• No results found

Hoge mate van religiositeit vermindert angst voor de dood : beredeneerd vanuit de Terror Management Theory

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Hoge mate van religiositeit vermindert angst voor de dood : beredeneerd vanuit de Terror Management Theory"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BACHELORTHESE SOCIALE PSYCHOLOGIE
 AFDELING PSYCHOLOGIE


FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ-EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN
 UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM

Hoge Mate van Religiositeit Vermindert Angst voor de Dood

Beredeneerd Vanuit de Terror Management Theory

Door: Martine van den Boomen
 Begeleider: D. Maij


Datum: 14 december 2014


Collegekaartnummer: 10180125
 Aantal woorden: 5013

(2)

Inhoudsopgave p. 2

Feedbackverslag p. 3

Abstract p. 4

Inleiding p. 5

De Invloed van het Wel of Niet Aanhangen van Religie op Angst voor de Dood p. 7

De Invloed van de Mate van Religiositeit op Angst voor de Dood p. 10

Conclusies en discussie p. 15

Literatuurlijst p. 19

(3)

Feedbackverslag

Er waren een aantal belangrijke punten die moesten worden verbeterd aan de hand van mijn eerste versie. Allereerst maakte ik teveel gebruik van onwetenschappelijk taakgebruik. Onbewust probeer-de ik probeer-de scriptie ‘te leuk’ op te schrijven, waar dit natuurlijk niet probeer-de bedoeling is bij het schrijven van een literatuuronderzoek. Ik kan hierover enkel zeggen dat ik mijn uiterste best heb gedaan de schrijfstijl naar een hoger niveau te tillen.

Daarbij las het stuk als een verhaal. Ik somde de onderzoeken nog teveel op zoals bij VRT 2. Hier-door werd de literatuur niet goed met elkaar geïntegreerd. Hoewel David hier al wel een opmerking over had gemaakt, was me toch niet geheel duidelijk wat hier mee werd bedoeld. Gelukkig heb ik nu de stukken met elkaar weten te integreren in combinatie met uitleg van enkele onderzoeken. Het grootste probleem lag hem bij de opbouw. Oorspronkelijk was ik begonnen met een these waar-in ik oud met nieuw onderzoek wilde vergelijken. Hierbij gaf ik vervolgens een korte waar-inleidwaar-ing over de Terror Management Theory. Echter moest ik mij niet zozeer richten op onderzoek uit het verle-den en het heverle-den, maar de onderzoeken juist met elkaar integreren en vergelijken. David gaf aan dat ik beter eerst een introductie kon schrijven over de TMT, gevolg door de overeenkomst met angst voor de dood. De TMT moest dus veel centraler komen te staan, waar ik het achteraf ook zeker mee eens ben. Over de TMT moesten verwachtingen worden gemaakt en onderbouwing moest worden gezocht. Naar mijn idee is dit gelukt.

Ook maakte ik vaak de fout door te vaak ‘er’ te plaatsen in mijn zinnen, die nu vrijwel allemaal uit het stuk zijn verwijderd. Ofwel: Te vaak gebruik van ‘er’, niet goed integreren van onderzoeken, geen juiste opbouw en onwetenschappelijk taalgebruik stonden centraal in de verbetering.

(4)

Abstract

In dit literatuuroverzicht werd de relatie van religie met angst voor de dood onderzocht aan de hand van de Terror Management Theory. Gekeken werd naar de invloed van het wel of niet aan-hangen van een religie en de mate van religiositeit op angst voor de dood. Onderzoek kon zowel bevestigen als ontkrachten dat mensen die een religie aanhangen minder angst voor de dood erva-ren. Daarbij kwam naar voren dat de mate van religiositeit een negatieve invloed heeft op angst voor de dood. Hoe hoger de mate van religiositeit, des te lager is angst voor de dood. Dit gegeven komt overeen met de TMT. Verder onderzoek is, door het niet kunnen bevestigen van de eerste deelvraag, een vereiste voor dit vraagstuk.

(5)

In de Terror Management Theory van Greenberg, Solomin en Pyszczynski (1986) wordt ge-steld dat de mens na een bepaalde periode in zijn leven, vaak de kindertijd, zich bewust wordt van het feit dat hij of zij kwetsbaar is en dat de dood een onontkoombaar feit is. Deze realisatie kan con-flicteren met de levenslust die de mens bezit, waardoor dit sterfelijke gegeven als een bedreiging kan gaan aanvoelen, ook wel mortality salience genoemd. Deze bedreiging kan zich vervolgens manifesteren in de zoektocht naar een vorm van veiligheid. Bescherming tegen de angst die deze machteloosheid met zich meebrengt wordt door mensen vaak gezocht in bijvoorbeeld vrijwilligers-werk, geloof in de natie of God. Zoals gesteld in de Terror Management Theory, zou een bescherm-vorm ‘van hoger af’ zoals een God mensen een buffer geven tegen de bedreigende gedachtes over de dood. Mortality salience kan worden versterkt of verzwakt door iemands cultural worldview en self-esteem. Cultural worldview staat voor een set sociaal geconstrueerde geloofsovertuigingen over de realiteit, over de waardes waarnaar men zou moeten leven en de belofte van onsterfelijkheid voor degenen die leven naar de standaarden. Self-esteem houdt in dat men de perceptie heeft dat wanneer daadwerkelijk bovengenoemde overtuigingen worden nageleefd, men zal uitstijgen boven de fysieke dood. (Becker, 1973). Wanneer mens self-esteem laag is, is deze vatbaarder voor mortali-ty salience dan wanneer men een hoge self-esteem heeft. Vanuit de TMT wordt namelijk gesteld dat een hoge self-esteem de functie van de culturele angst buffer vergroot, wat weer zorgt voor be-scherming tegen dood gerelateerde gedachten (Harmon-Jones et al., 1997). 


De Terror Management Theory is opgebouwd uit twee verschillende hypotheses. De morta-lity salience (MS) hypothese, waarin wordt gesteld dat wanneer een psychologische structuur be-scherming biedt tegen angst voor de dood, deze structuur nog sterker zal worden aangehouden wanneer men bewust wordt gemaakt van zijn sterfelijkheid (Greenberg, Simon, Pyszczynski, Solo-mon, & Chatel, 1992). Daarnaast wordt in de ‘anxiety buffer’ hypothese verondersteld dat wanneer een psychologische structuur bescherming biedt tegen angst voor de dood en deze structuur wordt versterkt, existentiële angst zou moeten afnemen en dat angst zou moeten toenemen wanneer de be-schermende structuur minder betrouwbaar wordt (Harmon-Jones et al., 1997). 


(6)

Voorheen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd om de aannemelijkheid van de Terror Mana-gement Theory te testen. Vanaf 1980 ontstonden drie benaderingen waarmee de hypotheses en de rol van religie in Terror Management konden worden bestudeerd. Allereerst kon sterfelijkheid sa-lient worden gemaakt (mortality salience), waarna onderzocht kon worden of deelnemers zich de-fensiever opstelden over hun culturele wereldbeeld dan voorheen. Diverse onderzoeken ondersteu-nen dat mortality salience inderdaad zorgt dat men sterker gaat geloven in zijn eigen wereldbeeld en dat zelfs buitenstaanders die het niet eens zijn met hun wereldbeeld als een bedreiging worden zien (Greenberg, Solomon, & Arndt, 2008). Als tweede kon worden bekeken of beangstigende ge-dachtes over de dood indirect de toegankelijkheid van dood gerelateerde gege-dachtes deed toenemen. Dit betekent dat wanneer het wereldbeeld en het zelfvertrouwen worden bedreigd door deze beang-stigende gedachtes, hierdoor vervolgens eerder dood gerelateerde gedachtes in ons bewustzijn zul-len opspezul-len dan wanneer deze bedreigingen niet direct aanwezig zijn. Ook deze hypothese werd meerdere malen bevestigd (Hayes, Schimel, Arndt, & Faucher, 2010). De laatste optie bestond uit het bepalen of psychologische middelen die gebruikt worden bij terror management, angst en de-fensieve reacties verminderden. Ook hiervoor is bevestiging gevonden (Greenberg et al., 2008). 


