• No results found

Het Romeinse Rijk en India

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het Romeinse Rijk en India"

Copied!
41
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het Romeinse Rijk en India

De handel over de Indische Oceaan via de Rode Zee vanaf de eerste eeuw na Christus

Jasper van Lunteren 1536087

Masterscriptie

Begeleider: Dr. W.M. Jongman

(2)

Inhoud

1. Inleiding ... 3

2. De politieke verhoudingen op het Indiase subcontinent ... 6

3. De positie van Egypte binnen het Romeinse Rijk ... 9

4. Organisatie van de overzeese handel tussen het Romeinse Rijk en India ... 13

4.1 De zeevaart over de Indische oceaan ... 13

4.2 De havens aan de Rode Zee en hun onderlinge verbanden ... 17

4.3 De getransporteerde goederen ... 26

5. De rol van de Romeinse staat in de handel over de Indische oceaan ... 28

6. Krimp van de handel via de Rode Zee in de derde eeuw... 30

7. Conclusie... 36

Bronnenlijst ... 38

(3)

3

1. Inleiding

Naarmate Rome groeide van een onbeduidende nederzetting tot een machtig en welvarend wereldrijk, vond de Romeinse elite nieuwe doelen voor haar, door veroveringen verkregen, rijkdommen. Luxeproducten als zijde en kruiden werden uit verre oorden geïmporteerd om aan de wensen van de Romeinse elite te voldoen. Plinius de Oudere (23-79) schreef hierover: ‘volgens de meest voorzichtige berekening halen India, China en het Arabische schiereiland jaarlijks honderdmiljoen sestertiën uit ons rijk. Dat is de som die onze luxe en vrouwen ons kosten.’1

Plinius de Oudere was niet de enige Romein die zich zeer negatief uitliet over de handel met de Oriënt. Verscheidene keizers hebben, althans in woord, geprobeerd deze handel tegen te gaan. De historicus Tacitus (56-117) liet keizer Tiberius (r. 14-37) in één van zijn brieven zeggen: ‘en die rage, de vrouwen eigen, ten gevolge waarvan, om het bezit van stenen, ons goede geld bij uitheemse, ja zelfs bij vijandelijke volkeren belandt.’2

Ondanks deze negatieve houding tegenover de handel met het verre oosten heeft dat de deelname van de Romeinen hieraan nauwelijks in de weg gestaan. Zeker in India zijn er vele archeologische vondsten die wijzen op Romeinse invloed en aanwezigheid.3 Mediterrane amfora’s en munten met de beeltenissen van vele generaties Romeinse keizers zijn geen bijzonderheid.

Voor moderne historici heeft deze handel altijd een enorme aantrekkingskracht gehad. Het idee van de met rijkdommen overladen kamelen die in kalm tempo honderden kilometers door de woestijn aflegden en schepen die, eeuwen voor de handelscompagnieën uit de vroegmoderne tijd, de lange reis naar India aflegden, is niet uit het beeld van de Romeinse handel weg te denken. De Russisch-Amerikaanse historicus en archeoloog Michael Rostovtzeff hechtte in zijn boek Caravan Cities, gebaseerd op een reis in het Midden-Oosten in 1928 maar uitgegeven in 1932, een enorm belang aan de karavaanhandel voor de nederzettingen in het verder weinig vruchtbare

1

Plin., XII, 84, 2. 2 Tac., Ann. III, 53, 10.

(4)

4 Syrische binnenland.4 Hele steden dankten volgens hem hun bloei aan de handel tussen de mediterrane wereld en het Verre Oosten.

Tegenwoordig wordt het belang van de karavaanhandel, zeker in vergelijking met de binnenlandse handel in het Romeinse Rijk, sterk gerelativeerd.5 Zelfs voor de meest beroemde karavaanstad Palmyra was de karavaanhandel niet voldoende om zijn inwoners in hun onderhoud te voorzien. Een agrarisch achterland was onontbeerlijk voor de groei van Palmyra.6 De rijkdom die grootschalige veehoeders verdienden met deze agrarische activiteiten was de basis waarmee de deelname aan de karavaanhandel werd gefinancierd.7

In dit essay zal een andere handelsroute met het verre oosten behandeld worden, namelijk de handel van het Romeinse Rijk met India via de Rode Zee en met name Egypte. Hoewel er al ten tijde van de farao’s en de Ptolemaeën handelscontacten bestonden tussen India en Egypte groeiden deze na de Romeinse machtsovername explosief. Nadat keizer Augustus (r. 27 v. Chr. – 14 na Chr.) Egypte bij zijn rijk had gevoegd groeiden steden als Myos Hormos en Berenike uit tot de havens waar producten uit vele landen rondom de Indische Oceaan, maar vooral uit India, ingevoerd werden. Ook handelaars uit bijvoorbeeld de karavaanstad Palmyra mengden zich in deze lucratieve handelsstromen over de Indische Oceaan, wat er op wijst dat het hier om een grootschalige onderneming gaat.8

Hierbij zal vooral aandacht besteed worden aan het in kaart brengen van de organisatie van de handel tussen het Middellandse Zeegebied en het Verre Oosten gedurende, met name tijdens de eerste eeuw na Christus. Omdat de producten die naar het Romeinse Rijk werden getransporteerd vrijwel volledig bestonden uit luxeproducten zoals zijde en verscheidene kruiden, kan hier indirect veel worden afgeleid over het economisch succes van het Romeinse Rijk tijdens deze periode. Een grote import van luxeproducten wijst er immers op dat veel Romeinse burgers de financiële middelen

4

Michael Rostovtzeff, Caravan Cities (Oxford 1932) 4.

5 Susan E. Alcock, ‘The eastern Mediterranean’ in: Walter Scheidel, Ian Morris en Richard Saller ed., The

Cambridge economic history of the Greco-Roman world (Cambridge 2007) 671-697, aldaar 690. 6 Gary K. Young, Rome’s eastern trade: international commerce and imperial policy, 31 BC-AD 305 (Londen 2001) 167.

7

Ibidem, 150.

(5)

5 hadden om producten aan te schaffen die niet direct noodzakelijk zijn voor hun eerste levensbehoeften. Tot aan de achttiende eeuw, toen zich in Europa grote veranderingen voordeden in landbouw en industrie, waren luxeproducten voor grote delen van de bevolking immers onbereikbaar. Bovengenoemde luxeproducten waren daarom in veel pre-industriële samenlevingen een belangrijk middel om welvaart te laten zien.

De belangrijkste bron over de handel tussen India en het Romeinse Rijk is de

Periplus maris Erythraei. Het werk is geschreven halverwege de eerste eeuw na Christus door een onbekende auteur.9 Het gaat hoogstwaarschijnlijk om een Griekse inwoner van Egypte die zelf heeft deelgenomen aan de handel rond de Indische Oceaan. Dit is af te leiden uit de zakelijke toon waarin hij de landen rondom de oceaan beschrijft en welke producten daar vandaan komen.10 Het is vooral een gids voor andere handelaars in plaats van een literair werk.

Naast literaire bronnen vormt archeologisch onderzoek een belangrijke basis voor het bestuderen van de economische situatie gedurende de oudheid. In Egypte zijn verscheidene archeologische onderzoeken verricht naar de rol van de langeafstandshandel tijdens de Romeinse heerschappij. Zo is er door de universiteit van Southampton uitgebreid onderzoek gedaan bij Myos Hormos onder leiding van de archeologen David Peacock en Lucy Blue. Ook bij zuidelijker gelegen Berenike is tussen 1994 en 2001 uitgebreid onderzoek gedaan door archeologische teams van de universiteiten van Delaware en Leiden.11 Daarnaast is er ook in India op verscheidene plekken onderzoek gedaan.

Het essay zal bestaan uit een hoofdstuk waarin een overzicht wordt gegeven van de geopolitieke situatie van de verschillende staten op het Indiase subcontinent die bij de langeafstandshandel betrokken waren. Dit wordt gevolgd door een hoofdstuk waarin de positie van Egypte, waar het grootste deel van de handel met India zich afspeelde, binnen het Romeinse Rijk wordt beschreven. Daarna volgt een hoofdstuk waarin de organisatie van de handel over de Indische Oceaan uit de doeken wordt gedaan. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan het bestaan en de gevolgen van een negatieve Romeinse

9

Lionel Casson, ‘Text and author’ in: The Periplus maris Erythraei 5-10, aldaar 7. 10

Ibidem, 8.

11 René T.J. Cappers, Roman foodprints at Berenike. Archaeobotanical evidence of subsistence and trade in

(6)

6 handelsbalans, zoals door Plinius de Oudere werd betoogd. De rol en het belang van de Romeinse staat in de handel over de Indische Oceaan wordt in een apart hoofdstuk behandeld. Hierna is er een hoofdstuk waarin het abrupte einde van de overzeese handel via de Rode Zee belicht wordt en wat daar uit afgeleid kan worden over het Romeinse Rijk. Tot slot is er een conclusie.

2. De politieke verhoudingen op het Indiase subcontinent

India was rond het begin van de jaartelling zeker geen natuurlijke eenheid. De geografische en klimatologische omstandigheden op het enorme subcontinent verschillen enorm.12 De geschiedenis van antiek India kenmerkt zich door een veelvoud aan verschillende volkeren en culturen die voortdurend kenmerken van elkaar kopieerden maar toch enorme verschillen kenden.13 Vele rijken kwamen op, bestonden naast elkaar en stortten na enige tijd weer in elkaar. Af en toe wist één van deze zijn buren te overvleugelen en groeide daarmee uit tot een wereldrijk.

