• No results found

Impliciete cognitieve associaties en expliciete cognities over de e-sigaret en de gewone sigaret onder jongeren

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Impliciete cognitieve associaties en expliciete cognities over de e-sigaret en de gewone sigaret onder jongeren"

Copied!
50
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Impliciete cognitieve Associaties en expliciete Cognities over de

E-sigaret en de gewone Sigaret onder Jongeren

Kim Stolk

Studentnummer: 10003262 Universiteit van Amsterdam

Begeleid door: H. Larsen en R.W. Wiers Aantal woorden: 9334

(2)

2 Abstract

Terwijl roken onder de 18 jaar sinds kort verboden is, is e-sigaret gebruik onder de 18 jaar niet verboden en de populariteit van de e-sigaret onder jongeren neemt toe. Volgens duale proces theorieën ontstaat verslaving wanneer de impulsieve en reflectieve processen uit balans zijn en de controle laag is. In dit onderzoek werden de impliciete cognitieve associaties en expliciete cognities over de e-sigaret en de gewone sigaret onderzocht onder jongeren van 15 tot 18 jaar. Hierbij werd onderscheid gemaakt tussen rokers (67 deelnemers), e-sigaret gebruikers (15 deelnemers) en niet-rokers (86 deelnemers). De impliciete cognitieve

associaties werden onderzocht door middel van de Implicit Association Test en de expliciete cognities door middel van uitkomstverwachtingen. De resultaten lieten zien dat e-sigaret gebruikers en rokers zowel positievere impliciete cognities hadden over de sigaret als over de e-sigaret. Er werd geen verschil gevonden bij de groepen in impliciete cognities over de gewone sigaret ten opzichte van de e-sigaret. Rokers en e-sigaret gebruikers hadden tevens positievere expliciete cognities over de e-sigaret dan niet rokers. Zowel impliciete als expliciete cognities voorspelden e-sigaret gebruik en gesteld kan worden dat interventies en preventie van e-sigaret gebruik onder jongeren zich moet richten op zowel impliciete als expliciete cognities.

(3)

3 Inleiding

De afgelopen paar jaar is de populariteit van de elektronische sigaret, ook wel de e-sigaret genoemd, toegenomen. De e-sigaret is een op een batterij werkend apparaat, ontwikkeld met als doel het roken na te bootsen, inclusief nicotine, maar zonder de giftige effecten van tabaksrook (Goniewicz & Zielinska-Danch, 2012). Ongeveer 95% van de Nederlandse jongeren kent de e-sigaret en ongeveer 3% heeft de e-sigaret wel eens geprobeerd. De gemiddelde leeftijd van deze jongeren is 17 (Trimbos Instituut, 2014). Ongeveer 18% van de Nederlandse jongeren tussen de 10 en 19 jaar rookt wel eens een gewone sigaret (Stichting Volksgezondheid en Roken, 2012).

Gezondheidsexperts zijn bezorgd over de marketing rondom e-sigaretten, deze lijkt gericht op jongeren. Zo worden e-sigaretten aangeboden in aantrekkelijke kleurtjes zoals roze, paars en blauw en in aantrekkelijke smaken zoals chocola, aardbei en bubblegum. Ze lijken in die zin niet op de traditionele sigaretten. Tevens lijkt de e-sigaret ‘gezond’ maar is dat dankzij de aanwezigheid van bepaalde giftige stoffen, zoals nicotine, niet. Ook zijn de lange termijn effecten van het gebruik van de e-sigaret nog niet onderzocht. Hoewel e-sigaretten bedoeld zijn voor mensen boven de 18 jaar, zijn ze in Nederland niet verboden voor jongeren onder de 18 jaar (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, 2013). Er is nog geen duidelijke wetgeving ten aanzien van de e-sigaret. In 2011 besloot de toenmalige Minister van Volksgezondheid, Schipper, om de e-sigaret als geneesmiddel te klasseren. Dat werd in 2012 echter teruggedraaid, waardoor de e-sigaret weer in winkels en via internet verkocht mocht worden. De e-sigaret valt ook niet onder de tabakswet en mag daarom gebruikt worden op plekken waar roken verboden is (Elektronische Sigaret, z.j.). Er zijn wel plannen in de tweede kamer om de e-sigaret te verbieden voor jongeren onder de 18 jaar (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, 2013).

(4)

4 Er is nog weinig bekend over de impliciete cognitieve associaties en expliciete cognities, die jongeren hebben ten aanzien van de e-sigaret. Impliciete cognitieve associaties zijn onmiddellijke automatische affectieve reacties die opgeroepen worden door een stimuli (De Houwer, Custers & de Clercq, 2006) en deze impliciete associaties worden gezien als onderliggende motivationele processen (Kahneman, 2003). Expliciete cognities zijn trage, bewuste gedachteprocessen ten aanzien van een stimuli, waarvan aangenomen wordt dat deze het meer automatische en impulsieve gedrag kunnen remmen (Kahneman, 2003). In dit onderzoek worden de impliciete cognitieve associaties en expliciete cognities over de e-sigaret en de impliciete cognitieve associaties over de sigaret onder jongeren onderzocht. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen rokers, e-sigaret gebruikers en niet-rokers.

Volgens de duale proces theorieën ontstaat verslaving door een disbalans tussen twee kwalitatief verschillende processen. Het ene proces is een snel associatief impuls proces, wat bestaat uit de automatische beoordeling van stimuli in termen van hun emotionele en motivationale betekenis, die verkregen wordt door associatie. Het andere proces is een langzaam reflectief proces, wat bestaat uit de gecontroleerde beoordeling van stimuli met bewuste overwegingen, emotie regulatie en verwachte uitkomsten in propositionele indeling/formaat (Wiers et al., 2007). Gedrag wordt in grote mate beïnvloed door impulsieve processen en deze impulsieve processen kunnen worden gereguleerd door gecontroleerde processen. Dit vergt echter wel motivatie en cognitieve hulpbronnen die niet altijd beschikbaar zijn. Door het model van verslaving, opgesteld door Wiers et. al (2007) wordt gesteld dat verslaving zich ontwikkelt wanneer de impulsieve en reflectieve processen uit balans zijn en de controle laag is. Adolescenten lopen een groter risico om verslavingen te ontwikkelen doordat zij meer geneigd zijn risicovol gedrag uit te voeren en doordat verslavende middelen zorgen voor een disbalans tussen impulsieve en reflectieve processen (Gladwin, Figner, Crone, & Wiers, 2011). Het nemen van drugs leidt tot sterke impulsieve

(5)

5 reacties richting drugs (zoals aandachtsbias voor drugs en benaderingstends richting drugs) en tot vermindering van de controlerende functies (Gladwin et al., 2011).

In overeenstemming met het onderscheid tussen impulsieve en reflectieve processen dat gemaakt wordt binnen de duale proces theorie, worden uitkomsten van indirecte meetprocessen impliciete cognitieve associaties genoemd en uitkomsten van gecontroleerde cognitieve processen expliciete cognities (Houben, Schoenmakers, Thush, & Wiers, 2008). Er is recent onderzoek gedaan door Buisman, Blankers en Van Laar (2014) naar de expliciete cognities van jongeren in Nederland over de e-sigaret, door middel van een vragenlijst op internet. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat opvattingen van jongeren ten aanzien van de e-sigaret verdeeld waren, zowel positieve als negatieve cognities ten aanzien van e-sigaret gebruik werden gerapporteerd. Het gebruik van de e-sigaret door anderen (78%) en nieuwsgierigheid (73%) waren de belangrijkste redenen om een e-sigaret te gebruiken. Jongeren die wel eens een e-sigaret hadden gebruikt, hadden ook vaker wel eens gewone sigaretten gerookt en waren vaker dagelijkse rokers in vergelijking met jongeren die de e-sigaret niet hadden gebruikt. Uit onderzoek van Peters, Meshack, Lin, Hill en Abughosh (2013) kwam naar voren dat mannelijke adolescenten in Texas verschillende expliciete cognities, gemeten door middel van overtuigingen (beliefs) over de e-sigaret, hadden. Op de vraag: ‘Waarom gebruik je de e-sigaret?’ antwoordden 19 deelnemers (40%) dat de snelle consumptie en makkelijke geheimhouding de belangrijkste reden was. Andere belangrijke redenen waren een hoge sociale waardering (26%) en de mening dat het gebruik van de e-sigaret gezonder is dan de gewone e-sigaret (19%). Op de vraag: ‘Waar gebruik je de e-e-sigaret?’ antwoordden 18 deelnemers (38%) dat zij de e-sigaret overal gebruikten. Andere plekken die genoemd werden waren thuis (21%) en op school (41%). Op de vraag: ‘Wat vinden je vrienden van de e-sigaret?’ antwoordden 23 deelnemers (49%) dat vrienden dit waarderen. Ook werd aangegeven dat vrienden de e-sigaret gezonder vinden dan de gewone sigaret

(6)

6 (36%) en dat vrienden de sigaret veilig vinden (15%). Op de laatste vraag: ‘Waarom zijn

e-sigaretten populair?’ antwoordden 20 deelnemers (40%) dat de

e-sigaret makkelijk verkrijgbaar is. Andere genoemde redenen waren de mening dat het gebruik van de e-sigaret gezonder is dan de gewone sigaret (30%) en vanwege esthetiek, het gebruik van de e-sigaret ziet er verfijnd uit (23%). Uit het onderzoek van Pokhrel, Little, Fagan, Muranaka en Herzog (2014) kwam naar voren dat uitkomstverwachtingen van studenten over de e-sigaret het gebruik van e-sigaretten voorspelden. Jongeren die negatieve uitkomsten verwachtten van de e-sigaret, zoals: de e-sigaret vergroot de kans op ziekten, het smaakt vies en het heeft een verslavende werking, gebruikten de e-sigaret minder of hadden deze nog niet gebruikt in vergelijking met jongeren die positieve uitkomsten verwachtten, zoals: de e-sigaret verhoogt de sociale status en het werkt ontspannend. Met betrekking tot de impliciete cognities van jongeren ten aanzien van de e-sigaret is nog geen eerder onderzoek bekend.

