• No results found

De beschaafde genocide. Hedendaagse beeldvorming van het Romeinse rijk.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De beschaafde genocide. Hedendaagse beeldvorming van het Romeinse rijk."

Copied!
53
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Beschaafde Genocide

Hedendaagse beeldvorming van het Romeinse Rijk

Michel Lemaire

07 - 07 - 2015

Studentnummer: 10659307

Masterthesis Publieksgeschiedenis

Docent: Paul Knevel

Universiteit van Amsterdam

Aantal woorden: 19304

(2)

De Gemma Augustea (9-12). Bovenin zijn Keizer Augustus (zittend) en zijn toekomstige opvolger Tiberius (uiterst links) afgebeeld tussen goden. Beneden richten Romeinse soldaten te midden van

geboeide barbaren een overwinningszuil op. Rechts houdt Mercurius, de God van de handel, een vrouw van de overwonnenen bij het haar en wordt gedwongen toe te kijken (Perse, 2015, p. 6; Memo,

(3)

Inhoud:

p. 4, introductie

De beschaafde genocide.

p. 6, methode

Een onderzoek.

p. 9, hoofdstuk 1

Cowboys zonder Indianen.

p. 18, hoofdstuk 2

Materiële idealen.

p. 32, hoofdstuk 3

Een politieke droom.

p. 43, concluderend

De context van beschaving.

p. 45

Bronnen.

(4)

De beschaafde genocide.

Ooit liepen hier mensen rond met knuppels gehuld in berenvellen. En toen kwamen de Romeinen. Zo zag mijn geschiedenisles er op de basisschool ongeveer uit. Net zoals op de middelbare school: binnen anderhalve pagina was de vloerverwarming een algemene huishoudelijke voorziening. Was men daarvoor nog blij met een steen die schijnbaar gunstig in de hand lag - zo een waarvan je er op een goede wandeling vervuld met archeologische jongensdromen wel tien vond, en inmiddels de tuinpaden van mijn moeder begrenzen - nu vertoefden ‘wij’ in luchtige toga’s onder daken van keramisch gebakken steen. Zoals wij nú ook nog doen eigenlijk.

Het is een club waar je graag bij hoort, de Romeinen. Niet lang geleden werd er bij het dreggen van de grachten van Kasteel Jeruzalem, gelegen in de oksel van de Maastrichtse wijk Limmel en een tbs-kliniek, een kakelverse schedel opgediept. De algen die het stoffelijk overschot behuisden waren de stukjes vlees nog achter de kiezen vandaan aan het krabben, toen de eerste

buurtvertegenwoordiger al zijn opgetogen hoop uitsprak dat het zomaar de schedel van een Romein zou kunnen zijn. Een teken van beschaving. (De Trompetter, 21-03-2012, Raadsels rond schedel). Daar waar rekenen en begrijpend lezen onherstelbare gaten in mijn geschiedenisles sloegen, vulde Opa deze leegtes aan. Ook hij wist me, tussen de oorlogsverhalen door, wel te vertellen hoe er opgravingen waren gedaan aan de voet van de Meerssense Herkenberg en er een heuse Romeinse villa aan het licht kwam, en nog meer (op fluisterende toon) hoe de bouwers van een nieuw kantoor voor de regionale krant, in hartje Maastricht, de ene na de andere Romeinse vloertegel onder hun betonnen funderingen lieten verdwijnen. Zonder dat iemand het wist.

Hoe spannend die verhalen ook waren, er bleef een duister stukje in de geschiedenis steken dat aanlokkelijk fluisterde. Een stukje van duizenden jaren om iets preciezer te zijn, want wie waren er vóór de Romeinen? Die met die knuppels konden het niet zijn, want dat was de steentijd?

Hoe het precies gebeurde weet ik niet meer, ik denk via vreemde omwegen als ‘heavy metal’ en de heidense voorkeuren van deze rockgoden, maar op een dag had ik het gevonden en ik vertelde Opa over iets waar ik van gehoord had: de Kelten. Iets wat niet vaak voorkwam gebeurde, Opa zei even helemaal niks...

Puzzelstukjes vielen op hun plaats want van Opa zijn oorlogsverhalen had ik al lang geleerd dat zo’n supermacht niet met de wind kwam aanwaaien. De Romeinse wegen, gestroomlijnde legeruniformen en Caesars grote boek Commentarii de bello Gallico kregen een nieuw bijsmaakje.

Het moet ongeveer een minuut van stilte zijn geweest, toen mijn Opa tenslotte zei: “nee, dat zegt me niks”. Zijn reactie sprak opnieuw boekdelen, over de ‘gründlichkeit’ waarmee Caesar zijn

(5)

taak als brenger van beschaving ooit op zich had genomen.

De van ambitie kokende generaal -dan nog gouverneur van de ‘Provènce’- doet zich in zijn persoonlijk verslag voor als een bevrijder wanneer hij West Europa invaseert. Bellum iustum, de rechtvaardige oorlog. Een defensieve invasie om Rome en hun bondgenoten te beschermen tegen het sluimerende gevaar. (Waar hebben we dit nog eens gehoord?). Het waren de Helveten, een op drift geraakte Keltische stam, samengepakt op paard en wagens op zoek naar vruchtbaarder land, die Caesar de grens over lokte voor zijn heldendaden voor de staat. (Meijer, 2004, pp.25-27).

We vergeten even dat de Helveten toestemming hadden gevraagd voor een doortocht en stoten met Caesar door tot diep in onze regenachtige provincies: complete Germaanse en Keltische volksstammen werden door de driftige veldheer systematisch en met de nodige hightech uitgeroeid. Wat van hen overbleef zijn Romeins gedicteerde bladzijden: “Het op één na beste en meest

passende was dan (...) om in diens gebied alle mensen, gebouwen en vee te vernietigen” (Hirtius geciteerd in Walboomers, 2011, p.59). Een van de volkeren die deze speciale behandeling ten deel viel waren de Eburonen die woonden in het huidige Limburg en delen van België en Duitsland, tot aan de Rijn. Hun aanvoerder Ambiorix had zich niet willen neerleggen bij de plotselinge bezetting door de Romeinen en hen in een hinderlaag gelokt. Caesar nam kort de tijd om eerst de Fransen weer onder de duim te krijgen en maakte vervolgens het karwij ook hier af: “Naar alle kanten van Ambiorix’ gebied zond hij legioenen of hulptroepen. Toen hij alles had uitgemoord, afgebrand of leeggeroofd en een groot aantal vijanden had gedood of gevangen genomen, stuurde hij Labienus met twee legioenen naar de Treveren” (Hirtius geciteerd in Walboomers, 2011, p.59). De opruiming wordt voortgezet en een modern woord dringt zich bij de lezer op: genocide.

Moderniteit spreekt aan. Een recente tentoonstelling over de Romeinen in Museum het Valkhof, stond geheel en al in het teken van de technologische snufjes te danken aan het Romeinse imperium. Het Limburgs Museum ging op een meer huiselijke tour en goot zijn laatste Romeinse opstelling in de vorm van een hip Ikea-achtig warenhuis: Ixea genaamd. Hier en daar was zelfs een fraai stukje fresco in de toonzaal verwerkt, uit zo’n echte villa.

Maar niks bijvoorbeeld over het afhakken van handen bij de mannen van het laatste stadje dat dapper weerstand bood, Uxellodunum (Meijer, 2004, p.76). Stelt u zich voor een geheel handenloze mannelijke bevolking in uw stad? Of wellicht wat minder grafisch: waar kwamen de slaven vandaan die al die vloeren warm moesten houden? Wat was de prijs van al die

technologische snufjes? Was er vierhonderd jaar vrede in onze streken, of vierhonderd jaar onderdrukking? En waarom hebben we maar zo’n miezerig stukje fresco in het Limburgs Museum hangen, als elk kind, na een dagje shoppen bij de Ixea, weet dat iedereen in zo’n luxe villa woonde?

(6)

Een onderzoek.

Tal van vragen wellen op wanneer je met een argwanende blik naar die vaderlandse Romeinse geschiedenis kijkt, zoals geïllustreerd in de weinig genuanceerde opening van deze thesis. Geschiedenis kan iets heel persoonlijks zijn. Zo kan geschiedenis wroeging of juist inspiratie oproepen. De Romeinen met hun rechte wegen, geportretteerd in gelijke uniformen, in strak geordende massa’s van legioenen, manipels en centuria1, riepen bij mij argwaan op. Grote

rationaliseringsbewegingen hebben niet mijn voorkeur, zij ontnemen mij een gevoel van vrijheid en het kan een reden zijn waarom ik kanttekeningen ben gaan zetten bij de Romeinse historie in onze contreien.

Daartegenover wordt traditioneel het beeld gezet van de ‘barbaar’ - Kelten en Germanen in dit geval - die ongeordend ten strijde trokken maar vanuit passie, vergaderden onder de

sterrenhemel in bossen en leefden in lemen hutten. De ‘Bon Sauvage’ werden dit soort lieden liefkozend door achttiende-eeuwse denkers genoemd. Een Edele Wilde, dicht bij de natuur en zijn gevoel. Een archetypisch figuur welke al te herkennen valt in Tacitus’ omschrijvingen van de Germanen, als zijnde pure en geharde mensen, tegenover een gedegenereerde Romeinse elite, verweekt door hun cultuur2.

Er worden voortdurend archetypen gevormd rondom bepaalde historische stromingen of personen, ze roepen associaties op die tot onze verbeelding spreken.3 Die historische archetypen zijn in beweging en soms zijn die bewegingen duidelijker aanwezig en soms subtieler, hoewel het altijd helpt als je de luxe hebt om terug te kijken in de geschiedschrijving. Zo was het voor veel historici in

1 Een legioen bestond uit ongeveer 6000 manschappen. Op het slagveld waren zij onder andere onderverdeeld

in manipels bestaande uit 160 manschappen die weer waren opgedeeld in twee centuria bestaande uit 80 manschappen die elkaar afwisselden in de slag.

