• No results found

Leermechanismen bij angst : overeenkomst tussen verbaal aangeleerde en geconditioneerde angst

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Leermechanismen bij angst : overeenkomst tussen verbaal aangeleerde en geconditioneerde angst"

Copied!
21
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Leermechanismen bij angst: Overeenkomst tussen verbaal aangeleerde en geconditioneerde angst.

Masterthese Klinische Psychologie Universiteit van Amsterdam

Student: Jonas Afonso

Studentnummer: 6060145

(2)

2 Abstract

In dit onderzoek werd door middel van het conditioneringsparadigma onderzocht of angst in gelijke mate aangeleerd kon worden door directe ervaring en verbale informatie. Een groep werd door middel van klassiek conditioneren de relatie tussen de ongeconditioneerde stimulus (US) en de geconditioneerde stimulus (CS) aangeleerd. De andere groep wordt de relatie tussen US en CS aangeleerd middels verbale informatie. Een belangrijk aspect van het huidige onderzoek is de brede benadering van angst als complexe samenwerking van subjectieve, fysiologische en gedragsmatige processen in tegenstelling tot eerder onderzoek waar veelal werd gekeken naar een enkele

angstrespons. Binnen het huidige onderzoek werd gebruik gemaakt van Bayesiaanse statistiek om de gelijkenis tussen de twee groepen aan te kunnen tonen. Hoewel er mogelijk sprake was van een gebrekkige manipulatie van angst kon uit de resultaten geconcludeerd worden dat er in subjectieve termen in gelijke mate angst werd aangeleerd door beide groepen. Tekortkomingen en suggesties voor vervolgonderzoek werden besproken. Het huidige onderzoek is relevant omdat het voor het eerst uitgebreid verschillende leermechanismen met elkaar vergelijkt door middel van een brede benadering van angst. Het gebruik van Bayesiaanse statistiek om naast verschillen ook

overeenkomsten tussen leerroutes aan te tonen levert een verdieping in het begrip en geeft aanzet tot verder onderzoek dat mogelijk zal bijdragen aan de ontwikkeling van effectieve klinische

behandelmethoden.

Keywords: Angst conditioneren, verbaal aangeleerde angst, fysiologie, approach-avoidance task, Bayesiaanse statistiek

(3)

3

Leermechanismen bij Angst: Overeenkomst Tussen Verbaal Aangeleerde en Geconditioneerde Angst.

Vanuit een evolutionair perspectief is angst een functionele emotie die aanzet tot vermijding en vluchtgedrag van gevaarlijke situaties (Epstein, 1972, aangehaald in Öhman, & Mineka, 2001). Angst stelt mensen in staat zich aan te passen aan gevaarlijke situaties en vergroot hierdoor de

overlevingskans. Echter, wanneer buitenproportionele angst wordt ervaren voor ongevaarlijke situaties kan dit de kwaliteit van leven negatief beïnvloeden (Barlow, 2004). Zo kan maladaptieve angst het sociaal en beroepsmatig functioneren dermate belemmeren dat er gesproken wordt van een angststoornis (American Psychiatric Association, 2013). Op jaarlijkse basis zijn angststoornissen de meest voorkomende psychische stoornissen onder de Nederlandse bevolking; één op de tien inwoners heeft per jaar last van een angststoornis (De Graaf et al., 2012). Naast emotionele schade hebben angststoornissen ook grote financiële gevolgen. De kosten binnen de gezondheidszorg zijn namelijk twee maal zo hoog voor mensen met angststoornissen (Barlow, 2004). Angststoornissen hebben zowel een invloed op de maatschappij als op het individu. Gezien de grote impact en de negatieve consequenties van angststoornissen is het onderzoek naar de etiologie van

angststoornissen van groot belang zodat effectievere behandelingen en preventiemaatregelen ontwikkeld kunnen worden.