Eén van deze wereldrijken was het Mauryarijk dat op zijn hoogtepunt het gehele Indiase subcontinent beheerste en zich in het noorden uitstrekte tot en met het huidige Afghanistan.14 Het Mauryarijk kwam tot bloei nadat de invasie van Alexander de Grote (356 v. Chr. – 323 v. Chr.) het machtsevenwicht tussen de toenmalige staten in het noorden van India ernstig verstoorde.15 Tijdens de heerschappij van de heerser Ashoka (r. 273 v. Chr. – 232 v. Chr.) bereikte het rijk zijn grootste omvang. Hij had volgens moderne schattingen voor de verovering van het Kalingarijk, het laatste onafhankelijke rijk in Zuid-Azië, in 265 v. Chr. een leger van circa 650.000 manschappen tot zijn beschikking.16 In die periode had Rome zijn heerschappij over het Italisch schiereiland net voltooid.

Na de dood van Ashoka raakte het rijk in verval. Meerdere oorzaken zijn hiervoor aan te wijzen. Externe druk en economisch verval gecombineerd met de hoge lasten van een uitgebreide bureaucratie en leger op een pre-industriële samenleving zijn

12 Burton Stein, A history of India (Cornwall 1998) 7. 13

R.S. Sharma, India’s ancient past (New Delhi 2005) 1. 14

Ibidem, 170-171.

(7)

7 waarschijnlijk de belangrijkste oorzaken.17 Een vermindering van edele metalen in munten wijst bovendien op fiscale problemen.18 Deze problemen zorgden ervoor dat in korte tijd grote delen van het rijk zich afscheidden van het centrum van het Mauryarijk.19

Na de ineenstorting van het Mauryarijk brak er een tijd aan waarin opnieuw kleinere rijkjes naast elkaar bestonden op het Indiase subcontinent. Brihadratha (r. ca. 187-180 v. Chr.), de laatste Mauryakeizer, werd door Pushyamitra Shunga († 151 v. Chr.), zijn legercommandant, vermoord.20 Hij stichtte de Shungadynastie in het noordoosten van India, maar kon bij lange na niet de omvang van het Mauryarijk evenaren. Dit tijdperk is regelmatig als een donkere periode in de geschiedenis van India weggezet.21 Toch was er wel degelijk sprake van grote culturele maar ook economische vooruitgang, na een aanvankelijke neerwaartse spiraal.22

In centraal-India kwam in de eerste eeuw voor Christus de Satavahana dynastie tot bloei.23 Zij begon haar bestaan als een vazal van het Mauryarijk maar groeide tijdens het verval van dit rijk uit tot een onafhankelijke entiteit. Tijdens de regering van Yajna Sri Satakarni (r. 165-194) bereikte de dynastie het hoogtepunt van haar invloed.24 Het grootste deel van centraal-India, inclusief de westelijke kusten die belangrijk waren voor de handel met het Middellandse Zeegebied, stonden onder de heerschappij van de Satavahana’s. Na de regering van Yajna Sri Satakarni zette het verval in. Het Satavahana rijk viel rond 220 uit elkaar in kleinere feodale verbanden, nadat de centrale macht veel van haar invloed had verloren.25

In het noorden van het Indiase subcontinent duurde het na de ondergang van het Mauryarijk langer voordat opnieuw redelijk stabiele staten ontstonden. Lange tijd bestonden er kleine rijkjes naast elkaar die regelmatig met elkaar in oorlog verkeerden. Hieronder bevonden zich ook enkele Indo-Griekse koninkrijken in het noordwesten,

17 Romila Thapar, Early India. From the origins to A.D. 1300 (St Ives 2002) 205. 18

Ibidem.

19 John Keay, A history of India (Suffolk 2000) 100. 20 Thapar, Early India, 210.

21 Keay, A history of India, 102. 22

Ibidem. 23

Thapar, Early India, 225.

(8)

8 ontstaan na de komst van Alexander de Grote.26 De chaotische situatie werd nog versterkt door enkele invasies van nomadische volken, waaronder de Parthen.27

In de eerste eeuw na Christus trokken de Yuezhi vanuit Centraal-Azië naar India waar zij het Kushanarijk stichtten.28 Op het hoogtepunt strekte het rijk zich uit over het huidige Afghanistan, Pakistan, delen van Oezbekistan, Tadzjikistan en Iran en het noorden van India.29 Buiten verscheidene oorlogen met voornamelijk het Satavahanarijk was de omvang van het Kushanarijk lange tijd redelijk stabiel. Pas in de derde eeuw verloor het al het grondgebied ten westen van de Indus aan het jonge rijk van de Sassaniden uit Iran.30 Tijdens de tweede helft van de vierde eeuw verdween het helemaal, nadat het was overvleugeld door het Guptarijk in het noorden van India.31

Het zuiden van India bleef grotendeels afzijdig in de politieke ontwikkelingen in de rest van het subcontinent. Verscheidene Tamilkoninkrijkjes en stadstaten bestonden er naast elkaar. De Chola-, Chera-, en Pandyarijken waren de belangrijkste van deze. Ondanks de beperkte omvang van deze rijken participeerden ze toch in de handel met de mediterrane wereld.32 In de Periplus maris Erythraei wordt de regio door de auteur

Damirica genoemd.33

In het kort kan er over de politieke situatie op het Indiase subcontinent gezegd worden dat na de heerschappij van de Mauryadynastie, die vrijwel het hele subcontinent beheersten, er een fragmentatie van de politieke macht optrad. Vanaf de eerste eeuw na Christus, toen de handel met het Romeinse Rijk enorm groeide, had de politieke situatie zich gestabiliseerd. In het noorden van India bevond zich het Kushanarijk en in het midden het Satavahanarijk. In het zuiden bevonden zich enkele veel kleinere Tamilrijkjes. Tijdens de derde eeuw zette het verval in van zowel het Kushana- als het Satavahanarijk, gelijktijdig met de chaotische periode in het Romeinse Rijk, die bekendstaat als de periode van de soldatenkeizers.34

26 A.K. Narain, ‘The Greeks of Bactria and India’ , in: A.E. Astin e.a. ed., The Cambridge ancient history

(CAH), VIII. Rome and the Mediterranean to 133 B.C. (Cambridge 1989) 388-421, aldaar 389. 27

Sharma, India’s ancient past, 192. 28 Thapar, Early India, 221.

29 Sharma, India’s ancient past, 193. 30 Ibidem, 194. 31 Ibidem, 231. 32 Ibidem, 213. 33 Per., 47.

(9)

9

3. De positie van Egypte binnen het Romeinse Rijk

Egypte was gedurende de oudheid eeuwenlang het meest ontwikkelde gebied in de mediterrane wereld. De rijke oogsten, die mogelijk werden gemaakt door de jaarlijks terugkerende overstroming van de Nijl, zorgden er voor dat zich in Egypte veel sneller een complexe beschaving kon ontwikkelen dan in andere gebieden rondom de Middellandse Zee. Toen Egypte niet langer zijn onafhankelijkheid kon waarborgen, eerst tegenover de Achaemenidische Perzen en later tegenover de Macedoniërs, was de Egyptische beschaving sterk genoeg en de bevolking talrijk om relatief onveranderd de culturele druk van de veroveraars te weerstaan. De veroveraars zelf namen zelfs vele gebruiken van de Egyptenaren over. Vooral de Grieks-Macedonische Ptolemeërs namen veel gebruiken over van de Egyptenaren.35

Toen Alexander de Grote in 332 voor Christus met zijn leger Egypte binnentrok, en daarmee van Egypte een onderdeel maakte van de Hellenistische wereld, veranderde er voor de gemiddelde Egyptenaar weinig. Net als onder de farao’s en later de Perzen was de Nijl nog altijd de basis van de Egyptische beschaving en voorspoed. De Macedonische heersers namen de oude bestuursstructuur van de Egyptenaren en Perzen grotendeels over en pasten slechts kleine veranderingen toe.

Wel zorgde de stichting van Alexandrië door Alexander de Grote in 331 voor Christus voor een belangrijke verandering in de Egyptische staatsstructuur.36 In feite was er sprake van twee verschillende samenlevingen en culturen die bij elkaar gevoegd werden. Alexandrië was de hoofdstad van het nieuwe Ptolemeïsche rijk en had een duidelijk Grieks-Macedonisch karakter, terwijl de rest van het land bevolkt werd door een relatief homogene Egyptische bevolking dat een vier millennia oude cultuur bezat.37

Snel na de stichting in 331 voor Christus groeide Alexandrië uit tot de grootste stad van het Middellandse Zeegebied, dat zijn bewoners trok uit de gehele Hellenistische wereld.38 Pas gedurende de regering van keizer Augustus passeerde Rome Alexandrië als de grootste stad van het Middellandse Zeegebied. De stad functioneerde als een Griekse

35 E.G. Turner, ‘Ptolemaic Egypt’, in: F.W. Walbank e.a. ed., CAH, VII, part 1. The Hellenistic world (Cambridge 1984) 118-174, aldaar 127.