Er is nog geen eerder onderzoek bekend over de impliciete cognitieve associaties van jongeren ten aanzien van de e-sigaret, maar er is wel eerder onderzoek gedaan naar de impliciete cognitieve associaties en expliciete cognities van rokers en niet-rokers ten aanzien van roken. De resultaten lopen uiteen. Uit het onderzoek van Huijding, de Jong, Wiers en Verkooijen (2005) kwam naar voren dat rokers op een expliciete meting aangaven negatieve cognities richting roken te hebben, maar wel minder negatief dan niet-rokers. In dat onderzoek differentieerde de Implicit Association Test (IAT; Greenwald, McGhee, & Schwartz, 1998) rokers van niet-rokers ten aanzien van impliciete cognitieve associaties, maar de impliciete cognitieve associaties van rokers over roken bleek evengoed meer negatief dan positief. Uit het onderzoek van Swanson, Rudman en Greenwald (2001), bij een volwassen doelgroep kwam naar voren dat rokers en niet-rokers vergelijkbare negatieve impliciete cognitieve associaties hadden ten aanzien van roken, terwijl op de expliciete meting rokers

(7)

7 positiever waren over roken ten aanzien van de niet-rokers. Dat bij rokers negatieve impliciete cognitieve associaties over roken gevonden werden kan verklaard worden door de impliciete/expliciete dissociatie hypothese, die stelt dat rokers expliciet positieve cognities hebben met roken maar zichzelf impliciet niet identificeren met het rookgedrag, doordat herhaaldelijke blootstelling aan negatieve reclame over roken zorgt voor negatieve impliciete cognities (Karpinski & Hilton, 2001). De Houwer, et al. (2006) repliceerden het onderzoek van Swanson et al. (2001), bij een volwassen doelgroep en vonden positieve impliciete cognitieve associaties bij rokers over roken door middel van een aangepaste IAT. De gebruikte IAT was zo ontwikkeld, dat hij minder gevoelig was voor de sociale effecten doordat deelnemers persoonlijke voorkeuren moesten aangeven. Shermana, Chassin, Presson, Seoa en Macya (2009) onderzochten impliciete en expliciete cognities van adolescenten over roken, waarbij ook de cognities van ouders waren onderzocht. Het bleek dat moeders met positieve impliciete cognitieve associaties over roken ook kinderen hadden met positieve impliciete cognitieve associaties over roken. De positieve impliciete cognitieve associaties van deze adolescenten voorspelden het beginnen met roken. Tevens wanneer expliciete cognities, die ook rookgedrag voorspelden, werden meegenomen in de analyse voorspelden impliciete cognitieve associaties rookgedrag.

Uit de genoemde onderzoeken kan gesteld worden dat impliciete cognitieve associaties en expliciete cognities ten aanzien van roken complex en ambivalent zijn. De genoemde resultaten uit de onderzoeken van Swanson et al. (2001) en Huijding et al. (2005) lijken paradoksaal met het gedrag van de deelnemers, de meeste deelnemers gaven aan roken vies te vinden en er vanaf te willen, maar zij gaven ook aan niet te gaan stoppen met roken. Dit zou kunnen komen door zelfrepresentatie bias, wat inhoudt dat rokers wel positievere cognities hebben over roken ten opzichte van niet-rokers, maar dit niet willen laten blijken. Metingen van impliciete cognities, waarbij gekeken wordt naar onbewuste cognitieve

(8)

8 associaties, zoals de Implicit Association Test (IAT; Greenwald, et al. 1998) zouden wellicht extra variantie voorspellen tussen rokers en niet-rokers (de Jong, 2002). Het blijkt dat

impliciete metingen lastiger te ‘faken’ zijn dan expliciete metingen, doordat mensen zich niet bewust zijn van de invloed van impliciete cognitieve associaties op hun gedrag. De scores op een impliciete test hebben unieke power die spontaan gedrag voorspellen (Gawronski, Hofmann, & Wilbur, 2006). Daarom wordt in dit onderzoek naast een expliciete meting, een vragenlijst over uitkomstverwachtingen met betrekking tot e-sigaret gebruik, een impliciete meting afgenomen, namelijk de Implicit Association Test (IAT; Greenwald et al. 1998). Hierbij wordt specifiek onderzoek gedaan naar adolescenten tot 18 jaar, omdat zij volgens de wet niet meer mogen roken maar wel de e-sigaret mogen gebruiken en omdat de e-sigaret mogelijk leidt tot ‘echt’ roken (Buisman et al. 2014).

Uit verschillende onderzoeken over impliciete cognitieve associaties van rokers over gewoon roken waarbij de IAT is gebruikt blijkt dat de contrast categorie waartegen roken wordt uigezet van invloed is op de gevonden cognitieve associatie over roken. Zo bleek uit het onderzoek van Robinson, Meier, Zetocha en McCaul (2005) dat wanneer de IAT de categorie roken tegen de categorie niet-roken bevatte, niet-rokers negatieve impliciete cognitieve associaties hadden over roken en rokers ambivalente en/of neutrale cognities hadden over roken. Wanneer de IAT de categorie roken tegen de categorie stelen bevatte, hadden zowel rokers als niet-rokers negatieve impliciete cognitieve associaties over roken. Andrews, Hampson, Greenwald Gordon en Widdop (2010) hebben een versie van de IAT ontwikkeld om impliciete cognitieve associaties van 12 jarigen ten aanzien van roken te onderzoeken. Uit het onderzoek van Andrews et al. (2010) kwam naar voren dat wanneer de IAT de categorie roken tegen de categorie snoepgoed bevatte beter impliciete cognitieve associaties over roken werden voorspeld dan wanneer de IAT de categorie roken tegen de categorie gezond voedsel bevatte.

(9)

9 Om de invloed van de contrast categorie op de impliciete cognitieve associaties over de doelcategorieën te minimaliseren, worden in dit onderzoek bij de IAT de doelcategorieën roken en e-sigaret gebruik tegenover neutrale categorieën gezet, namelijk pen en bril. Uit onderzoek van McCarthy & Thompson (2006) bleek dat wanneer de IAT de categorie roken tegen een neutrale categorie bevatte, deelnemers met een impliciete positieve associatie ten aanzien van de sigaret zowel positieve expliciete verwachtingen over de sigaret hadden als meer gebruik rapporteerden in vergelijking met deelnemers met impliciet negatieve associatie ten aanzien van de sigaret.

Dit exploratieve onderzoek bevat zes onderzoeksvragen:

Onderzoeksvraag (1): ‘Verschillen e-sigaret gebruikers, rokers en niet-rokers in impliciete cognitieve associaties ten aanzien van de e-sigaret?’

Onderzoeksvraag (2): ‘Verschillen e-sigaret gebruikers, rokers en niet-rokers in impliciete cognitieve associaties ten aanzien van de gewone sigaret?

Onderzoeksvraag (3): ‘Verschillen e-sigaret gebruikers, rokers en niet-rokers in impliciete cognitieve associaties over de gewone sigaret ten opzichte van de e-sigaret?

Onderzoeksvraag (4): ‘Verschillen e-sigaret gebruikers, rokers en niet-rokers in expliciete cognities over de e-sigaret?

Onderzoeksvraag (5): ‘Voorspellen impliciete cognitieve associaties naast expliciete cognities e-sigaret gebruik?’

Onderzoeksvraag (6): ‘Wat zijn de overtuigingen (beliefs) van de e-sigaret gebruikers over de e-sigaret en van de rokers over de gewone sigaret in dit onderzoek?’

(10)

10 Methode

Deelnemers

173 Deelnemers van het Eerste Christelijk Lyceum in Haarlem (Nederland) deden mee aan het onderzoek op vrijwillige basis. De deelnemers waren zowel mannen als vrouwen tussen de 15 en 18 jaar oud en zij werden ingedeeld in één van de drie groepen: (1) rokers groep, de inclusie criteria voor deze conditie was dat de deelnemer de afgelopen 30 dagen een sigaret heeft gerookt, (2) e-sigaret groep, de inclusie criteria voor deze conditie was dat de deelnemer de afgelopen 30 dagen een e-sigaret heeft gerookt en (3) niet-rokers groep, de inclusie criteria voor deze groep was dat de deelnemer nog nooit had gerookt of de e-sigaret had gebruikt. Om genoeg deelnemers op te nemen in de e-sigaret groep werden deelnemers die zowel rookten als de e-sigaret gebruikten opgenomen in deze conditie. Deelnemers werden uitgesloten van het onderzoek aan de hand van de volgende exclusiecriteria: wanneer men gestopt was met roken, of wanneer men iets anders rookte dan tabak, sigaretten of de e-sigaret. De deelnemers kregen allen iets lekkers ter beloning, namelijk een chocoladereep en er werden 21 Bol.com waardebonnen verloot, 11x10 euro en 10x20 euro.

Materialen

De modified Fagerstrom Tolerance Questionnaire (mFTQ) is een zelfrapportage vragenlijst die tabaksafhankelijkheid meet en deze vragenlijst werd afgenomen bij deelnemers die rookten en deelnemers die de e-sigaret gebruikten. Deze vragenlijst bestaat uit zeven vragen met meerkeuze antwoorden en was vertaald naar het Nederlands. In dit onderzoek werd de mFTQ aangepast voor de e-sigaret conditie. Zo werd de vraag: ‘Welke sigaret vind je het moeilijkst om te missen’, omgezet naar ‘Welke e-sigaret vind je het moeilijkst om te missen’. De zeven vragen werden gescoord en deze score werd bij elkaar opgeteld. Aan de hand van het artikel van Prokhorov et al. (2000) werd voor de totaalscore de laatste vraag:

(11)

11 ‘Inhaleer je?’ niet meegenomen. Een totaalscore van 0 tot 2 betekende geen

tabaksafhankelijkheid, een score van 3 tot 5 betekende middelmatige tabaksafhankelijk en een score van 6 of hoger betekende aanzienlijke tabaksafhankelijkheid. De betrouwbaarheid van de mFTQ zonder het item ‘Inhaleer je’ was goed (Cronbach alpha = .80).