Rachman (1977) stelde dat angst aangeleerd kan worden door conditioneren, observationeel leren en door verbale informatie. Conditioneren houdt in dat wanneer een voorheen neutrale stimulus (Conditioned Stimulus; CS), zoals een plaatje van een kubus, gekoppeld wordt aan een aversieve stimulus (Unconditioned Stimuli; US) , zoals een elektrische schok, de kubus nu een nieuwe onafhankelijke angstreactie opwekt (Conditioned Response; CR). Leren door observatie houdt in dat angst aangeleerd kan worden door het observeren van andermans angstreactie. Tot slot houdt leren door verbale informatie in dat iemand angstig kan worden wanneer de persoon informatie krijgt over de negatieve consequenties die gepaard gaan bij blootstelling aan de stimulus. Rachman’s (1977) theorie voor het aanleren van angst wordt tot op de dag van vandaag gebruikt in het onderzoek naar angst en uit veel studies is bewijs gevonden voor het bestaan van de routes voor direct conditioneren en observationeel leren (Voor een overzicht zie, Field, 2006; Craske et al., 2006; Mineka & Zinbarg, 2006).

Naast het bewijs voor het bestaan van de routes voor direct conditioneren en observationeel leren is er ook steeds meer bewijs voor de verbale route. Uit retrospectief onderzoek blijkt onder andere dat veel volwassenen met een fobie de oorzaak van hun angsten wijden aan verbale

(4)

4

informatie van ouders en leeftijdsgenoten op jonge leeftijd (King, Eleonora, & Ollendick, 1998). Daarnaast blijkt uit experimenteel onderzoek dat verbale informatie een invloed heeft op zelf-gerapporteerde angst (Field, Argyris, & Knowles, 2001; Field, & Lawson, 2003; Field, Lawson, & Banerjee, 2008), fysiologische en gedragsmatige aspecten van angst zoals zoals hartslag,

huidgeleiding en vermijdingsgedrag (Field, & Schorah, 2007; Field, & Price-Evans, 2009; Olsson, & Phelps, 2004; Field, & Lawson, 2003; Field, Lawson, & Banerjee, 2008).

Een volgende stap is de vergelijking tussen de routes in isolatie en in de interactie met elkaar om zo duidelijker te krijgen in hoeverre de routes overeenkomen of van elkaar verschillen en

daarnaast hoe ze samen werken. Field (Field, 2006; Field & Purkis, 2011) stelt dat de verbale route ook in isolatie een aangeleerde angstrespons tot stand kan brengen in tegenstelling tot Davey (1997, angehaald in Ugland et al., 2013) en Mineka en Zinbarg (2006) die stellen dat conditioneren ten grondslag ligt aan het ontwikkelen van angst en dat verbale informatie deze respons enkel kan beïnvloeden. Indirect bewijs voor Fields standpunt kan uit het onderzoek van Olson en Phelps (2004) gehaald worden. In dit onderzoek werd gekeken naar de invloed van het bewustzijn van de CS middels maskeren (Marcel, 1983, aangehaald in Olson en Phelps, 2004) op het aanleren van een angstrespons voor de drie routes. Hoewel de routes, bij het bewust waarnemen van de CS, niet onderling met elkaar vergeleken werden kwamen de angstresponsen op inschatting overeen.

Een nadeel van bovenstaande studie is dat de routes niet onderling vergeleken werden en dat de wijze hoe angst werd gemeten ontoereikend is. Er werd enkel gekeken naar huidgeleiding terwijl er meerdere vormen zijn van hoe angst tot uitdrukking komt. Volgens de huidige emotieleer wordt angst, zoals iedere andere emotie, gezien als een complex samenspel van subjectieve,

gedragsmatige en fysiologische responsen (Mauss et al. 2005) die als doel hebben om het organisme aan te zetten tot actie; Emoties kunnen dus omschreven worden als actietendensen (Frijda, 2010). Er is onvoldoende samenhang gevonden tussen de verschillende responssystemen van angst om te volstaan bij een eenzijdige fysiologisch perspectief (Mauss et al., 2005). Daarom is het belangrijk dat er binnen onderzoek naar het aanleren van angst meerdere responssystemen worden gebruikt en er een nadruk wordt gelegd op de neiging tot vermijdingsgedrag.