36

A.B. Bosworth, ‘Alexander the Great part 1: The events of the reign’, in: D.M. Lewis e.a. ed., CAH, VI.

The fourth century B.C. (Cambridge 1994) 791-845, aldaar 811. 37 F.W. Walbank, The Hellenistic world (Londen 1981) 123.

(10)

10 polis. Verder is er weinig bekend over de exacte politieke organisatie van de stad, vooral omdat het moderne Alexandrië, de op één na grootste stad van het huidige Egypte, boven op de antieke stad is gebouwd zonder veel aandacht voor het behoud van archeologische vindplaatsen. De beperkte informatie die beschikbaar is suggereert dat de stad gefunctioneerd heeft als een democratisch bestuurde stad, waarvan de burgers zitting hadden in enkele vergaderingen.39 Tegenover de inwoners van Alexandrie presenteerden de Ptolemeërs zich als traditionele Macedonische vorsten, de eersten onder gelijken, terwijl ze zich tegenover de Egyptenaren presenteerden als goddelijke farao’s.

Toen de Romeinen na de slag bij Actium definitief bezit namen van Egypte erfden zij deze situatie grotendeels van hun Hellenistische voorgangers.40 Ook Augustus en zijn opvolgers lieten zich als klassieke farao’s afbeelden op Egyptische tempels, terwijl ze dat niet deden in Alexandrië.41 Pas tijdens de heerschappij van keizer Decius (r. 249-251) kwam er een einde aan dit gebruik.42

Toen Octavianus Egypte definitief bij het Romeinse Rijk voegde, veranderde het van de kern van een koninkrijk tot een onderdeel van een wereldrijk.43 Het belang van Egypte lag vooral in het leveren van graan aan de miljoenenstad Rome, dat als hoofdstad van een wereldrijk niet langer onderhouden kon worden door zijn agrarische achterland.44 Na de stichting van Constantinopel door keizer Constantijn de Grote (r. 306-337) in 330 en de geleidelijke verdeling van het Romeinse Rijk in een oostelijk en westelijk deel, dat definitief werd gemaakt bij de dood van keizer Theodosius I (r. 379-395) in 395, leverde Egypte vooral graan aan de nieuwe hoofdstad in het oosten.

De provincie Aegyptus, zoals Egypte onder de Romeinse heerschappij heette, werd bestuurd door een prefect, direct aangesteld door de keizer. Dit was in tegenstelling tot de andere provincies, die bestuurd werden door een lid van de senaat. De eerste prefect, Gaius Cornelius Gallus (ca. 70-26 v. Chr.), startte een weinig succesvolle

39 P.M. Fraser, Ptolemaic Alexandria (Oxford 1972) 98. 40

Alan K. Bowman en Dominic Rathbone, ‘Cities and administration in Roman Egypt’, The journal of

Roman studies 82 (1992) 107-127, aldaar 114.

41 Alan K. Bowman, ‘Egypt’, in: Alan K. Bowman, Edward Champlin en Andrew Lintott ed., CAH, X. The

Augustan empire, 43 B.C. – A.D. 69 (Cambridge 1996) 676-702, aldaar 679. 42

Ibidem. 43

Ibidem, 676-677.

(11)

11 agressieve militaire campagne om het Romeinse gezag over de provincie te verspreiden.45 Ook de opvolgers van Gallus zetten dit beleid voort en verstevigden gedurende enkele decennia de greep van de Romeinen over de rijke provincie. Het doel was vooral de stroom van de Nijl zo zuidelijk mogelijk te beheersen om toegang te krijgen tot de rijke oogsten die de Nijl jaarlijks opleverde.46 Toch kan pas gezegd worden dat tijdens de heerschappij van keizer Claudius (r. 41-54) het Romeinse gezag in alle uithoeken van Aegyptus was gevestigd.

Gedurende de lange regering van de Romeinen veranderde de structuur van de Egyptische samenleving wel sterk. Immigranten uit het gehele Romeinse rijk konden zich in de provincie vestigen. Vooral mensen uit het voornamelijk Griekse oosten van het rijk trokken naar Egypte om in nieuw gestichte steden te gaan wonen of om deel te nemen aan de lucratieve handel rondom de Indische oceaan. Deze steden ontwikkelden een sterk Grieks karakter.47 De traditionele Egyptische cultuur verloor hierdoor sterk aan belang. Wel namen de Romeinen zelf enkele aspecten uit de Egyptische cultuur over, zoals sommige goden.

Met name de Romeinse legioenen en hulpsoldaten die in Egypte gelegerd waren vormden een belangrijke bron van verandering in de Egyptische samenleving. De soldaten waren vrijwel allemaal afkomstig van buiten Egypte en zorgden daardoor voor veel vreemde invloeden in de samenleving, zeker in de directe omgeving van de militaire kampementen.48 Tijdens de regering van Augustus waren er drie legioenen plus ondersteunende hulptroepen in Egypte gestationeerd.49 Nadat de provincie grotendeels gepacificeerd was en het Romeinse gezag over de provincie verspreid was, werd dit echter verkleind.50

Toen pogingen de provincie ver naar het zuiden uit te breiden onsuccesvol bleken, werd de taak van de legionairs vooral de zuidelijke grens te bewaken.51 Regelmatig

45 Bowman, ‘Egypt’, 680. 46

Cappers, Roman foodprints at Berenike, 9.

(12)

12 waren er schermutselingen met het koninkrijk Meroë in het noorden van Sudan of andere volken ten zuiden van Egypte. Naast het bewaken van de zuidelijke grens dienden de Romeinse troepen ook voor orde te zorgen in de altijd broeiende metropool Alexandrië, waar sociale onrust voortdurend op de loer lag. In de eerste eeuw na Christus beleefde de stad nogmaals een sterke bevolkingsgroei, door uitgebreide immigratie naar de stad.52 Zo waren er verscheidene conflicten tussen de Griekse en Joodse inwoners van de stad, vaak voortkomend uit de regelmatig terugkerende oorlogen tussen de Romeinen en de Joden in Judea gedurende de eerste en tweede eeuw na Christus.

Daarnaast zijn er door archeologen uitgebreide restanten gevonden van militaire aanwezigheid in de oostelijke woestijn van Egypte, bij de routes die de Rode Zee havens met Nijl verbonden.53 Diverse forten zijn ontdekt van waaruit Romeinse soldaten patrouilles uitvoerden.54 Zij dienden niet alleen om de karavanen tegen bandieten te beschermen maar ook om te voorkomen dat handelaars de importbelasting zouden ontduiken door de autoriteiten te proberen omzeilen.55

Over de Romeinse overheersing over Egypte kan in het kort gezegd worden dat ze aanvankelijk weinig veranderingen door konden voeren in het bestuur, de cultuur en samenleving van Egypte. Net als de Ptolemeeërs voor hen, namen ze slechts de al bestaande maatschappelijke structuren over. Toch zou uiteindelijk de Romeinse invloed veel groter blijken. Onder de Romeinen was Egypte slechts een onderdeel van een wereldrijk en vestigden vele vreemdelingen zich in de provincie.

Vooral via het leger kwamen vele buitenlanders naar Egypte. Door deze toestroom veranderde de samenleving in de loop der eeuwen meer naar Romeins model, met belangrijke Griekse invloeden, aangezien de Grieken de belangrijkste bevolkingsgroep waren in het oostelijk Middellandse Zeegebied gedurende het Romeinse keizerrijk. Egypte was met name van belang voor de Romeinen als leverancier van graan voor Rome, maar toch was de handel met India via de Rode Zee niet onbelangrijk, getuigen de vele restanten van militaire installaties in de oostelijke woestijn.

52 Walter Scheidel, ‘Creating a metropolis: a comparative demographic perspective’, in: William V. Harris en Giovanni Roberto Ruffini ed., Ancient Alexandria between Egypt and Greece (Boston 2004) 1-33, aldaar 31.

53

Young, Rome’s eastern trade, 69. 54 Ibidem, 70.

(13)

13

4. Organisatie van de overzeese handel tussen het Romeinse

Rijk en India

Hieronder zullen verschillende aspecten die van belang zijn om een overzicht te krijgen van de organisatie van de overzeese handel tussen het Romeinse Rijk en India onder verscheidene tussenkopjes behandeld worden. Het gaat hier om de zeevaart over de Indische Oceaan, de havens en hun verbanden aan de Rode Zee en de goederen die van en naar India vervoerd werden.

4.1 De zeevaart over de Indische oceaan

Nadat Octavianus Egypte bij het Romeinse Rijk voegde, nadat hij Cleopatra (69 – 30 v. Chr.) en Marcus Antonius (83 – 30 v. Chr.) in de slag bij Actium had verslagen, was dat niet het begin van de langeafstandshandel tussen India en Egypte. Handelscontacten bestonden er al met de farao’s, maar vooral onder de hellenistische vorsten waren er veel contacten.56 De Ptolemeïsche heersers over Egypte legden verschillende havens aan om de handel met India te vergemakkelijken.57 Zo lieten volgens de Griekse reiziger en schrijver Strabo (ca. 64 v. Chr. – 24 na Chr.) de Ptolemeische vorsten via het zuidelijke Berenike de Indiase olifanten aanvoeren die ze nodig hadden voor hun vele oorlogen met andere Hellenistische koninkrijken, voornamelijk het rijk der Seleuciden.58

Wel groeide het handelsvolume onder de Romeinse overheersing, vanaf de regering van Augustus, enorm. Het gehele Middellandse Zeegebied stond op dat moment onder Romeinse heerschappij en plukte de vruchten van één regering en munteenheid, waardoor er een veel grotere markt was voor oosterse producten dan daarvoor. De Ptolemeërs waren slechts een regionale macht die een veel kleinere markt vormden en niet de middelen bezaten de handel met India te monopoliseren, als ze dat al gewild hadden.59

56 Tomber, Indo-Roman trade, 15.

57 Lucy Blue, ‘Locating the harbour: Myos Hormos/Quseir al-Qadim: a Roman and Islamic port on the Red Sea coast of Egypt’, The international journal of nautical archaeology 36 (2007) 265-281, aldaar 265. 58

Strab. XVI. 4.4.