De Implicit Association Test (IAT; Greenwald et al. 1998) is een gecomputeriseerde

reactietijd taak, die de associatie meet tussen twee doelcategorieën en twee

attributiecategorieën. Alle deelnemers kregen de instructie dat ze zo snel mogelijk moesten beslissen of een plaatje/woord (de doelcategorie) in het midden van het computerscherm overeenkomt met één of twee belangrijke attributiecategorieën die boven aan het scherm stonden. De deelnemers moesten daarvoor op de ontwikkelde ‘ja’ of ‘nee’ toetsen drukken, de ‘e’ en ‘i’ op het toetsenbord. In dit onderzoek was uitgegaan van de typische 7 Blokstructuur van de IAT zoals in het onderzoek van Houben en Wiers (2007). Hier was voor gekozen omdat in de 7 Blokstructuur twee oefenfasen aan de kritische fasen vooraf gaan, waardoor fouten werden verminderd. In dit onderzoek waren echter drie doelcategorieën;de e-sigaret, de gewone sigaret en de neutrale categorie, waardoor de IAT een 13 Blokstructuur kreeg (zie Tabel 1.). Alle deelnemers moesten de IAT uitvoeren.

In het eerste blok werden afbeeldingen van de e-sigaret en neutrale niet rokende afbeeldingen (pen of bril) geclassificeerd als horende bij de categorie e-sigaret of niet. In het tweede blok moesten woorden geclassificeerd worden als leuk (aangenaam, fijn, prettig, goed, blij) of niet leuk (afschuwelijk, vervelend, slecht, stom, verdrietig). Daarna in het derde en vierde blok werden de doelcategorie (e-sigaret) en de attributiecategorie (positief)

gecombineerd. In het vijfde blok werd de doelcategorie omgekeerd geoefend (neutraal) en in het zesde en zevende blok werd de doelcategorie vervolgens gecombineerd met de

attributiecategorie (neutraal en positief). In het achtste blok werden afbeeldingen van de sigaret en neutrale niet rokende afbeeldingen (pen of bril) geclassificeerd als horende bij de

(12)

12 categorie sigaret of niet. Daarna in het negende en tiende blok werden de doelcategorie

(sigaret) en de attributiecategorie (positief) gecombineerd. In het elfde blok werd de

doelcategorie omgekeerd geoefend (neutraal) en in het twaalfde en dertiende blok werd deze gecombineerd met de attributiecategorie (neutraal en positief).

Het IAT-effect is het verschil in reactietijd tussen de ene gesorteerde conditie, de doelcategorie met positief, en de andere gesorteerde conditie, de doelcategorie met negatief (Sriram, & Greenweld, 2009). Het verschil in reactietijd tussen blok vier en zeven toonde aan of de e-sigaret meer geassocieerd was met iets positiefs of iets negatiefs, ten opzichte van de mate waarin de neutrale categorie geassocieerd was met de attributie categorieën. Het verschil in reactietijd tussen blok tien en dertien toonde aan of de gewone sigaret meer geassocieerd was met iets positiefs of iets negatiefs, ten opzichte van de mate waarin de neutrale categorie geassocieerd was met de attributie categorie. Er werden D-scores berekend aan de hand van de procedure van Greenwald, Banaji en Nosek (2003). Deze scores konden lopen van -2 tot 2, waarbij positieve D-scores een relatief sterke associatie aangaven tussen de e-sigaret/gewone sigaret en positieve woorden (vergeleken met neutraal – negatief). Negatieve D-scores gaven een relatief sterke associatie aan tussen de e-sigaret/gewone sigaret en negatieve woorden (vergeleken met neutraal – positief).

Van de IAT was de betrouwbaarheid en validiteit bekend. Uit het onderzoek van Cunningham, Preacher en Banaji (2001) bleek dat de betrouwbaarheid voldoende is

(Cronbach’s Alpha = 0.78). Uit een meta-analyse van Hofmann, Gawronski, Gschwender, Le en Schmitt (2005) kwam een interne consistentie naar voren van 0.79. Uit het review van Lane, Banaji, Nosek en Greenwald (2007) kwam naar voren dat de validiteit van de IAT verschilt. Zo had de IAT een goede nomologische validiteit (theoretisch voorspelde resultaten werden gevonden in onderzoeken). De convergente validiteit (de mate waarin de IAT

(13)

13 correleerden hoog (r = 0.77), maar de IAT correleerde niet met de standaard Priming Task. Tot slot had de IAT criteriumvaladiteit (de IAT bleek betekenisvol gedrag te voorspellen). Tabel 1.

Overzicht van de IAT Procedure

IAT

Block Trials Functie Linker toets ‘e’ Rechter toets ‘i’

1 20 Doel oefenen E-sigaret Neutraal 2 20 Attributie oefenen Positief Negatief

3 20 Gecombineerd oefenen E-sigaret + positief Neutraal + negatief 4 40 Gecombineerd test E-sigaret + positief Neutraal + negatief 5 40 Omgekeerd doel oefenen Neutraal E-sigaret

6 20 Omgekeerd attributie

oefenen Neutraal + positief E-sigatet + negatief 7 40 Omgekeerde test Neutraal + positief E-sigaret + negatief 8 20 Target oefenen Sigaret Neutraal

9 20 Gecombineerd oefenen Sigaret + positief Neutraal + negatief 10 40 Gecombineerde test Sigaret + positief Neutraal + negatief 11 40 Omgekeerd doel oefenen Neutraal Sigaret

12 20 Omgekeerd attributie

oefenen Neutraal + positief Sigaret + Negatief 13 20 Omgekeerd test Neutraal + positief Sigaret + Negatief

Door middel van VAS schalen kon gecontroleerd worden of neutrale categorieën van de gebruikte IAT, ook als neutraal werden beoordeeld door de deelnemers. Deze schalen

(14)

14 waren opgesteld voor de neutrale categorie ‘bril’ en de neutrale categorie ‘pen’. Bij deze schalen moesten deelnemers de neutrale categorieën beoordelen door middel van het zetten van een kruis op een lijn lopend van niet leuk tot leuk. Dit kruis werd door de computer omgezet in een getal, waarbij 0 stond voor niet leuk, 50 voor neutraal en 100 voor leuk.

De expliciete cognities over de e-sigaret werden in alle condities achterhaald door een zelfrapportage vragenlijst over verwachtingen met betrekking tot het gebruik van de e-sigaret, gebaseerd op de vragenlijst van Pokhrel et al. (2014). Verwachtingen over de e-sigaret werden gemeten met 32 items, die onder te verdelen waren in 7 subschalen: (1) sociale verbetering, dit hield in dat men meende dat de e-sigaret zorgt voor sociale status, (2) affect regulatie, dit hield in dat men meende dat de e-sigaret gebruikt wordt om te ontspannen, (3) positieve zintuiglijke ervaringen, dit hield in dat men meende dat de e-sigaret lekker proeft en voelt, (4) negatieve gezondheidsgevolgen, dit hield in dat men meende dat de e-sigaret slecht is voor de gezondheid, (5) negatieve verschijning, dit hield in dat men meende dat de e-sigaret zorgt voor een negatieve verschijning, (6) bezorgdheid over verslaving, dit hield in dat men vond dat de e-sigaret verslavend werkt en (7) negatieve zintuiglijke ervaring, dit hield in dat men meende dat de e-sigaret niet lekker proeft en voelt. Op een tienpuntsschaal moest worden aangegeven hoe groot de deelnemers de kans schatten dat een gevolg zal gebeuren wanneer ze de e-sigaret zouden gebruiken, lopend van 0 (geheel onwaarschijnlijk) tot 9 (geheel

waarschijnlijk). Per categorie werd de gemiddelde score berekend. Deze score werd tussen de verschillende condities vergeleken. Voor de betrouwbaarheid per subschaal zie Tabel 1. De betrouwbaarheden per subschaal gevonden in dit onderzoek waren een stuk lager uitgevallen dan de betrouwbaarheden die gevonden waren door Pokhrel et al. (2014), zie Tabel 1. Dit kwam mogelijk doordat de vragenlijst niet gevalideerd was in het Nederlands en door de onderzoekers zelf was vertaald. De betrouwbaarheid van de totale vragenlijst was redelijk, α = 0.685. De betrouwbaarheid van de vragenlijst nam toe, α = 0.728, wanneer de subschaal

(15)

15 positieve zintuiglijke ervaring weggelaten werd, daarom werd deze niet meegenomen in de analyse.

Tabel 2.

Overzicht van de Subschalen en de berekende Cronbach’s Alpha’s, vergeleken met de Cronbach’s Alpha’s gevonden door Pokhrel et al. (2014)

Subschaal Cronbach’s Alpha, α Cronbach’s Alpha, α bij

Pokhrel et al. (2014)

Sociale verbetering 0.90 0.94

Affect regulatie 0.89 0.94

Positieve zintuiglijke ervaringen 0.58 0.91

Negatieve gezondheidsgevolgen 0.88 0.94

Negatieve verschijning 0.60 0.77

Bezorgdheid over verslaving 0.82 0.87

Negatieve zintuiglijke ervaring 0.73 0.93

Aan de hand van het onderzoek van Peters et al. (2013) werd een vragenlijst opgesteld met vragen die de overtuigingen over de sigaret achterhaalden bij rokers en vragen die de overtuigingen over de e-sigaret achterhaalden bij e-sigaret gebruikers. Het waren vier open vragen voor rokers: (1) ‘Waarom rook je de sigaret’, (2) ‘Waar rook je de sigaret’, (3) ‘Wat denken je vrienden over de sigaret?’, en (4) ‘Waarom zijn sigaretten populair?’ en vier open vragen voor e-sigaret gebruikers: (1) Waarom gebruik je de e-sigaret’, (2) ‘Waar gebruik je de e-sigaret’, (3) ‘Wat denken je vrienden over de e-sigaret?’, en (4) ‘Waarom zijn

e-sigaretten populair?’ De frequenties van de antwoorden werden per vraag berekend en omgerekend naar percentages van de gegeven antwoorden.

