benadering van Adsera en Chiswick is dit wel het geval.

Het verband tussen opleiding en inkomen bevestigt dat verschillen tussen educatie van immigranten en die van autochtonen een belangrijke rol kunnen spelen in het verklaren van het inkomensverschil tussen deze twee groepen. Binnen de groep immigranten zijn er bovendien ook nog duidelijke verschillen in educatie op te merken. Zo is te zien aan de resultaten van Zorlu (2002, p. 206) dat het percentage laagopgeleiden onder Turkse en Marokkaanse immigranten in Nederland opvallend hoog is vergeleken met dat onder andere groepen immigranten. Daarnaast blijken ook Aziatische immigranten vaker laagopgeleid te zijn dan Europese autochtonen (Ederveen, 2004, pp. 38-39). Immigranten afkomstig uit Noord-, Centraal- en Zuid-Amerika, Australië en Oceanië zijn daarentegen juist vaker hoogopgeleid dan autochtone

1

(6)

Europeanen. Verder is er ook nog de groep immigranten bestaande uit vluchtelingen. Volgens Zorlu en Hartog (2008, p. 5) bestaat er onder deze groep een relatief grote concentratie laagopgeleiden, maar ook een relatief grote concentratie hoogopgeleiden. Mattheijer (2000, p. 96) concludeert echter dat vluchtelingen bij aankomst in Nederland gemiddeld een hogere opleiding gevolgd hebben dan reguliere immigranten.

Naast de indicatoren van menselijk kapitaal zijn er nog andere factoren die een rol spelen bij het verklaren van het verschil in inkomen tussen immigranten en autochtonen. Zo speelt het aantal gewerkte uren per week een belangrijke rol, omdat iemand meestal meer verdient als hij meer werkt. Daarnaast is geslacht een verklarende factor, omdat vrouwen over het algemeen een lager salaris hebben dan mannen (Bottelberghs et al., 2008, p. 38). In veel onderzoeken worden dan ook inkomensvergelijkingen voor mannen en vrouwen apart geschat. Voorbeelden hiervan zijn Zorlu (2002, pp. 207-208) en Adsera en Chiswick (2007, pp. 521-523). Verder spelen volgens de resultaten van Adsera en Chiswick (2007, pp. 512-514) ook huwelijkse staat, samenwonen met een partner en het aantal kinderen aanwezig in het huishouden van de persoon in kwestie een rol bij het verklaren van het inkomensverschil. Uit deze resultaten blijkt dat getrouwde mannen 3 tot 4% meer verdienen dan mannen die samenwonen met hun partner, en ongeveer 32% meer verdienen dan alleenstaande mannen. Na controle voor het aantal kinderen, verdienen getrouwde vrouwen volgens Adsera en Chiswick ongeveer 7% meer dan alleenstaande vrouwen, maar ongeveer 15 tot 16% minder dan samenwonende vrouwen. Verder laten ze zien dat vrouwen ongeveer 14% minder inkomen krijgen per kind, terwijl dat mannen per kind ongeveer een significante, maar verwaarloosbare 1% meer verdienen.

2.3 Onverklaarde inkomensverschillen

Ondanks de bestaande kennis over welke factoren invloed hebben op het inkomensverschil tussen immigranten en autochtonen blijft er na controle voor deze factoren in meerdere onderzoeken toch een onverklaard inkomensverschil tussen immigranten en autochtonen over. Zo concluderen Bauer, Lofstrom en Zimmerman (2000, p. 14) dat immigranten bij aankomst in Duitsland tussen 9 en 23% minder verdienen dan autochtone werkenden met vergelijkbare eigenschappen. Bovendien rapporteren Adsera en Chiswick (2007, pp. 516-518) dat na controle voor individuele karakteristieken, de inkomensverschillen tussen immigranten en autochtone Europeanen per regio van afkomst anders zijn. De factoren waarvoor zij hierbij controleren zijn onder andere educatie, werkervaring, het aantal jaren dat een immigrant al in Nederland woont (deze factor wordt later in dit deelhoofdstuk besproken) en een benadering voor taalvaardigheid (hier wordt het volgende deelhoofdstuk op ingegaan). Adsera & Chiswick laten bijvoorbeeld zien dat na de controle het inkomensverschil tussen Aziatische mannen en mannelijke autochtonen het grootst is met 65.5%, terwijl mannelijke immigranten vanuit EU-landen 42.5% minder verdienen dan autochtonen. Voor Nederland laat Kee (1995, p. 314) zien dat de inkomensverschillen tussen immigranten en autochtonen na controle voor individuele karakteristieken ook per land van afkomst verschillen. Hierbij wordt gecontroleerd voor onder andere scholingsjaren, werkervaring en of een immigrant aangeeft moeite te hebben met het spreken van Nederlands. Volgens Kee verdienen Antilliaanse immigranten het minst ten opzichte van autochtonen met een inkomensverschil van -11.0% en is het inkomensverschil voor Turkse immigranten gelijk aan -6.3%, terwijl Marokkaanse immigranten juist 4.1% meer verdienen dan autochtonen. Daarentegen weet Kee het inkomensverschil voor Surinaamse immigranten na de controle voor

(7)

11) weten daarnaast in hun onderzoek de inkomensverschillen van vóór de controle op individuele karakteristieken voor alle vier van deze groepen immigranten in Nederland voor het grootste gedeelte te verklaren uit individuele kenmerken door inkomen te regresseren op de factoren educatieniveau, het soort beroep, of het beroep een leidinggevende positie betreft of niet, werkervaring, leeftijd en het aantal jaren dat een immigrant al in Nederland woont. Na controle voor deze kenmerken blijven er namelijk in hun resultaten voor Turkse, Surinaamse, Antilliaanse en Marokkaanse immigranten respectievelijk 2%, 13%, 19% en 22% van het inkomensverschil onverklaard over.

Algan et al. (2010, p. F17) focussen zich niet alleen op inkomensverschillen tussen autochtonen en immigranten met vergelijkbare individuele karakteristieken per regio van afkomst, maar maken ook onderscheid tussen immigranten van de eerste en de tweede generatie. Ze controleren op karakteristieken waaronder de leeftijd waarop een persoon voltijd educatie heeft verlaten, potentiële werkervaring en het kwadraat hiervan. In hun resultaten is voor immigranten in Frankrijk geen eenduidig patroon te zien, maar voor Duitsland vinden ze wel sterk significante inkomensverschillen voor immigranten van de eerste generatie in alle categorieën voor afkomst. Voor de tweede generatie immigranten in Duitsland vinden ze voor de meeste categorieën voor afkomst nog steeds een significant inkomensverschil, maar de verandering hiervan ten opzichte van het inkomensverschil tussen de eerste generatie immigranten en autochtonen is niet voor alle afkomstcategorieën hetzelfde. Het inkomensverschil voor Turkse immigranten van de tweede generatie is bijvoorbeeld groter dan dat voor de eerste generatie, terwijl het inkomensverschil voor de tweede generatie van Griekse immigranten juist kleiner is dan dat voor de eerste generatie.

Voor immigranten in het Verenigd Koninkrijk daarentegen vinden Algan et al. (2010, p. F17) wel een eenduidig patroon in alle categorieën voor afkomst. Voor eerstegeneratie-immigranten bestaat daar namelijk volgens hun resultaten in alle categorieën voor afkomst een significant inkomensverschil met autochtonen. Dit verschil wordt echter beduidend kleiner van de eerste naar de tweede generatie en is zelfs niet meer significant voor immigranten van de tweede generatie uit China en Bangladesh. Een vergelijkbaar patroon blijkt uit de resultaten van Bottelberghs et al. (2008, p. 38) ook voor immigranten in Nederland. Zoals eerder genoemd vinden zij na controle voor individuele kenmerken voor de eerste generatie van niet-westerse immigranten werkzaam in het bedrijfsleven en voor de overheid nog steeds een significant inkomensverschil met autochtonen. Voor de tweede generatie laten ze zien dat het inkomensverschil in beide sectoren echter niet meer significant is na de controle.

Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de tweede generatie niet-westerse immigranten over het algemeen meer bekend is met de Nederlandse maatschappij dan de eerste generatie. Volgens Chiswick (1978, pp. 918-920) heeft het in de Verenigde Staten namelijk een positief effect op het inkomen van een immigrant als deze persoon zich heeft gevormd naar de taal, gewoontes en natuur van de arbeidsmarkt in het land waar hij werkt. Chiswick beweert dat dit voor immigranten van de eerste generatie geleidelijk gebeurt over de jaren nadat zij zijn gemigreerd naar de Verenigde Staten. Uit zijn resultaten blijkt dat voor immigranten in de VS hun inkomen het snelst stijgt over de eerste jaren na hun migratie, om dan na tien tot vijftien jaar op gelijk niveau te belanden met mensen van dezelfde etnische achtergrond geboren in de VS. Dit duidt op een niet-lineair verband tussen het aantal jaren sinds een immigrant is gemigreerd (YSM, years since migration) en zijn inkomen. Voor immigranten in Europa wijzen de resultaten van Adsera en Chiswick (2007, pp. 513-514) op een soortgelijk verband. Volgens deze resultaten bestaat er namelijk ook een significant kwadratisch verband tussen YSM en het inkomen van immigranten, waarbij hun inkomen na ongeveer 18 jaar gelijk is aan

(8)

2.4 Mogelijke oorzaken voor de onverklaarde inkomensverschillen

Een belangrijke theorie die als verklaring kan dienen voor het onverklaarde gedeelte van het inkomensverschil tussen immigranten en autochtonen met vergelijkbare karakteristieken en het effect van YSM hierop, betreft volgens Ederveen (2004, pp. 61-62) de omzetbaarheid van kennis en werkervaring tussen verschillende landen. Deze theorie houdt in dat menselijk kapitaal opgedaan in het land van oorsprong niet volledig en meteen toepasbaar is op de arbeidsmarkt in een ander land. Zo missen immigranten bij aankomst in het nieuwe land de specifieke kennis en ervaring die nodig is op de arbeidsmarkt daar, licht Ederveen toe. Deze kennis wordt in de jaren na hun migratie alsnog opgedaan, wat het kwadratische effect van YSM op het inkomen van immigranten mogelijk verklaart. Ederveen stelt ook dat het tijd kost voor immigranten om een voor hen geschikte baan te vinden, waardoor ze een achterstand in werkervaring oplopen ten opzichte van autochtonen. Deze achterstand is waarschijnlijk nog groter voor asielzoekers, omdat zij eerst een langdurig proces moeten ondergaan voor het aanvragen van een verblijfsvergunning, voordat ze kunnen beginnen met solliciteren.

Hiernaast benoemt Ederveen (2004, p. 65) nog het probleem dat scholing van immigranten in het land van oorsprong minder op waarde wordt gesteld dan scholing in het bestemmingsland. Mogelijke oorzaken hiervoor zijn volgens hem dat werkgevers het moeilijk vinden om het niveau van de opleiding van immigranten te beoordelen en een slechte aansluiting tussen educatie in het buitenland en de arbeidsmarkt in het land van bestemming. Kee (1995, p. 310) illustreert dit probleem kwantitatief. Hij geeft namelijk aan dat scholing in het land van oorsprong voor Turkse en Marokkaanse immigranten geen significant effect heeft op hun inkomen in Nederland. Daarnaast laat hij zien dat scholing in Nederland voor autochtonen een sterker positief effect heeft op hun inkomen dan voor immigranten, behalve voor Antillianen. Ook onderzoekt Kee de effecten van potentiële werkervaring opgedaan in het land van oorsprong en die opgedaan in Nederland op het inkomen van immigranten, apart van elkaar. Hij vindt dat werkervaring in het land van oorsprong geen effect heeft op het inkomen in Nederland voor Antilliaanse, Turkse en Marokkaanse immigranten. Alleen voor Surinaamse immigranten wordt een significant verband gevonden tussen werkervaring in het land van oorsprong en hun inkomen in Nederland. Voor werkervaring opgedaan in Nederland concludeert Kee daarentegen dat dit voor alle vier de groepen immigranten wel een significant effect heeft op hun inkomen, waarbij dit effect voor Antilliaanse en Surinaamse immigranten zelfs sterker is dan voor Nederlandse autochtonen.

Een andere factor die kan meespelen bij het verklaren van het inkomensverschil tussen immigranten en autochtonen, maar die lastig te kwantificeren is, is taalvaardigheid. Uit een onderzoek van Dagevos (2001, p. 30) blijkt namelijk dat vooral onder Turkse en Marokkaanse immigranten in Nederland problemen met taalbeheersing veel voorkomen. Dagevos laat zien dat ongeveer 75% van de Turkse immigranten en 60% van de Marokkaanse immigranten in Nederland moeite hebben met Nederlands spreken en lezen. Ondanks dat dit soort problemen met het beheersen van de taal gesproken in het land van bestemming een belangrijke factor zouden kunnen spelen bij het verklaren van hun economische positie ten opzichte van autochtonen, wordt taalvaardigheid volgens Ederveen (2004, p. 66) over het algemeen niet meegenomen in onderzoeken naar immigranten. Adsera en Chiswick (2007, p. 501) weten zoals eerder genoemd echter wel een benadering voor taalvaardigheid mee te nemen in hun onderzoek. Zij stellen een dummyvariabele op voor wanneer de moedertaal van een immigrant binnen dezelfde taalgroep valt als de taal die wordt gesproken in het bestemmingsland. Uit hun resultaten blijkt dat wanneer hieraan wordt

(9)

voldaan, vrouwelijke en mannelijke immigranten respectievelijk 9% en 12% meer verdienen.

Ten slotte is er nog een moeilijk waarneembare factor die mogelijke een grote invloed heeft op het inkomensverschil tussen immigranten en autochtonen, namelijk discriminatie vanuit de werkgever. De resultaten van Zorlu (2002, pp. 192-194) wijzen er voor Nederland onder andere op dat discriminatie de oorzaak is van 42% van het inkomensverschil voor Marokkaanse vrouwelijke immigranten. Bovendien concludeert Zorlu dat voor Marokkaanse en Caribische mannelijke immigranten respectievelijk 34% en 25% van hun inkomensverschil wordt veroorzaakt door discriminatie. Hierbij gebruikt Zorlu een decompositietechniek waarmee de inkomensverschillen van vóór de controle op karakteristieken die bepalend zijn voor productiviteit (welke karakteristieken precies valt niet uit het artikel te halen), worden opgedeeld in inkomensverschillen veroorzaakt door verschillen in die karakteristieken, onverklaarde

inkomensverschillen die aan discriminatie worden toegewijd en een

selectiviteitscorrectie. Na het toepassen van een soortgelijke decompositietechniek op het inkomensverschil voor mannelijke immigranten vindt Kee (1995, pp. 313-314) echter dat Marokkaanse immigranten in Nederland juist positieve discriminatie ondervinden wat betreft hun inkomen en dat discriminatie bij Surinaamse immigranten geen verklarende rol speelt voor hun inkomensverschil. Verder blijkt uit zijn resultaten dat voor Antilliaanse en Turkse mannelijke immigranten respectievelijk 35% en 15% van hun inkomensverschil het gevolg is van discriminatie, terwijl volgens Zorlu (2002, pp. 192-194) maar 2% van het inkomensverschil voor Turkse immigranten wordt veroorzaakt door discriminatie. Zorlu laat daarnaast zien dat Indonesische immigranten gemiddeld meer verdienen dan Nederlandse autochtonen, maar dat dit wordt veroorzaakt door hun individuele karakteristieken en dat ook zij minder verdienen dan autochtonen met vergelijkbare karakteristieken. Concluderend is er over de mate waarin discriminatie een rol speelt bij het verklaren van het inkomensverschil tussen immigranten en autochtonen nog geen eenduidig oordeel, maar is het wel zeer waarschijnlijk dat discriminatie een bepalende factor is voor tenminste een deel van de groepen immigranten.