(14)

14 De handel van India naar het Romeinse Rijk liep vooral overzee, omdat landroutes in India veel last ondervonden van de oorlogen tussen de Indiase koninkrijken, in het bijzonder in het noorden van het subcontinent.60 Bovendien lagen het Parthische Rijk, gevolgd door het Sassanidische Rijk tussen het Romeinse Rijk en India, wat de handel bemoeilijkte, omdat de Romeinen regelmatig met hen in oorlog verkeerden.61

Voornamelijk Griekse zeevaarders beperkten zich lange tijd tot tochten van en naar het Arabisch schiereiland, waar ze de goederen kochten die Indische en Arabische schepen daar hadden aangeleverd.62 Later stopten de Grieken niet langer bij het Arabisch schiereiland maar voeren door naar India om niet van tussenhandelaren afhankelijk te zijn.63 Dit was te danken aan de ontdekking van het gebruik van de moessonwinden door de Grieken. De auteur van de Periplus maris Erythraei schrijft deze ontdekking toe aan de zeevaarder Hippalos, maar noemt er geen jaartal bij.64 Door moderne historici wordt de ontdekking van de moesson door de Grieken rond 100 voor Christus geschat.65

Het grootste deel van het jaar waait er een noordoosten wind over de Indische Oceaan.66 Tijdens de zomer verandert de windrichting echter in de tegenovergestelde richting. Dan waait er voornamelijk een zuidwesten wind.67 Volgens de Periplus maris

Erythraei was juli het beste moment voor schippers om te vertrekken vanuit de Rode Zee.68 Dit zorgde ervoor dat ze met de noordenwind, die prevaleerde boven de Rode Zee, in de rug konden vertrekken. Vervolgens konden ze gebruik maken van de moessonwind uit het zuidwesten om zo snel mogelijk naar India te varen.69 Dit was het gevaarlijkste deel van de reis. De zuidwestelijke moessonwind gaat gepaard met regelmatige stormen.70 Zie kaart 1 voor de zeeroutes tussen India en de Rode Zee.

60 Sharma, India’s ancient past, 224.

61 Sidebotham, ‘Ports of the Red sea and the Arabia-India trade’, 12. 62 Casson, ‘Trade in the Indian ocean’, 11.

63 Ibidem, 12. 64

Per., 57:19. 2-7.

65 Casson, ‘Trade in the Indian ocean’, 12.

66 Lionel Casson, ‘Ancient naval technology and the route to India’, in: Vimala Begley en Richard Daniel De Puma ed., Rome and India. The ancient sea trade (Wisconsin 1991) 8-11, aldaar 8.

67

Ibidem. 68

Per., 39:13.12-13

(15)

15

Kaart 1: zeeroutes tussen de Rode Zee en India (Young 2001)

Wanneer de reis volgens plan was verlopen zouden de schepen rond eind september of begin oktober in India aangekomen moeten zijn.71 Rond november steekt er weer een noordoosten wind op over de Indische Oceaan. Dit gaf de handelaars uit de Rode Zee ongeveer een maand om hun zaken te doen in India en hun schepen klaar te maken voor de terugreis. Wanneer de moessonwind uit het noordoosten prevaleert boven de Indische Oceaan zijn de zeeën over het algemeen een stuk kalmer, wat zorgde voor een comfortabele terugreis wanneer de schippers in november weer huiswaarts keerden.72 Het gebruik van de moessonwind was niet zonder risico’s. Voor de lange reis werden speciale schepen gebouwd die veel steviger waren dan normale schepen uit het Middellandse Zeegebied. Planken werden niet simpel aan elkaar gespijkerd, maar aan elkaar verbonden via duizenden pen-en-gat verbindingen.73 Bovendien waren deze schepen voor die tijd ook bijzonder groot. Sommigen waren zelfs even groot als de schepen die het graan van Egypte naar Rome vervoerden, beladen circa duizend ton.74

71

Casson, ‘Ancient naval technology’, 9. 72

Lionel Casson, Ancient trade and society (Detroit 1984) 195. 73 Ibidem, 10.

(16)

16 Uiteraard vroeg de speciale constructie en grootte van deze schepen een enorme investering van de betrokken handelaars. Vooral als in acht wordt genomen dat deze schepen ook nog eens geen simpele bulkgoederen vervoerden, zoals de graanschepen in de Middellandse Zee. Om een schip te vullen met de oosterse luxegoederen was een immens kapitaal noodzakelijk. Het lijkt niet waarschijnlijk dat veel handelaars in staat waren deze kosten in hun eentje op te brengen, vooral omdat de risico’s zeer groot waren. Zelfs voor de allerrijkste handelaren moet het verlies van een duizend-ton schip, beladen met oosterse producten een zware financiële klap zijn geweest. Mogelijkerwijs zijn er partnerschappen aangegaan tussen verschillende handelaars waarin winsten en mogelijke verliezen werden gedeeld.75

Deze constatering maakt het ook logisch dat er handelaren met een klein eigen kapitaal samenwerken in consortia om zo toch deel te kunnen nemen aan de lucratieve handel met India. Gezamenlijk konden ze vermogende Romeinen overtuigen een investering te doen in de onderneming om hen vervolgens mee te laten delen in de winst.76 Ook zijn er handelaars geweest die alleen een schuld op zich namen om een expeditie te financieren.77

Niet alle schippers maakten gebruik van de moessonwinden voor hun reis over de Indische Oceaan. Kleinere schepen vertrokken vanuit de meer noordelijkere havens aan de Rode Zee en beperkten zich tot kustvaart.78 Handelaars op deze schepen hadden geen toegang tot het noodzakelijke kapitaal om de grote schepen te financieren die nodig waren voor de oversteek van de Indische Oceaan, of ze waren niet bereid de daarmee gepaard gaande risico’s te lopen. Ze voeren naar het Arabisch schiereiland om producten op te kopen van tussenhandelaars of ze voeren via de kust naar het noorden van India om daar te handelen.79

75 Young, Rome’s eastern trade, 55. 76 Ibidem.

77 Ibidem. 78

Federico de Romanis, Cassia, cinnamomo, ossidiana: uomini e merci tra Oceano Indiano e Mediterrano (Rome 1996) 127-137.

79 Dario Nappo, ‘On the location of Leuke Kome’, Journal of Roman archaeology (JRA): an international

(17)

17

4.2 De havens aan de Rode Zee en hun onderlinge verbanden

Aan de Rode Zee lagen enkele havens die elk hun eigen rol hadden in de Romeinse handel over de Indische oceaan. Niet allemaal waren ze gedurende de Romeinse heerschappij over Egypte even belangrijk, vaak betekende groei van de ene haven dat het belang van een andere sterk afnam. Leuke Kome, in het westen van het huidige Saudi-Arabië vlak bij de Sinaï woestijn en Myos Hormos, Clysma en Berenike in Egypte, waren de belangrijkste van deze Rode Zee havens gedurende het grootste deel van de oudheid.80 Ook worden Koptos en Alexandrië behandeld. Koptos was een belangrijk handelsknooppunt waar oosterse producten vanaf de karavanen uit de oostelijke woestijn werden overgeladen op rivierschepen op de Nijl. Vanuit Alexandrië werden de producten verder verhandeld en verwerkt, om van daaruit naar alle uithoeken van het Romeinse Rijk gestuurd te worden.

Berenike was de meest zuidelijk gelegen haven die het Romeinse Rijk met India verbond. Het is gesticht door de Ptolemeïsche koning Ptolemaios II Philadelphos (r. 285-246 v. Chr.) en vernoemd naar zijn moeder Berenike I (ca. 340 - ca. 279 v. Chr.). In de buurt van de antieke havenstad ligt een lagune die als natuurlijke haven functioneerde.81

De zuidelijke locatie van Berenike zorgde ervoor dat, in tegenstelling tot de noordelijker gelegen havens, zwaar beladen handelsschepen niet tegen de noordenwind, die boven de Rode Zee domineerde, in hoefden te varen.82 Bovendien was er een goede weg aangelegd tussen Berenike en de Nijl, voorzien van goede logistieke voorzieningen zoals water en militaire bescherming. Via de Nijl konden de goederen uit India per rivierschip naar Alexandrië vervoerd worden. Voordelig hierbij is dat de Nijl naar het noorden stroomt wat dit transport verder versimpelde. De weg tussen Berenike en de Nijl werd ook gebruikt om benodigdheden naar Berenike, dat zich in een weinig vruchtbare streek bevond, aan te voeren.