Een ander belangrijk aandachtspunt bij het vergelijken van de routes is de statistische methode waarmee de resultaten met elkaar worden vergeleken. Idealiter zou men willen

onderzoeken of gelijke angstresponsen aangeleerd kunnen worden door verschillende routes. Dit is echter niet mogelijk binnen de frequentiële statistiek waarin enkel het afwijken van de nulhypothese aangetoond kan worden. Bij frequentiële statistiek wordt er namelijk vanaf het begin uitgegaan van de nulhypothese (H0), die stelt dat er geen verschillen zijn, en wordt getracht data (y) te vinden, waarvan de kans dermate klein is dat deze voor zou komen onder de aanname (H0), dat op basis hiervan de alternatieve hypothese aan wordt genomen, p(H0 | y) < 0.05 (Field, 2013). Naast het feit

(5)

5

dat het onmogelijk is bewijs te vinden voor de nulhypothese zijn er kritische argumenten te geven voor het zomaar aan te nemen van de alternatieve hypothese bij een ‘significante’ testuitslag (Wagenmakers et al., ter perse).

Bayesiaanse statistiek geeft hiervoor een oplossing. Hierbij worden de twee hypothesen opgesteld en een a priori waarschijnlijkheid toebedeeld. Vervolgens wordt gekeken naar de data en wordt de waarschijnlijkheid, a posteriori, aangepast aan de observatie. De twee hypothesen worden vervolgens tegen elkaar opgewogen. Hierbij wordt een Bayes factor berekend, BF10= 𝑝𝑝(H𝑝𝑝(H1│𝑦𝑦)

0│𝑦𝑦) , waarbij

de waarschijnlijkheid van de alternatieve hypothese (H1) op basis van de gevonden data (y), wordt vergeleken met de waarschijnlijkheid van de nulhypothese (H0) op basis van de gevonden data. De hypothese die het meest waarschijnlijk is wordt dan aangenomen. Een Bayes factor (BF10) tussen de 13 de 101 geeft aan dat de nulhypothese drie keer zo waarschijnlijk is dan de alternatieve hypothese en is gemiddeld sterk bewijs (Wetzels, Ravenzwaaij, & Wagenmakers, 2015). Bayes factors van onder de 101 worden in dit geval gezien als sterk bewijs voor de nulhypothese.

Om een beter beeld te krijgen van hoe angst wordt aangeleerd wordt in het huidige onderzoek conditioneren vergeleken met verbaal aanleren. Deelnemers worden op conditie-specifieke wijze angst aangeleerd voor de CS+ maar niet voor de CS-. Het verschil in aangeleerde angst tussen de CS+ en CS- wordt gemeten door middel van subjectieve- (Gerapporteerde angst; Fear Ratings en US verwachtingen; US-Expectancies) en fysiologische (huidgeleiding; SCR en

knipperreflex; EMG) responssystemen en door middel van een maat voor actietendensen (AAT). Verwacht wordt: (1) Dat er zowel binnen de verbale conditie als in de conditioneringsgroep een effect gevonden wordt voor het stimulustype; CS+ zal hogere subjectieve en fysiologische

angstresponsen opleveren dan de CS-. Ook wordt verwacht dat er een sterkere neiging zal zijn om de CS+ te vermijden dan de CS-, en dat er een sterkere neiging zal zijn de CS- te benaderen dan de CS+, (2) Dat deze effecten niet verschillen tussen de verbale groep en de conditioneringsgroep.

(6)

6 Methode Deelnemers

Vijfenveertig deelnemers deden mee aan het onderzoek en hadden zich aangemeld via de website van de Universiteit van Amsterdam. De gemiddelde leeftijd was 23.6 jaar (SD± 4.5 jaar). De deelnemers werden vooraf gescreend voor een geschiedenis van psychiatrische en medische klachten en huidig medicatiegebruik middels een mondelinge vragenlijst. Ook tekenden alle deelnemers een informed consent formulier voorafgaande aan het onderzoek. De deelnemers werden random verdeeld over de twee condities. Na afloop werden de deelnemers beloond met een proefpersoonpunt of €10 voor participatie aan het onderzoek. Het onderzoek was goed gekeurd door het ethische comité van de Universiteit van Amsterdam (2015-CP-4530).

Materialen

Stimuli. De stimuli zijn terug te vinden in Figuur 8. Voor de US werd een elektrische prikkel gebruikt die werd toegebracht door middel van twee Ag elektrodes die verbonden waren aan de pols van de niet dominante hand (Effting, & Kindt, 2007). Deelnemers stelden een intensiteit vast die voor hun onaangenaam was maar niet pijnlijk. Plaatjes van een gele kubus en een blauwe cilinder werden afwisselend per deelnemer gebruikt als CS+ of als CS- om te controleren voor eventuele bijeffecten. De plaatjes waren 50 x 50 mm en werden gepresenteerd in het midden van een 100 x 100 mm wit frame op een 19-inch computer monitor. De stimuli werden 8 seconden lang gepresenteerd. In beide condities werd ook gebruik gemaakt van een plaatje van gordijnen dat telkens voor de CS’s werd getoond.