Aan de hand van de Terror Management Theory zal in dit literatuuronderzoek worden ge-keken naar de relatie tussen religie en angst voor de dood. Allereerst zal, middels het vergelijken van onderzoek, worden gekeken of een verschil aantoonbaar is tussen religieuzen en niet-religieu-zen op het gebied van angst voor de dood. Vervolgens wordt beschreven in hoeverre religiositeit van invloed is op angst voor de dood. Op grond van de Terror Management Theory wordt allereerst verwacht dat religieuzen een groter voordeel hebben aan hun geloof op het gebied van angst voor de dood in vergelijking met niet-religieuzen. Dit zou een logische gevolgtrekking zijn als mensen daadwerkelijk bescherming vinden in het aanhangen van een religie. Daarnaast wordt verwacht dat een hogere religiositeit voor minder angst voor de dood zorgt dan een lage religiositeit. Het streng naleven van het geloof zal optioneel meer geruststelling met zich meebrengen dan wanneer men maar gedeeltelijk leeft naar de regels van het geloof. Een volle overgave aan het geloof en de

(7)

belof-te van een hiernamaals zou de gedachbelof-te van de dood minder beangstigend kunnen maken en daar-door meer voelbare controle kunnen verschaffen over onverwachte gebeurtenissen in het leven. Zo kwam uit een onderzoek van Duff en Hong (1995) al naar voren dat angst voor de dood significant positief gerelateerd is aan de frequentie waarmee men deelneemt aan kerkdiensten. Wellicht geeft een hogere mate van religiositeit een sterker gevoel van controle waardoor angst voor de dood af-neemt. 


De Invloed van het Wel of Niet Aanhangen van Religie op Angst voor de Dood

Uit de Terror Management Theory lijkt naar voren te komen dat religie een rol kan spelen in terror management, ofwel het tegengaan van angst voor de dood. Om deze stelling kracht bij te zet-ten zal aan de hand van diverse onderzoeken worden onderzocht of een verschil aantoonbaar is tus-sen religieuzen en niet-religieuzen op het gebied van angst voor de dood. Op deze wijze kan worden geconcludeerd of mensen met angst voor de dood baat zouden hebben bij het aanhangen van een religie en een betere conclusie worden getrokken over de aannemelijkheid van de TMT.


Diverse onderzoeken komen met uiteenlopende resultaten over dit vraagstuk. Zo werd onder andere gevonden dat religieuzen een voordeel hebben op het gebied van angst voor de dood gezien hun religieuze achtergrond (Clements, 1998; Dezutter et al., 2008; Feifel, 1959; Richardson, Ber-man, & Piwowarski, 1983; Templer, 1972). Ook kwam naar voren dat religieuzen meer acceptatie voelden richting de dood in vergelijking met niet-religieuzen (Dezutter et al., 2008). Dit werd aan-getoond aan de hand van Wulff’s multidimensionale model van religiositeit. Deelnemers moesten vragenlijsten invullen waarbij hen werd verteld dat het een onderzoek betrof over hoe men tegen de wereld aankeek. Allereerst moesten de deelnemers drie vragen beantwoorden over hun gezondheid, gevolgd door het invullen van de Post-Critica Belief Scale (PCBS), een speciale vragenlijst om de attitudes ten opzichte van religie te meten onder de deelnemers bestaande uit 33 items. Vervolgens werd de Death Attitude Profile-Revised (DAP-R) afgenomen, een multidimensionale meetmethode

(8)

voor attitudes over de dood bestaande uit 32 items over angst voor de dood, ontwijking van de dood, acceptatie van de dood en het natuurlijke aspect van doodgaan (Gesser, Wong, & Recker, 1987). Hoe hoger de leeftijd van de deelnemers, des te hoger het geloof in het hiernamaals. Ook werden bij ouderen gedachtes over de dood zoveel mogelijk gemeden en werd doodgaan minder ervaren als ‘iets wat nu eenmaal bij het leven hoorde’. De subjectieve gezondheidsstatus toonde een negatieve correlatie met angst voor de dood, wat kan worden geïnterpreteerd als dat minder gezon-de gezon-deelnemers angstiger waren voor gezon-de dood dan over het algemeen gezongezon-de gezon-deelnemers. 


Echter werden ook resultaten gevonden die in strijd waren met de gestelde hypothese (Alexander & Adlerstein, 1960; Duff & Hong, 1995; Florian & Har-Even, 1983; Lee, Eshah, Wa-hab, & Ratnasingan, 2013; Power & Smith, 2008; Swenson, 1961). In een onderzoek naar de relatie tussen religie en angst voor de dood werd gekeken of een inverse correlatie mogelijk was. Dit houdt in dat wanneer religie zou toenemen, angst voor de dood zou moeten afnemen en dat als religie zou afnemen, angst voor de dood zou moeten toenemen. Deelnemers moesten specifieke vragen beant-woorden over hun geloof in God en in het hiernamaals. Deze vragenlijst bestond uit zeven aspecten om religiositeit mee te meten: Geloof in God, geloof in onsterfelijkheid, belang van religie in het alledaagse leven, religieus fundamentalisme, leven naar de standaarden van de religie, actief zijn met de religie en striktheid in opvoeding met de religie. Hierbij werd niet alleen aangetoond dat deelnemers die aangaven geheel niet religieus te zijn het laagst scoorden op angst voor de dood, maar ook dat deelnemers die zichzelf wel als religieus beschouwden aanzienlijk meer angst ervoe-ren voor de dood dan niet-religieuzen (Lee, Eshah, Wahab, & Ratnasingan, 2013).


Ook werd onderzoek gedaan naar de verschillende relaties tussen diverse dimensies van angst voor de dood in combinatie met religie. Deze dimensies betroffen angst voor het sterfproces, angst voor de dood, angst voor het vernietigen van het lichaam, angst voor de dood van anderen, angst voor een bewuste dood, angst voor het onbekende, angst voor wat er met het lichaam gebeurt na de dood en angst voor voortijdige dood. Het onderzoek werd uitgevoerd met behulp van een de-mografische vragenlijst en de Multidimensional Fear of Death Scale (MFODS) bestaande uit 42

(9)

items betreffende angst voor de dood. Naast dat werd aangetoond dat een curvilineaire relatie aan-wezig was tussen religiositeit en bepaalde onderdelen van angst voor de dood zoals angst voor af-braak van het lichaam of angst voor een bewuste dood, wat inhoudt dat wanneer religie stijgt, angst voor de dood ook stijgt tot een bepaald punt, maar daarna van richting verandert door bijvoorbeeld weer te gaan dalen, werd ook gevonden dat religieuze deelnemers meer angst voor de dood ver-toonden dan niet-religieuzen (Power & Smith, 2008).


De uiteenlopende resultaten leveren nog geen definitieve bevestiging van de hypothese of aannemelijkheid van de Terror Management Theory op, maar meerdere factoren lijken hoe dan ook een rol te spelen in het vraagstuk. Zo werd namelijk ook gevonden dat religieuzen minder angst voelden voor de dood naarmate ze sterker gelovig waren en dat niet-religieuzen zich meer aange-trokken voelden tot religie naarmate ze angstiger waren voor de dood. Deelnemers vulden hiervoor een vragenlijst in die vragen bevatte over sociaal-demografische en religieuze vraagstukken. Religi-euze vraagstukken werden getoetst aan de hand van de Supernatural Belief Scale (SBS)(Jong, Bluemke, & Halberstadt, 2013). Hierbij moesten deelnemers tien items over hun geloof in het bo-vennatuurlijke aangeven op een Likertschaal. Gekozen kon worden tussen -4 (sterk oneens) tot aan +4 (sterk mee eens).