2 De Bon Sauvage of Noble Savage is een algemeen figuur in Romantische en Sentimentalistische literatuur en

filosofie. Zelden wordt hij bij zijn letterlijke naam genoemd, zoals in het toneelstuk van John Dryden The conquest of Granada (1672). De naam van Bon Sauvage is sterk gelinkt aan de filosofieën van Jean Jacques Rousseau waarin hij een pleidooi doet voor de van ‘Nature’ goede mens, die echter vervreemd is van zijn natuurlijke staat door toedoen van de cultuur. Baron de Lahontan (1666-1716) geeft een treffende

omschrijving wanneer hij de indiaan Adario opvoert: “He looks with compassion on poor civilised men (…) for science and the arts are but the parents of corruption. The Savage obeys the will of Nature, his kindly mother, therefor he is happy. It is civilized folk who are the real barbarians” (Geciteerd in Hazard, 1935). In de klassieke literatuur worden dit soort afspiegelingen ook al teruggevonden, zoals bij Tacitus. (Gabriëls, 2015, Rousseau; Wikipedia, 2015, Noble Savage).

3 Het ‘archetype’ is van oorsprong een term uit de psychologie van Carl Jung (1875 – 1961). De archetypen zijn

symbolen met een universele draagwijdte die bij alle mensen en volken teruggevonden worden. In het werk van Jung gaat het om verbeeldingen die in fundamentele zin weerspiegelingen zijn van natuurlijke cyclussen die hun weerslag hebben op de menselijke psyche (Jacobi, ([1971] 2010). De term is echter ook doorgedrongen tot andere vakgebieden, zoals in de geschiedenis. Bij Boris Johnson, die later aan bod komt, worden de archetypen gezien als een soort gedeeld geheugen (Johnson, [2008]2006, pp.47 - 48).

(7)

de afgelopen decennia kraakhelder dat hun collega’s uit de laat negentiende eeuw vooral bezig waren met het voeden van nationalistische wensbeelden (Gielen, 2007, p.132). Er werden gigantische gevolgen verbonden aan deze eenzijdige wijze van geschiedschrijving, zelfs de ongeremde opkomst van de Nazipartij die zodoende jarenlang zijn sadistische politiek ten uitvoer kon brengen. Reden te meer dus waarom men argwanend moet staan tegenover een eenzijdige verbeelding van de geschiedenis, al is het maar omdat degene die jou een historisch verhaal voorschotelt net zo zeer zijn persoonlijke gevoeligheden heeft als jijzelf. Of in meer

wetenschappelijke bewoordingen zoals Chris Lorenz het uitdrukt in zijn verhandeling De constructie

van het verleden :

“het perspectivistische, aspectmatige karakter van waarnemingen [komt] pas naar voren zodra één perspectief met een ander wordt geconfronteerd. Alleen om die reden al zou de historicus nooit met één registratie van het verleden tevreden mogen zijn” (2002, pp. 58-60).

Naar mijn idee, zoals ook de introductie toonde, is het beeld dat van het Romeinse rijk getoond wordt in de historische media voor een breder publiek, eenzijdig te noemen. Zij focust zich vooral op ‘beschavende’ aspecten van wat feitelijk een bezettingsmacht was. Niet zelden wordt er een

positivistische geschiedenis geschetst van de Romeinse oudheid in onze streken. Daarbij valt het op dat enkele aspecten in de afgelopen decennia in het bijzonder een hoofdrol hebben gekregen. Met name technologische vooruitgang, in de vorm van luxe zoals die veel besproken vloerverwarming of weelderige badhuizen, technologische hoogstandjes als aquaducten, maar ook rationaliserende instrumenten als een wegennet en het verbeteren van de handel door bijvoorbeeld het introduceren van munteenheden. Met als meest wenselijke uitwerking van dit alles: het creëren van ‘vrede’, in een streek waar men - van horen zeggen - elkaar voorheen onafgebroken de koppen insloeg. Vooral dit laatste vergt nogal een roze bril, die ons bijna toegereikt wordt bij de kindvriendelijke

tentoonstellingen van anno de eenentwintigste eeuw.

Het bovenstaande tezamen vormt dan ook een van de kernvragen van deze scriptie: waarom ligt- of heeft, de nadruk in de recente tijd zo gelegen op de technologisch-materialistische en

rationaliserende kwaliteiten van de Romeinse bezetting? Het behandelt in bredere zin de aloude vraag waarom er überhaupt nadruk ligt op een bepaald perspectief in de geschiedschrijving? Bovendien, wanneer er veelvuldig gekozen wordt voor een bepaald perspectief, ontstaat er een blinde vlek in de geschiedenis. Hoe ziet die er uit in ‘onze’ Romeinse geschiedenis? Wat op zijn beurt aansluit op de bredere vraag, wat nou eigenlijk het belang is van context?

Dat die archetypische beelden en associaties waarover ik aanvankelijk sprak, niet alleen door jezelf in jouw hoofd gevormd worden, mag voor zich spreken (Lorenz, 2002, pp. 58-60). Zij worden mede

(8)

gecreëerd door historici, filmmakers, kunstenaars, musea, striptekenaars, archeologen, docenten, Opa’s en zo veel meer. Het is onmogelijk om al deze bronnen onder de loep te nemen. Volledigheid is in die zin onmogelijk, en in deze scriptie vindt men dan ook maar een greep van de uitingen terug. Bovendien is bij het schrijven van dit verhaal voor een kritisch uitgangspunt gekozen en heeft ook dit onderzoek zijn eigen klank en kleur. Een heel ander geluid was ook mogelijk geweest. Zo zijn er in de wetenschap van heden ten dage tal van invalshoeken aanwezig - als je maar zoekt - en is discussie en nuance eerder streven dan een uitzondering.

De studie publieksgeschiedenis, waarvoor deze scriptie geschreven wordt, wil zich juist richten op de media die een beeld overdragen aan een breder publiek. De cases die ik aandraag zullen dan ook vooral in deze hoek gevonden worden. Het interessantst daarbij zijn de media die zich bevinden op de snede van entertainment en wetenschap, waar voortdurend moet worden gezocht naar een balans tussen inhoud en toegankelijkheid. Museale tentoonstellingen en documentaires hebben in deze scriptie een hoofdrol. Er is nadrukkelijk niet gekozen voor één case-study, maar een waaier aan historische producties. Hetgeen geresulteerd heeft in een essayistisch geheel met een interdisciplinaire insteek. De wetenschappelijke c.q. secundaire literatuur wordt in dit onderzoek vooral gebruikt als hulp bij het toetsen van het beeld dat in de eerder genoemde media opgeworpen wordt. Als primaire bronnen gelden documentaires, populaire boeken, tentoonstellingen en

interviews met hun makers (uit vakliteratuur, de pers en persoonlijke gesprekken). Maar ook

massamedia en kunst als de speelfilm, helpen hier en daar om grip te krijgen op de beeldvorming van het Romeinse rijk. En niet te vergeten, persoonlijke ervaringen.

(9)

Cowboys zonder Indianen.

Hoewel zijn interesse voor de geschiedenis groot is, is mijn grootvader geen historicus. En de middelen om zich in ‘zijn tijd’ te kwijten van de geschiedenis waren ook zeer beperkt, geen ‘Discovery-channel’, nauwelijks tentoonstellingen en geen geld voor boeken. De inheemse

geschiedenis begon voor hem bij de Romeinen, zoals verteld in het lokale streekkrantje de Geulbode. Plots waren er die Romeinen, waarvan de sporen met name in Limburg talrijk zijn4. Een tegenhanger op die cultuur was er niet. Ik heb mij niet van de indruk kunnen onttrekken dat dit voor veel mensen gold en - alle Asterix en Obelix analyses ten spijt5- nog vaak geldt. In een gesprek aan het begin van mijn studies gaf de dienstdoende professor in de klassieke filosofen mij nog te kennen dat de Kelten niet meer dan een mythe waren. Als ‘kelto-fiel’ probeerde ik nuance aan zijn beeld te geven. Een ‘containerbegrip’, jazeker, maar toch geen mythe. Er leefden ook in de Lage Landen wel degelijk mensen: families, gezinnen, stammen, krijgers, geestelijken, handelaren, mensen met een cultuur, in dorpen en steden.

Hoe we die mensen noemen verschilt, maar een van die namen is ‘Kelten’. Het gaat hier om het volk dat tijdens de brons- en ijzertijd, voorafgaand aan de ‘Romeinse tijd’, Midden en West Europa bevolkte. Ze worden in de wetenschap geïdentificeerd aan de hand van ofwel taalkenmerken of overeenkomstige kenmerken in archeologische vondsten (Clerinx, 2005, pp. 22-23). De La Tène stijl met zijn typische zwierige krulmotieven en de wat robuustere voorganger de Hallstatt stijl, zijn daarbij de classificerende stijlen. Voor de Griekse geschiedschrijvers die rond pakweg 500 v. Chr. over deze volken beginnen te schrijven, was simpelweg alles wat boven de alpen ronddwaalde ‘Keltoi’ (‘vreemdeling’). De vroege Romeinse geschiedschrijvers hebben het over ‘Celtae’ en ‘Galli’ (Green, 1996, pp. 5, 11). Caesar wordt in zijn verslagen iets gedetailleerder, en moet onderscheid maken tussen de verschillende stammen waarmee hij te maken krijgt. De kern van het Keltische volk zijn dan de Galliërs en er wordt een onderscheid gemaakt met Germanen, die zich overwegend rechts van de Rijn ophouden en nog brutere krijgers vormen dan de Keltische stammen (Caesar [Katwijk-Knapp, van, 1971] I 1.1). Het onderscheid tussen Kelten en Germanen wordt ook in de hedendaagse wetenschap gehandhaafd, hoewel deze scheiding nogal problematisch is. Stijlen en Klassieke beschrijvingen lopen door elkaar. Belangrijke Keltische vondsten worden gedaan in hartje Germania

4 Hoewel er al zo’n anderhalve eeuw opgravingen plaatsvinden in Limburg naar sporen van het Romeins

verleden, toonde recent onderzoek dat de bevolkingsdichtheid en het aantal zogenaamde villa’s in Limburg nog groter is geweest dan werd aangenomen (Jeneson, 2013)

5 Het duo René Royen en Sunnyva van der Vegt schreven enkele boeken die de stripfiguren als uitgangspunt

hebben voor een beschouwing van de Gallo-Romeinse geschiedenis, zoals Asterix en de Waarheid, Asterix en weide wereld, enz.