(16)

16

Procedure

Er werd eerst een pilot studie uitgevoerd op een middelbare school in Amsterdam. Hierbij werd gekeken of de deelnemers de vragenlijsten en computertaak begrepen en hoelang zij erover deden. De data procedure is anoniem verlopen, deelnemers werden geïnformeerd over het feit dat de deelname vrijwillig was en dat zij elk moment konden stoppen met het onderzoek. Het onderzoeksprotocol was goedgekeurd door de commissie ethiek. Vervolgens werd het onderzoek uitgevoerd op een middelbare school in Haarlem. Omdat de meeste deelnemers onder de 18 jaar waren, werden er brieven uitgedeeld op school om mee naar huis te nemen. Wanneer de ouders het niet eens waren met de deelname van het kind aan het onderzoek moesten zij de brief ondertekend terugsturen (passief consent). Deelnemers werden door de onderzoekers opgehaald uit het desbetreffende klaslokaal en mochten op vrijwillige basis meekomen. Per keer konden vijf deelnemers mee, zij werden naar een leeg klaslokaal geleid met 5 laptops op een rij (ongeveer een meter tussen elke laptop), waarachter zij mochten plaatsnemen. Er werd een korte introductie gegeven waarbij de deelnemers werden bedankt voor het meedoen, de nadruk gelegd werd op anonimiteit en het in stilte en met concentratie maken van de vragenlijsten en computertaak en dat zij bij vragen hun hand even moesten opsteken. Vervolgens konden zij beginnen, instructies stonden op het scherm. Alle deelnemers kregen eerst op de computer een demografische vragenlijst. Wanneer zij aangaven te roken of de e-sigaret te gebruiken kregen zij een vragenlijst over tabaksafhankelijkheid de

modified Fagerstrom Tolerance Questionnaire (mFTQ; Fagerstrom, 1978) en de vier

genoemde open vragen over roken/e-sigaret gebruiken. Daarna doorliepen alle deelnemers de

Impliciete Association Test (IAT; Greenwald et al. 1998) op de computer, om de impliciete

cognities over de e-sigaret en de gewone sigaret te meten. Tot slot volgde de zelfrapportage vragenlijst over verwachtingen met betrekking tot de e-sigaret, gebaseerd op de vragenlijst van Pokhrel et al. (2014). De deelnemers kregen als zij klaar waren een chocoladereep en

(17)

17 mochten terug naar het desbetreffende klaslokaal. Deelnemers konden deelnemen aan de loterij van bol.com bonnen door het e-mailadres achter te laten. Wanneer de vijf deelnemers klaar waren werden de laptops opnieuw klaargezet en werden de volgende vijf leerlingen opgehaald.

(18)

18 Resultaten

Beschrijvende Statistiek

Drie keer was een laptop vastgelopen, waardoor de data van drie deelnemers verloren is gegaan. Op basis van de exclusie criteria werden drie deelnemers niet meegenomen in de analyse, één deelnemer was gestopt met roken, en twee deelnemers rookten geen sigaretten maar af en toe joints. Van de overgebleven 167 deelnemers waren er 155 Nederlands (92.8%), 1 Turks (0.6%), 1 Surinaams (0.6%), 3 Aziatisch (1.8%) en7 Anders (4.2%). Er werden drie groepen vergeleken met elkaar, (1) een rokersgroep, met 67 deelnemers waarvan 26 jongens, (2) een e-sigaret groep, met 15 deelnemers waarvan 12 jongens en (3) een niet-rokers groep met 86 deelnemers waarvan 37 jongens. Er is onderzocht of sekse en leeftijd verschillen tussen de drie groepen, zie Tabel 2.

Tabel 2.

Verdeling van Sekse en Leeftijd (Gemiddelden en Standaarddeviaties) over de Groepen

*¹Rokers *¹E-sigaret *¹Niet-rokers

Man (n) 26 12 37 Vrouw (n) 41 3 49

N 67 15 86

Leeftijd M (SD) 16.43 (0.11) 15.80 (0.18) 16.17 (0.09)

*¹ Rokers: laatste 30 dagen sigaret gerookt, E-sigaret: laatste 30 dagen e-sigaret gebruikt, ook als zij roken, niet-rokers: nooit gerookt

Een Pearson Chi-Kwadraat toets werd uitgevoerd over deze waarden en sekse verschilt significant tussen de groepen, X²(2) = 8.603, p < .05, er zijn meer vrouwen die roken en meer mannen die de e-sigaret gebruiken. Een One-Way ANOVA werd uitgevoerd over leeftijd en leeftijd verschilt significant tussen de groepen, F(2, 166) = 3.749, p < .05. Door middel van

(19)

19 post hoc analyse kwam naar voren dat e-sigaret gebruikers significant jonger zijn dan rokers,

p < .05.

Door middel van de Kolmogorov-Smirnov test werd onderzocht of de data van de afhankelijke variabelen normaal verdeeld was. De data van de afhankelijke variabelen: impliciete positieve cognitieve associatie over de sigaret (D-score sigaret),

D(167) = 0.08, p < .05, de verwachtingsuitkomst sociale verbetering, D(167) = 0.10, p < .01, de verwachtingsuitkomst affect regulatie D(167) = 0.13, p < .01, de verwachtingsuitkomst negatieve verschijning, D(167) = 0.08, p < .01 en de verwachtingsuitkomst zorgen over verslaving, D(167) = 0.10, p < .01 waren significant niet normaal verdeeld. Daarom werd over de data van deze afhankelijke variabelen een log transformatie uitgevoerd. Omdat bij de D-score sigaret een negatieve niet normale verdeling van de data is gebleken, werd eerst elke score van de hoogste score afgetrokken voordat de log+1 transformatie werd toegepast (Field, 2009), voor de overige afhankelijke variabelen is gekozen voor log+1.

Correlaties tussen de afhankelijke variabelen zijn onderzocht, zie Tabel 3. Hieruit kwam naar voren dat een aantal afhankelijke variabelen onderling correleerden.

(20)

20 Tabel 3.

Correlaties van de afhankelijke Variabelen

D1¹ D2¹ Soc Aff Neg Neg Vers¹ Neg Ver¹ Reg¹ Gez¹ Ver¹ Sen¹ LT¹ -.03 -.90 -.04 .12 .10 .04 .04 .10 D1¹ .36* .01 -.01 -.21 -.14 -.10 -.23* D2¹ .06 .02 -.11 -.11 -.10 -.17* SocVer¹ (SD) .55* .03 .24* .40* .05 Affreg¹ .18* .15* .48* .11 NegGez¹ .21* .45* .61* NegVer .31* .43* Vers¹ .34*

Noot.¹ LT = Leeftijd, DT1 = D-score sigaret, DT2= D-score e-sigaret, SocVer = Sociale verbetering, AffReg =

Affectregulatie, NegGez= Negatieve gezondheid, NegVer = Negatieve verschijning, Vers = verslaving, NegSen = negatieve sensorische ervaring

* Significante correlatie, p < .05 bij tweezijdig testen

Uit de modified Fagerstrom Tolerance Questionnaire (mFTQ) kwam naar voren dat rokers gemiddeld een tabaksafhankelijkheid hadden van M = 1.35 (SD = 0.98) en e-sigaret gebruikers gemiddeld een nicotineafhankelijkheid hadden van M = 1.52 (SD = 0.82). Een ANOVA werd uitgevoerd over deze waarden en er was geen significant verschil gevonden tussen rokers en e-sigaret gebruikers, F(1, 80) = 0.034, p = .54. Van de rokers hebben 4 van de 77 deelnemers (5.2%) een middelmatige tabaksafhankelijkheid. De overige 73 deelnemers (94.8%) hebben een lichte tabaksafhankelijkheid. Van de e-sigaret gebruikers hebben alle 15 deelnemers (100%) een lichte nicotineafhankelijkheid. Van de 15 e-sigaret gebruikers roken 11 deelnemers ook de gewone sigaret. Tevens kwam naar voren dat e-sigaret gebruikers die ook roken gemiddeld een nicotineafhankelijkheid hadden van M = 1.46 (SD = 0.12) en alleen e-sigaret gebruikers een nicotineafhankelijkheid hadden van M = 1.36 (SD = 0.29). Een ANOVA werd uitgevoerd over deze waarden en er was geen significant verschil gevonden

(21)

21 tussen rokers en e-sigaret gebruikers en alleen e-sigaret gebruikers, F(1, 15) = 0.50, p = .48 op nicotineafhankelijkheid.

Aan de hand van de VAS schalen van de categorieën ‘pen’ en ‘bril’ is onderzocht of deze categorieën daadwerkelijk door de deelnemers als neutraal beoordeeld werden. Voor de gemiddelden van de VAS schalen ‘pen’ en ‘bril’ zie Tabel 4.

Tabel 4.

De gemiddelde VAS scores van de neutrale Categorieën ‘Pen’ en ‘Bril’ en

Standaarddeviaties (tussen haakjes) voor de Groepen Rokers, E-sigaret gebruikers en Niet-rokers.