Enkele kritiekpunten moeten worden geleverd op bovenstaande artikelen. Hoewel het on-derzoek van Dezutter et al. (2008) de hypothese bevestigt, valt te discussiëren over de gebruikte steekproef. Het aantal gelovigen uit de steekproef betrof 81%, waar slechts 19% niet religieus was. In het totaal betrof de streekproef ongeveer 400 deelnemers, waarvan rond de 80 deelnemers niet en 320 deelnemers wel religieus waren. Afgevraagd kan worden of hierdoor de steekproef wel als re-presentatief kan worden beschouwd. Ook vallen de resultaten uit het onderzoek van Lee, Eshah, Wahab en Ratnasingan (2013) te betwisten. Voorheen hielden weinig onderzoekers rekeningen met het feit dat meerdere variabelen mee konden spelen in het beantwoorden van hun onderzoeksvraag. Lee, Eshah, Wahab en Ratnasingan (2013) namen als een van de eerste een groot aantal variabelen mee in hun onderzoek, zowel leeftijd, geslacht, afkomst als keuze van religie. Hoewel dit ten

(10)

posi-tieve zou moeten zijn voor de validiteit van het onderzoek, zijn de resultaten wellicht alsnog niet aannemelijk. Uit de resultaten van dit onderzoek kwam namelijk naar voren dat de cijfers voor ge-lovigen in Maleisië opvallend hoog uitvielen. Optioneel kan een vorm van in-group bias een rol hebben gespeeld in deze resultaten. Het onderzoek werd namelijk afgenomen in Kuala Lumpur. Het is denkbaar dat deelnemers uit Maleisië zich meer verplicht voelden tot het geven van bepaalde antwoorden doordat vragen werden afgenomen door leden van hun in-group.


Samengevat kan nog geen eenduidige conclusie worden getrokken over de vraag wat religie voor invloed heeft op angst voor de dood. De uiteenlopende resultaten kunnen worden verklaard door diverse onderliggende oorzaken. Wellicht valt het te wijten aan meerdere variabelen die mee kunnen spelen, of moet de vinger worden gewezen naar de manier van onderzoek doen en meer re-kening worden gehouden met vormen van bias. Hoewel nog onduidelijk is of religie daadwerkelijk invloed heeft op angst voor de dood, lijkt de mate van religiositeit uit voorgaand onderzoek optio-neel wel van invloed te zijn. Met behulp van literatuur zal daarom worden onderzocht of een hoge mate van religiositeit een negatieve invloed heeft op angst voor de dood.


De Invloed van de Mate van Religiositeit op Angst voor de Dood

Onderzoek heeft nog niet kunnen uitwijzen of religie definitief een negatieve invloed heeft op angst voor de dood en daarmee angst voor de dood kan doen afnemen of een vorm van bescher-ming kan bieden. Hoewel bekend is dat vele variabelen een rol spelen in dit vraagstuk en is gekeken naar de verschillende dimensies van angst voor de dood, is nog niet gekeken naar de verschillende ‘dimensies‘ van religie. Met deze dimensies wordt de mate van, ook wel religiositeit, van religie bedoeld. Eerder onderzoek heeft al aangetoond dat de mate van religiositeit wellicht een rol kan spelen (Jong, Bluemke, & Halberstadt, 2013) en meerdere onderzoeken bleken deze hypothese te kunnen bevestigen. (Friedman & Rholes, 2008; Gorsuch & McPherson, 1989; Henrie & Patrick,

(11)

2014; Jonas & Fischer, 2006; Jong, Bluemke, & Halberstadt, 2013; Tongeren, Raad, McIntosh, & Pae, 2013; Wink & Scott, 2005).

In een onderzoek gericht op de relatie tussen de mate van religiositeit en angst voor de dood kwam naar voren dat deelnemers die matig gelovig waren, angstiger waren voor de dood dan deel-nemers die sterk of vrijwel niet gelovig waren. In het onderzoek werden de deelnemers intensief onderzocht in hun kinder- en pubertijd en later in volwassenheid vier maal geïnterviewd. Deze in-terviews werden eerst afgenomen in 1958 waar de deelnemers allemaal rond de 30 jaar oud waren. Hierna werden interviews afgenomen in 1970, 1982 en 1997. Religiositeit werd dus over een le-vensspanne getest. Op 60-, 70-jarige leeftijd vulden de deelnemers een self-repport in, de Death At-titude Profile (DAP), om angst voor de dood mee te scoren. Angst kwam vooral naar voren bij deel-nemers die wel geloofden in een beter hiernamaals, maar hier niet naar handelden. Ook kwam naar voren dat deelnemers die zowel hoog scoorden op geloof in het hiernamaals en hier ook goed naar handelden, minder angstig waren voor de dood dan deelnemers die dit beiden niet deden (Wink & Scott, 2005).

Ook werd gevonden dat deelnemers die meer twijfelden over hun geloof meer angst voor de dood ervoeren dan deelnemers die zeker waren van hun geloofsovertuigingen (Henrie & Patrick, 2014). Deelnemers moesten middels de Death Anxienty Scale-Extended (DAS-E) 51 uitspraken over de dood en doodgaan, bestempelen met waar of niet waar. Uit de resultaten kwam naar voren dat religiositeit correleerde met angst voor de dood en dat twijfelen tussen wel en niet geloven, ook wel religious doubt genoemd, ook significant positief correleerde met angst voor de dood. Het beschre-ven onderzoek komt overeen met de resultaten uit het voorgaand beschrebeschre-ven onderzoek, hoewel het feit dat religiositeit en angst voor de dood met elkaar correleren nieuwe informatie is. De toegeno-men angst voor de religious doubtgroep kan worden verklaard middels de TMT, aangezien hierin wordt gesteld dat we ongemakkelijk worden van de bewustwording van onze sterfelijkheid. Door de onzekerheid van twee opties, namelijk wel of geen hiernamaals, kan men zich bedreigd voelen in zijn of haar wereldbeeld. Zo zou bijvoorbeeld een existentiële crisis kunnen ontstaan tussen het

(12)

be-staande wereldbeeld en de keuze van het wel of niet religieus handelen en streven.


Naast dat in diverse onderzoeken gebruik is gemaakt van vragenlijsten, werd in 2013 een onderzoek uitgevoerd waarin werd gekeken of het primen van religie zorgt voor een toegenomen existentiële beveiliging bij intrinsiek religieuzen. Resultaten uit dit onderzoek toonden aan dat sterk intrinsiek gelovigen die geprimed waren met religie een hogere tolerantie toonden tegen angst voor de dood, waar minder intrinsieke gelovigen na de prime méér angst voelden voor de dood (Tonge-ren, Raad, McIntosh, & Pae, 2013). De deelnemers werden ingedeeld bij een religieuze en neutrale primegroep. De religieuze prime bestond uit een passage uit Genesis (1:1-2:20). Een passage die spreekt over het hiernamaals en een overheersende God die de aarde heeft gecreëerd. De neutrale prime bevatte een verhaal genaamd ‘The Growing Stone’ van Camus (2004) wat geen enkele religi-euze ondertoon bevatte. De deelnemers moesten vervolgens een 36-item woordstammenlijst om-vormen tot óf neutrale óf religieuze woorden. Hierna werd de Intercultureel Tolerance Scale (Mendleson et al., 1997) bij de deelnemers afgenomen om zo hun interculturele tolerantie te meten. Intrinsieke en extrinsieke religiositeit werd gemeten met behulp van de Religious Orientation Scale-Revised (Gorsuch & McPherson, 1989). Deelnemers die waren geprimed met de religieuze prime maakten meer religie gebaseerde woorden dan deelnemers die de neutrale prime hadden ontvangen. Dit houdt in dat religieuze prime een grotere toegankelijkheid liet ontstaan voor religie gerelateerde cognities en dus als effectieve reminder van het geloof diende. Ook toonden de resultaten aan dat de religieuze prime significant meer tolerantie tegen angst voor de dood ontlokte onder hoge intrinsie-ke religieuzen in vergelijking met de neutrale prime.