(10)

en andersom. Zoals de bekende Gundestrup ketel, opgebouwd uit verguld zilveren panelen met motieven van Goden die wij als typisch Keltisch beschouwen, gevonden echter in Denemarken, diep in Germaans gebied, en vervaardigd in een stijl die het meest lijkt op die van de Thraciërs uit het huidige Bulgarije. Een vondst die al decennia lang inspireert tot de meest wonderlijke en

gedetailleerde theorieën6.

In de praktijk loopt het nogal door elkaar wat we Kelten, Germanen of Galliërs noemen en het is goed mogelijk dat er tussen Keltische stammen onderling, net zo veel verschil was als tussen Germaanse of Keltische stammen (Green, 1996, P. 6). Zelf geef ik daarom de voorkeur aan de term ‘Kelto-Germaanse’ cultuur, zowaar een nog groter container begrip, maar het weerhoudt ons om te verzanden in onoplosbare volken-theorieën en is zeker voor dit onderzoek bruikbaar om een scheiding te maken tussen de Mediterrane cultuur van de Romeinen en de voor hun noord en westelijk gelegen culturen waarmee zij in aanraking kwamen, en waarvan zij zichzelf - alsook door historici wordt gedaan - ver distantieerden.

Waarom zou ik het in hemelsnaam over Kelten en Germanen hebben, terwijl ik een scriptie over Romeinen schrijf? Waarom zou het überhaupt belangrijk zijn om inheemse culturen te noemen als je het over Romeinen hebt? Er zijn hier denk ik meerdere redenen voor. Redenen die het algemene belang van een symmetrische geschiedschrijving aangaan en redenen die in het bijzonder van belang zijn voor de beeldvorming van het Romeinse Rijk.

Veroveraars of beschavers? In Mechelen bezoek ik de tentoonstelling High Tech Romeinen (2011-2015), een samenwerkingsproject tussen twee musea met belangrijke archeologische collecties, het Nijmeegse Museum Het Valkhof (NL) & het LVR-Landesmuseum in Bonn (D), en twee ‘science-centres’, het Museon in Den Haag (NL) & Technopolis in Mechelen (BE). De tentoonstelling wil een beeld geven van de technologische kennis van de Romeinen en hoe hun innovaties vandaag de dag nog doorklinken in onze samenleving. Het betrof een succesvolle tentoonstelling die veel media-aandacht en bezoekers kreeg. In de drukte waarin ik mij begeef, is duidelijk te merken dat de tentoonstelling door zijn robuuste interactiviteit goed aanslaat bij de jonge doelgroep. Er is een minimum aan computer gadgets, maar vooral toestellen waar de handen gebruikt kunnen worden. Er zijn mooie vondsten verzameld zoals bewerkte bronzen kranen, en zelfs een unieke

brandweerspuit, waar ook de volwassen bezoeker zich over kan verwonderen. Dat een jongetje zich naast mij hardop afvraagt wie of wat Romeinen in godsnaam waren, indiceert het op het oog enige

6 Een van de theorieën is dat de ketel zou zijn vervaardigd door Thracische vaklieden in opdracht van de

Keltische Scordisci (Joegoslavië), maar werd geplunderd door de Noord Germaanse Cimbri, bij een inval in het Donau gebied. Terug bij huis deponeerden de Cimbri hun Keltische buit in een veen (Green, 1996, p. 45; University of North Carolina, retrieved 2015, Gundestrup cauldron).

(11)

knelpunt in de verder informatieve tentoonstelling, namelijk de zeer geringe context. Een regelmatig terugkerend probleem bij tentoonstellingen, die vooral eenvoudig moeten zijn voor het brede en steeds jongere publiek dat zij dienen, waarover later meer.

Ietwat onhandig gepositioneerd - halverwege de tentoonstelling - hangt een A-tekst die de leergierige jongen al iets verder had kunnen helpen. We krijgen er wat algemene informatie over de Romeinen en lezen er dat ze over een wereldrijk heersten. Dat lukte hun zo goed volgens de

tentoonstellingsmakers om de volgende redenen:

“De Romeinen waren nieuwsgierig, inventief en praktisch. Ze namen veel ideeën over uit omliggende

culturen. Ze pasten bestaande uitvindingen aan hun eigen wensen aan en verspreidden deze vervolgens systematisch over hun hele rijk.”

Waar ze bijvoorbeeld vandaan kwamen, moet de jonge bezoeker in dit geval thuis opzoeken.

Het rijk van de Romeinen werd zo’n 2800 jaar geleden in zijn geheel gevormd door een kleine nederzetting aan de Tiber, het huidige Rome in Italië. Langzaam maar zeker veroverden de

voormalige boeren steeds meer land. Rond 270 v.Chr. behoorde het hele Italische schiereiland hen toe. Vanaf dat moment werden de ogen gericht op de omliggende gebieden aan de Middellandse Zee, van het huidige Spanje tot Turkije, en van Marokko tot Egypte, alles werd toegevoegd aan hun rijk, totdat Julius Caesar met recht de Middellandse Zee ‘onze zee’ kon noemen (Meijer, 2011, p. 16). Deze politicus, spiritueel leider en veldheer was ook begonnen met het veroveren van West- en Midden Europa. Alles voor ‘Rome’, want deze stad was inmiddels uitgegroeid tot een wereldstad en stond symbool voor hun grootsheid. Tweehonderd n.Chr. was het rijk op zijn grootst.In de ‘Lage Landen’ maakten de Romeinen zo’n 400 jaar de dienst uit, van het midden van de eerste eeuw v.Chr. tot in de vierde eeuw n.Chr. en in Turkije bleef een Romeins Rijk zelfs tot het midden van de

vijftiende eeuw gecontinueerd. (Meijer, 2011, pp.15-17).

Aan hun uitbreidingen te zien kan men dus als karaktertrek toevoegen dat ze naast nieuwsgierig, inventief en praktisch nogal dominant dan wel oorlogszuchtig van aard waren. En wellicht is het daarom niet onterecht dat het eerste wat men tegenkomt op de tentoonstelling de afdeling ‘ars militaris’ is, over het innovatieve wapentuig van de Romeinen, waar bezoekers zich kunnen leegschieten met een ‘ballista’ in miniatuurvorm.

In Heerlen vinden we een opgraving die beschouwd wordt als het best bewaard gebleven Romeinse gebouw van Nederland, de restanten van een Romeins badhuis (Toebosch, 04-04-2015). Een vondst die niet had misstaan tussen de luxueuze en technologisch vernuftige artefacten van High Tech

Romeinen, ware het niet dat je een geheel badhuis niet even verplaatst. Een miniatuur ontbrak

(12)

een museum omheen gebouwd. Je kunt er via een grote loopbrug over de opgraving over heen lopen. Met lasers worden de verschillende bouwdelen aangewezen en via animaties ontstaat er een beeld van het badhuis in zijn volle glorie. De loopbrug eindigt in een museumzaal met vaste

opstelling. In 2012 werd deze ruimte voorzien van een nieuwe vaste opstelling, onder leiding van archeologe en conservatrice Karen Jeneson. Ondanks het feit dat het museum bestaat vanwege- en letterlijk om het luxe Romeinse badhuis heen is gebouwd, heeft de conservatrice er toch voor

gekozen om de eenvoudige Romeinse boer samen met inheemse bevolking een prominente plaats te geven in de opstelling. Opvallend is ook dat er in de zaalteksten consequent gesproken wordt van ‘veroveraars’ wanneer het over de Romeinen in Nederland gaat. Er wordt nog een stapje verder gegaan, want er is bij binnenkomst zelfs ruimte voor de vraag naar “Massamoord?”. Een relevante vraag voor de lokale geschiedenis, waar zich het afgestrafte Eburoonse volk zou hebben bevonden. Museale overwegingen. De urgentie van de bovenstaande vraag, waarop overigens geen antwoord wordt gegeven, gaat dieper dan het bevredigen van een lokaal sentiment. Het is ook een vraag naar wat er voor nodig is om een dominerende cultuur te laten floreren, zoals in Limburg bijvoorbeeld het ontstaan van een Romeins ‘villa-landschap’.

Jeneson zelf schrijft haar keuzes om het lokale volk te laten spreken, vooral toe aan haar antropologische benadering van archeologie waarbij in de eerste plaats de mens telt, tegenover een ‘klassieke’ benadering van de archeologie waar het in de eerste plaats draait om het artefact. (Jeneson geïnterviewd door Lemaire, 03-06-2015).