Rokers E-sigaret Niet-rokers Totaal

M (SD) M (SD) M (SD) M (SD)

VAS ‘pen’ 51.81 (2.57) 52.87 (5.50) 48.07 (2.25) 49.95 (20.73) VAS ‘bril’ 43.40 (3.04) 32.04 (6.51) 50.84 (2.66) 46.40 (25.98)

N 67 15 86

Een MANCOVA werd uitgevoerd over deze waarden, met sekse als covariaat en er was een hoofdeffect van groep op de VAS score bril, F(2,163) = 4.321, p < .01. Door middel van post hoc analyse kwam naar voren dat e-sigaret gebruikers een bril negatiever beoordelen dan niet-rokers, p = .11. Tevens kwam naar voren dat sekse van invloed was op het gevonden verschil tussen e-sigaret gebruikers en niet-rokers op de VAS score bril, F(1,166) = 8.862,

p < .01. Uit de One-Way ANOVA kwam naar voren dat jongens de bril negatiever beoordeelden dan meisjes. De neutrale categorie ‘bril’ van de gebruikte IAT is door de deelnemers niet als neutraal beoordeeld.

(22)

22

Resultaten met betrekking tot het beantwoorden van de Onderzoeksvragen

Om te onderzoeken of er verschil was tussen de groepen op de afhankelijke

variabelen D-score sigaret, D-score e-sigaret, sociale verbetering, affectregulatie, negatieve gezondheid, negatieve verschijning, verslaving zorg en negatieve sensorische ervaring

(onderzoeksvraag één, twee en vier) is een MANCOVA uitgevoerd met sekse als covariaat Er is gekozen voor een MANCOVA vanwege de correlaties tussen de afhankelijke variabelen (zie Tabel 3) en om kanskapitalisatie te voorkomen (Field, 2009). Door middel van post-hoc Bonferroni analyse is bij een hoofdeffect van groep onderzocht welke groepen van elkaar verschilden. Er is gekozen voor post-hoc Bonferroni analyse omdat er geen specifieke hypothesen op zijn gesteld over welke groepen van elkaar verschillen en om de kans op een type I fout te verkleinen (Field, 2009) Voor de gemiddelden van de afhankelijke variabelen zie Tabel 5.

(23)

23 Tabel 5.

De gemiddelde Scores en Standaarddeviaties (tussen haakjes) van de afhankelijke Variabelen voor de Groepen Rokers, E-sigaret gebruikers en Niet-rokers.

Rokers E-sigaret Niet-rokers Totaal M (SD) M (SD) M (SD) M (SD) D-score sigaret 0.04 (.41) 0.12 (.50) -0.27 (.36) -.11 (0.03) D-score e-sigaret 0.00 (.38) 0.22 (.41) -0.19 (.38) -.07 (0.04) Sociale verbetering 1.94 (.18) 2.74 (.39) 2.19 (.16) 2.14 (1.51) Affectregulatie 3.82 (.22) 4.68 (.47) 3.63 (.19) 3.81 (1.80) Negatieve gezondheid 4.54 (.26) 4.30 (.56) 4.79 (.23) 4.68 (2.11) Negatieve verschijning 3.47 (.25) 2.91 (.54) 4.58 (.22) 4.00 (2.10) Verslaving zorg 3.36 (.24) 4.03 (.34) 4.88 (.23) 4.22 (2.22) Negatieve sensorische ervaring 3.74 (.25) 3.46 (.52) 4.82 (.21) 4.26 (2.07) N 67 15 86

Onderzoeksvraag (1) : Verschillen e-sigaret gebruikers, rokers en niet-rokers in impliciete cognitieve associaties ten aanzien van de sigaret? Volgens de MANCOVA was er een hoofdeffect van groep op de D-score sigaret, F(2,163) = 13.705, p < .01. Uit de post-hoc Bonferroni analyse bleek een significant verschil tussen rokers en niet rokers, p < .01 en tussen e-sigaret gebruikers en niet rokers, p = .01, op de D-score sigaret. Er was geen

significant verschil tussen rokers en e-sigaret gebruikers op de D-score sigaret, p = 1. Zowel rokers als e-sigaret gebruikers hadden impliciet positievere cognitieve associaties over de sigaret dan niet-rokers. Tevens kwam naar voren dat sekse van invloed was op het gevonden verschil tussen de drie groepen op de D-score sigaret, F(1,166) = 6.896, p < .01, uit de

(24)

24 One-Way ANOVA bleek dat jongens impliciet positievere cognitieve associaties hadden over de sigaret dan meisjes.

Onderzoeksvraag (2) : Verschillen e-sigaret gebruikers, rokers en niet-rokers in

impliciete cognitieve associaties ten aanzien van de e-sigaret? Volgens de MANCOVA was er hoofdeffect van groep op de D-score e-sigaret, F(2,163) = 9.282, p < .01. Uit de post-hoc Bonferroni analyse bleek een significant verschil tussen rokers en niet rokers, p < .01 en tussen e-sigaret gebruikers en niet-rokers, p < .01 op de D-score e-sigaret. Er werd geen significant verschil gevonden tussen rokers en e-sigaret gebruikers op de D-score sigaret, p = .63. Zowel rokers als e-sigaret gebruikers hadden impliciet positievere cognitieve associaties over de e-sigaret dan niet-rokers. Tevens kwam naar voren dat sekse van invloed was op het gevonden verschil tussen de drie groepen op de D-score e-sigaret, F(1,166) = 9,280, p < .01, uit de One-Way ANOVA bleek dat jongens impliciet positievere cognitieve associaties hadden over de e-sigaret dan meisjes.

Onderzoeksvraag (3): ‘Verschillen e-sigaret gebruikers, rokers en niet-rokers in impliciete cognitieve associaties over de gewone sigaret ten opzichte van de e-sigaret? Volgens de onafhankelijke t-test ervoeren rokers impliciet geen positievere cognitieve

associaties over roken (M = 0.04, SE = 0.41) dan met de e-sigaret (M = 0.00, SE = 0.38), t(67) = 0.758, p = 0.45. Rokers verschillen niet in impliciete cognitieve associaties over de gewone sigaret ten opzichte van de e-sigaret. Volgens de onafhankelijke t-test ervoeren

e-sigaret gebruikers impliciet niet minder positievere cognitieve associaties met roken (M = 0.12, SE = 0.50) dan met de e-sigaret (M = 0.22, SE = 0.41), t(11) = -0.954, p = 0.36. E-sigaret gebruikers verschillen niet in impliciete cognitieve associaties over de gewone sigaret ten opzichte van de e-sigaret. Volgens de onafhankelijke t-test ervoeren niet-rokers impliciet niet negatievere cognitieve associaties over roken (M = -0.27, SE = 0.36) dan over

(25)

25 de e-sigaret (M = 0.19, SE = 0.38), t(85) = -1.519, p = 0.13. Niet-rokers verschillen niet in impliciete cognitieve associaties over de gewone sigaret ten opzichte van de e-sigaret. Onderzoeksvraag (4): ‘Verschillen e-sigaret gebruikers, rokers en niet-rokers in

expliciete cognities ten aanzien van de e-sigaret? De expliciete cognities zijn door middel van uitkomstverwachtingen van de e-sigaret onderzocht. De assumptie van gelijke varianties bleek geschonden voor de uitkomstverwachting affectregulatie en de uitkomstverwachting zorgen over verslaving. Volgens de MANCOVA was er een hoofdeffect van groep op de uitkomstverwachting negatieve verschijning, F(2,163) = 5.431, p < .01. Uit de post-hoc Bonferroni analyse bleek een significant verschil tussen rokers en niet-rokers, p < .01 en tussen e-sigaret gebruikers en niet-rokers, p = .02 op de uitkomstverwachting negatieve verschijning. Er was geen verschil tussen rokers en e-sigaret gebruikers op de

uitkomstverwachting negatieve verschijning, p = 0.86. Zowel rokers als e-sigaret gebruikers meenden minder dat de e-sigaret zorgde voor een negatieve verschijning in vergelijking met niet-rokers, zij meenden dat de e-sigaret zorgt voor een negatieve verschijning. Er was ook een hoofdeffect van groep op de uitkomstverwachting zorgen over verslaving, F(2,163) = 8.059, p < .01. Uit de post-hoc Bonferroni analyse bleek een significant verschil tussen rokers en niet-rokers, p < .01 op de uitkomstverwachting zorgen over verslaving. Er was geen verschil tussen e-sigaret gebruikers en niet-rokers, p = 0.54 en tussen rokers en e-sigaret gebruikers, p = 1 op de uitkomstverwachting zorgen over verslaving. Rokers meenden dat de e-sigaret minder verslavend werkt en hadden minder zorgen over verslaving dan niet niet-rokers. Er was ook een hoofdeffect van groep op de uitkomstverwachting negatieve

sensorische ervaring, F(2,163) = 6.845, p < .01. Uit de post-hoc Bonferroni analyse bleek een significant verschil tussen rokers en niet-rokers, p < .01 en tussen e-sigaret gebruikers en niet-rokers, p = .05 op de uitkomstverwachting negatieve sensorische ervaring. Er was geen verschil tussen rokers en e-sigaret gebruikers op de uitkomstverwachting negatieve

(26)

26 sensorische ervaring, p = 1. Zowel rokers als e-sigaret gebruikers meenden dat de e-sigaret niet zorgt voor een negatieve sensorische ervaring in vergelijking met niet-rokers, zij meenden dat de e-sigaret zorgt voor een negatieve sensorische ervaring.

Onderzoeksvraag (5): ‘Voorspellen impliciete cognitieve associaties naast expliciete cognities e-sigaret gebruik?’ Een multipele regressie analyse is uitgevoerd om te onderzoeken of impliciete cognitieve associaties met roken en met de e-sigaret naast uitkomstverwachtingen over de e-sigaret toegevoegde variantie verklaarden met betrekking tot e-sigaret gebruik bij e-sigaret gebruikers. Voor het meten van e-sigaret gebruik is de vraag ‘Hoeveel e-sigaretten gebruik je per dag?’ uit de modified Fagerstrom Tolerance

Questionnaire (mFTQ) gebruikt. Model 1 bestond uit de uitkomstverwachtingen: sociale

verbetering, affectregulatie, positieve sensorische ervaring, negatieve gezondheid, negatieve verschijning, zorgen over verslaving en negatieve sensorische ervaring (volgens Pokhrel et al. 2014). Model 2 bestond uit impliciete positieve cognitieve associaties over de sigaret (D-score sigaret) en impliciete positieve cognitieve associaties over de e-sigaret (D-score e-sigaret). Voor de waarden van de regressie analyse zie Tabel 6.