Verder onderzoek naar de toegankelijkheid werd onderzocht door te kijken of het bevestigen van intrinsieke religiositeit dood gerelateerde gedachtes de toegankelijkheid hiervan doet afnemen (Jonas & Fischer, 2006). De deelnemers moesten allen vragen beantwoorden over hoe aannemelijk ze een terroristische aanslag vonden, waarna ze vervolgens de Intrinsic and Extrinsic Religious

Orientation Scales moesten invullen van Feagin (1964). Uit het onderzoek kwam naar voren dat na

(13)

salien-ce, verminderde. Dit gold alleen voor de deelnemers die hoog scoorden op religiositeit. Worldview

defense, het doen toenemen van het zich verbonden voelen met de in-group als

defensiemechanis-me, komt voornamelijk voor wanneer dood gerelateerde gedachtes toegankelijk worden. Deelne-mers die extrinsiek gelovig scoorden werden niet beschermd tegen de dreiging van de dood. Sterk gelovigen haalden dus terror management voordelen uit hun religieuze overtuigingen. Hieruit zou kunnen worden geconcludeerd dat de mate van religiositeit invloed heeft op onze angst voor de dood en dat intrinsieke religiositeit een vorm van bescherming kan bieden. Met de mate van religio-siteit wordt niet bedoeld dat iemand sterker gelooft, maar méér handelt naar het geloof. Bijvoor-beeld door vaker te bidden dan een extrinsiek gelovige. Het gaat dus meer om de kwantiteit dan kwaliteit tussen deze groepen. 


Het beschreven onderzoek liet als een van de eerste deelnemers voor de start van het onder-zoek bevestigen in welke mate ze gelovig waren, ofwel hun mate van religiositeit. Door de deelne-mers hun religiositeit te laten bevestigen in plaats van alleen indirect te toetsen, nam de kans op

worldview defense en mortality salience in het onderzoek af. Deelnemers voelden niet meer de

nei-ging defensief te reageren nadat ze zich bewust werden gemaakt van hun sterfelijkheid. Deze defen-siviteit kan mogelijk in voorgaande onderzoeken invloed hebben gehad op de resultaten in de vorm van extremere of verkeerde antwoorden.


Ook extreme vormen van religiositeit, zoals religieus fundamentalisme, hebben een be-schermende functie tegen angst voor de dood. Zo werd in 2008 getest of religieus fundamentalisme een beschermende functie tegen existentiële angst kan hebben wanneer onsterfelijkheid salient wordt gemaakt. Deelnemers werden of in een mortality salience conditie verdeeld, of een tandpijn conditie. De eerste conditie bestond uit het beantwoorden van vraagstukken over de dood, waar in de tweede conditie ‘de dood’ werd vervangen voor ‘tandpijn’. Nadat de deelnemers hun antwoorden hadden opgeschreven kreeg iedereen een afleidende taak. Na de taak moesten de deelnemers essays lezen waarin óf een positieve mening werd opgesteld t.o.v tradities, óf een essay waarin de mening naar voren kwam dat niemand iets opgelegd zou moeten krijgen. Vervolgens moesten deelnemers

(14)

aangeven welk essay hun het meest aansprak. Hoog gerapporteerd religieus fundamentalisme gaat samen met een lage worldview defence na het denken over de dood. Deelnemers die laag scoorden op religieus fundamentalisme deden aan meer worldview defence na het denken over hun eigen dood. Fundamentalisten die hun dood zagen als een vorm van vrede, rust en acceptatie leken het meest beschermd tegen de terror managament dreigingen. Uit deze gegevens zou kunnen worden geconcludeerd dat religieus fundamentalisme bescherming biedt tegen dood gerelateerde angst, aangezien geloof in het hiernamaals de dood laat associëren met rust, vrede en acceptatie (Friedman & Rholes, 2008). Dit betekent overigens niet dat in zijn geheel geen angst voor de dood is te vinden binnen deze groep. Dit werd namelijk wel gevonden bij angst voor het achterlaten van nabestaan-den.


De hypothese dat mate van religiositeit een negatieve invloed kan hebben op angst voor de dood lijkt te kunnen worden bevestigd aan de hand van voorgaande onderzoeken. Dit is in overeen-stemming met de Terror Management Theory. Hoewel de onderzoeken met elkaar op één lijn zitten, is ook hier wederom kritiek te leveren. Problematisch aan het onderzoek van Wink en Scott (2005) is dat hun database stamt uit 1920. Opgroeien in die tijd was niet te vergelijken gekeken naar de rol van religie toen en nu. Religie speelde nog een hoofdrol in vele families, waar religie nu vaker een bijzaak is geworden. Het atheïsme heeft zijn opmars gemaakt de afgelopen jaren waardoor helaas geen vaste conclusie kan worden getrokken uit deze resultaten als we willen spreken over de in-vloed van religiositeit op angst op dit moment. Net als in het onderzoek van Wink en Scott (2005) is de steekproef van Henrie en Patrick (2014) niet optimaal. De steekproef betrof voornamelijk mid-delbare scholieren. Hoewel dit vaker wordt toegepast in onderzoeken uit het gemak waarmee zo resultaten vallen te behalen, is het maar zeer de vraag in hoeverre dit representatief is voor de rest van de bevolking. Daarnaast is het onderzoek uitgevoerd met behulp van een online survey. Zelf rapportages vallen te betwisten op het gebied van validiteit, aangezien een deelnemer zelf soms niet doorheeft wat zijn of haar overtuigingen daadwerkelijk zijn. Hierbij kunnen onderbewuste proces-sen een rol spelen die vervolgens de resultaten beïnvloeden. Net als bij zelfrapportages kunnen de

(15)

nodige vraagtekens worden gezet bij onderzoek middels priming (Tongeren, Raad, McIntosh, & Pae, 2013). Problematisch aan primen is namelijk dat andere associaties kunnen worden opgeroe-pen waar de onderzoekers, en misschien zelfs de deelnemers, geen weet van hebben.


Hoewel meerdere kritiekpunten zijn geleverd op voorgaande onderzoeken, sluiten de resul-taten wel op elkaar aan. De onderzoeken bevestigen de hypothese dat een hoge mate van religiosi-teit een negatieve invloed heeft op angst voor de dood en daardoor als beschermende factor kan dien tegen angst voor de dood. Dit is in overeenstemming met de Terror Management Theory wat zijn aannemelijkheid ten goede komt.