Op de tweede plaats is er van Jenesons zijde een bewust zijn van de invasieve schaduwkant van de Romeinse cultuur die West-Europa meester werd. Ondanks het fundament van het museum, het badhuis, een luxe en technologisch geavanceerd artefact, schrikt het museum er niet voor terug de bezoeker te confronteren met een dilemma en bovenal de gewone menselijke maat van de Romeinse beschaving weer te geven. De tentoonstelling staat namelijk in het teken van het leven in Limburg ten tijde van de Romeinen. Een van de belangrijkste wapenfeiten van de archeologe en conservatrice, is haar onderzoek naar het Limburgs Villa Landschap, waarin enerzijds de dichtheid aan villa bebouwing wordt bevestigd, maar anderzijds het beeld van weelderige plattelands paleizen ontkracht wordt. Het waren overwegend ‘working farms’ zoals zij het zelf typeert. (Jeneson

geïnterviewd door Lemaire, 03-06-2015).

De tentoonstelling High Tech Romeinen ging over de innovatiedrift van de Romeinen. Om jonge, en oudere, bezoekers bewust te maken van de technologisch-materialistische erfenis van de Romeinse cultuur. Andere volken, of de keerzijdes van hun beschavingswerk kwamen niet aan bod. “We hebben het onderwerp van de presentatie van High Tech Romeinen scherp afgebakend om de tentoonstelling zo duidelijk mogelijk te maken voor de doelgroep (gezinnen). Maatschappelijke

(13)

onderwerpen, politieke achtergronden etc. hebben we daarom achterwege gelaten”, vertelt Odette Straten die deel maakte van het team (Straten geïnterviewd door Lemaire, 16-06-2015).

De verheldering van museale boodschappen is een beweging die veel om ons heen te zien is. Bijgevolg ontstaat er een vereenvoudiging, de geschiedenis is namelijk zelden eenduidig en zonder wetenschappelijke of morele dillema’s. Een gegeven dat ook zeker leeft in de museumwereld en soms een ware hoofdbreker kan vormen. Zo vertelt een stafmedewerker van het Gallo Romeins Museum in Tongeren aan de vooravond van een grote verbouwing in 2005:

“het verhaal dat we nu vertellen is wat te eenvoudig en te eenzijdig. (…) Vandaag laten we heel wat wetenschappelijke discussies gewoonweg achterwege. In het nieuwe museum zullen we veel meer nuanceren en verschillende inzichten bieden. Niet constant, want dan wordt de bezoeker gek.”

(Distelmans, P. geïnterviewd door/in Gielen, P. 2007).

De belangrijkste reden van de vereenvoudigingsslag ligt waarschijnlijk in het zo toegankelijk mogelijk maken van musea, in een poging tot het behalen van grotere bezoekersaantallen. Een

‘kwantificering’ die al jaren tot veel discussie leidt in de museumwereld en erfgoed sector (Hooper-Greenhill, 1988, p. 213; Gielen, 2007, p. 170). De druk voor instellingen in cultuur, erfgoed en zelfs wetenschap, loopt steeds hoger op om zichzelf te verantwoorden in getallen voor het verkrijgen van een gesubsidieerd bestaansrecht.

Een mogelijk bijkomend effect hiervan is dat kinderen een almaar voornamere doelgroep zijn geworden voor het museum. Hoewel het geen cent af doet aan de goede zaak om jonge mensen te betrekken bij cultuur, maken de vele schoolklassen die voor de poort van het museum verschijnen een groot verschil wanneer het op getallen aankomt. Een verschuiving in doelgroep die de

vereenvoudiging ongetwijfeld aandrijft. De medewerkster van het Valkhof Museum signaleert echter een trend waarbij er wordt gekeken om tentoonstellingen te maken voor het hele gezin, dus ook ouders. Dit gegeven diende tevens als uitgangspunt voor High Tech Romeinen. De gekozen technische objecten moesten daarbij omgezet kunnen worden in een hands-on exhibit die te bedienen zou zijn door kinderen vanaf vier jaar (Straten geïnterviewd door Lemaire, 16-06-2015). Ongeacht welke doelgroep afbakening of verbreding men zich oplegt, is het de vraag of het nodig of goed is om in te leveren aan inhoud? Inhoud is wellicht niet het woord dat de juiste lading dekt. Het zijn eerder zaken die te maken hebben met de ambiguïteit van geschiedenis waaraan nagenoeg geen historisch verhaal ontsnapt, en dus een waardevol deel zou kunnen zijn van de ‘boodschap’ die men wil overbrengen. Het kader voor deze ambiguïteit wordt gevonden in context. Van de context van een vondst, zoals die van de Gundestrup ketel die leidt tot wetenschappelijke discussie en twijfel, tot de grootschalige slavenarbeid die kwam kijken bij het geavanceerde Romeinse Rijk.

(14)

De overwinnaar schrijft de geschiedenis. Als één ding duidelijk is geworden, is het dat

tentoonstellingen maken, keuzes maken is. Wanneer ik terugdenk aan de achtergrondkennis over de Romeinse tijd van mijn grootvader, mezelf of zelfs die van mijn voormalige docent filosofie, durf ik echter te beweren dat die slechts in beperkte mate gevormd werd door het aantal bezochte tentoonstellingen. De Groningse onderzoeker P. Gielen deed onderzoek naar het functioneren van musea en erfgoedinstellingen, onder titel De onbereikbare binnenkant van het verleden en is overigens pessimistisch als het gaat om doelgroepdefiniëring en daarmee meer mensen naar het museum te krijgen om iets te leren. Hij stelt in lijvige woorden zijn vertrouwen “in het onderwijs waar via secundaire socialisatie toch enig cultureel kapitaal kan worden bijgebracht” (2007, pp. 171-172). Maar er zijn meerdere verklaringen mogelijk waarom de inheemse bevolking het onderspit moet delven tegenover de Romeinen in onze collectieve geschiedenis, alvorens we bij het onderwijs komen.

De meest voor de hand liggende oorzaak, maar daardoor niet minder waar, ligt in het cliché dat de overwinnaar de geschiedenis schrijft. De oorlogsverslagen van Julius Caesar alsook memoires van zijn adoptiezoon, de eerste keizer Augustus, maken deel uit van de belangrijkste bronnen over de West Europese volken en de Romeinse tijd. Andere klassieke bronnen van grote invloed die iets vertellen over de volken in het Westen, zijn bijvoorbeeld Tacitus en Plinius.

Het cliché van de geschiedenis schrijvende overwinnaar gaat in dit geval extra op, omdat de overwonnen volkeren nauwelijks aan schrijven deden. De Kelten hadden een merendeels orale cultuur. Hun geestelijk leiders, getypeerd als de druïden, zorgden voor de mondelinge overdracht van kennis. Er zijn slechts enkele vondsten bekend, zoals een astrologische kalender en een verwijzing in het werk van Caesar, waaruit blijkt dat Kelten zich het Griekse en Latijnse schrift meester hadden gemaakt, naast sporadisch aangetroffen alternatieve schriften (Clerinx, 2005, pp.58-59; Caesar [Katwijk-Knapp, van. 1971] I. 28.5; Jones, 2006).

Gelukkig zijn er tal van materiële artefacten waarmee we toch een geschiedenis kunnen schetsen van de Keltisch-Germaanse cultuur. Maar hier ligt een etymologische valkuil op ons te wachten. Dé geschiedenis begint traditiegetrouw bij het geschreven woord. Wat betekent dat de Westerse geschiedenis begint in de Klassieke wereld, bij de Grieken en Romeinen. Wat er daarvoor gebeurde noemen we de ‘pre-historie’. Een misleidende en gedateerde terminologie. Want met dit ene woord, kan het merendeel van de menselijke geschiedenis als één kluwen worden

weggeschreven. Honderdduizenden jaren geschiedenis tegenover enkele duizenden jaren. Het leidt er tevens toe dat culturen die naast culturen bestonden als de Romeinse met geschreven woord, toch in de nevelen van de prehistorie verdwijnen.

(15)

Gat in de geschiedenis.

“Met de komst van de Romeinen eindigde onze prehistorie” (Memo, 2006, p. 42)7.

Die ‘kluwen’ geschiedenis zien we terug in één van de meest vormende elementen van onze

algemene kennis over geschiedenis, namelijk het deel dat we op school in onze jeugd en kinderjaren leren. Bij het bekijken van de lesmethodes van een drietal uitgevers, wat neerkomt op een tiental schoolboeken uit de periode 1982 [1978] tot 2014 [2012], voor de basisvorming tot bovenbouw VWO, blijken zij zonder enige uitzondering een sprong te maken van de prehistorie (tot plusminus 3000 v.Chr.) naar de Romeinse tijd, wanneer het de geschiedenis van onze gewesten betreft8. De heersende indeling is ongeveer deze:

‘Prehistorie’ ; ‘Het Oude Egypte’; ‘Grieken en Romeinen’ ; ‘Middeleeuwen’, enz.

De prehistorie beslaat in de regel de overgang van nomadische volken naar boeren

gemeenschappen, zo’n 10.000 jaar v.Chr. tot 3000 v.Chr. Daarna worden de lage landen verlaten om pas weer rond 57 v.Chr. vanuit het Mediterrane Zuiden met de Romeinen terug te keren in onze drassige rivierendelta. Wat er op neerkomt dat we grootgebracht worden met een gat van een kleine 3000 jaar in onze collectieve geschiedenis. Sommige basisboeken slaan de prehistorie in zijn geheel over en hebben de Grieks-Romeinse cultuur als startpunt van de geschiedenis (Memo, basisboek

VWO, 1999; Sprekend Verleden, handboek 4 havo, 1998).