(27)

27 Tabel 6. Factoren en verschillende Waarden per Regressie Model, voorspellend voor het

gebruik van de E-sigaret

B SE B β t α Model 1 Constant 3.22 1.42 2.27 .06 Sociale verandering 0.19 0.20 30 0.95 .38 Affectregulatie -0.08 0.34 -.10 -0.22 .83 Positieve sensorische ervaring -0.28 0.31 -.43 -0.92 .39 Negatieve gezondheid 0.14 0.29 .21 0.47 .65 Negatieve verschijning 0.19 0.19 .37 0.96 .37 Verslaving -0.25 0.24 -.51 -1.03 .34 Negatieve sensorische ervaring 0.25 0.27 .41 0.93 .38

(28)

28 B SE B β t α Model 2 Constant 3.89 0.986 3.94 .01 Sociale verandering 1.18 0.13 .29 1.37 .25 Affectregulatie 0.15 0.24 .19 0.61 .57 Positieve sensorische ervaring -0.72 0.26 -1.19* -2.78 .04* Negatieve gezondheid 0.08 0.23 .12 0.36 .73 Negatieve verschijning -0.03 0.15 -.05 -0.17 .87 Verslaving -0.03 0.19 -.64 -1.67 .16 Negatieve sensorische ervaring 0.67 0.24 1.09* 2.79 .04* Sigaret en positieve Associaties 1.23 0.57 -.62* 2.16 .08 E-sigaret en positieve Associaties -2.38 0.75 -.98* -3.19 .02* * Significante variabele

Noot: Model 1 verklaard 51% van de variantie (R² = 0.51), model 2 verklaard 84% van de variantie (R² = 0.84), p = .06.

Uit de resultaten kwam naar voren dat zowel impliciete positieve cognitieve associaties over de sigaret als impliciete positieve cognitieve associaties over de e-sigaret geen significant toegevoegde variantie verklaarden op uitkomstverwachtingen van de e-sigaret met betrekking tot e-sigaret gebruik, maar uit de resultaten bleek wel een trend, F(2,5) = 5.156, p = .06. Significante voorspellers van e-sigaret gebruik uit Model 2 bleken positieve sensorische ervaring, negatieve sensorische ervaring en impliciete positieve cognitieve associaties over de e-sigaret.

(29)

29 Onderzoeksvraag (6): ‘Wat zijn de overtuigingen (beliefs) van de e-sigaret gebruikers over de e-sigaret en van de rokers over de gewone sigaret in dit onderzoek?’. Overtuigingen zijn achterhaald bij de rokers groep door het beantwoorden van vragen over roken en bij de e-sigaret groep door het beantwoorden van vragen over de e-sigaret. Voor de frequenties van antwoorden op de vraag: ‘Waarom rook je de sigaret?’ (rokers groep) en ‘Waarom gebruik je de e-sigaret?’ (e-sigaret groep), zie Appendix, Bijlage 1. Uit de resultaten bleek dat zowel rokers (36.4%) als e-sigaret gebruikers (40%) voornamelijk aangaven dat ze roken omdat zij het lekker vinden. Verder gaven een aantal rokers aan dat de sigaret makkelijk verkrijgbaar is (11.7%). Een aantal e-sigaret gebruikers benoemden dat zij de e-sigaret gebruikten om te proberen (20%). Het grootste verschil tussen rokers en e-sigaret gebruikers leek te zitten in het antwoord dat een reden om de e-sigaret te gebruiken is dat het ook binnen mag (20%), dit in tegenstelling tot de gewone sigaret, waarbij geen enkele roker aangaf dat roken binnen mag.

Voor de frequenties van antwoorden op de vraag: ‘Waar rook je de sigaret?’ (rokers groep) en ‘Waar gebruik je de e-sigaret?’ (e-sigaret groep), zie Appendix, Bijlage 2. Uit de resultaten bleek dat rokers aangaven voornamelijk op feestjes (36.4%) en buiten te roken (28.6%). Een klein deel van de rokers gaf aan overal te roken, inclusief thuis (16.9%). Het gebruik van de e-sigaret vindt voornamelijk thuis plaats (33.3%), overal inclusief thuis (26.7%) en binnen (13.3%). Dit stemt overeen met de vindingen bij de vraag: ‘Waarom gebruik je de e-sigaret?’, namelijk dat een e-sigaret gebruikt wordt omdat dit ook binnen mag.

Voor de frequenties van antwoorden op de vraag: ‘Wat denken je vrienden over de sigaret?’ (rokers groep) en ‘Wat denken je vrienden over de e-sigaret?’ (e-sigaret groep), zie Appendix, Bijlage 3. Uit de resultaten bleek dat zowel rokers (45.5%) als e-sigaret gebruikers (20%) aangaven dat vrienden ook roken of roken prima vinden. Tevens gaven zowel rokers

(30)

30 (11.7%) als e-sigaret gebruikers (13.3%) aan dat vrienden een neutrale mening hebben over roken en de e-sigaret. Alleen een aantal rokers (11.7%) gaven aan dat vrienden verschillende, niet altijd positieve meningen hebben of dat vrienden het slecht vinden (10.4%). Opvallend is dat e-sigaret gebruikers niet aangaven dat vrienden een negatieve mening over de e-sigaret hebben. Van de e-sigaret gebruikers gaven een aantal deelnemers aan (20%) dat vrienden de e-sigaret een goed alternatief vinden of beter dan de gewone sigaret.

Voor de frequenties van antwoorden op de vraag: ‘Waarom is de sigaret populair?’ (rokers groep) en ‘Waarom is de e-sigaret populair?’ (e-sigaret groep), zie Appendix A, Bijlage 4. Uit de resultaten bleek dat rokers meenden dat de sigaret populair is doordat deze het bekendst is (16.9%) en ook doordat deze veel wordt gebruikt door vrienden (9,1%) en men stoer wilt doen (10.4%). Tevens gaf een groot deel van de rokers aan dat de sigaret populair is omdat deze verslavend werkt (18.2%). Zowel rokers (6.5%) als e-sigaret gebruikers (13.3%) gaven aan dat het gebruik van de sigaret/e-sigaret lekker is. E-sigaret gebruikers gaven tevens aan dat de e-sigaret populair is omdat deze binnen gebruikt mag worden (26.7%), omdat het beter is dan de gewone sigaret (13.3%) en omdat de e-sigaret makkelijk te gebruiken is (13.3%). Dit is in tegenstelling tot rokers waar niemand deze antwoorden had gegeven.

(31)

31

Aanvullende Analyses

Mogelijke interactie effecten tussen rokers die alleen de sigaret roken, rokers die zowel de e-sigaret gebruiken als de gewone sigaret roken, alleen e-sigaret gebruikers en niet-rokers zijn onderzocht door middel van een 2x2 MANCOVA. Hierbij waren twee groepen vergeleken: (1) een rokers/niet-rokers groep, met 77 deelnemers die rookten (35 jongens) en 91 niet-rokers (40 jongens) en (2) een e-sigaret gebruikers/niet-gebruikers groep, met 15 deelnemers die de e-sigaret gebruikten (12 jongens) en 153 niet-gebruikers (65 jongens). Voor deze groepen golden dezelfde in- en exclusie criteria genoemd in de methode sectie. Sekse was niet gelijk verdeeld over de e-sigaret gebruikers/niet-gebruikers groep, X²(1) = 6.835,p < .01, meer mannen dan vrouwen gebruiken de e-sigaret. Ook leeftijd was niet gelijk verdeeld over de e-sigaret gebruikers/ niet-gebruikers groep, F(1,166) = 5.518,

p < .05, e-sigaret gebruikers zijn jonger dan niet-gebruikers.

Om te onderzoeken of er verschil was tussen de groepen op de afhankelijke

variabelen D-score sigaret, D-score e-sigaret, sociale verbetering, affectregulatie, negatieve gezondheid, negatieve verschijning, verslaving zorg en negatieve sensorische ervaring is een MANCOVA uitgevoerd met sekse als covariaat. Er is gekozen voor een MANCOVA

vanwege de correlaties tussen de afhankelijke variabelen (zie Tabel 3) en om kanskapitalisatie te voorkomen (Field, 2009). Voor de gemiddelden van de afhankelijke variabelen zie Tabel 11.

(32)

32 Tabel 11.

Gemiddelden en Standaarddeviaties (tussen haakjes) van de afhankelijke Variabelen voor de Groepen rokers/niet rokers en e-sigaret gebruikers/niet-gebruikers.

Rokers E-sigaret Gemiddelde

M (SD) D-score sigaret Niet-rokers Niet-gebruikers -0.27 (0.04)

Gebruikers -0.06 (0.2) Rokers Niet-gebruikers 0.05 (0.05) Gebruikers 0.18 (0.12) D-score e-sigaret Niet-rokers Niet-gebruikers -0.20 (0.04)

Gebruikers 0.37 (0.19) Rokers Niet-gebruikers 0.01 (0.05) Gebruikers 0.17 (0.12) Sociale verbetering Niet-rokers Niet-gebruikers 2.18 (0.16) Gebruikers 3.20 (0.75) Rokers Niet-gebruikers 1.94 (0.18) Gebruikers 2.57 (0.46) Affectregulatie Niet-rokers Niet-gebruikers 3.65 (0.19) Gebruikers 4.74 (0.90) Rokers Niet-gebruikers 3.82 (0.22) Gebruikers 4.69 (0.55)

(33)

33 Rokers E-sigaret Gemiddelde

M (SD)

Negatieve gezondheid Niet-rokers Niet-gebruikers 4.81 (0.23) Gebruikers 3.65 (1.06) Rokers Niet-gebruikers 4.54 (0.26) Gebruikers 4.82 (0.65) Negatieve verschijning Niet-rokers Niet-gebruikers 4.59 (0.22) Gebruikers 3.03 (1.02) Rokers Niet-gebruikers 3.46 (0.25) Gebruikers 2.88 (0.62) Verslaving Niet-rokers Niet-gebruikers 4.91 (0.23)

Gebruikers 3.41 (1.06) Rokers Niet-gebruikers 3.36 (0.26) Gebruikers 4.28 (0.65) Negatieve Sensorische Niet-rokers Niet-gebruikers 4.80 (0.21)

ervaring Gebruikers 4.07 (1.00)

Rokers Niet-gebruikers 3.74 (0.25) Gebruikers 3.22 (0.61)

Noot: N niet-rokers en niet-gebruikers = 87, N niet-rokers en gebruikers = 3, N rokers en niet-gebruikers = 65, N rokers en gebruikers = 12.