Conclusie en Discussie


Uit de beschreven onderzoeken kunnen een aantal conclusies worden getrokken. Allereerst is gebleken dat momenteel nog geen definitief antwoord valt te formuleren op de vraag of religie een negatieve invloed heeft op angst voor de dood. Hoewel vele onderzoeken hebben weten te be-vestigen dat religie angst voor de dood doet afnemen (Clements, 1998; Dezutter et al., 2008; Feifel, 1959; Richardson, Berman, & Piwowarski, 1983; Templer, 1972), hebben ook diverse andere on-derzoeken het tegenovergestelde weten te confirmeren (Alexander & Adlerstein, 1960; Duff & Hong, 1995; Florian & Har-Even, 1983; Lee, Eshah, Wahab, & Ratnasingan, 2013; Power & Smith, 2008; Swenson, 1961). Middels deze uiteenlopende resultaten kon niet worden bevestigd dat religie daadwerkelijk een positief effect had op angst voor de dood. Wel kon worden bevestigd dat een hoge mate van religiositeit een negatieve invloed heeft op angst voor de dood (Friedman & Rholes, 2008; Gorsuch & McPherson, 1989; Henrie & Patrick, 2014; Jonas & Fischer, 2006; Jong, Bluemke & Halberstadt, 2013; Tongeren, Raad, McIntosh & Pae, 2013; Wink & Scott, 2005). Hoe hoger de mate van religiositeit, hoe meer baat deelnemers hadden bij hun geloof en hoe minder angstig zij waren voor de dood. Deze uitkomst biedt ondersteuning voor de Terror Management Theory.

(16)

Afgevraagd kan worden of religie nu niet vanzelfsprekend ook invloed heeft op angst voor de dood, aangezien mate van religiositeit hier wel van invloed op is. Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat deelnemers met een hoge mate van religiositeit, door hun strenge manier van het naleven van hun religie, ‘niets hebben om voor te vrezen’. Dit in de zin van dat deelnemers met een hoge religiositeit wellicht dusdanig aan hun geloof zijn gebonden, dat zij hier ook altijd goed naar zullen leven. Ze zullen bidden, naar de kerk gaan en volgen wat hun in bijvoorbeeld de Bijbel staat voorgeschreven. Wanneer men zondigt kan dit worden verholpen middels het opbiechten aan de Kerk. Wanneer men echter een lage mate van religiositeit heeft, is men wellicht wel altijd bewust van het geloof, maar zal deze hier niet altijd naar leven. Deelnemers zullen sporadisch naar de kerk gaan om te bidden, en zondigen zal wellicht niet altijd worden opgevolgd door biechten. Deze deel-nemers zouden zich daarom bewust kunnen zijn van het feit dat áls het hiernamaals bestaat, zij hier wellicht niet zullen eindigen. Dit zou kunnen verklaren waarom deelnemers met een lage mate van religiositeit meer angst voor de dood ervaren dan deelnemers met een hoge mate van religiositeit. Ook is denkbaar dat het niet mogelijk is om een antwoord te formuleren op de vraag of religie van invloed is op angst voor de dood, aangezien de vraag zich te breed uitstrekt. Niet alleen de mate van religiositeit kan meespelen, maar ook de diverse dimensies van angst voor de dood. Misschien heeft religie wel invloed op angst voor de dood, maar zal de vraag zich moeten opdelen om een eenduidig antwoord te kunnen geven op een dergelijk brede vraag. De mate van religiositeit kan hier één van zijn.


Er moet kritiek worden geleverd op beschreven onderzoeken uit dit literatuuroverzicht. Zo is in vrijwel ieder onderzoek naar religie en angst voor de dood gebruik gemaakt van vragenlijsten. Informatie wordt nu eenmaal het meest eenvoudig verschaft middels vragenlijsten, zowel uit ge-bruiksgemak als tijdsbesparing. Nadelig hieraan is dat deelnemers wellicht vragen niet goed hebben begrepen. Meerdere onderzoeken zijn uitgevoerd met behulp van deelnemers van diverse

afkomsten, waardoor het goed denkbaar is dat de ene groep deelnemers bepaalde vragen anders hebben geïnterpreteerd dan een andere groep deelnemers. Ook is veel gebruik gemaakt van

(17)

zelfrap-portage. Het gevaar hieraan is dat deelnemers soms zelf niet goed onder woorden kunnen brengen wat hun attitude over een bepaald vraagstuk is. Ook is het goed denkbaar dat deelnemers zich niet optimaal bewust zijn van hun attitude. Hierom zou het voor vervolgonderzoek wellicht beter zijn om een Impliciete Associatie Test (IAT) af te nemen, om te voorkomen dat deelnemers gaan ant-woorden naar een door hun goed verwacht antwoord. Met een specifieke IAT gericht op dit vraag-stuk zou kunnen worden gekeken wat daadwerkelijk de religieuze attitudes van deelnemers zijn en hoe angstig ze feitelijk zijn voor de dood.


Ook kan worden afgevraagd of we conclusies mogen trekken op basis van deze onderzoe-ken, aangezien geen enkel onderzoek iedere geloofsstroming meeneemt in zijn/haar onderzoek. Hoewel dit misschien lastig tot onmogelijk is om ooit te behalen, moet dus worden afgevraagd of een algemene uitspraak als ‘religiositeit heeft een negatieve invloed op de dood’ wel daadwerkelijk van toepassing is. Hoewel alle geloven meenemen in één onderzoek wellicht niet haalbaar is, kan wel worden geprobeerd een bredere diversiteit aan geloven mee te nemen in nieuw onderzoek. Daarbij bleek ook uit voorgaand beschreven onderzoek dat de verschillende dimensies van angst wel eens zouden kunnen meespelen in het geheel. Kort gezegd zijn in dit onderzoek talloze variabe-len waar rekening mee kan worden gehouden, wat in dit literatuuroverzicht niet allemaal aan de orde heeft kunnen komen. Om een compleet en definitief antwoord te kunnen geven op de vraag of religie invloed heeft op angst voor de dood zouden meerdere variabelen met elkaar moeten worden vergeleken.


De resultaten behaald uit dit literatuuroverzicht zouden ook kunnen worden verklaard mid-dels de Compensatoire Controle Theorie (Kay et al., 2008). In deze theorie wordt gesteld dat geloof in eigen controle en geloof in existentieel of externe ‘agents of control’, zoals bijvoorbeeld een God, kan dienen als een uitweg voor de perceptie van de chaos en toevalligheden van het leven (Rothbaum et al., 1982). Met chaos en toevalligheid wordt gedoeld op het feit dat de mens geen ab-solute controle heeft over het leven, net zoals men dat niet heeft over de dood en het leven na de dood. Volgens Kay et al. (2008) kunnen mensen middels externe agents of control beter omgaan

(18)

met de psychische stress die deze bewustwording met zich mee kan brengen. Hoewel dit niet zo specifiek is gericht op religie en angst voor de dood zoals de Terror Management Theory, zijn de resultaten dus ook enigszins in lijn met de Compensatoire Controle Theorie.


Op basis van de resultaten verkregen uit dit literatuuroverzicht kan worden gesteld dat een definitief antwoord op de vraag of religie van invloed is op angst voor de dood nog niet gegeven kan worden. De overige resultaten, waarin werd aangetoond dat de mate van religiositeit wel in-vloed heeft op angst voor de dood, kunnen echter wel pleiten voor de aannemelijkheid van de Ter-ror Management Theory. Duidelijk is geworden dat religie hoogst waarschijnlijk inderdaad invloed heeft op angst voor de dood. Echter zal voor een definitief antwoord het vraagstuk specifieker moe-ten worden onderzocht. Religie en angst hebben op zichzelf al diverse elemenmoe-ten zoals religiositeit en dimensies van angst. Een hoge mate van religiositeit heeft een negatieve invloed op angst voor de dood en kan dienen als een beschermende factor. Hier vanuit gaande kan verder worden gewerkt met religie in het algemeen. Vervolgonderzoek zal zich moeten richten op de overige factoren die kunnen meespelen. Hierbij moet worden gedacht aan de verschillende dimensies van angst, maar zal ook breder moeten worden gekeken op het gebied van proefpersonen. Als men een uitspraak wil doen over religie in het algemeen, zal een groter aantal geloven moeten worden onderzocht, maar ook meer worden gelet op variabelen als opvoeding, leeftijd, afkomst, andere omgevingsinvloeden en keuze van toetsmethoden. Mocht verder onderzoek aantonen dat religie van invloed is op angst voor de dood, dan zou dit wellicht waardevolle informatie zijn op het gebied van het behandelen van mensen met bijvoorbeeld angststoornissen of trauma’s.