Hoe zit het dan met de Keltisch-Germaanse cultuur wanneer de Romeinse tijd aan bod komt? De aandacht voor de al aanwezige culturen is eveneens in alle bestudeerde boeken ongeveer gelijk en concentreert zich in één paragraaf onder de titel ‘Romanisering’. Een uitschieter vormt Feniks,

geschiedenis voor de bovenbouw Havo (2014 [2012]), waar op drie plekken in woord en beeld

duidelijk gewag wordt gemaakt van al aanwezige en door de Romeinen onderworpen culturen (pp. 43, 47-48 & 62). Het boek Memo, geschiedenis voor de tweede fase, basisboek VWO, laat de inheems West-Europese culturen geheel buiten beschouwing, lijkt het. Wanneer het boek bij de Gouden Eeuw is beland en de vorming van een Republiek aan bod komt, worden ‘de Bataven’ ten tonele gevoerd: “Het was een mythe, want de nazaten van de Bataven bevonden zich nog eerder in Duitsland dan in Nederland en zo beschaafd waren ze nu ook weer niet” (1999, p.143).

Gemiddeld zou men toch kunnen zeggen dat anderhalve pagina is vrijgemaakt voor de te Romaniseren volkeren. In het boek Sprekend Verleden, Een geschiedenis van de wereld is daarvan 1 pagina gevuld met stripfiguren uit Asterix en Obelix, ten overstaande van 50 pagina’s Romeinse

7 Er is bij de bronvermelding naar schoolboeken gekozen voor de titel van de methode en jaartal i.p.v. auteurs,

deze zijn terug te vinden in de volledige bronvermelding in de literatuurlijst onder ‘Schoolboeken’.

(16)

geschiedenis of 90 pagina’s Klassieke Oudheid (1982 [1978]). De strippagina komt ook in een latere editie van Sprekend Verleden terug (1998) en ook de methode Memo (2013) laat de beeldvorming aan dezelfde karikaturen over.

Concluderend. De bovenstaande voorbeelden geven slechts een dwarsdoorsnede. Zo veel

lesmethodes zijn er in ons land echter niet, waardoor deze kleine greep een redelijk duidelijk beeld geeft van het aanbod. Bovendien worden er leerdoelen vanuit overheidswege vastgesteld, het betekent dat er weinig variatie zal voorkomen. Men kan bijgevolg niet alle gewicht bij de auteurs of uitgevers leggen, net zoals bij tentoonstellingsmakers, die om hele andere politieke en sociaal-economische redenen zoeken naar een helder en eenvoudig verhaal. Een van de schoolboeken geeft terecht eenzelfde overweging op als waar tentoonstellingsmakers mee jongleren: je kan nu eenmaal niet alles aan bod laten komen (Sprekend Verleden, 1998, p. 6).

Het aanstippen van wat naar mijn idee een blinde vlek in de collectieve geschiedenis vormt, doe ik niet omdat ik als een gebeten hond een ‘zuivere’ nationale identiteit of geschiedenis wil promoten. Het belang ligt hem vooral denk ik in de mogelijkheid die een breed publiek ontnomen wordt om de geschiedenis op een symmetrische manier tot zich te nemen. Met de beste bedoeling wordt het grote publiek - gechargeerd gezegd - ‘dom’ gehouden, voor het creëren van eenduidige verhaallijnen zonder al te veel (morele) dilemma’s. Een vreemd gegeven eigenlijk, want ligt daar niet de basis van elk ‘goed’ verhaal? Van de antieke Prometheus tot bazige konijntjes in prentenboeken en tot puberende tovenaars, zij worden allen geconfronteerd met een dilemma. In de geschiedenis van de mens is het niet veel anders, het maakt haar alleen maar boeiender en persoonlijker. Ondanks dat ik mij bewust ben van de gewichtige en misschien zelfs clichématige klank van statements als de volgende, schuilen er gevaren in eenzijdige historische beeldvorming. Hoe vaak wordt geschiedenis niet voor een politiek karretje gespannen? We hoeven bijvoorbeeld maar te denken aan een VOC evocerende Jan Peter Balkenende, in de hoop op meer economische daadkracht van zijn volk. Iets wat hem duur kwam te staan, omdat de schaduwkanten van onze koloniale expansietijd goed in het collectief geheugen zijn ingebed9. Naast dat geschiedenis gewoon plezierig mag zijn, zoeken we haar relevantie in het feit dat zij als een richtingaanwijzer voor het heden kan zijn, van een persoonlijk verleden tot nationale dwalingen die we als collectief in de toekomst proberen te mijden. Een inzicht dat eveneens terug te vinden is in de inleidingen van onze schoolboeken.

Wanneer wij ons er bewust van zijn dat de Romeinse cultuur zich hier heeft kunnen vestigen door het onderwerpen van andere volkeren, ver van hun Rome, kunnen we ons er ook bewust van

9 Het fragment uit een Kamerdebat van 2006 is terug te zien via Youtube (

(17)

zijn dat er al een andere cultuur was. Het schrijven over Romeinen in West Europa zonder Kelten of Germanen, is als het schrijven over cowboys zonder Indianen. Het is belangrijk om te weten dat de Romeinen hier als bezetters of veroveraars waren om te oordelen over typeringen als ‘brengers van beschaving’ of zelfs ‘vredestichters’. Een belang dat hopelijk ook uit volgende hoofdstukken zal blijken.

(18)

Materiële idealen.

“They have taken everything we had! And not just from us, from our fathers, and our fathers’ fathers!”

“And from our fathers-fathers’ fathers, and from our fathers-fathers-fathers’ fathers!” (…) “And what have they ever given us in return?”

Een groepje Joodse vrijheidsstrijders kijkt elkaar versuft aan:

“The aquaduct?”

Ze hebben zich verzameld in een herberg in een van de suburbs van Jeruzalem en beramen een ontvoering op de vrouw van de keizer, met als doel “to dismantle the entire apparatus of the Roman imperialist state”. Hun vergadering dreigt echter serieuze vertraging op te lopen wanneer hun aanvoerder de opzwepende vraag in de groep gooit, wat de Romeinen ooit voor hun gedaan hebben nadat zij hen van alles berooid hebben? Eén voor één steekt een van de gemaskerde mannen voorzichtig zijn vinger omhoog met een suggestie, totdat de voorman hen afkapt:

“All right, but apart from the sanitation, the medicine, education, wine, public order, irrigation, roads, the fresh water system and public health: whát have the Romans ever done for us?!”

“Brought peace?”

Het is een bekende scene uit de Monty Python film Life of Brian (1979), geschreven en geregisseerd door Terry Jones, die zo in een paar minuten een heel historisch dilemma samenvat. Het is eind jaren zeventig wanneer de film wordt gemaakt, en opstand tegen onderdrukking en alles wat te maken heeft met ordehandhaving zindert door de naoorlogse generatie, maar ondertussen hebben we vooral geleerd dat de Romeinen ons zo veel gebracht hebben. Het is een les die al lang gelezen wordt, van de bekende achttiende-eeuwse historicus Edward Gibbon10 tot de educatieve websites van nu. Je kunt daarbij verschillende accenten ontdekken, zoals het fundament van moderne

regeringssystemen dat veelvuldig bediscussieerd is11, maar in het bovenstaande satirische voorbeeld voeren materialistische innovaties de boventoon, vergezeld van enkele ‘soft values’ met als kopstuk de ‘vrede’.

De kracht van stereotyperingen in satire is dat zij niet uit de lucht gegrepen zijn. Het zijn

10 Gibbon schreef een invloedrijk boek over de Romeinse geschiedenis: The History of the Decline and Fall of

the Roman Empire. (1776-1788).

(19)

algemeen geaccepteerde beelden die handig tegenover elkaar worden uitgespeeld, en ons

confronteren met de absurde situatie waarmee we te maken hebben. Je wil sympathiseren met de onderdrukte vrijheidsstrijders maar een beeld van Romeinen die allerlei innovaties gebracht hebben, houdt je tegen, en trekt het idee om in opstand te komen zelfs in het absurde.

Dat dit krachtige beeld van Romeinen niet uit de lucht gegrepen is, toont bijvoorbeeld de volgende inleidende passage uit een Latijn-schoolboek, verschenen zo’n tien jaar voor de Monty Python film:

“In het gehele grote rijk, van Schotland tot in de Sahara, van Portugal tot aan Mesopotamië, genoot men grote voorspoed. Voortreffelijke wegen - in het bouwen waarvan de Romeinen ongeëvenaarde meesters waren - werden door heel het rijk aangelegd. Het verkeer op deze wegen, tussen honderden belangrijke steden, waarvan vele uitmuntten door schoonheid van bouw en ligging, was druk, veilig en geriefelijk, oneindig veel beter dan de middeleeuwen ooit hebben gekend, en zoals pas na 1800 in de meeste landen van Europa weer mogelijk werd.” (Broos & Fernhout, 1967, p.15)

De vooruitgang druipt van de pagina. De uitvinding van de Romeinse weg staat centraal. Hieraan wordt een voorstelling gekoppeld van een gezellige drukke boel op de wegen, die je van de ene mooie plaats naar de andere brachten. Een technologische innovatie wordt verbonden aan een wenselijk maatschappelijk beeld van ‘schoonheid’, ‘geriefelijkheid’ en ‘veiligheid’, waarmee de techniek een ideaal wordt. Eentje die misschien wel zwaarder weegt dan de ideële strijd van enkele vrijheidsstrijders?

De rol van techniek en materiële welvaart is in de verbeelding van het Romeinse Rijk sterk gebleven. Hoewel het taalgebruik minder wollig is geworden, moeten we haar niet onderschatten en vindt zij ook een weg in andere moderne uitingen zoals websites, filmpjes en moderne interactieve tentoonstellingen.

High Tech Romeinen. De thema’s van tentoonstellingen over de Romeinen die in de lage landen plaatsvinden, sluiten met regelmaat op deze veronderstelling aan. Bij Museum het Valkhof heeft ongeveer de helft van de tentoonstellingen die sinds 2000 plaatsvonden, gerelateerd aan de Romeinse oudheid, een thema gedragen binnen de gebieden van luxe en technologie12. De tentoonstelling High Tech Romeinen is hier een voorbeeld van.