Samenvattend blijkt het dat er in verschillende westerse landen, waaronder Nederland, sprake is van een significant verschil in inkomen tussen immigranten en autochtonen. Dit inkomensverschil valt meestal grotendeels te verklaren uit individuele karakteristieken als werkervaring, educatie, anciënniteit, on-the-job-training, geslacht, huwelijkse staat, samenwonen met een partner en het aantal kinderen aanwezig in het huishouden van de persoon in kwestie. Toch blijft er na controle voor deze karakteristieken in meerdere onderzoeken nog steeds een significant onverklaard inkomensverschil over. De grootte van dit onverklaarde inkomensverschil varieert voor immigranten per land van afkomst en per generatie. Uit onderzoek wordt bovendien geconcludeerd dat het verschil in inkomen voor een immigrant van de eerste generatie wel verdwijnt nadat deze persoon 10 tot 20 jaar in het land van bestemming heeft doorgebracht. Mogelijke oorzaken van het onverklaarde inkomensverschil zijn problemen met de omzetbaarheid van menselijk kapitaal tussen verschillende landen, taalvaardigheid van immigranten en discriminatie vanuit de werkgever.

(10)

3 Data en onderzoeksopzet

In dit hoofdstuk wordt eerst de dataset die wordt gebruikt in dit onderzoek besproken en wordt weergegeven hoe deze is samengesteld. Vervolgens worden de variabelen die worden gebruikt in de modellen van dit onderzoek toegelicht, waarna tenslotte de modellen van dit onderzoek worden geïntroduceerd en toegelicht.

3.1 De data

In dit onderzoek wordt gebruikgemaakt van data samengesteld uit het LISS panel en het immigrantenpanel van het MESS (Measurement and Experimentation in the Social Sciences) project, dat wordt beheerd door CentERdata (Tilburg University, Nederland). Het LISS panel is een representatieve steekproef van Nederlandse individuen, gebaseerd op een aselecte steekproef getrokken uit het populatieregister. De steekproef omvat ongeveer 8.200 individuen, waaronder ongeveer 1.400 immigranten. Daarnaast bestaat het immigrantenpanel uit een door het Centraal Bureau voor de Statistiek getrokken steekproef van ongeveer 2.400 inwoners van Nederland waaronder ongeveer 1.700 van niet-Nederlandse oorsprong. Deze steekproef is samengesteld per herkomstgroep, proportioneel aan de verhoudingen tussen herkomstgroepen in Nederland. De individuen die deelnemen aan het LISS panel of het immigrantenpanel vullen elke maand online een enquête in, waarbij deelnemers die anders niet mee zouden kunnen doen een computer en internetverbinding tot hun beschikking krijgen gesteld. Ook wordt er jaarlijks een longitudinale enquête afgenomen betreffende een breed scala aan onderwerpen waaronder educatie, werk, gezondheid, religie, etniciteit, sociale integratie, tijdsbesteding, familie, politiek, normen, waarden en persoonlijkheid.

Bij het samenstellen van de steekproef van dit onderzoek uit de twee panels wordt gebruikgemaakt van verschillende enquêtes die aan elkaar worden gekoppeld. Van het LISS panel zijn de enquêtes ‘Background Variables 2014/05’, ‘Religion and Ethnicity’ wave 1 tot en met 3 en ‘Work and Schooling’ wave 7 gebruikt en van het immigrantenpanel de enquêtes ‘Background Variables 2014/06’ en ‘Work and Schooling’ wave 2. Vervolgens worden uit de gekoppelde enquêtes alle individuen verwijderd die niet hebben aangegeven dat hun belangrijkste bezigheid ‘Verricht betaald werk in loondienst’ is, waaronder ook individuen die werken in een familiebedrijf, vrije beroepsoefenaars, zelfstandigen en freelancers in verband met heterogeniteit in hun bron van inkomsten. Daarnaast worden individuen die naast hun hoofdbaan nog een bijbaan, eigen zaak of vennootschap hebben ook niet meegenomen in dit onderzoek, omdat het inkomen wat ze hiermee verdienen in de dataset niet te onderscheiden valt van het inkomen van hun hoofdbaan. Het verwijderen van deze individuen uit de steekproef levert mogelijk een selectiviteitsprobleem op binnen de steekproef, omdat het voor individuen met een laag primair inkomen waarschijnlijker is om een tweede baan te hebben dan voor individuen met een hoog inkomen. Dit probleem wordt in hoofdstuk 4 nader toegelicht. Verder worden individuen die niet in vaste of tijdelijke dienst zijn bij hun huidige werkgever (zoals uitzendkrachten) weggelaten uit dit onderzoek, omdat hun inkomen over het algemeen minder vast zal zijn. Tenslotte worden individuen die hebben aangegeven volgens hun contract nul uur per week te werken en twee individuen die respectievelijk aangeven 156 en 160 uur per week te werken verwijderd uit de steekproef. Er blijven dan nog 4.133 individuen over, maar voor een gedeelte van deze individuen zijn niet alle variabelen bekend die zijn gebruikt in de modellen van dit onderzoek. Als ook die individuen waarvoor niet alle

(11)

benodigde gegevens bekend zijn worden weggelaten, resulteert dit uiteindelijk in een steekproef van 2.567 individuen, waarvan 555 immigranten.

Tabel 1. Steekproefgrootte per generatie per herkomstgroep voor mannen en vrouwen

apart en gezamenlijk

Totaal Mannen Vrouwen

Autochtonen 2.012 961 1.051 Immigranten 555 284 271 Eerste generatie 314 167 147 Westers 128 63 65 Indonesisch Overig westers Onbekend 16 68 44 10 28 25 6 40 19 Niet-westers 186 104 82 Turks Marokkaans Antilliaans Surinaams Overig niet-westers Onbekend 23 13 18 29 65 38 14 9 5 17 38 21 9 4 13 4 27 24 Tweede generatie 241 117 124 Westers 171 84 87 Indonesisch Overig westers Onbekend 61 40 70 30 14 40 31 26 30 Niet-westers 70 33 37 Turks Marokkaans Antilliaans Surinaams Overig niet-westers Onbekend 9 2 10 14 25 10 5 2 5 9 11 1 4 0 5 5 14 9 In tabel 1 is de opbouw van deze steekproef in aantallen individuen per generatie, per herkomstgroep, voor mannen en vrouwen apart en gezamenlijk weergegeven. Er is te zien dat van de in totaal 555 immigranten de meerderheid behoort tot de eerste generatie met 314 individuen ten opzichte van 241 tweedegeneratie-immigranten. Het totale aantal niet-westerse immigranten is voor de eerste generatie groter dan het aantal westerse immigranten met in totaal 186 individuen ten opzichte van 128 individuen. Voor de tweede generatie is dit andersom. Daar is namelijk het totale aantal westerse immigranten met 171 individuen groter dan het aantal niet-westerse immigranten van 70 individuen.

Als specifieker wordt gekeken naar de groottes van de groepen per land van herkomst valt op dat deze voor de meeste groepen zeer klein zijn. Op de groepen van Indonesische en overig-westerse tweedegeneratie-immigranten en overig westerse en overig niet-westerse eerstegeneratie-immigranten na bevatten alle andere herkomstlandgroepen per generatie in totaal minder dan 30 individuen. Dit komt mede doordat er van in totaal 162 immigranten niet bekend is uit welk land ze afkomstig zijn, maar alleen of ze behoren tot de groep westerse of niet-westerse immigranten.