Koptos, gelegen aan de meest oostelijke ligging van de Nijl in Egypte, was de belangrijkste overslagplaats aan deze rivier.83 Hier kwamen de meeste karavanen, afkomstig van de havens aan de Rode Zee, naar toe om hun spullen in rivierschepen te

80

Nappo, ‘On the location of Leuke Kome’, 335. 81

Cappers, Roman foodprints at Berenike, 11. 82 Ibidem, 13.

(18)

18 laden, om ze verder te kunnen vervoeren naar Alexandrië. De bewaakte karavaanroutes eindigden voor een groot deel in Koptos. Dit was een bewuste keuze van de Romeinse autoriteiten om ervoor te zorgen dat handelaars niet probeerden de importbelastingen te ontlopen door andere routes te kiezen. Zie kaart 2 voor de karavaanroutes en de militaire posten (hydreuma). Romeinse magistraten controleerden wat voor goederen de stad binnenkwamen.84 Toen in de tweede eeuw het belang van Clysma groeide, ten koste van vooral Myos Hormos, nam het belang van Koptos iets af, omdat goederen uit Clysma rechtstreeks naar Alexandrië werden vervoerd.85

(19)

19

Kaart 2: karavaanroutes en militaire posten in de oostelijke woestijn (Young 2001)

Myos Hormos bevond zich ten noorden van Berenike en vrijwel tegenover Leukos Kome, dat zich aan de Arabische kant van de Rode Zee bevond.86Bij archeologisch onderzoek door de Amerikaanse archeologen Whitcomb en Johnson is

(20)

20 ontdekt dat de site, die nu als de locatie van Myos Hormos is vastgesteld, als haven in gebruik was sinds het einde van de eerste eeuw voor Christus.87 Lange tijd was onduidelijk waar de antieke havenstad zich had bevonden en zijn er vele potentiële locaties voorgedragen. In 1993 gebruikte de archeoloog David Peacock in een artikel satellietbeelden als overtuigend bewijs voor het lokaliseren van Myos Hormos bij de Arabische havenstad uit de middeleeuwen Quseir al-Quadim. Deze sattelietbeelden waren in overeenstemming met eigenschappen die in de Periplus maris Erythraei en andere antieke beschrijvingen van Myos Hormos naar voren kwamen.88

Ook Myos Hormos lag bij een lagune die als natuurlijke ankerplaats gebruikt werd. De lagune was via een kanaal met de zee verbonden.89 Inmiddels zijn zowel de lagune als het kanaal dichtgeslibd. Bij archeologische onderzoeken in de buurt van de haven zijn vele restanten uit de Romeinse tijd ontdekt, afkomstig uit andere delen van het Romeinse Rijk.90 Ook zijn er producten uit India ontdekt, zoals textiel, keramiek, peperkorrels en kokosnoten.91 Dit suggereert dat Myos Hormos als haven diende waar schepen uit India naar toe zijn gevaren. Waarschijnlijk werd Myos Hormos vooral aangedaan door kleinere schepen die makkelijker tegen de prevalerende noordenwind op de Rode Zee in konden navigeren. Schippers van grotere schepen zullen juist eerder voor Berenike als aanlegplaats hebben gekozen.

In de tweede eeuw na Christus ontwikkelde Clysma, vlak bij het huidige Suez, zich tot een belangrijk knooppunt in de handel met India. 92 De belangrijkste reden hiervoor was dat het zich dicht bij Alexandrië bevond, waar vandaan de Indiase goederen verder over de Middellandse Zee werden verscheept.93 Bovendien had keizer Trajanus (r. 98- 117) vlak bij Clysma een kanaal laten aanleggen om de Rode Zee met de Nijl te verbinden om zo het transport van goederen van en naar Alexandrië te versoepelen.94 Zie

87 D.S. Whitcomb en J.H. Johnson, Quseir al-Qadim 1978. Preliminary report (Caïro 1979). 88 David Peacock, ‘The site of Myos Hormos: a view from space’, JRA 6 (1993) 226-232. 89

Blue, ‘Locating the harbour’, 266. 90 Ibidem, 280.

91 Ibidem.

92 Philip Mayerson, ‘The port of Clysma (Suez) in transition from Roman to Arab rule’, Journal of Near

Eastern studies 55 (1996) 119-126, aldaar 119. 93

Hans-Ulrich von Freyberg, Kapitalverkehr und Handel im römischen Kaiserreich (27 v. Chr. – 235 n.

Chr.) (Freiburg 1988) 45.

(21)

21 kaart 3 voor de locatie van het kanaal van Trajanus. Archeologische vondsten bij Clysma wijzen op voortdurende activiteit in de vierde eeuw en later.95

Kaart 3: Het kanaal van Trajanus en belangrijkste karavaanroutes (Young 2001)

(22)

22 De wind was een belangrijke factor in de keuze van kapiteins welke haven aan te doen. In de Rode Zee was een noorderwind het meest algemeen.96 Dit moet het voor zwaarbeladen schepen vanuit India en andere plaatsen rondom de Indische oceaan bijzonder lastig hebben gemaakt naar het noordelijke Clysma te zeilen. Het is daarom waarschijnlijk dat Clysma vooral functioneerde als haven van waaruit Romeinse schippers van kleinere schepen goederen uit het rijk exporteerden naar andere gebieden.97 De kanalen van Trajanus faciliteerden daarnaast grootschalig transport van en naar Alexandrië. De zuidelijkere havens zullen waarschijnlijk vooral als havens waar goederen vanuit India naar toe gebracht werden gefunctioneerd hebben.98 Ook zullen goederen, die met de grote schepen die de moessonwinden konden bezeilen naar Berenike waren gebracht, overgeladen zijn in kleinere schepen om daarmee naar Clysma vervoerd te worden.

Leuke Kome lag als enige van de belangrijkste Rode Zee havens niet aan de Egyptische kust maar aan de Arabische kant van de Rode Zee. Het was oorspronkelijk een onderdeel van het koninkrijk der Nabateeërs dat voor de Romeinse heerschappij over het oostelijk Middellandse Zeegebied een belangrijke rol speelde in de handel met India.99 De hoofdstad Petra was een belangrijk handelsknooppunt, die ook na de inlijving in het Romeinse Rijk zijn positie behield.

Het koninkrijk der Nabateeërs ontstond in het grensgebied tussen het Ptolemeïsche Rijk en het Seleucidische Rijk rond 160 voor Christus, toen de macht van beide rijken, maar vooral het Seleucidische Rijk begon te verzwakken.100 Het lag tussen de Sinaï woestijn, in het zuiden, en het Joodse koninkrijk Judea, in het noorden. Het strekte zich uit over delen van het huidige Israël en Jordanië. Strabo heeft het koninkrijk als ‘Arabisch’ getypeerd, hoewel er belangrijke Griekse aspecten waren.101 Na een aanvankelijke bloei kwamen de Nabateeërs in conflict met de sterk expansieve Romeinse

96 Sidebotham, ‘Ports of the Red sea and the Arabia-India trade’, 17. 97 Ibidem.

98

Ibidem. 99

Fergus Millar, The Roman Near East, 31 BC – AD 337 (Cambridge, Massachusetts en Londen 1993) 400. 100 C. Habicht, ‘The Seleucids and their rivals’, in: CAH, VIII. 324-387, aldaar 373.

(23)

23 Republiek en moesten al snel genoegen nemen met een positie als vazalstaat van Rome. In 106 voegde keizer Trajanus het koninkrijk definitief bij het Romeinse Rijk.102

Net als Myos Hormos werd Leuke Kome vooral aangedaan door kleinere schepen.103 De goederen die naar Leuke Kome werden verscheept werden uiteraard niet naar Alexandrië vervoerd, maar via Petra naar de havenstad Gaza gebracht om van daar verder verscheept te worden.104 Deze route liep via de Negev woestijn. Bij zijn reis door het Midden-Oosten in 1928 deed ook Rostovtzeff de restanten van de weg aan die Petra met de Middellandse Zeekust verbond en die de belangrijkste route was voor de handelskaravanen die vanaf de kust van de Rode Zee hun oosterse waren vervoerden.105

Uit dit overzicht is gebleken dat iedere haven zijn eigen rol en belang had in de handel rondom de Indische oceaan. Volgens Plinius de Oudere was Berenike het belangrijkste handelsknooppunt van waaruit grote schepen naar Zuid-India voeren.106 Dit lijkt aannemelijk, aangezien grote zeilschepen in de oudheid grote moeite gehad moeten hebben met de noorderwind die gedurende het grootste deel van het jaar boven de Rode Zee prevaleert.107 Vanwege de gevaarlijke moessonwinden konden alleen grote schepen de reis naar het zuiden van India maken.108

De positie van Berenike als het belangrijkste knooppunt van de handel met het zuiden van India roept de vraag op wat de rol van de andere havens aan de Rode Zee was, aangezien de grote schepen die gebruik maakten van de moessonwinden alleen met zeer veel moeite naar de noordelijker havens konden reizen. Waarschijnlijk vertrokken vanuit de andere havens, en dan in het bijzonder Myos Hormos, kleinere schepen die via kustvaart naar het noorden van India voeren. Ook zouden producten die uit India naar Berenike waren getransporteerd, met kleinere schepen verder vervoerd kunnen zijn naar

102 Millar, The Roman Near East, 414.

103 Nappo, ‘On the location of Leuke Kome’, 343. 104

Tali Erickson-Gini, ‘The Nabataeaan – Roman Negev in the third century CE’, in: Ariel Lewin en Pietrina Pellegrina ed., The late Roman army in the Near East from Diocletian to the Arab conquest:

proceedings of a colloquium held at Potenza, Acerenza and Matera, Italy (may 2005) (Oxford 2007) 1-9, aldaar 3.