Volgens de MANCOVA was er een significant hoofdeffect van rokers/niet-rokers op de D-score sigaret, F(4,163) = 5.588, p < .05, rokers hadden positievere impliciete cognitieve

(34)

34 associaties over de sigaret dan niet rokers. Er is ook een significant hoofdeffect van sekse op de D-score sigaret, F(4, 163) = 6.873, p < .01, uit de One-Way ANOVA bleek dat jongens impliciet positievere cognitieve associaties hadden over de sigaret dan meisjes. Er was tevens een significant hoofdeffect van e-sigaret gebruikers/niet-gebruikers op de D-score E-sigaret, F(3,164) = 9.825, p < .05, e-sigaret gebruikers hadden positievere impliciete cognitieve associaties over de e-sigaret dan niet-gebruikers. Er was ook een significant hoofdeffect van sekse op de D-score e-sigaret, F(4, 163) = 10.046, p < .01, uit de One-Way ANOVA bleek dat jongens impliciet positievere cognitieve associaties hadden over de e-sigaret dan meisjes. Er was een nagenoeg significant interactie effect tussen rokers/niet rokers en e-sigaret gebruikers/niet-gebruikers op de D-score e-sigaret, F(4, 163) = 3.712,

p = .056, zie Figuur 1.

Figuur 1. Interactie Effect tussen Rokers/Niet rokers en E-sigaret Gebruikers/Niet-gebruikers

op de D-score E-sigaret

Uit de resultaten bleek dat deelnemers die alleen de e-sigaret gebruikten de meest positieve impliciete cognitieve associaties hadden over de e-sigaret en positievere impliciete cognitieve associaties hadden met de e-sigaret dan deelnemers die zowel de e-sigaret

(35)

35 impliciete cognitieve associaties over de e-sigaret dan deelnemers die wel roken en niet de e-sigaret gebruiken.

De expliciete cognities zijn door middel van uitkomstverwachtingen van de e-sigaret onderzocht. De assumptie van gelijke varianties bleek geschonden voor de

uitkomstverwachting zorgen over verslaving. Volgens de MANCOVA was er geen verschil tussen de groepen op sociale verbetering, affectregulatie, negatieve gezondheid, negatieve verschijning en negatieve sensorische ervaring. Er was een nagenoeg significant interactie effect tussen rokers/niet-rokers en e-sigaret gebruikers/niet-gebruikers op de subschaal verslaving, F(1,164) = 3.644, p = .058, zie Figuur 2.

Figuur 2. Interactie Effect tussen Rokers/Niet-rokers en E-sigaret Gebruikers/Niet-gebruikers

op de Subschaal Verslaving

Uit de resultaten kwam naar voren dat deelnemers die niet rookten en de e-sigaret niet gebruikten hoger scoorden op zorgen over verslaving dan deelnemers die wel rookten en de e-sigaret niet gebruiken. Niet-rokers en niet-gebruikers meenden het meest dat de e-sigaret verslavend werkt en hadden de meeste zorgen over verslaving. E-sigaret gebruikers die niet rookten scoorden lager op verslaving dan deelnemers die de e-sigaret gebruikten en rookten.

(36)

36 E-sigaret gebruikers meenden het minst dat de e-sigaret verslavend werkt en hadden de minste zorgen over verslaving.

(37)

37 Discussie en Conclusie

In dit onderzoek werd exploratief onderzocht wat de impliciete cognitieve associaties en expliciete cognities van jongeren zijn ten aanzien van de e-sigaret en de gewone sigaret. Hierbij werd onderscheid gemaakt tussen rokers, e-sigaret gebruikers en niet-rokers. De IAT onderscheidde rokers en e-sigaret gebruikers van niet-rokers, waarbij rokers en e-sigaret gebruikers zowel positievere cognitieve associaties over de gewone sigaret als over de e-sigaret hadden in vergelijking met niet-rokers. Er werd geen significant verschil gevonden bij e-sigaret gebruikers, rokers en niet-rokers in impliciete cognitieve associaties over de gewone sigaret ten opzichte van de e-sigaret. De drie groepen lijken impliciet geen voorkeur te hebben voor de e-sigaret of de gewone sigaret. Met betrekking tot uitkomstverwachtingen over de e-sigaret werd op drie schalen een verschil tussen de groepen gevonden: (1) zowel rokers als e-sigaret gebruikers meenden minder dat de e-sigaret zorgde voor een negatieve verschijning dan niet-rokers, (2) rokers meenden dat de e-sigaret minder verslavend werkt en hadden minder zorgen over verslaving dan niet-rokers en (3) zowel rokers als e-sigaret gebruikers meenden dat de e-sigaret niet zorgt voor een negatieve sensorische ervaring in vergelijking met niet-rokers.

Samenvattend komt uit dit onderzoek naar voren dat rokers en e-sigaret gebruikers impliciete positieve cognitieve associaties hebben ten aanzien van de e-sigaret en de gewone sigaret. Uit de extra analyse kan aangevuld worden dat alleen e-sigaret gebruikers de meest positieve impliciete cognitieve associaties hebben over de e-sigaret en niet-rokers en niet-gebruikers van de e-sigaret hebben meer neutrale impliciete cognitieve associaties over de e-sigaret. Dit in tegenstelling tot het onderzoek van Swanson et al. (2001) en Huijding et al. (2005), waaruit naar voren kwam dat rokers op een impliciete meting aangaven negatieve cognitieve associaties over roken te hebben, maar wel minder negatief dan niet-rokers. De bevindingen komen overeen met het onderzoek van De Houwer et al. (2006), waaruit naar

(38)

38 voren kwam dat rokers impliciet positieve cognitieve associaties hebben over roken. Dat in dit onderzoek op een impliciete meting positieve cognitieve associaties ten opzichte van de e-sigaret en de gewone sigaret naar voren komen, kan komen door de gebruikte IAT, waarin de doelcategorieën (sigaret en e-sigaret) tegen neutrale voorwerpen zijn uitgezet (pen en bril). Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat de contrast categorie waartegen roken wordt uigezet van invloed is op de cognitieve associatie over roken. Zo blijkt uit het onderzoek van Robinson et al. (2010) dat wanneer roken uitgezet wordt tegen stelen de IAT score meer zegt over de contrast categorie stelen dan de doel categorie roken. Uit het onderzoek van Andrews et al. (2010) blijkt dat bij kinderen betere cognitieve associaties over de sigaret gevonden worden wanneer de sigaret in een IAT wordt uitgezet tegen de categorie snoepgoed dan tegen de categorie gezond voedsel.

Met betrekking tot de uitkomstverwachtingen werden er alleen verschillen gevonden tussen rokers, e-sigaret gebruikers en niet-rokers op de schalen negatieve

verschijning, zorgen over verslaving en negatieve sensorische ervaring. Uit de extra analyse kan aangevuld worden dat deelnemers die alleen de e-sigaret gebruiken het minst menen dat de e-sigaret verslavend werkt en de minste zorgen over verslaving hadden en niet-rokers en niet-gebruikers van de e-sigaret de meeste zorgen over verslaving hadden. Dit is in

tegenstelling tot het onderzoek van Pokhrel et al. (2014), waar zowel rokers als e-sigaret gebruikers hogere positievere verwachtingen hadden en lagere negatieve verwachtingen dan niet-rokers. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de uitkomstverwachtingen vragenlijst zelf door de onderzoekers is vertaald en niet is gevalideerd. Uit de analyse kwam naar voren dat de betrouwbaarheid van de vragenlijst is afgenomen. Mogelijk meet de vragenlijst minder de expliciete cognities over de e-sigaret en zelfs andere variabelen. In vervolg onderzoek kan de vertaalde vragenlijst gevalideerd worden en de items van de vragenlijst zouden zo

(39)

39 Dat op de andere schalen van de uitkomstverwachtingen vragenlijst geen verschil tussen de drie groepen werd gevonden zou ook verklaard kunnen worden doordat de e-sigaret groep relatief klein is. Dat de e-sigaret gebruikers conditie relatief klein is, komt doordat maar 3% van de Nederlandse bevolking de e-sigaret wel eens heeft geprobeerd (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, 2013). Mogelijk wordt met meer data en een hogere power wel een significant verschil gevonden. In vervolg onderzoek zou men een grotere groep jonge e-sigaret gebruikers kunnen proberen te bereiken, door middel van bijvoorbeeld sociale media. Wanneer de condities een gelijke grootte hebben, zal de data tevens eerder normaal verdeeld zijn.

Uit dit onderzoek bleek deels dat impliciete cognitieve associaties naast expliciete cognities e-sigaret gebruik voorspelden, er werd een trend gevonden. Dat e-sigaret gebruik voorspeld wordt door expliciete cognities blijkt uit het onderzoek van Pokhrel et al. (2014), waaruit naar voren kwam dat uitkomstverwachtingen geassocieerd waren met e-sigaret

gebruik of de intentie om te gebruiken. In dit onderzoek waren positieve sensorische ervaring, negatieve sensorische ervaring en impliciete positieve cognities over de e-sigaret significante voorspellers van e-sigaret gebruik, wat erop duidt dat zowel impliciete cognitieve associaties als expliciete cognities van belang zijn bij het voorspellen van e-sigaret gebruik. Dit komt overeen met het onderzoek van Houwer et at al. (2006), die stellen dat naast iemand zijn expliciete cognities ook impliciete cognitieve associaties een causale factor zijn bij een rookverslaving en dat daarom onderzoek naar beide vormen van cognitie nodig is. Zij stellen tevens dat interventies op het gebied van roken zich moeten richten op zowel impliciete als expliciete cognities, om zo de kans op succes van de interventies te vergroten.