(12)

3.2 De modellen

Om te bepalen wat in Nederland de inkomensverschillen van eerstegeneratie-immigranten en tweedegeneratie-eerstegeneratie-immigranten met autochtonen zijn en in welke mate het inkomensverschil tussen immigranten van de eerste generatie en autochtonen anders is dan dat tussen immigranten van de tweede generatie en autochtonen in Nederland worden in dit onderzoek op basis van de hierboven beschreven steekproef meerdere modellen geschat met behulp van lineaireregressietechnieken. Uit de steekproef wordt de variabele ‘nettoink_f’, die waardes voor het persoonlijke netto maandinkomen van een individu in euro’s bevat, gebruikt om te transformeren naar een maat voor het uurloon. In het geval dat het netto maandinkomen niet is opgegeven maar het bruto maandinkomen wel, worden er in deze variabele geïmputeerde waardes voor het netto maandinkomen gebruikt. Deze geïmputeerde waardes worden verkregen uit functies van onder andere het bruto maandinkomen die voor het LISS panel en het immigrantenpanel apart zijn geschat op basis van individuen in de panels waarvan het exacte netto maandinkomen bekend is. Bij individuen waarvan alleen de categorie waarin het netto maandinkomen valt (‘Lager dan €500’, ‘€501-€1000’, etc.) bekend is, wordt in de variabele ‘nettoink_f’ als benadering voor het exacte netto maandinkomen het middelpunt van de betreffende categorie genomen. Hier geldt als uitzondering de categorie ‘Hoger dan €7.500’, waarbij als benadering €10.000 wordt gebruikt.

De variabele ‘nettoink_f’ wordt in dit onderzoek omgezet naar de variabele Ei, die

staat voor het persoonlijke netto uurloon van een individu in euro’s, zodat wordt gecorrigeerd voor het aantal gewerkte uren per week. Dit gebeurt door ‘nettoink_f’ te vermenigvuldigen met 12 en te delen door het product van 52 met het aantal uur dat een individu volgens zijn contract werkt per week. Uiteindelijk wordt dan het logaritme van Ei genomen om de verklaarde variabele in alle modellen van dit onderzoek te

verkrijgen, namelijk log(Ei). Verder wordt in alle modellen een groep van 11 variabelen

opgenomen die zijn gekozen op basis van de theorie besproken in hoofdstuk 2 van dit paper. Er wordt binnen deze groep gebruikgemaakt van leeftijd in plaats van werkervaring, omdat er geen gegevens beschikbaar zijn over in welk jaar de deelnemers van de panels zijn begonnen met werken en omdat werkervaring niet nauwkeurig te benaderen valt op basis van het aantal jaren scholing. Het aantal scholingsjaren dat iemand heeft gehad is namelijk ook onbekend in de steekproef. De groep variabelen

wordt in de modellen samengevat onder de termen tot en met en bestaat uit de

volgende factoren:

- : leeftijd van individu i.

- : leeftijd van individu i gekwadrateerd.

- tot en met : dummyvariabelen voor als de hoogstgenoten opleiding van

individu i valt in de CBS-categorie voor het vmbo, havo/vwo, mbo, hbo en wo respectievelijk. Dit betekent dat mensen zonder enig onderwijs of met basisonderwijs als hoogst genoten opleiding hierbij de referentiegroep zijn.

- : dummyvariabele voor als individu i samenwoont met een partner.

- : dummyvariabele voor als individu i getrouwd is (geweest).

- : het aantal kinderen van individu i of van zijn partner dat aanwezig is

in zijn huishouden.

- : het aantal jaren dat individu i werkzaam is bij zijn huidige werkgever,

afgerond tot op de maand (veelvoud van 1/12 achter de komma).

Alle dummyvariabelen gebruikt in de modellen zijn gelijk aan 1 als is voldaan aan hun beschreven conditie en anders gelijk aan 0. Binnen de dataset zijn er geen gegevens beschikbaar over het aantal jaren sinds een immigrant is gemigreerd naar Nederland en

(13)

over de indicator van menselijk kapitaal on-the-job-training, waardoor deze factoren niet meegenomen kunnen worden in de modellen.

Naast de hierboven beschreven groep variabelen worden er in de modellen verschillende combinaties van controlevariabelen gebruikt, waarbij de combinaties voor elk model apart zijn bepaald op basis van hun significantie in F-toetsen en het vergelijken van adjusted R2, AIC en SIC waardes van verschillende modellen. De

controlevariabelen worden in de modellen samengevat onder de termen tot en met

, waarbij k varieert per deelsteekproef waarvoor het model wordt geschat. De groep

controlevariabelen bestaat uit de volgende factoren:

- : dummyvariabele voor als individu i volgens zijn contract meer dan 36

uur per week werkt.

- : dummyvariabele voor als individu i een werknemer in tijdelijke dienst is bij zijn huidige werkgever. De referentiegroep bestaat hierbij dan uit werknemers die in vaste dienst zijn bij hun huidige werkgever.

- tot en met : acht dummyvariabelen voor het soort beroep van individu (zie

appendix voor toelichting).

- tot en met : twaalf dummyvariabelen voor de sector waarin individu

i werkzaam is (zie appendix voor toelichting).

- : dummyvariabele voor als individu i alleenstaand met kinderen is. Hierbij

bestaat de referentiecategorie in combinatie met de variabele uit

alleenstaanden zonder kinderen.

- : dummyvariabele voor als individu i een weduwe of weduwnaar is. In

combinatie met de variabele bestaat de referentiecategorie hierbij uit

individuen die nooit getrouwd zijn geweest.

- tot en met : zeven dummyvariabelen voor individuen die specifiek als

outlier zijn bestempeld op basis van analyse van hun netto inkomen per uur ten opzichte van dat van de overige individuen (zie appendix voor toelichting).

Op basis van deze (controle)variabelen worden in dit onderzoek acht verschillende modellen geschat. Voor het eerste van deze acht modellen wordt de steekproef opgedeeld in immigranten en autochtonen, om te kunnen analyseren wat het algemene inkomensverschil tussen immigranten en autochtonen is. Hiervoor wordt de

dummyvariabele gebruikt, die gelijk is aan 1 als individu i een immigrant is.

Het eerste model is dan als volgt:

In het tweede model worden de immigranten opgedeeld in immigranten van de eerste en tweede generatie, zodat de twee generaties immigranten met elkaar vergeleken kunnen worden op het gebied van het inkomensverschil met autochtonen. Hiervoor worden de dummyvariabelen en gebruikt die respectievelijk staan voor het behoren tot de eerste en tweede generatie van immigranten. Het tweede model is als volgt: ∑

In model drie worden immigranten opgedeeld in twee groepen, namelijk westerse en niet-westerse immigranten, omdat eerder onderzoek erop wijst dat de inkomensverschillen met Nederlandse autochtonen voor deze twee groepen anders zijn.

(14)

Het derde model is als volgt:

Model vier is een uitbreiding van de modellen twee en drie, waarbij kruistermen tussen

en en en worden gebruikt. Ook dit wordt gedaan omdat eerder

onderzoek aangeeft dat er verschillen in inkomen bestaan tussen deze vier groepen in Nederland. Het vierde model is als volgt:

Om verder in te gaan op de inkomensverschillen per regio van herkomst worden immigranten in modellen vijf en zes opgedeeld in specifiekere groepen dan westers en

niet-westers. Hiervoor worden de dummyvariabelen tot en met gebruikt, die

gelijk zijn aan 1 als individu i afkomstig is uit respectievelijk Turkije, Marokko, de Nederlandse Antillen, Suriname, Indonesië, overige westerse landen, overige niet-westerse landen, Turkije/Marokko en de Nederlandse Antillen/Suriname. Met model vijf wordt het effect van behoren tot één van de eerste zeven groepen geanalyseerd, maar omdat deze splitsing van immigranten in zeven groepen leidt tot zeer weinig waarnemingen per groep, zoals te zien is in tabel 1, worden in model zes Turkije en Marokko, en de Nederlandse Antillen en Suriname samengevoegd tot één groep. Dit samenvoegen gebeurt op basis van de feiten dat Turkije en Marokko allebei overwegend islamitische, Midden-Oosterse landen zijn en dat er op de Nederlandse Antillen en in Suriname Nederlands wordt gesproken. Modellen vijf en zes zijn daardoor als volgt:

∑ ∑ ∑

Modellen zeven en acht zijn uitbreidingen van modellen vijf en zes respectievelijk, waarbij er kruistermen tussen de herkomstlandvariabelen en generatievariabelen worden gebruikt zodat de effecten van behoren tot de eerste of tweede generatie nog specifieker geanalyseerd kunnen worden. Modellen zeven en acht zijn hierdoor als volgt:

Zoals in hoofdstuk 2 besproken is wordt scholing van immigranten opgedaan in het land van oorsprong mogelijk minder op waarde gesteld dan scholing opgedaan in het bestemmingsland. Het opnemen van interactietermen tussen de educatievariabelen en herkomstgroepvariabelen om dit verschijnsel te modelleren levert binnen de bovenstaande modellen geen duidelijke en significante resultaten op, waardoor is besloten de interactietermen niet te includeren.