105

Rostovtzeff, Caravan cities, 48. 106

Plin., 6.104.

(24)

24 een noordelijker haven, wat het transport door de woestijn en per rivierschip over de Nijl naar Alexandrië flink verkortte.109

Na een aanvankelijke bloei in de eerste eeuw na Christus, begon het handelsverkeer in zowel Myos Hormos als Leuke Kome geleidelijk af te nemen.110 In dit geval is het onwaarschijnlijk dat dit wijst op een algemene vermindering in de handel met India. Reëler is het dat beide havens hun functie verloren door de aanleg onder de regering van Trajanus van het kanaal dat Clysma met de Nijldelta verbond, dichtbij Alexandrië. Voor kleine kustvaarders was het nu voordeliger Clysma als thuishaven te gebruiken, aangezien de transportkosten voor handelaars in oosterse goederen daar veel lager waren dan in zowel Myos Hormos als Leuke Kome.111 Grote schepen bleven Berenike gebruiken als ankerplaats.

Alexandrië was de stad waarin alle oosterse goederen, die naar Egypte waren gebracht, samenkwamen en verder werden verscheept. Als de grootste stad in het oostelijk Middellandse Zeegebied was het de poort van Egypte naar de rest van de mediterrane wereld. De grootte en de rijkdom van de stad was al legendarisch voor tijdgenoten.112 In de stad leefde een uitgebreide gemeenschap van handelaars, die haar rijkdom verkreeg uit de handel met India.113

Goederen uit India werden na aankomst in Alexandrië eerst onder bewaking opgeslagen in grote publieke pakhuizen. 114 Daar werd de importbelasting van vijfentwintig procent definitief geheven door de Romeinse magistraten.115 Nadat de Romeinse autoriteiten hun deel van de winst hadden afgetrokken, hadden de handelaars de vrije keuze te doen met de goederen wat ze wilden.

Wanneer handelaars niet het benodigde kapitaal hadden om de goederen langer vast te houden, verkochten ze hun producten direct in Alexandrië om aangegane schulden

109 Julian Whitewright, ‘How fast is fast? Technology, trade and speed under sail in the Roman Red Sea’ in: J. Starkey, P. Starkey en T. Wilkinson ed., Natural resources and cultural connections of the Red Sea.

Proceedings of Red Sea project III (Oxford 2007) 77-87, aldaar 84-86. 110

Nappo, ‘On the location of Leuke Kome’, 344. 111 Ibidem.

112 Mohammed Abd-el-Ghani, ‘Alexandria and Middle Egypt: some aspects of social and economic contacts under Roman rule’, in: William V. Harris en Giovanni Roberto Ruffini ed., Ancient Alexandria

between Egypt and Greece (Boston 2004) 161-178, aldaar 162. 113

Young, Rome’s eastern trade, 51. 114 Ibidem, 52.

(25)

25 af te kunnen lossen. Uiteraard verdiende een handelaar dan minder aan zijn producten, aangezien het aanbod van goederen uit India in Alexandrië veel hoger was dan in andere delen van het Romeinse Rijk.

Ook konden ze ervoor kiezen de goederen verder te vervoeren naar andere steden van het Romeinse Rijk en dan met name Rome. Dit vergde echter een enorme investering, aangezien de desbetreffende handelaar niet alleen voor schepen moest zorgen die de oosterse goederen van India naar Egypte vervoerden, maar ook schepen tot zijn beschikking moest hebben die op de Middellandse Zee voeren. De meeste handelaars zullen er dus voor hebben gekozen hun producten al in Alexandrië van de hand te doen, voornamelijk aan opkopers die de producten verder over de Middellandse Zee verscheepten.116

De producten uit India werden niet alleen onbehandeld verder vervoerd naar alle uithoeken van het Romeinse Rijk. Alexandrië stond bekend als een centrum van fabricage in de mediterrane wereld. Plinius de Oudere beschreef in zijn werk hoe oosterse producten, zoals wierook en zijde, in de stad verder werden verwerkt.117 Door dit proces van waardetoevoeging aan deze toch al luxe producten konden handelaars in Alexandrië meer geld verdienen.

Niet alleen oosterse producten werden in de stad verwerkt. Ook andere producten werden in de stad gefabriceerd, zoals textiel en glas.118 Voor deze producten was volgens de Periplus maris Erythraei een markt op zowel het Arabisch schiereiland als in India.119 Romeinse schippers hebben deze producten meegenomen op hun reis naar India om ook daar de mogelijkheid te hebben geld te verdienen.120 Met dit kapitaal konden ze dan weer de Indiase producten inslaan. In India zijn door archeologen verscheidene restanten van producten uit de mediterrane wereld ontdekt, zoals amfora’s en ander aardewerk. Het gaat hier met name om spullen uit de eerste eeuw na Christus.121

116

Young, Rome’s eastern trade, 53. 117 Plin., XII. 32.

118 Young, Rome’s eastern trade, 53. 119 Per., 6-8.

120

Young, Rome’s eastern trade, 53. 121

(26)

26

4.3 De getransporteerde goederen

Zowel van en naar India werden veel verschillende soorten producten verscheept. Lange tijd werd gedacht dat de bewoners van India enkel geïnteresseerd waren in het goud en zilver van de Romeinen, omdat de Romeinen verder geen andere producten hadden waar mensen in India mogelijkerwijs belangstelling voor konden hebben. Momenteel is dat beeld wat bijgesteld, vooral omdat archeologen op verscheidene plaatsen in India producten, afkomstig van de mediterrane wereld, hebben ontdekt.122

Naast goud en zilver waren er wel degelijk producten, afkomstig uit de mediterrane wereld, waar mensen in India belangstelling voor hadden. Net als de mensen die ten noorden van de Europese grenzen van het Romeinse Rijk leefden, hadden de Indiërs veel interesse in wijn uit de mediterrane wereld.123 Ook was er veel belangstelling voor glas, spiegels en aardewerk.124 Daarnaast verscheepten de Romeinse handelaars lood, wat in het Satavahanarijk als basis van muntgeld werd gebruikt.125 Toch lijkt het erop dat de handel tussen het Romeinse Rijk en India inderdaad niet in balans was. Het aantal gevonden munten dat door archeologen in India is gevonden is groter dan andere producten uit de mediterrane wereld.126 Hier moet wel bij bedacht worden dat het moeilijker is zaken als glas en spiegels uit de oudheid terug te vinden dan Romeins muntgeld.

Van India naar het Romeinse Rijk werden voornamelijk specerijen vervoerd. Deze specerijen werden door de Romeinen voor verschillende doeleinden gebruikt en worden als ‘luxeproducten’ aangemerkt. Voordat er sprake kan zijn van een uitgebreide vraag naar deze luxeproducten moesten de Romeinen uiteraard eerst de middelen hebben om zich deze producten te kunnen veroorloven.127 Echter toen onder de regering van keizer Augustus vrede en stabiliteit terugkeerde in de mediterrane wereld werd er aan deze voorwaarde voldaan. De welvaart van het Romeinse Rijk bereikte een groter deel van de bevolking. Bovendien was het oostelijk Middellandse Zeegebied definitief onder

122

K.V. Raman, ‘Further evidence of Roman trade from coastal sites in Tamil Nadu’ in: Vimala Begley en Richard Daniel De Puma ed., Rome and India. The ancient sea trade (Wisconsin 1991) 125-133, aldaar 125. 123 Sharma, India’s ancient past, 225.

124 Ibidem, 226. 125

Ibidem, 225-226. 126

(27)

27 de Romeinse heerschappij gebracht. Dit maakte een organisatie van een grootschalige handel voor het eerst mogelijk.128

Specerijen waren voor enigszins vermogende Romeinen een aantrekkelijke toevoeging aan hun keuken. Het ging hier om peper, kaneel, gember, kardemom kassia en vele andere producten. Uiteraard waren deze producten behoorlijk duur. Toch waren de prijzen zodanig dat een brede laag van de Romeinse bevolking er af en toe gebruik van kon maken.129 Vooral omdat het niet nodig was de kruiden in grote hoeveelheden aan te schaffen. Veel van deze specerijen werden ook gebruikt als onderdeel van geurtjes en parfums. 130 Daarnaast werden aan sommige specerijen, zoals peper, medische eigenschappen toegedicht. Ze waren een belangrijk ingrediënt in de recepten van allerlei helende drankjes.131

Veel producten, zoals wierook en mirre dienden dan weer vooral voor culturele en religieuze doeleinden.132 Al voor de enorme groei van de handel met India, tijdens de regering van keizer Augustus, werden deze producten al gebruikt bij religieuze gebruiken. Het grotere aanbod zorgde er echter wel voor dat het gebruik flink toenam.133 Opnieuw is Plinius de Oudere niet te spreken over de extravagantie bij begrafenissen van rijke Romeinen. Volgens hem liet bijvoorbeeld keizer Nero (r. 54-68) meer wierook verbranden bij de begrafenis van zijn tweede vrouw Poppaea (30-65), dan er in een heel jaar op het Arabisch schiereiland werd geproduceerd.134

Naast specerijen werden er veel producten ingevoerd voor het maken van dure kleding en juwelen. Het meest bekend hiervan is ongetwijfeld zijde, waar Romeinse moraalridders uit de late republiek en het vroege keizerrijk zo tegen te keer konden gaan. Naast zijde werden er ook andere producten ingevoerd zoals: versierd katoen, parels, edelstenen, exotische schelpen, schilden van schildpadden, koraal en ivoor.135

128 J. Thorley, ‘The development of trade between the Roman Empire and the east under Augustus’, Greece

and Rome, second series 16 (1969) 209-223, aldaar 209. 129

Young, Rome’s eastern trade, 16. 130 Ibidem, 15.