De tentoonstelling is opgedeeld in verschillende thema’s: Ars Militaris (Militair); Computare (rekenen); Ambachten; Architectuur; Aqua (water); Luxuria (Luxe); Machinae (machines);

Communicatio (communicatie) en In Via (op weg). Overwegend ‘harde’ technologie, waarmee ik bedoel technologische ontwikkelingen die tastbaar zijn. Daarnaast is er ook aandacht voor

(20)

technologie die niet zondermeer tastbaar is, zoals communicatie en rekenen. En er is tot slot

aandacht voor ‘Luxe’ waarmee een connectie naar de hedendaagse ‘wellness’ wordt gemaakt. In taal en vormgeving worden duidelijke links opgezocht met een moderne maatschappij, die zich, zoals we de huidige maatschappij kennen, kenmerkt door rationalisme, productie/consumentisme en

geavanceerde technologieën.

Fragment uit de tentoonstelling High Tech Romijnen, Mechelen (Foto: M. Lemaire, 2014)

Bij ‘Computare’ zien we in de grafische vormgeving hoe een Romeins telraam overloopt in een laptop. Een soortgelijke visuele versmelting is bij alle afdelingen te zien. Een vondst uit de Romeinse oudheid bestaande uit verschillende losse tandwielen, wordt gepresenteerd als een voorloper van de computer. Volgens onderzoekers maakten ze deel uit van een apparaat waarmee de standen van sterren en de zon berekend kon worden. In de hoofdtekst van Computare (B-tekst) wordt verteld hoe de Romeinen hun wereld opmaten, met de ‘hodometer’, ‘dioptra’, ‘chorobates’, ‘diptra’ en de ‘groma’, apparaten voor de berekening van afstanden, hoogtes en (rechte)hoeken.

(21)

“In alle provincies stichtten de Romeinen steden. Deze waren essentieel voor het bestuur van het rijk en voor de verspreiding van de cultuur.

In nieuwe steden stonden de straten loodrecht op elkaar. Zo ontstonden rechthoekige bouwblokken. Hierop verrezen prachtige openbare gebouwen, tempels en huizen, meestal gebouwd van natuursteen en cement en verfraaid met materialen uit het hele rijk.

De Romeinen waren meesters in het maken van boog- en gewelfconstructies. Zij waren bovendien de uitvinders van de koepel. In de bouw werd ook gebakken steen gebruikt, onder meer voor dakpannen. Metselaars en timmerlieden gebruikten meetinstrumenten die wij nu nog kennen.”

De ordening van de leefwereld blijft van belang in de sectie ‘In Via’:

“Alle provincies van het rijk waren met elkaar verbonden door een netwerk van wegen.

Uit oogpunt van snelheid waren de wegen zoveel mogelijk kaarsrecht. Langs de wegen stonden mijlpalen waarop de afstand naar de volgende grote plaats was aangegeven. Vaak volgen moderne snelwegen nog steeds het Romeinse tracé (…)”

Er wordt een beeld geschetst van een rationalistisch vormgegeven cultuur. De straten zijn ‘loodrecht’ net als de wegen waar ‘snelheid’ van belang is, die ‘kaarsrecht’ zijn geweest. Zij vormden een

‘netwerk’, mijlpalen gaven de positie van provincies en steden ten opzichte van elkaar aan in getallen. Door de indeling van de straten in de nieuwe steden ontstonden ‘rechthoekige bouwblokken’. Dit alles is vormgegeven met tal van meetinstrumenten, zoals genoemd in de omschrijving van Computare, bovendien zijn er in de bouw ‘meetinstrumenten die wij nu nog

kennen’. De leefomgeving is opgemeten en opnieuw ingedeeld. De wilde natuur die we ons daarvoor voorstellen, is geordend en beschaafd door de Romeinse veroveraar13.

Het ordenen en analyseren van onze leefomgeving lijkt tevens een essentieel deel van de moderne mens te zijn. Zijn samenleving wordt gekenmerkt door ‘moderne technologie’ wat zich vooral laat definiëren als een ongekende dichtheid van technologische toepassingen14. Aan de voet van deze technologische toepassingen ligt een analyseren van de leefwereld of ‘natuur’. Het is wat de Duitse filosoof Martin Heidegger het ‘ontbergen’ noemde (2014[1954]). Om de natuur c.q. leefomgeving te laten doen wat wij van haar verwachten, oftewel technologische toepassingen te

13 Ik zou ook willen zeggen ‘wilde volkeren’ naast de natuur, maar van andere volken is in deze tentoonstelling

geen sprake.

14 In een eerder paper onderzocht ik de term ‘moderne technologie’ (Aan de hand van techniek. Over de relatie

tussen mens en moderne technologie, 2012). Aan de hand van omschrijvingen van een aantal techniekhistorici en techniekfilosofen komt één kenmerkend aspect telkens naar voren in een wirwar van definities, namelijk een nieuwe intensiteit en dichtheid in de omgang met techniek. Mede hierdoor verlaat techniek het enkel instrumentele domein en wordt zij een veel bepalender onderdeel van ons wereldbeeld dan zij voorheen geweest is.

(22)

laten werken, moeten we haar eerst analyseren (blootleggen: ontbergen). Het is een vorm van kijken en denken die, door de veelheid van technologische toepassingen waarmee de huidige samenleving te maken heeft, het louter instrumentele domein van de techniek verlaten heeft. Het is hoe wij de wereld zien. Aan deze analytische en rationele manier van kijken ligt dus een utilistische houding ten grondslag: hoe kunnen we zo efficiënt mogelijk de wereld om ons heen in onze dienst zetten15. Een grondhouding die ook de Romeinen goed paste, zoals te zien is in de omschrijving van ‘Ambachten’:

“Pottenbakkerijen waren vaak grote industriële bedrijven waar aardewerk bij duizenden werd gemaakt. Deze vergroting van de productie kwam op gang door standaardisering en nieuwe productiewijzen. Zo konden door het gebruik van mallen op grotere schaal luxeartikelen van glas, aardewerk en metaal worden gemaakt. (…)

In deze passage waarin tevens het verlangen naar een connectie met de hedendaagse productie- en consumptiemaatschappij het scherpst naar voren komt, vindt niets minder dan een conceptuele verschuiving plaats van het traditionele ambacht naar massaproductie. Het gaat om ‘industriële bedrijven’ die aan ‘productie vergroting’ doen doormiddel van ‘standaardisering en nieuwe productiewijzen’ om ‘op grote schaal luxeartikelen’ te vervaardigen.

Luxe en materialisme. Onlosmakelijk aan de beschrijving van productieverhoging, zoals we deze lezen bij de ‘Ambachten’, is het idee van materialisme of consumentisme. Onze huidige maatschappij is veelvuldig geduid als een ‘materialistische samenleving’ of een ‘consumptiemaatschappij’. We omgeven ons met een historisch ongekende hoeveelheid goederen, die de noodzakelijkheid met grote regelmaat ontstijgen en hebben bijvoorbeeld weinig nog te maken met de technologische artefacten die ons definiëren tot het ‘mängelwesen’ uit de filosofie van Arnold Gehlen: een wezen dat het zonder materiële hulpmiddelen niet ver zou schoppen in de strijd der soorten, bij gebrek aan uitzonderlijk gespecialiseerde organen of instincten (Verbeek, 2011, pp. 62, 67). Het zijn nu veelal ‘luxegoederen’ die wij verzamelen of gebruiken om ons leven een stuk aangenamer te maken (en voor sommigen misschien de moeite waard maken). Dit is een aandachtsgebied dat we veelvuldig terugzien in presentaties over de Romeinse geschiedenis, hetzij positief of negatief in het belichten van een decadente keerzijde16.

In de tentoonstelling van High Tech Romeinen is ‘Luxe’ tevens een afdeling. Hier wordt in beeld en tekst een connectie gemaakt met de hedendaagse wellness; baden in een spa, jezelf mooi

15 Heidegger vervolgt in zijn Die Frage nach der Technik, met de term het ‘opvorderend ontbergen’, om het

utilistische karakter van onze benadering van de natuur te benoemen.

16 Bekend is de verfilming van het verhaal van de decadente keizer Caligula (1979), een andere keizer die door

zijn decadente levensstijl tot de verbeelding spreekt, is keizer Heliogabalus (Icks in Mols, Hekster, & Moorman, 2008, pp. 143 – 160) .

(23)

maken, of je onderscheiden met een geurende parfum. Met vondsten en reconstructies wordt de zorgvuldigheid waarmee sommige Romeinen hun ‘toilet’ beleefden uitgebeeld, er liggen allerlei instrumentjes voor de verzorging van de huid en je kan een kijkje nemen in een badhuis. Aansluitend hierop is er ook aandacht voor bijzondere eetgewoonten.

Soms worden gehele tentoonstellingen geweid aan thema’s die verband houden met het luxueuze leven van de antieke tijd. Museum het Valkhof had in de afgelopen jaren naast High Tech

Romeinen bijvoorbeeld de tentoonstellingen Luxe en Decadentie (2008) en Waarom Godinnen zo mooi zijn (2012) (over zowel liefde als cosmetische gebruiken uit de klassieke oudheid). De Ixea

tentoonstelling van het Limburgs Museum die ik in de inleiding noemde, sluit tevens aan op thema’s als materialisme en luxe. De knipoog naar Ikea is een weinig verhullende verwijzing naar ons

hedendaags consumenten gedrag, en hoewel ook eenvoudige huishoudelijke attributen te zien zijn, wanen we ons bij het doorlopen van de Ixea-showrooms toch vooral in luxe Romeinse villa’s. Alles wat er te zien is aan gereproduceerde artefacten en meubelstukken is overigens te koop. Een sterk concept waarmee anders ‘museaal vervreemde’ objecten die in een vitrine geplaatst worden, nu echte gebruiksvoorwerpen worden die je gewoon kan kopen en thuis gebruiken. “We wanted to make something everybody could identify with and still tell a story about the past”, vertelt de tentoonstellingsmaker en archeoloog Leo Verhart in een interview. Bovendien is het de conservator zijn streven om bij het maken van tentoonstellingen een bezoekersvriendelijke omgeving te creëren, die zo veel mogelijk het idee van een traditioneel museum loslaat: “It should rather feel like a shopping mall, a leisure centre or an amusement park.” Hoewel er voor bezoekers die geïnspireerd raken tot meer, ruimte is voor verdieping, kiest de conservator er uitgesproken voor om zich aan te passen aan de geest van de huidige tijd en de geschiedenis te verpakken naar de wens van de consument. (Linden, van der, 2011, IXEA in the Limburgs Museum by Leo Verhart.)