(15)

worden, wat hierdoor in dit onderzoek ook wordt gedaan. De groottes van de groepen per herkomstland in de steekproef zijn echter zeer klein zijn, waardoor de schattingsresultaten van de effecten van herkomst op het inkomensverschil in de modellen vijf tot en met acht niet snel significant zullen zijn ook al zouden deze effecten in werkelijkheid wel bestaan. Om deze reden worden deze modellen ook voor beide geslachten gezamenlijk geschat. De schattingsresultaten van alle acht modellen gepresenteerd in dit hoofdstuk worden besproken in het volgende hoofdstuk van dit onderzoek.

4 Resultaten en analyse

In dit hoofdstuk worden eerst kort gegevens over de gemiddelde leeftijd en verdeling over educatieniveaus van verschillende herkomstgroepen besproken. Daarna worden per deelonderwerp de schattingsresultaten van de modellen die worden beschreven in het vorige hoofdstuk weergegeven en besproken. Hiervan worden eerst de schattingsresultaten van het inkomensverschil tussen autochtonen en immigranten in het algemeen toegelicht. Vervolgens worden de schattingen voor het inkomensverschil van de groepen westerse en niet-westerse immigranten besproken, waarna hetzelfde wordt gedaan voor de inkomensverschillen per herkomstland. Dan worden deze resultaten kort samengevat om ze vervolgens te kunnen analyseren. Ten slotte worden de beperkingen van dit onderzoek en suggesties voor nader onderzoek gegeven.

4.1 Resultaten

4.1.1 Leeftijd en educatie per herkomstgroep

Om de inkomens van verschillende groepen van individuen met elkaar te kunnen vergelijken is het allereerst van belang om te weten wat de belangrijkste algemene eigenschappen van de individuen in deze groepen zijn. In tabel 2 zijn daarom de gemiddelde leeftijd en de verdeling over educatieniveaus van autochtonen en westerse en niet-westerse immigranten van beide generaties, voor beide geslachten apart weergegeven. Bij het vergelijken van deze gemiddelden moet wel rekening worden gehouden met het feit dat de deelgroepen van immigranten niet van grote omvang zijn en de steekproefgemiddelden daarom sterk zouden kunnen afwijken van de populatiegemiddelden. Desalniettemin worden de resultaten hier kort besproken.

In tabel 2 is ten eerste te zien dat de gemiddelde leeftijden van alle groepen redelijk dicht bij elkaar liggen, behalve de gemiddelde leeftijd van niet-westerse tweedegeneratie-immigranten. Deze groep heeft voor beide geslachten een beduidend lagere gemiddelde leeftijd binnen de steekproef. Op het gebied van educatie zijn ook een paar verschillen tussen de herkomstgroepen op te merken. Zo valt voor westerse eerstegeneratie-immigranten voornamelijk op dat een beduidend groter gedeelte van hen wetenschappelijk onderwijs heeft gevolgd dan bij autochtonen. Dit valt waarschijnlijk te verklaren doordat deze groep veel expats (personen die als werknemer van een multinational langdurig in het buitenland wonen) bevat (Zorlu en Hartog, 2008, p. 4). Voor westerse tweedegeneratie-immigranten is daarnaast te zien dat hun verdeling over de educatieniveaus dichter bij die van autochtonen ligt dan die van westerse eerstegeneratie-immigranten. Verder blijkt een groter percentage van de niet-westerse eerstegeneratie-immigranten in de steekproef alleen maar basisonderwijs of middelbaar onderwijs gevolgd te hebben dan bij autochtonen. Ten opzichte van de

(16)

immigranten in de steekproef juist HBO of WO gevolgd. Ook lijken vrouwelijke niet-westerse tweedegeneratie-immigranten vaker hoogopgeleid te zijn dan vrouwelijke autochtonen. De omvang van de groep niet-westerse tweedegeneratie-immigranten is echter het kleinste van alle groepen, waardoor deze resultaten het minst betrouwbaar zijn.

Tabel 2. Gemiddelde leeftijd en verdeling over educatieniveaus van autochtonen (kolommen 2 en 3), westerse

eerstegeneratie-immigranten (kolommen 4 en 5), westerse tweedegeneratie-immigranten (kolommen 6 en 7), niet-westerse eerstegeneratie-immigranten (kolommen 8 en 9) en niet-niet-westerse tweedegeneratie-immigranten (kolommen 10 en 11) met bijbehorende standaard deviaties tussen haakjes, voor beide geslachten apart

Autochtonen M V M V M V M V M V Leeftijd 46.36 (10.52) (11.25) 44.78 (10.14) 48.76 (9.77) 45.77 (10.46) 46.41 (11.11) 43.40 (8.40) 44.12 (8.56) 45.24 (9.55) 38.30 (6.59) 34.08 Basisonderwijs 0.027 (0.162) (0.159) 0.026 (0.272) 0.079 (0.211) 0.046 (0.214) 0.048 (0.108) 0.012 (0.217) 0.049 (0.189) 0.037 (0.292) 0.091 (0.164) 0.027 VMBO 0.154 (0.361) (0.377) 0.172 (0.272) 0.079 (0.242) 0.062 (0.339) 0.131 (0.308) 0.105 (0.399) 0.196 (0.379) 0.171 (0.392) 0.182 0.000 - HAVO/VWO 0.068 (0.251) (0.263) 0.074 (0.383) 0.175 (0.292) 0.092 (0.339) 0.131 (0.292) 0.093 (0.285) 0.088 (0.315) 0.110 (0.174) 0.030 (0.277) 0.081 MBO 0.312 (0.464) (0.452) 0.286 (0.429) 0.238 (0.391) 0.185 (0.404) 0.202 (0.471) 0.326 (0.470) 0.324 (0.468) 0.317 (0.467) 0.303 (0.463) 0.297 HBO 0.293 (0.456) (0.470) 0.328 (0.368) 0.159 (0.465) 0.308 (0.465) 0.310 (0.467) 0.314 (0.356) 0.147 (0.399) 0.195 (0.415) 0.212 (0.498) 0.405 WO 0.146 (0.353) (0.319) 0.115 (0.447) 0.270 (0.465) 0.308 (0.385) 0.179 (0.360) 0.151 (0.399) 0.196 (0.379) 0.171 (0.392) 0.182 (0.397) 0.189

4.1.2 Inkomensverschillen voor immigranten in het algemeen

Het gemiddelde uurloon en het verschil hiervan ten opzichte van het uurloon van autochtonen staat voor autochtonen en immigranten van beide generaties en in totaal gerapporteerd in tabel 3. Hier is te zien dat mannelijke immigranten gemiddeld gezien het minst verdienen ten opzichte van autochtonen van hetzelfde geslacht met een inkomensverschil van -3.5% en dat dit verschil voor vrouwen gelijk is aan -3.1%. Daarnaast valt op dat voor beide geslachten het inkomensverschil tussen immigranten van de eerste generatie en autochtonen van -4.9% en -3.8% voor mannen en vrouwen respectievelijk, groter is dan dat tussen immigranten van de tweede generatie en autochtonen van -1.4% en -2.3% voor mannen en vrouwen respectievelijk.