131 Ibidem, 17.

132 Steven E. Sidebotham, Roman economic policy in the Erythra Thalassa, 30 BC – AD 217 (Leiden 1986) 15.

133

Young, Rome’s eastern trade, 16. 134 Plin., XII, 41.

(28)

28

5. De rol van de Romeinse staat in de handel over de Indische

oceaan

Lange tijd is gedacht dat de Romeinse keizers en bestuurders groot belang hechtten aan de handel met voornamelijk India. De enorme inspanningen die het Romeinse leger deed om de karavaanroutes in de oostelijke woestijn van Egypte en de Negev woestijn te beschermen dienen hierbij als voorbeeld. Ook het buitenlands beleid in het oosten zou volgens veel historici mede door het belang van deze handel beïnvloed zijn.136 Zo zou bijvoorbeeld door keizer Trajanus in het jaar 106 definitief een einde zijn gemaakt aan het koninkrijk van de Nabateeërs vanwege hun rol in de handel met India en hun concurrentie met de handelaars uit Alexandrië. Naast de militaire campagnes zouden veel keizers zich ook druk hebben gemaakt om de enorme ongelijkheid in de handelsbalans tussen het Romeinse Rijk en India. De luxeproducten uit India werden immers bekostigd met Romeins edelmetaal.

Ook de militaire expeditie in Arabië onder leiding van Aelius Gallus, de tweede prefect van Egypte van 26 tot 24 voor Christus, zou ingegeven zijn door de wens de overslaghavens op het Arabisch schiereiland tussen India en het Romeinse Rijk in handen te krijgen, en daarmee Arabische tussenhandelaars uit te schakelen, en beslag te leggen op de Arabische productie van wierook.137 De expeditie liep uit op een ramp, omdat een groot deel van het leger van Aelius Gallus overleed tijdens de campagne, door gebrek aan water en eten, zonder ook maar met de Arabieren in gevecht te komen.138

Deze constatering lijkt echter niet waarschijnlijk. Toen de Grieken, en later de Romeinen, het nut van de moessonwinden hadden ontdekt, verloren de havens op het Arabisch schiereiland al veel van hun nut voor de handelaars uit de mediterrane wereld die op zoek waren naar Indiase producten.139 De Arabische tussenhandelaars werden door de grote Romeinse schepen uit Berenike ook zonder hulp van de Romeinse legioenen al buitenspel gezet.

136 Benjamin Isaac, The limits of empire. The Roman army in the east (New York 1990) 63.

137 J.P. Rey-Coquais, ‘L’Arabie dans les routes de commerce entre le monde Mediterranéen et les cotes Indiennes’, in: T. Fahd ed., L’Arabie préislamique et son environnement historique et culturel (Leiden 1989) 225-239, aldaar 229.

(29)

29 De expeditie van Aelius Gallus was in gang gezet na een verzoek van keizer Augustus daartoe. Het is waarschijnlijker dat de gebruikelijke redenen voor een veroveringscampagne ook voor deze expeditie golden. Zowel de keizer als de bevelhebber wilden hun faam vergroten door gebieden bij het toch al uitgestrekte rijk te voegen en de Romeinse schatkist spekken met buit. De associatie in de mediterrane wereld van Arabische wierook met keizerlijke macht en goddelijkheid speelde hier mogelijk ook een rol bij.140

Ook na de expeditie van Aelius Gallus zijn er nog enkele militaire campagnes in de regio geweest. Zo organiseerde Gaius Caesar (20 v. Chr. – 4 na Chr.), een adoptief zoon van keizer Augustus, een korte militaire campagne in Arabië. Ook hier is door sommige historici het uitschakelen van de Arabische concurrentie in de handel met India als reden opgegeven. De beperkte opzet van deze campagne lijkt echter eerder te wijzen op een strafexpeditie tegen lastige nomaden.141 Gaius Caesar is in ieder geval nooit in de buurt geweest van Arabische havens.

Kort gezegd is een actieve rol van het Romeinse militaire apparaat in het vergroten van het belang van Romeinse handelaars in de handel met India zeer onwaarschijnlijk. Door de ontdekking van de moessonwinden was het belang van Arabische tussenhandelaars toch al afgenomen. Bovendien lagen de desbetreffende Arabische havens zover van de grenzen van het Romeinse Rijk dat het de enorme inspanningen en kosten, die een veroveringscampagne met zich mee zou brengen, nooit zou kunnen rechtvaardigen.

Naast de militaire inspanningen is er ook veel geschreven over het gebrek aan balans in de handel tussen het Romeinse Rijk en India. De aanschaf van oosterse luxeproducten met goud en zilver beperkte investeringen in de Romeinse economie op grote schaal.142 Schrijvers zoals Plinius en Tacitus maakten zich hier erg druk om. Inderdaad zijn er in India grote hoeveelheden Romeinse munten teruggevonden. Toch is er door de Romeinse autoriteiten nooit een poging gedaan de handel met India te beperken omdat ze bezorgd waren over het gebrek aan balans in de handel met India.

140

G.W. Bowersock, ‘Perfumes and power’ in: Alessandra Avanzini ed., Profumi d’Arabia: atti del

(30)

30 Zoals in het volgende hoofdstuk zal blijken, is er pas in de derde eeuw sprake van een enorme daling van de handel tussen het Romeinse Rijk en India. Deze daling heeft niets te maken met een beperking van de handel door de Romeinse autoriteiten, maar met een complete ineenstorting van de welvaart en voorspoed van het Romeinse Rijk.

De handel met India was voor de Romeinse autoriteiten juist een interessante mogelijkheid een flink deel van het kapitaal van de handelaars als importbelasting af te romen. Voor een overheid met een zeer beperkte bureaucratie, zoals de Romeinse er één was, was het zeer moeilijk structureel voldoende belastingen van zijn burgers te innen om zichzelf in stand te houden, simpelweg omdat de administratie ontbrak. Omdat bij de grenzen van het Romeinse Rijk de militaire aanwezigheid veel groter was dan in de binnenlanden, was het makkelijker om daar dan ook veel belastingen te heffen. De inspanningen die de Romeinse legioenen deden om de handelskaravanen te beschermen, moeten dan ook vooral gezien worden als inspanningen de belastinginkomsten te controleren.143

6. Krimp van de handel via de Rode Zee in de derde eeuw

Net als op vele andere terreinen was er in de handel tussen het Romeinse Rijk en India sprake van een enorme crisis gedurende de derde eeuw. De archeologische bewijzen hiervoor zijn zo duidelijk dat de vraag of er sprake was van verval tijdens de derde eeuw een overbodige is. Het scherpe en vrijwel gelijktijdige verval van de Romeinse wereld op politiek, economisch en sociaal vlak is niet los van elkaar te zien.144

Het beginpunt van de crisis van de derde eeuw wordt gelegd bij het uitbreken van een besmettelijke ziekte in 165, tijdens de regering van keizer Marcus Aurelius (r. 161-169), die om de paar jaar opnieuw de kop opstak. Waarschijnlijk ging het hier om een zeer dodelijke variant van pokken of mazelen.145 Deze ziekte had een flinke krimp in korte tijd van de Romeinse bevolking tot gevolg.

143

Young, Rome’s eastern trade, 212. 144

Andrea Giardini, ‘The transition to late antiquity’, in: Walter Scheidel, Ian Morris en Richard Saller ed.,

(31)

31 Naast een krimp in de bevolking was er ook sprake van grote politieke instabiliteit. Tijdens de periode van de ‘soldatenkeizers’, waarvan het begin wordt gelegd bij de moord op keizer Alexander Severus (r. 222-235) in 235, regeerden keizers gemiddeld amper twee jaar voordat ze weer werden vermoord door een tegenkandidaat.146 Ook was er sprake van een toenemende druk op de grenzen van het Romeinse Rijk, zowel in Europa als in het oosten, waar het Sassanidische Rijk een agressieve politiek voerde tegenover de Romeinen. Bovendien staken in diverse regio’s van het rijk opstanden tegen de hogere belastingdruk van het centrale bestuur de kop op. De kleinschalige Romeinse bureaucratie was onvoldoende in staat te reageren op deze nieuwe situatie.147 Uiteraard zorgden al deze problemen ook voor grote economische problemen, zoals een enorme muntontwaarding.148

Vanaf de troonsbestijging van keizer Diocletianus (r. 284-305) kwam er een einde aan de crisis van de derde eeuw. Hij zorgde onder meer voor een modernisering van het Romeinse bestuur. Zoals in hoofdstuk twee duidelijk werd, speelden dit soort problemen gedurende dezelfde periode ook op het Indiase subcontinent.