(19)

Literatuurlijst

Alexander, I.E., & Adlerstein, A.M. (1960). Studies in the psychology of death. In H.P. David & J.C. Brengelmann (Eds.), Perspectives in personality research (pp. 65–92). New York: Springer.

Becker, E. (1973). The dinial of death. New York: The Free Press.

Clements, R. (1998). Intrinsic religious motivation and attitudes toward death among the elderly. Current Psychology, 17, 237–248.

Dezutter, J., Soenens, B., Luyckx, K., Bruyneel, S., Vansteenkiste, M., Duriez, B., et al. (2008). The role of religion in death attitudes: Distinguishing between religious belief and style of proces-sing religious contents. Death Studies, 33(1), 73-92.

Duff, R.W., & Hong, L.K. (1995). Age density, religiosity and death anxiety in retirement communities. Review of Religious Research, 37, 19–32.

Ellis, L., Wahab, E. A., & Ratnasingan, M. (2013). Religiosity and fear of death: A three nation comparison. Mental Health, Religion & Culture, 16(2), 179-199.

Falkenhain, M., & Handal, P. J. (2003). Religion, death attitudes, and belief in afterlife in the elder-ly: Untangling the relationships. Journal of Religion & Health, 42(1), 67-76.

Feagin, J. R. (1964). Prejudice and religious types: A focused study of Southern fundamentalists. Journal for the Scientific Study of Religion, 4, 3–13.

Feifel, H. (1959). Attitudes toward death in some normal and mentally ill populations. In H. Feifel (Ed.), The meaning of death (pp. 114–130). New York: McGraw-Hill.

Feifel, H., & Branscomb, A. B. (1973). Who's afraid of death? Journal of Abnormal Psychology, 81(3), 282-288.

(20)

Florian, V., & Har-Even, D. (1983). Fear of personal death: The effects of sex and religious belief. Omega – Journal of Death and Dying, 14, 83–91.

Friedman, M., & Rholes, W. S. (2008). Religious fundamentalism and Terror Management. Interna-tional Journal for the Psychology of Religion, 18(1), 36-52.

Gesser, G., Wong, P., & Reker, G. (1987). Death attitudes across the life-span: The development and validation of the Death Attitude Profile. Omega Journal of Death and Dying, 18, 113-128.

Gorsuch, R. L., & McPherson, S. E. (1989). Intrinsic/extrinsic measurement: I/E revised and single-item scales. Journal for the Scientific Study of Religion, 28, 348–354.


Greenberg, J., Pyszczynski, T. A., & Solomon, S. (1986). The causes and consequences of the need for self-esteem: A Terror Management theory. In R. F. Baumeister (Ed.), Public self and private self (pp. 189-212). New York, NY: Springer.

Greenberg, J., Pyszczynski, T., Solomon, S., & Chatel, D. (1992) Terror management and tolerance: Does mortality salience always intensify negative reactions to others who threaten one's worldview? Journal of Personality and Social Psychology, Vol 63(2), 212-220.


Greenberg, J., Solomon, S., & Arndt, J. (2008). A basic but uniquely human motivation: Terror management. In J. Y. Shah & W. L. Gardner (Eds.), Handbook of motivation science (pp. 114–134). New York, NY: Guilford Press.

Harmon-Jones, E., Simon, L., Greenberg, J., Pyszczynski, T., Solomon, S., & McGregor, H. (1997). Terror management theory and self-esteem: Evidence that increased self-esteem reduces mortality salience effects. Journal of Personality and Social Psychology, 72, 24–36.
 Hayes, J., Schimel, J., Arndt, J., & Faucher, E. (2010). A theoretical and empirical review of the

death-thought accessibility concept in terror management research. Psychological Bulletin, 136, 699–739. 


Henrie, J., & Patrick, J. H. (2014). Religiousness, religious doubt, and death anxiety. International Journal of Aging & Human Development, 78(3), 203.

(21)

Jonas, E., & Fischer, P. (2006). Terror Management and religion: Evidence that intrinsic religious-ness mitigates worldview defense following mortality salience. Journal of Personality and Social Psychology, 91(3), 553-567.

Jong, J., Bluemke, M., & Halberstadt, J. (2013). Fear of death and supernatural beliefs: Developing a new supernatural belief scale to test the relationship. European Journal of Personality, 27(5), 495-506.

Kay, A. C., Gaucher, D., Napier, J. L., Callan, M. J., & Laurin, K. (2008). God and the government: Testing a compensatory control mechanism for the support of external systems. Journal of Personality and Social Psychology, 95, 18-35.

Lee, E., Eshah Wahab, A., & Malini, R. (2013) Religiosity and fear of death: a threenation compari-son, Mental Health, Religion & Culture, 16(2), 179-199,

Leming, M. R. (1980). Religion and death: A test of Homan’s thesis. Omega. 10, 347–364.

Mendleson, J. L., Allen L. B., Champion, D. L. & Kendall L. J., (1997). Preliminary


development of the intercultural tolerance scale. Psychological Reports 80 (3), 867–76.

Power, T. L., & Smith, S. M. (2008). Predictors of fear of death and self- mortality: An atlantic canadian perspective. Death Studies, 32(3), 253-272.

Richardson, V., Berman, S., & Piwowarski, M. (1983). Projective assessment of the relationships between the salience of death, religion, and age among adults in America. Journal of General Psychology, 109, 149–156.


Rothbaum, R., Weisz, J. R., Snyder, S. S. (1982) Changing the world and changing the self: A two-process model of perceived control. Journal of Personality and Social Psychology, 42, 5–37. Solomon, S., Greenberg, J., & Pyszczynski, T. (1991). A terror manage- ment theory of social

(22)

Zanna (Ed.), Advances in experimental social psychology (Vol. 24, pp. 93–159). San Diego, CA: Academic Press.

Steger, M. F., Pickering, N. K., Adams, E., Burnett, J., Shin, J. Y., Dik, B. J., & Stauner, N. (2010). The quest for meaning: Religious affiliation differences in the correlates of religious quest and search for meaning in life. Psychology of Religion and Spirituality 2(4): 206–26

Swenson, W.M. (1961). Attitudes toward death in an aged population. Journal of Gerontology, 16, 49–55

Templer, D.I. (1972). Death anxiety as related to depression and health among retired persons. Journal of Gerontology, 26, 521–523.

Tongeren, D. R., Raad, J. M., Mcintosh, D. N., & Pae, J. (2013). The existential function of intrinsic religiousness: Moderation of effects of priming religion on intercultural tolerance and 


afterlife anxiety. Journal for the Scientific Study of Religion, 52(3), 508-523.

Vail, K. E., Rothschild, Z. K., Weise, D. R., Solomon, S., Pyszczynski, T., & Greenberg, J. (2010). A Terror Management analysis of the psychological functions of religion. Personality and Social Psychology Review, 14(1): 84–94.

Wink, P., & Scott, J. (2005). Does religiousness buffer against the fear of death and dying in late adulthood? findings from a longitudinal study. Journals of Gerontology Series b-Psychologi-cal Sciences and Social Sciences, 60(4), 207-214.