Tabel 3. Gemiddelde uurloon (kolom 2 en 5) met bijbehorende standaard deviaties (kolom 3 en 6) en inkomensverschillen ten opzichte van autochtonen in procenten (kolom 4 en 7), voor autochtonen en immigranten in totaal en per generatie, per geslacht

Mannen Vrouwen Mean (S.D.) ∆ Mean (S.D.) ∆ Autochtonen 14.3 (4.9) 0.0% 13.0 (4.0) 0.0% Immigranten 13.8 (5.2) -3.5% 12.6 (4.2) -3.1% Eerste generatie 13.6 (5.4) -4.9% 12.5 (4.5) -3.8% Tweede generatie 14.1 (4.9) -1.4% 12.7 (4.0) -2.3%

De gerapporteerde waardes in deze tabel zijn exclusief outliers

Deze verschillen zijn echter van vóór de controle op individuele karakteristieken. De geschatte resterende inkomensverschillen van na deze controle, afkomstig uit de modellen 1 en 2, zijn weergegeven in tabel 4. Deze resultaten wijzen erop dat er voor mannelijke immigranten na de controle een zwak significant inkomensverschil met autochtonen bestaat van -3.1%. Het inkomensverschil voor vrouwelijke immigranten blijkt daarentegen sterker significant te zijn, en bedraagt -3.7%. Verder is bij splitsing van immigranten in de twee generaties te zien dat deze inkomensverschillen voor beide

(17)

geslachten volledig door het inkomensverschil van de eerstegeneratie-immigranten veroorzaakt wordt. Het blijkt namelijk dat de schattingen hiervan voor mannen en vrouwen beide significant zijn en gelijk zijn aan -4.8% en -7.2% respectievelijk, terwijl het inkomensverschil voor de tweede generatie van immigranten voor beide geslachten juist niet significant afwijkt van nul.

Bij vergelijking van de resultaten in tabellen 3 en 4 lijkt het zo te zijn dat de eerste generatie van vrouwelijke immigranten over eigenschappen bezitten die gemiddeld een gunstiger effect hebben op de hoogte van hun inkomen dan de eigenschappen van vrouwelijke autochtonen. Vóór de controle op deze eigenschappen is het inkomensverschil voor vrouwelijke eerstegeneratie-immigranten namelijk bijna twee keer zo klein als dat na de controle. Voor mannelijke immigranten van beide generaties en vrouwelijke tweedegeneratie-immigranten daarentegen zijn de inkomensverschillen van na de controle kleiner dan dat vóór de controle, wat erop duidt dat het inkomensverschil van vóór de controle gedeeltelijk verklaard kan worden doordat deze groepen over minder gunstige eigenschappen bezitten ten opzichte van autochtonen van hetzelfde geslacht.

Tabel 4. Partiële effect van behoren tot de groep immigranten met bijbehorende robuuste standaard deviaties tussen haakjes, voor beide generaties apart en in totaal, voor beide geslachten apart Mannen Vrouwen Immigranten -0.031* (0.017) (0.019) -0.037** Eerstegeneratie-immigranten -0.048** (0.218) (0.029) -0.072** Tweedegeneratie-immigranten -0.009 (0.024) (0.020) 0.002

Dit betreft een selectie van regressiecoëfficiënten uit de modellen 1 en 2. Voor de overige schattingsresultaten, zie tabel I in de appendix.

* p-waarde < 0.10, ** p-waarde < 0.05

4.1.3 Inkomensverschillen voor westerse en niet-westerse immigranten

Bij het splitsen van immigranten in westerse en niet-westerse immigranten blijkt dat niet alle groepen van immigranten gemiddeld gezien slechter verdienen dan Nederlandse autochtonen. De gemiddelde uurlonen van deze groepen en het verschil hiervan met Nederlandse autochtonen staan in totaal en per generatie gerapporteerd in tabel 5. Hierin is te zien dat mannelijke westerse immigranten gemiddeld gezien juist 2.8% meer verdienen dan Nederlandse autochtonen, wat waarschijnlijk wordt veroorzaakt doordat er zich veel expats onder deze groep bevinden (Zorlu en Hartog, 2008, p. 4). Vrouwelijke westerse immigranten verdienen volgens deze resultaten wel meer dan niet-westerse immigranten, maar nog steeds 0.8% minder dan vrouwelijke autochtonen. Verder verdienen mannen en vrouwen onder niet-westerse immigranten gemiddeld gezien respectievelijk 9.8% en 6.2% minder dan autochtonen.

Als daarnaast wordt gekeken naar de inkomensverschillen voor westerse en niet-westerse immigranten per generatie valt op dat voor alle groepen behalve vrouwelijke niet-westerse immigranten het inkomensverschil met autochtonen kleiner is voor de tweede generatie dan voor de eerste generatie. Hierbij zijn de inkomensverschillen voor vrouwelijke westerse en mannelijke niet-westerse immigranten van de eerste generatie van respectievelijk -1.5% en -11.2% ongeveer twee keer zo negatief als die voor de tweede generatie van -0.8% en -5.6%. Voor mannelijke westerse immigranten wordt het

(18)

inkomensverschil juist beduidend minder positief van de eerste naar de tweede generatie. Het gaat namelijk van +5.6% naar +0.7%, ook al moet hierbij wel opgemerkt worden dat de variantie van de uurlonen voor de westerse eerstegeneratie-immigranten groter is dan voor autochtonen. Deze veranderingen doen desalniettemin vermoeden dat de tweedegeneratie-immigranten in deze groepen op het gebied van eigenschappen die bepalend zijn voor de hoogte van het inkomen meer lijken op autochtonen dan de eerstegeneratie-immigranten. Dit vermoeden wordt voor westerse immigranten op het gebied van educatieniveau bovendien bevestigt door de resultaten in tabel 2.

Tabel 5. Gemiddelde uurloon (kolom 2 en 5) met bijbehorende standaard deviaties (kolom 3 en 6) en inkomensverschillen ten opzichte van autochtonen in procenten (kolom 4 en 7), voor autochtonen en westerse en niet-westerse immigranten in totaal en per generatie, per geslacht

Mannen Vrouwen Mean (S.D.) ∆ Mean (S.D.) ∆ Autochtonen 14.3 (4.9) 0.0% 13.0 (4.0) 0.0% Westerse immigranten 14.7 (5.5) +2.8% 12.9 (4.3) -0.8% Eerste generatie 15.1 (6.3) +5.6% 12.8 (4.3) -1.5% Tweede generatie 14.4 (4.9) +0.7% 12.9 (4.3) -0.8% Niet-westerse immigranten 12.9 (4.6) -9.8% 12.2 (4.2) -6.2% Eerste generatie 12.7 (4.6) -11.2% 12.3 (4.6) -5.4% Tweede generatie 13.5 (4.8) -5.6% 12.2 (3.0) -6.2%

De gerapporteerde waardes in deze tabel zijn exclusief outliers

Na controle voor de eigenschappen die de hoogte van het inkomen bepalen blijkt voor de groepen echter niet allemaal eenzelfde patroon. De resultaten hiervan, afkomstig uit de modellen 3 en 4, staan gerapporteerd in tabel 6. In tegenstelling tot vóór de controle voor individuele karakteristieken blijkt uit deze resultaten dat mannelijke westerse immigranten van beide generaties apart geen significant inkomensverschil hebben met autochtonen. Ook voor vrouwelijke niet-westerse immigranten van beide generaties apart blijkt het inkomensverschil niet significant te zijn, maar voor vrouwelijke niet-westerse immigranten in het algemeen is het inkomensverschil wel zwak significant en gelijk aan -4.9%. Dit resultaat lijkt voornamelijk veroorzaakt te worden door de eerste generatie binnen deze groep, omdat het inkomensverschil hiervan net niet significant afwijkt van nul op het 10%-niveau, terwijl het inkomensverschil voor de tweede generatie binnen deze groep ver van significant is. Waarschijnlijk is de groep van vrouwelijke niet-westerse immigranten van de eerste generatie binnen de steekproef net niet groot genoeg om hier concrete conclusies te kunnen trekken over hun inkomensverschil met autochtonen.