In dit onderzoek gaven jongeren aan de e-sigaret te gebruiken omdat deze lekker is en omdat deze overal gebruikt mag worden (in tegenstelling tot de gewone sigaret). Dit komt niet overeen met het onderzoek van Peters et al. (2013), waarbij adolescenten aangaven de

(40)

40 e-sigaret voornamelijk te gebruiken omdat dit snel en stiekem kan. Zowel jongeren in dit onderzoek als in het onderzoek van Peters et al. (2013) gaven aan de e-sigaret overal te gebruiken, terwijl roken vooral op feestjes en buiten wordt het gedaan. Hoewel een aantal rokers aangaven dat vrienden roken slecht vonden, gaven e-sigaret gebruikers niet aan dat vrienden de e-sigaret slecht vonden. Dit komt overeen met het onderzoek van Peters et al. (2013), waarbij jongeren aangaven dat vrienden de e-sigaret goedkeuren en beter vinden dan de gewone sigaret. Tevens kan dit verklaard worden doordat de e-sigaret positiever op de markt wordt gezet (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, 2013). Terwijl rokers aangaven dat roken populair is omdat het verslavend werkt, gaven E-sigaret gebruikers aan dat de e-sigaret populair is omdat deze binnen gebruikt mag worden en omdat het makkelijk te gebruiken is. In het onderzoek van Peters et al. (2013) gaven jongeren aan dat de e-sigaret populair is omdat deze gezonder is dan de gewone sigaret. Dat de e-sigaret overal gebruikt kan worden lijkt in dit onderzoek door de jongeren gezien te worden als een voordeel van de e-sigaret.

Geconcludeerd kan worden dat de impliciete cognitieve associaties en

expliciete cognities van jongeren over de e-sigaret redelijk overeenkomen en dat deze neutraal tot positief zijn. Dat in dit onderzoek neutrale tot positieve cognities van jongeren over de e-sigaret gevonden worden kan verklaard worden doordat de e-sigaret positief op de markt wordt gezet in Nederland (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, 2013) waardoor jongeren mogelijk in het algemeen een neutrale mening hebben over de e-sigaret, ongeacht het feit of zij hem gebruiken of niet. Een alternatieve verklaring voor de gevonden impliciete associaties is dat de manipulatie niet geslaagd was. Het bleek dat de neutrale categorie bril uit de gebruikte IAT niet als neutraal is beoordeeld. Deelnemers die de e-sigaret gebruikten vonden een bril minder leuk dan deelnemers die geen e-sigaret gebruikten. Dit kan ertoe hebben geleid dat deelnemers die de e-sigaret gebruikten de ‘neutrale’ bril impliciet koppelen

(41)

41 aan negatieve woorden en dan sneller reageerden bij e-sigaret of sigaret en positieve woorden, waardoor niet zeker is dat een positieve score ook daadwerkelijk een positieve impliciete cognitieve associatie over de e-sigaret weergeeft. Dat de structuur van de IAT van invloed kan zijn op de resultaten kwam naar voren uit het onderzoek van Andrews et al. (2010). In vervolg onderzoek zou een manipulatiecheck voorafgaand aan het onderzoek kunnen voorkomen dat de manipulatie niet slaagt. Hierbij kan gevraagd worden of de gebruikte foto’s van de IAT duidelijk zijn en of de neutrale categorieën ook daadwerkelijk neutraal bevonden worden door de deelnemers.

Al met al blijkt dat ondanks de e-sigaret op de markt is gebracht als hulpmiddel om te stoppen met roken en bedoeld is voor mensen boven de 18 jaar (Rijksinstituut voor

Volksgezondheid en Milieu, 2013), jongeren positief denken over de e-sigaret en een aantal jongeren gebruikt de e-sigaret of probeert deze uit. Steeds meer jongeren komen in aanraking met de e-sigaret en de e-sigaret lijkt een opstap te zijn naar ‘gewoon’ roken (Buisman et al. 2014). Het zou kunnen dat de gevonden positieve cognities leiden tot veelvuldig gebruik van de e-sigaret. Zowel impliciete als expliciete cognities over de e-sigaret lijken motivationele processen te zijn die de balans tussen impulsieve en reflectieve processen verstoren. Volgens de duale proces theorie ontstaat tabaksafhankelijkheid wanneer de impulsieve en reflectieve processen van de jongere uit balans zijn en de controle laag is (Wiers et. al, 2007). Doordat zowel impliciete cognitieve associaties als expliciete cognities van jongeren ten aanzien van de e-sigaret positief zijn en e-sigaret gebruik voorspellen kan gesteld worden dat interventies en zelfs preventie van e-sigaret gebruik zich moet richten op zowel impliciete als expliciete cognities. Meer onderzoek naar e-sigaret gebruik onder jongeren is nodig om effectieve interventies en preventie methodes te ontwikkelen.

(42)

42 Appendix

Bijlage 1.

Frequenties van de Antwoorden op de Vraag: ‘Waarom rook je de sigaret?’ en ‘Waarom gebruik je de e-sigaret?’

Rokers E-sigaret gebruikers Frequentie Percentage Frequentie Percentage Lekker 28 36.4% 6 40.0% Makkelijk te verkrijgen/

Mee in aanraking komen 9 11.7% Gezellig 6 7.8% Gewoonte/verslaving 7 9.1%

Niet over iets anders

nagedacht 4 5.2% Iedereen rookt normale 4 5.2% sigaret

Weet niet/geen reden 4 5.2%

Werkt ontspannend 4 5.2%

Om te proberen 1 1.3% 3 20.0% Mag binnen 3 20.0% Ander antwoord 7 9.1% 3 20.0% Foutief antwoord* 3 3.9%

(43)

43 Bijlage 2.

Frequenties van de Antwoorden op de Vraag: ‘Waar rook je de sigaret?’ en ‘Waar gebruik je de e-sigaret?’

Rokers E-sigaret gebruikers Frequentie Percentage Frequentie Percentage Op feestjes/tijdens uitgaan 28 36.4% Buiten 22 28.6% 1 6.7% Binnen 2 13.3% School 2 2.6% Thuis 5 33.3% Overal inclusief thuis 13 16.9% 4 26.7% Overal exclusief thuis 4 5.2%

Werk 1 6.7% Ander antwoord 1 6.7% Foutief antwoord* 8 10.4% 1 6.7%

(44)

44 Bijlage 3.

Frequenties van de Antwoorden op de Vraag: ‘Wat denken je vrienden over de sigaret/e-sigaret?’

Rokers E-sigaret gebruikers Frequentie Percentage Frequentie Percentage Zij roken ook/zijn

het met roken eens 35 45.5% 3 20% Zij hebben verschillende

meningen 9 11.7% Zij vinden het normaal 10 13.0%

Zij hebben een neutrale

mening 9 11.7% 2 13.3% Zij vinden het slecht 8 10.4%

Eigen keus 3 3.9%

Grappig 2 13.3% Goed alternatief/

beter dan gewone sigaret 3 20% Handig voor binnen 1 6.7% Weet ik niet 3 3.9% 4 26.7%

(45)

45 Bijlage 4.

Frequenties van de Antwoorden op de Vraag: ‘Waarom is de (e-)sigaret populair?’

Sigaret conditie E-sigaret conditie Frequentie Percentage Frequentie Percentage Bestaat het langst/bekendst 13 16.9%

Het is lekker 5 6.5% 2 13.3% Stoer doen/mee doen 8 10.4%

Meerderen gebruiken de

sigaret 7 9.1% Verslavend 14 18.2%

Het mag binnen/ 4 26.7%

overal

Makkelijk verkrijgbaar 3 3.9% Gezellig 4 5.2%

Het is normaal/geaccepteerd 3 3.9%

Het is minder slecht dan 2 13.3% de gewone sigaret Makkelijk te gebruiken 2 13.3% Door de uitstraling 2 2.6% Kan stiekem 1 6.7% Weet niet 10 13.0% 3 20.0% Anders 8 10.4% 1 6.7%

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hiermee wordt per thema inzicht verkregen hoe de treden (dus de rijen in de matrix) zich tot elkaar verhouden. Een van de GGD’en heeft voor drie thema’s factsheets per kolom

Door eisen te stellen aan apparaten die tabak verhitten in plaats van het te verbranden en door eisen te kunnen stellen aan het uiterlijk van de sigaret, wordt het voor

Een recente Cochrane review naar de e-sigaret als stoppen met roken ondersteuning [Hartmann-Boyce et al 2016; gepubliceerd nadat de selectie van studies voor deze richtlijn

Methode De samenhang tussen gebruikerskenmerken (tevredenheid, vertrouwen in de PHR, zelfmanagementvaardigheden, persoonlijkheidskenmerken en betrokkenheid) en de frequentie

Door middel van de constructen prototype, similarity en willingness van het Prototype Willingness Model en het toegevoegde construct descriptieve norm worden de expliciete

De belangrijkste conclusies uit deze studie zijn daarbij dat de AAT een geschikt meetinstrument lijkt voor jongeren met een licht verstandelijke beperking, maar dat

Door het gebruik van e-consult kan veel tijd uitgespaard worden, Enerzijds voor de consument, aangezien deze dan niet naar de arts toe hoeft, maar anderzijds ook voor de

Aan ouders van leerlingen van het VMBO, HAVO en VWO is onder andere gevraagd naar de regels die er thuis gelden over het gebruik van tabak, alcohol, cannabis en de e-sigaret; of