(23)

BACHELORTHESE SOCIALE PSYCHOLOGIE
 AFDELING PSYCHOLOGIE


FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ-EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN
 UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM

De Invloed van Religie op Angst voor de Dood

Beredeneerd uit de Terror Management Theory

Door: Martine van den Boomen
 Begeleider: D. Maij


Datum: 14 december 2014


Collegekaartnummer: 10180125
 Aantal woorden: 1650


(24)

Abstract 


Voorgaand onderzoek naar angst voor de dood in combinatie met religie heeft verschillende resultaten opgeleverd. De invloed van het wel of niet aanhangen van een religie op angst voor de dood gaf geen eenduidig antwoord, waar wel bleek dat een hoge mate van religiositeit hoogst-waarschijnlijk een negatieve invloed heeft op angst voor de dood. Voorheen is echter enkel gebruik gemaakt van expliciete meetmethodes, wat de validiteit van de onderzoeken niet ten goede komt. Wellicht heeft dit invloed gehad op de uiteenlopen resultaten. In dit onderzoek zal daarom middels zowel impliciet als expliciet onderzoek worden gekeken naar de invloed van wel of geen religie en de mate van religiositeit om zo twee toetsingsresultaten met elkaar te kunnen vergelijken.

(25)

In de Terror Management Theory wordt beschreven hoe mensen omgaan met de dagelijkse strijd met hun angst voor de dood. De mens wordt zich op een bepaald moment in zijn leven bewust van zijn sterfelijkheid wat angstige gedachtes en gevoelens met zich mee kan brengen. Deze be-wustwording van mens sterfelijkheid wordt ook wel mortality salience genoemd (Greenberg, Solomin, & Pyszczynski, 1986). Door deze angst maken mensen veranderingen in hun gedrag en cognitie, vaak middels proximale afweermechanismen. Hiermee wordt bedoeld dat men alle dood gerelateerde gedachten probeert te onderdrukken, zowel door directe ontkenning als ontwijking (Greenberg, Pyszczynski, & Solomon, 1992). Velen onderzoeken leverden zowel bevestigende als ontkrachtende resultaten op. Enerzijds werden resultaten gevonden voor een negatieve invloed van religie op angst voor de dood waarbij religie de angst voor de dood zou doen afnemen (Dezutter et al, 2008; Jong, Bluemke, & Halberstadt, 2013), waar ook werd aangetoond dat religie juist een positieve invloed heeft op angst voor de dood waardoor angst door religie juist toenam (Lee, Eshah, Wahab, & Ratnasingan, 2013; Power & Smith, 2008). Door de uiteenlopende resultaten die

voorheen zijn behaald is het nog niet mogelijk een definitieve conclusie te trekken over de relatie tussen religie en angst voor de dood.


Hoewel over religie en haar relatie met angst voor de dood op zichzelf nog geen eenduidige antwoord kon worden gegeven, is uit eerder onderzoek wel naar voren gekomen dat de mate reli-giositeit van invloed is op angst voor de dood. Zo toonden diverse onderzoeken aan dat een hoge mate van religiositeit bescherming kan bieden tegen angst voor de dood en dat hoe hoger de mate van religiositeit aanwezig is, des te lager mens angst voor de dood. (Friedman & Rholes, 2008; Henrie & Patrick, 2014: Jonas & Fischer, 2006; Tongeren, Raad, McIntosh, & Pae, 2013; Wink & Scott, 2005).


Niet alleen religiositeit bleek een variabele van invloed te zijn, ook verschillende dimensies van angst waren van invloed op het vraagstuk. Zo kwam uit onderzoek naar voren dat een curvilini-aire relatie aantoonbaar was tussen religiositeit en bepaalde onderdelen van angst voor de dood zoals angst voor afbraak van het lichaam of angst voor een bewuste dood. Dit gold echter niet voor

(26)

andere dimensies van angst voor de dood zoals angst voor het sterfproces, angst voor de dood van anderen, angst voor het onbekende, angst voor wat er met het lichaam gebeurt na de dood en angst voor voortijdige dood (Power & Smith, 2008). 


Op basis van eerdere onderzoeken kan met zekerheid worden geconcludeerd dat meerdere variabelen een rol spelen in het vraagstuk over de relatie tussen religie en angst voor de dood en dat nog niet kan worden gesteld of de TMT een aannemelijke theorie is. In de volgende onderzoek-sopzet zal daarom een poging worden gedaan om alle mogelijk meespelende factoren te betrekken in het onderzoek. Allereerst zal worden gekeken of een aantoonbaar verschil te vinden is tussen re-ligieuzen en niet-rere-ligieuzen op het gebied van angst voor de dood. Op grond van de TMT wordt verwacht dat religieuzen een voordeel behalen uit hun geloof en daarmee minder angst ervaren voor de dood dan niet-religieuzen. Gebaseerd op de TMT zouden mensen namelijk een vorm van

bescherming vinden in een ‘kracht van boven af’ en het optionele hiernamaals. Ook zal wederom worden onderzocht wat de invloed is van de mate van religiositeit. Verwacht wordt dat een hoge mate van religiositeit minder angst voor de dood met zich mee zal brengen, waar minder religieuzen juist meer angst zullen ontwikkelen voor de dood. Deze hypothese kan uit de TMT als volgt worden beredeneerd: Een lage religiositeit maakt wellicht dat men wél actief bewust is van het hiernamaals, maar omdat men niet streng zijn religie naleeft, waardoor men dus eigenlijk het geloof niet goed aanhangt en daardoor misschien eerder in de hel dan de hemel terecht zou komen, ontstaat meer angst voor de dood dan wanneer men hier niet zozeer mee zou worden geconfronteerd. 


Hoewel in voorgaande onderzoeken al wel naar voren is gekomen dat de mate van reli-giositeit een rol speelt in angst voor de dood, is voorheen nog onvoldoende rekening gehouden met de diversiteit aan religies. Ook kunnen de nodige vraagtekens worden gezet bij de voorgaande toets-ingsmethodes, waar enkel gebruik is gemaakt van zelfrapportages en vragenlijsten. Zelfrapportages zijn wellicht niet de meest valide meetmethodes, waar deelnemers vaak onbewust niet doorhebben wat hun werkelijke attitude is of worden aangetast door bias factoren zoals het willen antwoorden naar de verlangens van de onderzoeker. Om de impliciete attitudes van deelnemers te kunnen

(27)

meten, in dit geval betreft hun mate van religiositeit, zal in dit onderzoek in plaats van enkel expli-ciete meetmethodes, gebruik worden gemaakt van een een combinatie van zowel een expliexpli-ciete als impliciete meetmethodes.

Onderzoeksmethode

In het onderzoek zal gebruik worden gemaakt van minimaal 400 proefpersonen met gelieven een zo gelijkmatige verdeling tussen man en vrouw. Hiervan zal ongeveer één vierde van de deel-nemers absoluut niet gelovig zijn en de overige deeldeel-nemers wel of in enige vorm gelovig. De leef-tijd van de deelnemers zal gelijkmatig worden verdeeld tussen de 10 en 90 jaar. De 300 gelovigen deelnemers zullen gelijkmatig verdeeld zijn over de volgende stromingen: Hindu’s, Boeddhisten, Christenen, Islamieten, Katholieken en Protestanten.

Om de relatie tussen wel of geen religie met angst voor de dood te onderzoeken zullen 100 deelnemers, waarvan 50 gelovig en gelijk verdeeld over de diverse religies en 50 niet gelovigen de Multidimensional Fear of Death Scale MFODS invullen. Een 42-item vragenlijst die angst voor de dood meet, worden afgenomen bij de deelnemers. De items worden middels een 5-punts Likert-schaal door de deelnemers ingevuld van (1) sterk mee oneens tot (5) sterk mee eens. Hiermee wordt de vorm en mate van angst voor de dood bepaald. Op deze wijze kunnen de verschillende dimensies van angst voor de dood worden gecombineerd met het wel of niet aanhangen van een religie. 