Voor mannelijke niet-westerse en vrouwelijke westerse immigranten kan daarentegen wel een conclusie worden getrokken op basis van de resultaten in tabel 6. Binnen deze twee groepen blijkt er namelijk in beide gevallen alleen voor eerstegeneratie-immigranten een significant inkomensverschil met autochtonen te bestaan, terwijl het inkomensverschil voor tweedegeneratie-immigranten niet significant is. Hierbij verdienen vrouwelijke westerse en mannelijke niet-westerse eerstegeneratie-immigranten volgens deze resultaten respectievelijk 8.3% en 6.7% minder dan autochtonen van hetzelfde geslacht.

Bij het vergelijken van de resultaten in tabellen 5 en 6 lijken westerse mannelijke immigranten van beide generaties niet gemiddeld meer te verdienen dan autochtonen puur omdat ze westerse immigranten zijn, maar valt dit te wijten aan het bezitten van gunstigere eigenschappen dan autochtonen. Ook het resultaat voor vrouwelijke westerse eerstegeneratie-immigranten, waarbij het inkomensverschil groter blijkt te

(19)

zijn dan hoe het vooraf aan de controle op individuele karakteristieken leek te zijn, valt te interpreteren als dat deze groep over gunstigere eigenschappen bezit dan vrouwelijke autochtonen. Voor niet-westerse tweedegeneratie-immigranten is dit juist omgekeerd. De gemiddelde inkomensverschillen in tabel 5 van -5.6% en -6.2% voor niet-westerse mannen en vrouwen respectievelijk blijken namelijk volledig verklaard te kunnen worden uit het bezit van minder gunstige eigenschappen dan autochtonen. Verder valt het gemiddelde inkomensverschil voor mannelijke niet-westerse eerstegeneratie-immigranten maar gedeeltelijk te verklaren uit individuele karakteristieken en is het moeilijk een conclusie te trekken over vrouwelijke niet-westerse eerstegeneratie-immigranten, omdat het resultaat voor deze groep in tabel 6 net niet significant is.

Tabel 6. Partiële effect van behoren tot de groepen westerse en niet-westerse immigranten met bijbehorende robuuste standaard deviaties tussen haakjes, voor beide generaties apart en in totaal, voor beide geslachten apart

Mannen Vrouwen Westerse immigranten -0.018 (0.022) (0.022) -0.027 Eerste generatie -0.019 (0.034) (0.039) -0.083** Tweede generatie -0.017 (0.027) (0.023) 0.014 Niet-westerse immigranten -0.047* (0.024) (0.029) -0.049* Eerste generatie -0.067** (0.027) (0.039) -0.063 Tweede generatie 0.013 (0.049) (0.035) -0.024

Dit betreft een selectie van regressiecoëfficiënten uit de modellen 3 en 4. Voor de overige schattingsresultaten, zie tabel I in de appendix.

* p-waarde < 0.10, ** p-waarde < 0.05

Als de resultaten in tabel 6 daarnaast worden vergeleken met de in hoofdstuk 2 besproken resultaten van Bottelberghs et al. (2008, p. 38) zouden er twee nieuwe conclusies getrokken kunnen worden. Volgens de resultaten van Bottelberghs et al. bestaan er in het bedrijfsleven na controle voor individuele karakteristieken significante inkomensverschillen met autochtonen voor westerse en niet-westerse immigranten van de eerste generatie en is het salaris van tweedegeneratie-immigranten uit beide groepen juist niet significant anders dan dat van autochtonen. Hun resultaten zijn echter voor beide geslachten gezamenlijk, dus als ze gecombineerd met de resultaten in tabel 6 geanalyseerd worden lijkt het significante inkomensverschil voor westerse eerstegeneratie-immigranten alleen door vrouwen veroorzaakt te worden. Het significante inkomensverschil voor niet-westerse eerstegeneratie-immigranten lijkt daarentegen voornamelijk door mannen te worden veroorzaakt.

4.1.4 Inkomensverschillen per herkomstland

Er kan ook nog specifieker op herkomst worden ingegaan dan bij het opdelen van immigranten in de groepen westers en niet-westers. Zo zijn in tabel 7 de gemiddelde uurlonen van immigranten per herkomstland en het verschil hiervan met Nederlandse autochtonen, in totaal en per generatie te zien. Opvallend zijn de veel grotere gemiddelde inkomensverschillen per immigrantengroep dan die gevonden bij de

(20)

groepen in de vorige paragrafen. In gedachten houdende dat de deelgroepen bij opdeling per herkomstland zeer klein zijn en de gevonden gemiddeldes daardoor mogelijk sterk afwijken van het populatiegemiddelde, worden hier de meest opvallende resultaten kort besproken zonder al te veel op de exacte waardes van de gemiddelden in te gaan.

Tabel 7. Gemiddelde uurloon (kolom 2 en 5) met bijbehorende standaard deviaties (kolom 3 en 6) en inkomensverschillen ten opzichte van autochtonen in procenten (kolom 4 en 7), voor autochtonen en immigranten per herkomstland, in totaal en per generatie, per geslacht

Mannen Vrouwen Mean (S.D.) ∆ Mean (S.D.) ∆ Autochtonen 14.3 (4.9) 0.0% 13.0 (4.0) 0.0% Turkse immigranten 11.1 (2.8) -22.4% 11.3 (3.9) -13.1% Eerste generatie 11.6 (2.6) -18.9% 10.7 (3.9) -17.7% Tweede generatie 9.8 (3.1) -31.5% 12.8 (3.9) -1.5% Marokkaanse immigranten 12.3 (5.0) -14.0% 12.1 (1.9) -6.9% Eerste generatie 11.3 (3.8) -21.0% 12.1 (1.9) -6.9% Tweede generatie 16.8 (9.4) +17.5% - - - Antilliaanse immigranten 16.8 (8.8) +17.5% 12.3 (5.4) -5.4% Eerste generatie 14.8 (8.6) +3.5% 11.8 (6.1) -9.2% Tweede generatie 17.8 (7.2) +24.5% 13.8 (3.0) +6.2% Surinaamse immigranten 13.6 (3.6) -4.9% 12.7 (4.1) -2.3% Eerste generatie 13.3 (3.8) -7.0% 12.8 (4.2) -1.5% Tweede generatie 14.0 (3.3) -2.1% 12.3 (4.1) -5.4% Indonesische immigranten 14.7 (4.7) +2.8% 13.8 (5.7) +6.2% Eerste generatie 13.9 (4.5) -2.8% 13.8 (1.9) +6.2% Tweede generatie 15.1 (4.9) +5.6% 13.9 (6.2) +6.9%

Overig westerse imm. 16.4 (6.7) +14.7% 12.2 (3.4) -6.2%

Eerste generatie 16.8 (7.6) +17.5% 11.9 (3.7) -8.5%

Tweede generatie 15.7 (4.8) +9.8% 12.8 (2.9) -1.5%

Overig niet-westerse imm. 13.3 (4.7) -7.0% 12.9 (4.2) -0.8%

Eerste generatie 13.5 (4.9) -5.6% 13.3 (5.0) +2.3% Tweede generatie 12.5 (3.9) -12.6% 11.7 (2.7) -10.0% Turkse en Marokkaanse immigranten 11.6 (3.7) -18.9% 11.5 (3.5) -11.5% Eerste generatie 11.5 (3.0) -19.6% 11.1 (3.4) -14.6% Tweede generatie 11.8 (5.7) -17.5% 12.8 (3.9) -1.5% Antilliaanse en Surinaamse immigranten 14.6 (5.9) +2.1% 12.5 (4.7) -3.8% Eerste generatie 13.7 (5.1) -4.2% 12.3 (5.2) -5.4% Tweede generatie 15.4 (5.1) +7.7% 13.0 (3.5) 0.0%

De gerapporteerde waardes in deze tabel zijn exclusief outliers

Allereerst zijn de groepen die in het algemeen gemiddeld minder lijken te verdienen dan autochtonen de Turkse, Surinaamse en overig niet-westerse immigranten. Hierbij zijn de varianties van de uurlonen voor Turkse en Surinaamse mannelijke immigranten bovendien nog lager dan voor autochtonen. Ook overig westerse vrouwelijke immigranten verdienen gemiddeld minder dan autochtonen, maar mannelijke immigranten van deze groep verdienen juist beduidend meer. De variantie is voor deze groep mannen echter wel hoger. Daarnaast verdienen Antilliaanse immigranten, op vrouwen van de eerste generatie na, en Indonesische immigranten, op mannen van de eerste generatie na, in het algemeen ook gemiddeld meer dan autochtonen. Hierbij is

(21)

bovendien de variantie voor vrouwelijke Indonesische eerstegeneratie-immigranten een stuk kleiner dan voor autochtonen. Een ander opvallend resultaat is dat het inkomensverschil voor Marokkaanse mannelijke immigranten van de tweede generatie met autochtonen volgens de resultaten sterk positief is, terwijl dat voor eerstegeneratie-immigranten negatief is bij vrouwen en zelfs sterk negatief bij mannen. De variantie van de uurlonen binnen de groep van Marokkaanse tweedegeneratie-immigranten is echter wel beduidend hoger dan voor autochtonen, waardoor het sterk positieve resultaat niet heel betrouwbaar is.