Technologisch-materialistische geschiedschrijving en de actualiteit. Technologisch-materialisme is van oudsher een belangrijk aandachtspunt in de geschiedschrijving. “[T]ools and instruments are so intensely worldly objects that we can classify whole civilizations using them as criteria”, aldus Hannah Arendt (1958: 144, geciteerd in Wyatt, S. (2007) pp. 167-168). Het blijkt een traditioneel middel waarmee historici grip proberen te krijgen op het verleden, door deze aan de hand van

technologische vindingen in te delen in tijdvakken. Volgens de techniekfilosoof Lewis Mumford komt deze traditie voort uit de archeologie en antropologie, die als eerste wetenschapsdisciplines

technologische artefacten zijn gaan zien als cultuurbepalende elementen, mede vanwege het

ontbreken van geschreven bronnen in de prehistorie en primitieve beschavingen. We zien dit terug in benamingen als ‘de steentijd’, ‘de ijzertijd’ en ‘bronstijd’ (Wyatt, 2007, pp.167-168). Toch is de

(24)

neiging om de geschiedenis op deze wijze te chronologiseren niet beperkt gebleven tot het ordenen van de prehistorie:

“the linguistic habit persists of naming whole historical epochs and societies by their dominant technological artifacts. This habit can be witnessed frequently in museums, schoolbooks, and newspapers and on television and radio.” (Wyatt, 2007, p. 168).

De in dit hoofdstuk genoemde voorbeelden tonen dat deze tendens ook voor de verbeelding van de Romeinse geschiedenis geldt. De Romeinse wereld wordt begrijpbaar gemaakt als een ‘High Tech’ samenleving en bij Ixea is een combinatie van de Romeinse villa en een modern woonwarenhuis, het vehikel waarmee de Romeinse geschiedenis wordt getransporteerd.

(25)

De materialistische en technologische manier van presenteren lijkt in deze gevallen vooral te zijn gebruikt om een brug naar het heden te maken. We zagen dit onder meer in de vorm van

presenteren. High Tech Romeinen gebruikte visuals waarin moderne high tech producten versmolten met objecten uit de Romeinse oudheid. Ixea maakte gebruik van visuals waarin moderne mensen gebruik maakten van de Romeinse spullen. In de inrichting waren bekende elementen uit het Ikea woonwarenhuis overgenomen zoals hoge rekken met dozen waarin zich de meubelstukken voor directe aankoop zouden bevinden. Bij de tentoonstelling van het Valkhof maakte een journalist eveneens een observatie die hem deed denken aan ‘s werelds grootste meubelconcern, je kon er “zo’n meubel in elkaar zetten alsof je ‘m net bij de Ikea hebt gehaald” (Ros, 2012, High Tech

Romeinen). In taal werd er bij de presentaties gebruik gemaakt van ‘anachronismen’. Het inzetten

van woorden die nog geen betekenis hadden in de oudheid maar wel duidelijke moderne

connotaties hebben, zoals het meest naar voren kwam in de industriële beschrijving van ambachten. Tenslotte waren er ook de letterlijke verwijzingen naar producten en vindingen die wij nog steeds gebruiken en danken aan Romeinse beschavingsbrengers, zoals meetinstrumenten, weg tracés en (nog niet genoemde) houtverbindingen.

Het verbinden van de geschiedenis met het heden heeft vele voordelen. Het is onder meer een didactisch middel om de aandacht te grijpen, geschiedenis makkelijker begrijpelijk te maken en het belangrijkste: het maakt de geschiedenis relevant voor nu.

Je kunt je vervolgens de vraag stellen of geschiedschrijving niet juist een reflectie wordt van onze huidige samenleving en haar idealen? Dat dit in zekere maten onvermijdelijk is, is in de hedendaagse wetenschap algemeen geaccepteerd. Maar met deze bewustwording wordt ook geïndiceerd dat de maten waaronder wij ‘geschiedschrijvers’ lijden aan deze wetenschappelijke dwaling, veel beperkter is geworden ten aanzien van onze voorgangers. De negentiende-eeuwse natie-building in de geschiedschrijving is bijvoorbeeld iets wat ons nooit weer zal gebeuren, niet in die mate. Maar zoals gezegd hebben we bij de reflectie op deze geschiedschrijvers de luxe gehad dat we een heel eind verder in de tijd stonden, met, niet onbelangrijk, ingrijpende veranderingen die effect hadden op onze maatschappelijke zelfreflectie17. Maar hoe zal het zijn als we over vijftig of honderd jaar terugkijken? Zijn de ordenende kwaliteiten die we aanhalen van de Romeinse cultuurbrengers, alsook een zo efficiënt mogelijke productie en groeiend consumentisme, niet typische elementen die van belang zijn voor onze regeringsleiders en andere partijen van

economische betekenis? Meten wij onze maten van beschaving niet juist nu aan de hand van onze

17 Het trauma van WOII maakte ons bewust van- en alert op alles wat te maken heeft met nationalisme.

Volgens Herman Clerinx zijn mede hierdoor sommige hedendaagse archeologen minder geneigd hun vondsten toe te kennen aan etnische groepen en houden zij het bij de classificering ‘ijzertijd’ wanneer het om Kelto-Germaanse vondsten gaat (2005, p.24).

(26)

technologische vooruitgang, als particulierenonder elkaar aan de hand van wie in het bezit is van de laatste smartphone en op mondiaal niveau wie als eerste een voetstap op de maan weet te

verwezenlijken?

Nog nooit eerder was onze samenleving zo doordrongen van technologie en technologisch denken. Techniekfilosofen doen heden ten dagen een pleidooi dat we “de gedachte moeten opgeven dat we soeverein zouden zijn ten opzichte van technologie”, techniek is een deel van wie wij zijn en een sturend element in onze maatschappij en mens-zijn (Verbeek, 2011, p.57). Volgens sommige filosofen zijn wij zelfs beland in een ‘post-humanistisch tijdperk’, er is sprake van een nieuwe mens door zijn dichte interactie met technologie18. We zien de wereld niet meer zoals we hem zagen, onze omgeving is geanalyseerd, onderzocht en berekend, we vergelijken ons denken graag met

computers, de politiek baseert haar ethische overwegingen op berekeningen gemaakt door een rekenkamer en targets voor werk zijn gebaseerd op de constanten van machines.

De proef op de som. Wanneer geschiedenis vanuit een bepaald perspectief geschreven zou zijn, dat aansluit op ons wereldbeeld en de wensbeelden over technologisch-materialisme, zou een terechte vraag zijn: wat klopt er van het beeld dat wordt gecreëerd? Is de kanonnade van cultuurelementen die we te danken hebben aan de Romeinen ook daadwerkelijk aan hen toe te schrijven? Afgezet tegen een schrale cultuur van barbaarse stammen, die techniek noch finesse in hun cultuur herbergden, en misschien wel blij zouden moeten zijn met de bezetting door een vreemde mogendheid.

Er zou een team van archeologen en historici met verschillende oudheidkundige expertise gebieden voor nodig zijn, om alle vindingen en cultuurinnovaties die toegeschreven worden aan de Romeinse cultuurbrenger na te trekken. Een taak die tot mijn frustratie niet in mijn macht ligt. Maar evenmin kan ik in zijn geheel aan die vraag voorbij gaan.

Gelukkig is dit geen unieke vraag en is hij op sommige plekken al eerder gesteld. Gek genoeg is het dezelfde schrijver waarmee dit hoofdstuk begon, die mij in het tweede deel op weg kan helpen: Terry Jones. Hij schreef en presenteerde in 2006 de documentaire reeks Terry Jones’

Barbians (BBC), een vierdelige serie die kritische vragen stelt over cultuurinnovaties toegeschreven

aan de Romeinen, en het tijdperk probeert te belichten vanuit het standpunt van de inheemse volkeren. Alsof hij zich de taak heeft gesteld het lijstje van de verwarde vrijheidsstrijders nauwkeurig na te gaan en korte metten te maken met de ethische verwarring die dit opleverde. Stedenbouw, regeringsvormen, wegen, munten, kalenders, taal, handel, nijverheid, wetgeving, rechtspraak,

18 Een invloedrijk werk op dit gebied is A Cyborg Manifesto van Donna Harraway (1985/1991), die verlossing

ziet voor onderdrukte groepen in het nieuwe mens-zijn als gevolg van onze dichte technologische interactie. Een andere belangrijke denkster op dit gebied is bijvoorbeeld Catherine Hayles.

(27)

emancipatie, het passeert allemaal de revue. De conclusies die Jones samen met archeologen en historici trekt, zijn onthutsend en zetten het geijkte beeld op zijn kop.