Huidgeleiding. Huidgeleiding werd gemeten door middel van twee Ag/AgCl elektrodes die verbonden werden aan de middelste kootjes van de wijs- en middelvinger van de niet dominante hand. (Effting, & Kindt, 2007). SCR (Skin Conductance Response) scores kwamen tot stand door het signaal eerst door een versterker te leiden en vervolgens te digitaliseren op 100 Hz door een 16-bit AD-convertor (National instruments, NI-6224).

Knipperreflex. De knipperreflex werd gemeten door middel van twee 7mm Ag/AgCL elektrodes die onder het rechter oog werden aangebracht. Een derde aardelektrode werd op het voorhoofd aangebracht. De knipperreflex werd gestimuleerd door een hard geluidsfragment (witte ruis; 40 ms; 104db) dat 7 seconden na het verschijnen van de CS werd afgespeeld via een

(7)

7

het presenteren van de CS+ ontstonden werden geïnterpreteerd als angstrespons (Soeter, & Kindt, 2010).

Verwachting. Als subjectieve maat werd gebruik gemaakt van zelf-gerapporteerde verwachting van de US (US-Expectencies, Soeter, & Kindt, 2010). Dit is een continue schaal van -5, zeker geen elektrische schok, 0, onzeker, tot 5, zeker wel een elektrische schok. De schaal stond op het computerscherm en was zichtbaar onder de plaatjes van de CS (Figuur . US-Expectancies konden tot 7 seconden nadat de CS verscheen gerapporteerd worden.

Actietendensen. Om actietendensen in kaart te brengen werd gebruik gemaakt van de Approach-Avoidance task (AAT) (Krieglmeyer, & Deutsch, 2010). Deze taak bestond uit twee blokken van 20 trials (4 oefentrials en 16 testtrials). Bij de oefentrials werden de CS+ en de CS- in willekeurige volgorde twee keer getoond. Bij alle trials verscheen eerst een wit figuurtje (71 mm x 95 mm) onder of boven in het scherm. Na 1500 ms verscheen de CS binnen een verticaal of horizontaal wit kader, aan de tegenoverliggende zijde van het figuur. Afhankelijk van de instructie, die afgewisseld werden per deelnemer om te controleren voor bijeffecten, moesten de deelnemers naar de CS toe lopen of er van weg lopen. Dit werd gedaan door middel van de Y toets (boven) en de B toets (onder). Wanneer een van de toetsen ingedrukt werd, bewoog het figuurtje de desbetreffende kant op en verdween na 500 ms. Bij een fout verscheen er voor 500 ms een rood kruis. Tussen de trials waren rustmomenten van 2000 ms met een zwart scherm. De helft van de keren moesten de deelnemers van de CS+ weg lopen en de andere helft er naar toe lopen. Deelnemers werden gevraagd zo snel mogelijk te reageren zonder te veel fouten te maken. Voor iedere CS-respons interactie werden gemiddelde reactietijden berekend.

Gerapporteerde Angst. De Fear Ratings betreffen een meting van de subjective ervaring van de CS. De CS werd geëvalueerd door middel van een 11-punts schaal, met scores van -5 (helemaal geen angst) tot 5 (zeer angstig) en werden op de computer ingevuld.

Vragenlijsten. Om te controleren voor individuele verschillen werden drie vragenlijsten afgenomen tijdens het exitinterview. Om de gevoeligheid voor angst te meten werd de Anxiety Sensitivity Index (ASI; Peterson & Reiss, 1992) afgenomen. Daarnaast werden de State and Trait Anxiety Inventories (STAI-S/STAI-T; Spielberger et al ., 1970; Nederlandse vertaling door Van der Ploeg, 2000) afgenomen om situationele en persoonlijkheid gerelateerde angstgevoeligheid te meten. Tot slot werden sekse, links- of rechtshandigheid, leeftijd en subjectief ervaren US-intensiteit uitgevraagd.