Verder zijn ook de gegroepeerde gemiddeldes voor Turkse en Marokkaanse immigranten en Antilliaanse en Surinaamse immigranten weergegeven in tabel 7. Voor tweedegeneratie-immigranten hebben deze gegroepeerde gemiddeldes niet veel betekenis omdat de gemiddelde inkomensverschillen voor Turkse en Marokkaanse tweedegeneratie-immigranten hier van tegengestelde richting zijn en dit ook het geval is voor Antilliaanse en Surinaamse tweedegeneratie-immigranten. Ondanks dat worden

deze gegroepeerde gemiddelden wel getoond, omdat de gemiddelde

inkomensverschillen voor al deze groepen van eerstegeneratie-immigranten, op Antilliaanse en Surinaamse mannen na, wel dezelfde richting inwijzen en voor de compleetheid. Deze groeperingen worden namelijk ook in de modellen 6 en 8 uitgevoerd om de deelgroepen van grotere omvang, en daarmee hopelijk beter analyseerbaar, te maken. Het groeperen levert voor Turkse en Marokkaanse immigranten in het algemeen gemiddeld gezien negatieve inkomensverschillen op, waarbij het inkomensverschil voor de eerste generatie van immigranten groter is dan voor de tweede generatie. Voor Antilliaanse en Surinaamse immigranten resulteert de groepering in negatieve inkomensverschillen voor de eerste generatie van immigranten, terwijl het inkomensverschil positief is voor mannelijke tweedegeneratie-immigranten en ongeveer gelijk aan nul is voor vrouwelijke tweedegeneratie-immigranten.

Omdat de resultaten in tabel 7 nog vooraf aan de controle voor individuele karakteristieken zijn en omdat de deelgroepen per herkomstland van kleine omvang zijn, kunnen er hiermee nog weinig concrete conclusies over de inkomensverschillen met autochtonen per herkomstland worden getrokken. De inkomensverschillen van na deze controle, afkomstig uit de modellen 5 en 7, zijn weergegeven in het eerste gedeelte van tabel 8. Hierin is te zien dat de schatting van de modellen 5 en 7 weinig significante resultaten heeft opgeleverd. Ten eerste blijken er bij Indonesische immigranten van de eerste generatie voor mannen en voor beide geslachten gezamenlijk significante inkomensverschillen te bestaan van -13.9% en -10.8% respectievelijk. Ten tweede zijn de inkomensverschillen voor vrouwelijke overig-westerse immigranten van de eerste generatie en van beide generaties gezamenlijk significant en gelijk aan -10.4% en -6.5% respectievelijk. De laatste significante resultaten zijn voor de groep van overig niet-westerse immigranten. Volgens de resultaten verdienen binnen deze groep de eerste generatie en beide generaties gezamenlijk respectievelijk 6.3% en 4.9% minder dan autochtonen.

Alle overige resultaten blijken niet significant afwijkend van nul te zijn. Het groeperen van de immigranten in grotere deelgroepen van westerse en niet-westerse immigranten leidt echter wel tot significante resultaten, zoals is te zien in tabel 6. Dit wijst erop dat het aantal individuen per herkomstlandgroep gewoonweg te klein is om significante resultaten op te leveren bij schatting van de modellen 5 en 7, behalve als de daadwerkelijke inkomensverschillen tussen de herkomstlandgroepen en autochtonen extreem groot zouden zijn. Hoogstwaarschijnlijk waren er daarom meer significante resultaten uit de schatting gebleken als de gebruikte steekproef van grotere omvang was geweest.

(22)

Tabel 8. Partiële effect van behoren tot groepen immigranten per herkomstland immigranten met bijbehorende robuuste standaard deviaties tussen haakjes, voor beide generaties apart en in totaal, voor beide geslachten apart en in totaal

Mannen Vrouwen Totaal

Turkse immigranten -0.066 (0.061) (0.068) -0.018 (0.061) -0.078 Eerste generatie -0.047 (0.055) (0.167) -0.138 (0.073) -0.080 Tweede generatie -0.136 (0.167) 0.004 (0.110) -0.075 (0.111) Marokkaanse immigranten -0.015 (0.096) (0.049) -0.051 (0.070) -0.026 Eerste generatie -0.093 (0.096) (0.049) -0.051 (0.065) -0.071 Tweede generatie 0.295 (0.250) - - (0.227) 0.272 Antilliaanse immigranten 0.041 (0.107) (0.068) -0.019 (0.060) 0.002 Eerste generatie -0.005 (0.184) -0.059 (0.087) -0.046 (0.082) Tweede generatie 0.125 (0.115) (0.077) 0.075 (0.070) 0.100 Surinaamse immigranten -0.074 (0.066) (0.069) -0.069 (0.048) -0.073 Eerste generatie -0.136 (0.091) (0.093) -0.088 (-0.066) -0.113* Tweede generatie 0.038 (0.072) (0.074) -0.034 (0.054) 0.010 Indonesische immigranten -0.044 (0.035) 0.022 (0.044) -0.012 (0.028) Eerste generatie -0.139** (0.067) (0.054) -0.057 (0.046) -0.108** Tweede generatie -0.015 (0.041) (0.051) 0.035 (0.033) 0.012

Overig westerse immigranten 0.023

(0.042) (0.035) -0.065* (0.027) -0.028 Eerste generatie 0.031 (0.056) -0.104* (0.055) -0.041 (0.040) Tweede generatie 0.005 (0.058) (0.033) 0.000 (0.029) 0.002 Overig niet-westerse immigranten (0.035) -0.051 (0.037) -0.044 (0.025) -0.049* Eerste generatie -0.057 (0.040) (0.054) -0.075 (0.032) -0.063** Tweede generatie -0.073 (0.073) (0.049) -0.046 (0.044) -0.051 * p-waarde < 0.10, ** p-waarde < 0.05

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze norm beschrijft een methode voor de kwantitatieve bepaling van het gehalte aan niet vluchtige koolwaterstoffractie afkomstig van minerale olie in grond met behulp

Further characterised by a poor discursive clarity when it comes to what turns a crim- inal infraction into a terrorist act, the juridical definition of ‘act of terrorism’ reads:

Following the logic of Chavanne, Mc- Cabe and Paganelli (2009), we hypothesize that subjects act more solidary if the assignment of the winner is random instead of

Copyright © 2016 O.D. van Cranenburgh, Amsterdam, the Netherlands. All rights reserved. No part of this thesis may be reproduced, stored in a retrieval system or transmitted in any

Thirdly, a patient’s (dis)satisfaction with a specific treatment characteristic does not necessarily imply that this characteristic is important to him/her. Therefore, not

We developed an new experience and importance questionnaire: CQI Chronic Skin Disease (CQI- CSD). This new instrument is intended to provide reliable information about patient

Patient reported outcomes in chronic skin diseases: eHealth applications for clinical practice.. van

de korte: idea and design of the project, data interpretation, revision of manuscript, approval of final version..