Zo pakt hij bijvoorbeeld de befaamde Romeinse wegen aan: “The one thing everybody knows about Romans is that they were the world’s first great road builders. It’s a historical fact! Well so much for historical facts…”, sneert de presentator en toont een Keltische verharde weg daterend uit de ijzertijd, lang voor de Romeinse wegen in West Europa. Het is een weg die bekend staat als de Corlea Trackway (Ierland), opgegraven begin jaren tachtig onder leiding van Prof. Barry Raftery. Oud nieuws in feite dus, maar het gegeven dat de Romeinen geen unieke wegenbouwers waren, is nog lang niet doorgedrongen tot het grote publiek of sommige geschiedenismakers. Wat niet bepaald meewerkt is dat er maar weinig van deze voorbeelden bekend zijn. De documentaire noemt nog een identieke weg met dezelfde datering in Duitsland, hetgeen wel een interessante spreiding van deze technische kennis zou betekenen. Beetje bij beetje echter duiken er nieuwe sporen op van pre-Romeinse verharde wegen, of worden dateringen herzien, zoals bij een opgraving in Engeland, nabij de plaats Shropshire waar een vermeende Romeinse verharde weg nu ruim honderd jaar eerder gedateerd wordt (Ellicott, 2011).

Terry Jones schrijft deze schaarste toe aan wat ik schertsend de ‘gründlichkeit’ van Caesars beschavingswerk noemde, wanneer hij tuurt over de ruïnes van de Keltische stad Alesia en niets anders ziet dan de resten van Romeinse gebouwen. Julius Caesar windt er in zijn boek geen doekjes om dat hij in staat is alles te vernietigen wat zich niet in dienst wil stellen van het Romeinse volk19. Alesia, waar zich kort het hart van de opstand tegen de Romeinen bevond, werd omsingeld, ingenomen en het merendeel van de mensen die niet verhongerd of gedood waren, werd als slaaf gedeporteerd20 (Caesar [Katwijk-Knapp, van], VII. 89.2). Boven op de Keltische bouwwerken werden nieuwe Romeinse gebouwen geplaatst, zo wordt de geschiedenis niet alleen in woorden door de overwinnaar geschreven maar ook in zijn materiële artefacten.

Wat Caesar overigens wel beschrijft maar gek genoeg nooit echt voet aan de grond heeft gekregen in historische producties, is dat de Kelten hun eigen steden hadden. Keer op keer komen deze plaatsen terug in zijn verslag als plekken waar de vijand zich verschanste of plaatsen waar Caesar van afhankelijk is om bij op de poort te kloppen en zijn rondtrekkende leger te voorzien van proviand.De documentaire toont de Gallische stad Bribracte (Mont Beuvraix, Fankrijk) om dit te illustreren. Op deze heuvel die er honderden jaren verlaten bij heeft gelegen, is men inmiddels door

19 Op meerdere plaatsten in de Commentarii de bello Gallico beschrijft Caesar zijn vergeldingsacties als

antwoord op tegenstand en opstand. Een volk wat naar zijn zeggen volledig vernietigd werd, waren de Eburonen die in het volgende hoofdstuk aan bod zullen komen.

20 Caesar beschrijft niet om hoeveel gevangenen het precies gaat. Wel schrijft hij dat elke soldaat van zijn leger

één man cadeau krijgt, bij wijze van oorlogsbuit. Dit waren ongeveer 40.000 soldaten. Van de overige krijgsgevangen worden er later 20.000 teruggegeven (Caesar [Katwijk-Knapp, van], VII. 89.2).

(28)

de Romeinse resten heen gegraven en komen de restanten van de Keltische stad weer aan het licht. Tussen de bossen is naast de opgravingen een museum verrezen dat zeer de moeite waard is, maar minstens zo indrukwekkend is de reconstructie van een deel van de stadsmuur met een van de toegangspoorten. Muren, zoals Jones het beschrijft, die er niet waren om enkele eenvoudige boeren te beschermen, maar om de rijkdom van een florerende stad te verdedigen.

Een deel van de gereconstrueerde muren van Bribracte, Mont Beuvraix (Foto: M. Lemaire, 2010).

Het brengt Jones bij een van de meest enerverende punten van het eerste deel in de serie, die vooral in het teken staat van de veroveringen van Caesar: het is de rijkdom van de Keltische volkeren, om precies te zijn hun goudproductie, die Caesar verleidde tot zijn invasie. Zo’n vierhonderd pre-Romeinse goudmijnen zijn inmiddels, verspreid over West-Europa, door archeologen in kaart gebracht. Lange tijd werd er vanuit gegaan dat de Kelten enkel aan hun goud kwamen door

ruilhandel met andere volken. Jones slaat de ‘Romeino-fielen’ opnieuw om de oren, wanneer hij een gouden Keltische munt met een afbeelding van de leider van de Gallische opstand, Vercingetorix, vergelijkt met Romeinse gouden munten uit dezelfde tijd: “if we compare it to Roman gold coins of the period, something strikes us immediately: there aren’t any.” Pas na de invasie werden er in Rome weer gouden munten geslagen. (Jones, 2006).

(29)

Gek genoeg lezen we nog vaak een heel ander verhaal. Neem bijvoorbeeld de website

www.entoen.nu. De site is bedoeld voor iedereen die zich wil verdiepen in de Nederlandse

geschiedenis, maar in het bijzonder voor leerlingen en docenten van het midden- en bovenbouw basisonderwijs en het voortgezet onderwijs. Entoen.nu is een voortvloeisel van het nationale initiatief om te komen tot een Nederlands geschiedeniscanon. Een omstreden onderneming, want elke provincie, historicus enzovoorts, had zo zijn eigen visie op wat behoort tot de vijftig belangrijkste ijkpunten in de Nederlandse geschiedenis21. Sinds 2010 is de canon van Nederland opgenomen in de kerndoelen van het basisonderwijs en de onderbouw voortgezet onderwijs (www.entoen.nu, 2006 [2014], Over entoen.nu).

Wanneer we ons op de site verdiepen in de Romeinse tijd vinden we bij een van de prachtige schoolprenten van J. H. Isings, die op zichzelf al geschiedenis zijn, het volgende bijschrift:

“De Romeinen brachten veel spullen die de Germanen niet kenden. Zo namen ze vruchten mee uit Zuid-Europa, zoals perziken, vijgen en druiven. Maar ook kippen. Nieuw voor de Germanen waren ook spiegels, messen, lepels en glas. Om al die spullen te betalen gebruikten de Romeinen geld. Dat was ook nieuw voor de Germanen.” (www.entoen.nu, 2006 [2014], Schoolplaat Romeinse legerplaats aan de Rijnmond (Valkenburg).

In dit bijschrift uit 2006 (respectievelijk 2014) wordt geclaimd dat de inheemse barbaren van Nederland inderdaad geen geld kenden. In België en Nederland zijn echter verschillende Keltisch-Germaanse muntschatten gevonden die geslagen zijn voor de komst van de Romeinen. Met name in Belgisch en Nederlands Limburg en in het Betuwe gebied, respectievelijk Eburoons en Bataafs gebied. De meest recente vondst was die van Amby nabij Maastricht, met maar liefst 39 gouden munten of ‘staters’ zoals ze genoemd worden, die toegeschreven zijn aan de Eburonen - een volgens Caesar Germaanse stam22 - en 77 zilveren Rijnlandse munten zogenaamde ‘regenboogschoteltjes’ (Dijkman & Roymans, 2010, p.18). Munten van verschillende types en oorsprong worden op diverse plaatsen gevonden. Zo wordt de goudstater van het type ‘scheers 31’, die toegeschreven is aan de Eburonen, aangetroffen in een gebied van midden België tot aan de Rijn in Zuidoost-Nederland en het Duitse Nederrijngebied (Dijkman & Roymans, 2010, p.21). Nieuwe vondsten geven aanleiding tot

21 De canon werd samengesteld door een commissie onder leiding van Frits van Oostrom. Vrijwel meteen bij

het verschijnen van de uit vijftig vensters bestaande canon, barstte de discussie opnieuw los, met name in de politiek waarin de Christelijke partijen pleitten voor meer discussie over de inhoud naar aanleiding van het ontbreken van ‘het poldermodel’ (Trouw, 09-02-2008, De geschiedeniscanon invoeren op alle scholen is nog geen dictaat). De gelaagdheid van de discussie, zichtbaar in de verschillende betrokken partijen en

argumenten, is terug te lezen in een artikel van H. Kurstjens, Nederlandse geschiedeniscanon: een discussie zonder eind?! (21-05-2007). Een discussie die nog steeds voortschrijdt op de canon-site zelf:

http://www.entoen.nu/forum.aspx.

22 Over de etnische achtergrond van de Eburonen heerst nog debat (Clerinx, 2005, pp. 64-65). Caesar betiteld

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Hier ziet u meer gedetailleerd de aanval van het Heilige Romeinse Rijk op Gods ware Kerk: “En de vrouw vluchtte in de woestijn, waar zij een plaats heeft, door God bereid, opdat

b Langs de Romeinse wegen waren ook veel posten waar koeriers een nieuw paard konden krijgen, zodat ze snel weer door konden reizen om een bericht te bezorgen.. Waarom waren

De intenties en belangen van de betrokken gemeenten zijn in de loop der jaren steeds meer uit elkaar komen te liggen.. Door Krasnogorsk is meer het accent naar een economische

chronotopische of doelafhankelijke tijd. Die doelafhankelijkheid behoort tot het gebied van de finaliteit. Antiquairs en archeologen zijn zeer vertrouwd met het chronotopisch

maatschappelijke verantwoordelijkheid, op een manier die veel mensen wel aanspreekt. Het kunstmecenaat verhoogt op deze manier de status van een bedrijf, net zoals dit gebeurt bij de

In dit essay zal een andere handelsroute met het verre oosten behandeld worden, namelijk de handel van het Romeinse Rijk met India via de Rode Zee en met name

Tot de basiskennis, die iedere Nederlandse kleuter geacht wordt te bezitten, behoort de wetenschap dat tussen Keulen en Parijs de weg naar Rome ligt. Wie met