(8)

8 Procedure

Voor een overzicht van de algehele procedure zie Tabel 1 en Figuur 8. Deelnemers lazen voor aanvang een informatiebrochure door en tekenden het informed consent formulier. Deelnemers werden op de hoogte gesteld van de onaangename prikkels tijdens het onderzoek. Hierna vulden de deelnemers de STAI-S in. De deelnemers namen plaats achter de computer en werden verbonden aan de SCR-, EMG- en de puls-elektrodes. Deelnemers vulden op de computer een eerste fear rating in voor beide CS’s. Hierna volgden instructies over de acquisitiefase die mondeling werden

toegelicht.

Voor het aanleren van angst werd een plaatje gebruikt van gordijnen die de CS verborgen en afhankelijk van de conditie open gingen of dicht bleven. In de conditioneringsgroep gingen de gordijnen open: Deelnemers kregen willekeurig zes keer de CS+ en zes keer de CS - te zien. De US-verwachtingsschaal verscheen en na 7,5 seconden werd de CS+ opgevolgd door de US. Tussen de acquisitietrials vonden inter-trial intervallen (ITI’s) plaats van 15, 20 of 25 seconden waarin het geluid afgespeeld (Noise Alone; NA) om een baseline op te stellen voor de EMG.

In de verbale groep bleven de gordijnen dicht zodat de deelnemers geen directe ervaring kregen van de CS – US associatie. Op 6 willekeurige acquisitietrials kregen de deelnemers een schok. Tussen de acquisitietrials vonden wederom ITI’s plaats. Hierna kregen de deelnemers verbale informatie over de CS+ - US associatie: ‘Soms wanneer je een schok kreeg zat de [CS+] achter het gordijn. Wanneer je geen schok kreeg zat de [CS-]achter het gordijn’. Aan het einde van de acquisitietrials vulden de deelnemers de tweede fear rating in.

Hierna volgden twee testtrials waarin in beide condities de gordijnen opengingen. De deelnemers kregen de CS+ en de CS- te zien zonder US met twee ITI’s tussendoor. Na deze trials werden de deelnemers losgekoppeld van de meetapparatuur en volgde de AAT. Deelnemers kregen verbale instructies die mondeling werden toegelicht. Na de AAT vulden de deelnemers de STAI-T, ASI en een vragenlijst naar demografische gegevens in en volgde de debriefing.

(9)

9

Figuur 8. Ter illustratie is gekozen voor de kubus als CS+. In werkelijkheid werden afwisselend per deelnemer beide afbeeldingen voor beide CS’s gebruikt.

Tabel 1.

Overzicht acquisitie- en testtrials

Conditioneren Verbaal leren

CS+ CS- CS+ CS

-6 x Acquisitietrials Gordijnen, CS+, US Gordijnen, CS- Gordijnen, US Gordijnen

- - Informatie Informatie

2 x Testtrials Gordijnen, CS+ Gordijnen, CS- Gordijnen, CS+ Gordijnen, CS-

Data-analyse

Twee deelnemers waarbij de apparatuur niet functioneerde en 7 deelnemers die zich na afloop niet meer de CS+ - US samenhang herinnerden werden niet meegenomen in verdere analyses. De overige 36 deelnemers werden meegenomen in verdere analyses. De resultaten van de

demografische gegevens, STAI-S, STAI-T, ASI, CS, US beoordeling en het aantal mA van de US werden vergeleken tussen de groepen middels een MANOVA om verzekerd te zijn van gelijke groepen. Van de AAT trials werden 4 gemiddelden berekend voor trials waarin de CS+ werd benaderd, waarin van de CS+ weg werd gelopen, waarin de CS- werd benaderd en waarin van de CS- werd weggelopen. Hierbij werden oefentrials, fouten en trials met een reactietijd van boven de 3000 ms verwijderd uit de analyse.