De gevolgen van deze periode zijn ook in Egypte en de handel via de Rode Zee duidelijk zichtbaar. In alle havens van de Rode Zee is door archeologen een enorme afname, of zelfs een volledige stop, in de activiteiten tijdens de derde eeuw waargenomen. In sommige van deze havens ontstaat weer activiteit in de vierde eeuw maar er is wel sprake van een structurele vermindering.

In Berenike werden bij archeologisch onderzoek resten van vele verschillende soorten planten, fruit en noten uit de Romeinse tijd ontdekt. Deze resten zijn vooral gedateerd als afkomstig uit de eerste en tweede eeuw na Christus. Vele van de gevonden planten en fruit konden niet in de buurt van Berenike, dat in een behoorlijk onherbergzaam gebied lag, groeien. Er zijn resten van amandel en abrikoos gevonden, die enkel in het Middellandse Zeegebied groeiden en hoogstens een luxe aanvulling waren op het dieet van de bewoners in Berenike.149 Ook zijn er veel kokosnoten gevonden, die

146

Grant, Collapse and recovery, 3. 147

Xavier Loriot en Daniel Nony, La crise de l’Empire romain, 235-285 (Parijs 1997) 19. 148 Giardini, ‘transition to late antiquity’, 759.

(32)

32 alleen uit India afkomstig kunnen zijn.150 De aanwezigheid van dit soort luxeproducten wijst erop dat de havenstad tijdens de eerste en tweede eeuw behoorlijk welvarend was. Sommige inwoners konden zich luxe voedsel, afkomstig uit het Middellandse Zeegebied, veroorloven. Dit stopte abrupt in de derde eeuw.

Graansoorten zoals gerst en tarwe zijn in het dieet van de lokale bewoners vervangen door sorgo, een graansoort die lokaal verbouwd kon worden.151 Tijdens de vierde tot en met het begin van de zevende eeuw zijn er weer restanten te vinden van gecultiveerde gewassen, die niet in de directe omgeving konden groeien. Na de verovering van Egypte door de Arabieren in 640 kwam er definitief een einde aan het belang van de stad als handelspoort met India.152

Ook bij Myos Hormos en Leuke Kome is sprake van een stop in de activiteiten bij de haven in de derde eeuw.153 Zoals reeds in hoofdstuk vier vermeld, was er echter al sprake van een geleidelijke teruggang in activiteiten bij beide havens na de eerste eeuw, als gevolg van de aanleg van het kanaal tussen Clysma en Alexandrië tijdens de regering van keizer Trajanus. Er komt echter aan het begin van de derde eeuw abrupt een einde aan de activiteiten op de sites.154 Tijdens de Romeinse heerschappij over Egypte worden Myos Hormos en Leuke Kome ook niet meer opnieuw in gebruik genomen. Pas in de twaalfde eeuw richtten de Arabieren bij Myos Hormos opnieuw een haven in.155 Ook de karavaanroute door de Negev woestijn, van de Rode Zee via Petra naar Gaza, wordt in de derde eeuw niet langer gebruikt.156

Ook bij Clysma was sprake van een vermindering van de activiteiten tijdens de derde eeuw. Pas in de vijfde eeuw is er sprake van een flinke economische opleving bij Clysma.157 Tijdens de vroege Byzantijnse tijd voeren er weer regelmatig handelsschepen van de Rode Zee naar India en terug.158 Het lijkt er zelfs op dat de activiteit in Clysma tijdens de vijfde eeuw groter was dan tijdens de tweede eeuw.159 Dit was vooral het

150 Cappers, Roman foodprints at Berenike, 73. 151 Ibidem, 156.

152

Cappers, Roman foodprints at Berenike, 15. 153 Nappo, ‘On the location of Leuke Kome’, 345. 154 Blue, ‘Locating the harbour’, 266.

155 Ibidem, 278. 156

Erickson-Gini, ‘Nabatean-Roman Negev’ 3. 157

Mayerson, ‘Port of Clysma’, 122. 158 Ibidem, 123.

(33)

33 gevolg van het feit dat zowel Myos Hormos als Leuke Kome niet langer in gebruik waren. Toen de Arabieren in 640 Egypte op de Byzantijnen veroverden bleef Clysma wel in gebruik als haven.160

Ook in India is de vermindering in handelsactiviteiten met het Romeinse Rijk duidelijk waar te nemen in een flinke teruggang in de vondst van spullen, afkomstig uit de mediterrane wereld, daterend uit de derde eeuw. Datering van Romeinse munten, gevonden in India, geeft de neergang het best weer. Vooral in het zuiden van India zijn veel Romeinse munten gevonden.161 Zie kaart 4 voor de locaties waar munten gevonden zijn. Merk hierbij op dat het in de categorie munten uit de derde eeuw en later voornamelijk gaat om Byzantijnse munten vanaf de vijfde eeuw.

(34)

34

Kaart 4: Locaties van gevonden Romeinse munten in India (Begley 1991)

Het grootste deel van deze munten is afkomstig uit de eerste eeuw na Christus.162 Er zijn echter vrijwel geen munten uit de tweede helft van de derde eeuw in India gevonden.163 De systematische vermindering van edele metalen in Romeinse munten moeten deze munten hoe dan ook waardeloos hebben gemaakt voor internationale handel.164 Sommige historici hebben daarom gesuggereerd dat de handel met India wel

162

(35)

35 degelijk bleef bestaan, maar dat er oudere munten voor werden gebruikt, waarvan de waarde wel gegarandeerd was. Deze redenering wordt echter onwaarschijnlijk wanneer de stop van activiteiten in vrijwel alle belangrijke havens aan de Rode Zee erbij wordt betrokken.165

De neergang in de handel via de Rode Zee met India en de daaropvolgende heropleving op een meer bescheiden schaal van de handel, vooral tijdens de vroege Byzantijnse tijd. Is volledig in overeenstemming van de neergang en heropleving van andere economische activiteiten in de geschiedenis van het Romeinse Rijk. Het is dan ook niet waarschijnlijk dat er voor de handel over de Indische Oceaan uitzonderlijke redenen waren buiten de algehele crisis die tijdens de derde eeuw in de mediterrane wereld, maar ook in India, plaats vond.

(36)

36

7. Conclusie

Het doel van dit essay was de organisatie van de overzeese handel tussen het Romeinse Rijk en India via de Rode Zee in kaart te brengen. Er is gebleken dat de inlijving van Egypte bij het Romeinse Rijk door keizer Augustus een enorme groei van de overzeese handel met India tot gevolg had. Toch was dit niet de voornaamste reden voor het inlijven van Egypte door de Romeinen. Met name de enorme graanoogsten langs de Nijl waren interessant voor de Romeinen. Hiermee konden ze met gemak de inwoners van de miljoenenstad Rome van voldoende voedsel voorzien, om daarmee sociale onrust in de hoofdstad van het rijk tegen te gaan. Vanaf de vierde eeuw werd een groot deel van het graan uit de Nijlvallei naar Constantinopel verscheept.

Doordat het gehele Middellandse Zeegebied vanaf de regering van Augustus onder Romeinse heerschappij verenigd was, was de potentiële markt voor producten uit India enorm vergroot tegenover eerdere periodes. Bovendien heerste er tijdens de eerste eeuw na Christus een periode van ongekende welvaart en vrede in het Romeinse Rijk, iets wat daarvoor en ook daarna niet meer werd bereikt. Dit zorgde voor een grote vraag naar de luxeproducten uit India. Niet alleen de allerrijksten uit de Romeinse samenleving konden zich deze producten veroorloven.

Ondanks de kritiek van klassieke auteurs, zoals Plinius de Oudere, dat het gebruik van oosterse producten een ongeoorloofde luxe was die, ervoor zorgde dat veel Romeins kapitaal verloren ging, deed de Romeinse staat geen enkele poging deze handel tegen te gaan. Ook deed het Romeinse leger geen pogingen buitenlandse concurrentie op het Arabisch schiereiland uit te schakelen, om zo de rol van Romeinse handelaars te vergroten.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

b Langs de Romeinse wegen waren ook veel posten waar koeriers een nieuw paard konden krijgen, zodat ze snel weer door konden reizen om een bericht te bezorgen.. Waarom waren

Hier ziet u meer gedetailleerd de aanval van het Heilige Romeinse Rijk op Gods ware Kerk: “En de vrouw vluchtte in de woestijn, waar zij een plaats heeft, door God bereid, opdat

De oplossing en zeer veel andere werkbladen om gratis te

Daarbij worden de architec- tuur en de fysiologische principes van de ge/onde long m ver- schillende omstandigheden /oals rust.. inspanning, /wanger- schap en

License: Leiden University Non-exclusive license Downloaded from: https://hdl.handle.net/1887/14480 Note: To cite this publication please use the final published version

Vanaf de tijd van keizer Augustus bezochten regelmatig Indiase gezantschappen Rome en enkele andere steden in het Romeinse Rijk en tot de regering van Constantijn in de vierde

Zo zou men kunnen zeggen dat de wereld van de oudheid – geografisch Voor-Azië en het Middellandse Zeegebied – weliswaar aan India raakte, maar dit gebied lange tijd niet of

Met zo weinig steun van de eigen bevolking slaagden de nieuwe machthebbers er dan ook niet in de afbrokkeling van het rijk een halt toe te roepen: in 1908 werd het voorheen