In het onderzoek naar de invloed van religiositeit zullen 150 religieuze deelnemers die zich bevinden in zowel hun eerste levensjaren (kind), tienerjaren (pubers), volwassen jaren als hun laat-ste levensjaren (senioren) de MFODS afleggen. Met behulp van de impliciete associatietest (IAT) zal worden gekeken in hoeverre de deelnemers intrinsiek en extrinsiek gelovig zijn (Greenwald, McGhee, & Schwartz., 1998). Met deze IAT kan de impliciete voorkeur van deelnemers worden vastgelegd zodat hun mate van geloofsovertuiging vanuit henzelf komt en niet bijvoorbeeld is opge-legd door omgeving. 


(28)

lende knoppen kunnen aangeven in welke categorie een woord thuishoort. Zo zullen vier verschil-lende categorieën worden aangeboden waar de ene knop moet worden ingedrukt bij twee van deze categorieën en de andere knop bij de andere twee categorieën. Een voorbeeld hiervan is de combi-natie ‘geloof’ met ‘bidden’ en ‘wetenschap’ met ‘evolutietheorie’. Dit is de congruente conditie, aangezien deze woorden intuïtief bij elkaar lijken te horen. Hierbij zijn geloof en wetenschap doel-categorieën en bidden en evolutietheorie kenmerkdoel-categorieën. In het midden van de dia zal een woord worden aangeboden die passende is bij een van de twee opties. Denk hierbij aan bijvoor-beeld ‘zondigen’, wat thuis zou horen bij ‘geloof’ in combinatie met ‘bidden’. Hierna zal een com-binatie worden gemaakt van de voorgaande categorieën. Zo zou ‘bidden’ worden bijvoorbeeld wor-den omgewisseld met ‘evolutietheorie’. Dit wordt de incongruente conditie, aangezien dit een ‘on-logische’ combinatie zou zijn. Hierna zal weer een woord worden aangeboden zoals ‘Darwin’.

Middels het verschil in reactietijd zal worden gekeken naar de verschillen tussen de congru-ente en incongrucongru-ente condities. Deelnemers moeten met een linker en rechter knop aangeven waar het woord bij hoort, maar aangezien dit onder tijdsdruk zal plaatsvinden, is bijsturen vrijwel onmo-gelijk. Naderhand van de IAT kan middels reactietijden worden gekeken welke deelnemers de wel-ke snelle associaties leggen tussen welwel-ke combinaties, waardoor vervolgens een verdeling kan wor-den gemaakt over mate van religiositeit. 


Naderhand van de IAT zal de vragenlijst worden afgenomen zoals aangehaald in L. Ellis et al. (2014). Deze vragenlijst bevat zeven aspecten om religiositeit te meten, bestaande uit:

(1) Geloof in God

(2) Geloof in onsterfelijkheid

(3) Belang van religie in het alledaagse leven (4) Religieus fundamentalisme

(5) Leven naar de standaarden van de religie (6) Actief zijn met de religie

(29)

Deelnemers kunnen hierbij aangeven in hoeverre iets geheel niet van toepassing is (0) tot in hoever-re iets geheel wel van toepassing is (10).

Toetsing en mogelijke resultaten


De MFODS zal worden berekend met behulp van een independent t-test. Hiermee kunnen de religieuzen en niet-religieuzen groepen met elkaar worden vergeleken. Middels de IAT zullen reactietijden worden geklokt bij de deelnemers, die vervolgens als een voorspeller zullen worden gebruikt in een regressieanalyse. Van de antwoorden op de vragenlijst gebaseerd op die van l. Ellis et al., (2014) zal een somscore worden gemaakt om vervolgens ook deze toe te passen in de regres-sie. Met deze regressieanalyse kan vervolgens worden gekeken of een voorspellend verband kan worden aangetoond tussen religie en angst voor de dood.

Verwacht wordt dat bij de vergelijking tussen religieuzen en niet-religieuzen, dat de deelne-mers die religieus zijn minder angst zullen ervaren voor de dood dan niet-religieuzen. Uit het on-derzoek naar het verschil tussen de mate van religiositeit en de invloed hiervan op angst voor de dood wordt verwacht dat deelnemers met een lage mate van religiositeit angstiger worden voor de dood dan deelnemers met een hoge mate van religiositeit.

(30)

Literatuurlijst

Dezutter, J., Soenens, B., Luyckx, K., Bruyneel, S., Vansteenkiste, M., Duriez, B., et al. (2008). The role of religion in death attitudes: Distinguishing between religious belief and style of proces-sing religious contents. Death Studies, 33(1), 73-92.

Ellis, L., Wahab, E. A., & Ratnasingan, M. (2013). Religiosity and fear of death: A three nation comparison. Mental Health, Religion & Culture, 16(2), 179-199.

Friedman, M., & Rholes, W. S. (2008). Religious fundamentalism and Terror Management. Interna-tional Journal for the Psychology of Religion, 18(1), 36-52.

Greenberg, J., Pyszczynski, T., Solomon, S., & Chatel, D. (1992) Terror management and tolerance: Does mortality salience always intensify negative reactions to others who threaten one's worldview? Journal of Personality and Social Psychology, Vol 63(2), 212-220.

Greenwald, A., G., McGhee, D., E., & Schwartz, L., K. (1998). Measuring Individual Differences in Implicit Cognition: The Implicit Association Test. Journal of Personality and Social

Psychology, 74, 1464-1480.


Henrie, J., & Patrick, J. H. (2014). Religiousness, religious doubt, and death anxiety. International Journal of Aging & Human Development, 78(3), 203.

Jonas, E., & Fischer, P. (2006). Terror Management and religion: Evidence that intrinsic religious-ness mitigates worldview defense following mortality salience. Journal of Personality and Social Psychology, 91(3), 553-567.

Jong, J., Bluemke, M., & Halberstadt, J. (2013). Fear of death and supernatural beliefs: Developing a new supernatural belief scale to test the relationship. European Journal of Personality, 27(5), 495-506.

(31)

Lee, E., Eshah Wahab, A., & Malini, R. (2013) Religiosity and fear of death: a threenation compari-son, Mental Health, Religion & Culture, 16(2), 179-199,

Power, T. L., & Smith, S. M. (2008). Predictors of fear of death and self- mortality: An atlantic canadian perspective. Death Studies, 32(3), 253-272.

Tongeren, D. R., Raad, J. M., Mcintosh, D. N., & Pae, J. (2013). The existential function of intrinsic religiousness: Moderation of effects of priming religion on intercultural tolerance and 


afterlife anxiety. Journal for the Scientific Study of Religion, 52(3), 508-523.

Wink, P., & Scott, J. (2005). Does religiousness buffer against the fear of death and dying in late adulthood? findings from a longitudinal study. Journals of Gerontology Series b-Psychologi-cal Sciences and Social Sciences, 60(4), 207-214.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

T OEVOEGEN VAN KENMERKEN AAN GELABELDE DATA

Het accent lag op de fysiologische aspecten van angst, er werd geen onderscheid gemaakt tussen (ob- jectloze) angst en (objectgebonden) vrees, en er werd feitelijk geen

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Van de Vathorst valt Gunning bij: "Dat de mensen nu gezonder zijn, komt niet doordat ze gezondere keuzes maken, maar doordat het drinkwater schoon is, het voedsel

CONCLUSIONS The adhesion of RFL-coated fibres to two different industrial rubber compounds with peroxide and sulphur curing systems have been investigated with SPAF and lap

In order to be able to analyse why predicate switching fails at locating faults whose infection       chain diverges to multiple predicate instances, we experimented with the

Concluderend kan als antwoord op de onderzoeksvraag van dit onderzoek, ‘In hoeverre verschilt het effect van Creative Media Advertising (CMA) versus Traditional Media

In dit onderzoek werd door middel van het conditioneringsparadigma onderzocht of angst in gelijke mate aangeleerd kon worden door directe ervaring en verbale informatie.. Een