Bij alle statistische analyses werd α = 0.05 gebruikt. Waanneer niet werd voldaan aan de assumptie van sfericiteit werd de Greenhouse-Geisser inschatting toegepast. De data uit de

acquisitietrials van de EMG, SCR en US-verwachtingen werden afzonderlijk geanalyseerd middels een 2 within subjects (stimulustype: CS+, CS-) x 6 within subjects (trial: 1 t/m 6) x 2 between subjects

(10)

10

(conditie: conditioneren, verbaal leren) repeated measures ANOVA. De data uit de testtrials van de EMG, SCR en US-verwachtingen werden afzonderlijk geanalyseerd middels een 2 within subjects (stimulustype: CS+, CS-) x 2 within subjects (trial: 7, 8) x 2 between subjects (conditie: conditioneren, verbaal leren) repeated measures ANOVA. Fear Ratings werden geanalyseerd middels een 2 within subjects (stimulustype: CS+, CS-) x 2 within subjects (voormeting, nameting) x 2 between subjects (conditie: conditioneren, verbaal leren) repeated measures ANOVA. De data uit de AAT werd geanalyseerd middels een 2 within subjects (stimulustype: CS+, CS-) x 2 within subjects (handeling: toenaderen, weglopen) x 2 between subjects (conditie: conditioneren, verbaal leren) repeated measures ANOVA.

Voor de Bayesiaanse analyses werd gebruik gemaakt van het computerprogramma JASP (Versie 0.7.1.12.; JASP, 2014). Zoals reeds besproken worden binnen Bayesiaanse statistiek

verschillende hypothesen met elkaar vergeleken. Binnen een Bayesiaanse ANOVA wordt gesproken van modellen. Het meest simpele model, het nulmodel wordt gevolgd door opeenvolgend

complexere modellen die de verschillende mogelijke effecten stap voor stap integreren. De inclusie van bijvoorbeeld een interactie-effect in het model is van toegevoegde waarde wanneer het grootste model met het effect waarschijnlijker is dan het grootste model zonder het interactie-effect. In de resultaten sectie zijn de modellen niet afzonderlijk beschreven en werden alleen de resulterende BF’s gerapporteerd.

Resultaten

Er werden geen verschillen gevonden tussen groepen voor de demografische gegevens, STAI-S, STAI-T, ASI, CSTAI-S, US beoordeling en het aantal mA van de USTAI-S, alle F’s < 1.

US-Expectancies. Gemiddelde US-Expectancies van de acquisitie- en testtrials voor beide

groepen zijn terug te vinden in Figuur 1. Gedurende de acquisitietrials hadden de deelnemers in de conditioneringsgroep een hogere verwachting van de US voor de CS+ dan voor de CS-, in tegenstelling tot de deelnemers in de verbale groep waarbij er geen verschil was tussen de US-Expectancies voor beide stimuli, hoofdeffect van Stimulus, F(1, 34) = 36.97, p < .001, ɳp2 = .52, BF

10 > 100, Stimulus x Groep interactie, F(1, 34) = 25.91, p < .001, ɳp2 = .43, BF

10 > 100. Losstaande vervolganalyses lieten zien dat de deelnemers in de conditioneringsgroep leerden de US te verwachten bij de CS+ maar niet bij de CS- , hoofdeffect van Stimulus, F(1, 16) = 39.68, p < .001, ɳp2 = .71, BF

10 > 100, in tegenstelling tot de deelnemers in de verbale groep waar voor beide stimuli even hoog werd gescoord, F < 1, BF10 = .26. Tijdens de testtrials hadden de deelnemers in beide condities, in gelijke mate hogere

verwachtingen van de US voor de CS+ dan voor de CS-, hoofdeffect van Stimulus, F(1, 34) = 83.23, p < .001, ɳp2 = .71, BF

(11)

11

SCR. Gemiddelde SCR’s van de acquisitie- en testtrials voor beide groepen zijn terug te vinden in Figuur 2. Er werd licht bewijs gevonden dat gedurende de acquisitietrials hogere SCR’s voor de CS+ gevonden werden dan voor de CS-. Of dit effect verschilde of overeenkwam tussen de

groepen, kon niet uit de resultaten opgemaakt worden, hoofdeffect van Stimulus, F(1, 34) = 5.14, p = .03, ɳp2 = .13, BF

10 = .52, Stimulus x Groep interactie, F(1, 34) = 5.48, p = .025, ɳp2 = .14, BF10 = .95. Losstaande vervolganalyses lieten zien dat er hogere SCR’s gevonden werden voor de CS+ dan voor de CS- binnen de conditioneringsgroep, hoofdeffect Stimulus, F(1, 16) = 5.53, p = .03, ɳp2 = .26, BF

10 = 6.25, maar dat dit effect niet gevonden werd voor de verbale groep, F < 1, BF10 = .43. Tijdens de testtrials toonden de deelnemers geen verschillende SCR’s voor de CS’s. Of dit effect overeenkwam tussen de condities kon niet worden opgemaakt uit de resultaten, hoofdeffect van Stimulus, F <1, BF10 = .21, Stimulus x Groep interactie, F < 1, BF10 = .62.

EMG. Gemiddelde EMG’s van de acquisitie- en testtrials voor beide groepen zijn terug te vinden in Figuur 3. De resultaten van de EMG voor de acquisitie- en testtrials lieten voor beide groepen geen eenduidige verschillen of overeenkomsten zien ten opzichte van de CS’s, alle F’s < 1, .33 < BF’s < 1.

Fear Ratings. Gemiddelde Fear Ratings van de acquisitie- en testtrials voor beide groepen zijn terug te vinden in Figuur 4. Deelnemers in beide condities gaven in gelijke mate hogere Fear Ratings voor de CS+ dan de CS- op de nameting in tegen stelling tot bij de voormeting waar geen verschillen werden gevonden tussen de stimuli, interactie-effect Stimulus x Meetmoment, F(1, 34) = 10.36, p = .003, ɳp2 = .23, BF

10 = 24.54, interactie-effect Stimulus x Meetmoment x Groep, F < 1, BF10 = .17. Vervolganalyses lieten zien dat er binnen de verbale groep hogere Fear Ratings werden gegeven voor de CS+ dan de CS- op de nameting maar niet op de voormeting, hoofdeffect Stimulus, F(1, 18) = 7.79, p = .01, ɳp2 = .30, BF

10 = 12.22, interactie-effect Stimulus x Trial, F(1, 18) = 11.16, p = .004, ɳp2 = .38, BF10 = 60.96. Hoewel gemiddelde Fear Ratings voor beide stimuli hoger waren op de nameting dan op de voormeting binnen de conditioneringsgroep, hoofdeffect Meetmoment, F(1, 16) = 14.47, p = .002, ɳp2 = .48, BF

10 = 66.93, werd er geen duidelijke verschillen of overeenkomsten gevonden tussen de stimuli, hoofdeffect Stimulus, F < 1, BF10 = .43, interactie-effect Stimulus x Trial, F < 1, BF10 = .75.

AAT. Gemiddelde reactietijden voor beide groepen voor het toenaderen en weglopen van de CS’s zijn terug te vinden in Figuuur 5. Er werden in beide groepen geen duidelijke verschillen of overeenkomsten in reactietijd gevonden tussen naar de CS’s toelopen of er van weglopen,

(12)

interactie-12

effect Stimulus x Reactie, F < 1, BF10 = .79, interactie-effect Stimulus x Reactie x Groep, F < 1, BF10 = .43. Vervolg analyses van de individuele groepen toonden eveneens geen eenduidige effecten, F < 1, .33 < BF’s < 1.

Discussie

In het huidige onderzoek onderzochten we of er in gelijke mate angst kan worden aangeleerd via een directe ervaring en via verbale informatie. Een conditioneringsgroep en een verbale groep werden op conditie-specifieke wijze angst aangeleerd voor de CS+ maar niet voor de CS-. De aangeleerde angstrespons werd gemeten op subjectief (US-Expectancies en Fear Ratings),

fysiologisch (SCR en EMG) en gedragsmatig (AAT) niveau om een holistisch beeld te krijgen van de aangeleerde angst (Mauss et al., 2005). Geconcludeerd kon worden dat, in overeenstemming met Field’s (Field, 2006; Field & Purkis, 2011) standpunt, angst, gemeten in termen van het subjectieve aspect, in gelijke mate kon worden aangeleerd door directe en verbale leermechanismen. Tijdens het aanleren van angst werden er zoals verwacht, hogere US-Expectancies gevonden in de

conditioneringsgroep voor de CS+ dan voor de CS-, maar niet in de verbale groep. Dit wijst op het succesvol aanleren van angst binnen de conditioneringsgroep. De afwezigheid van dit leereffect binnen de verbale conditie werd verwacht door dat de informatie over de US – CS+ associatie pas na de acquisitietrials werd gegeven. Daarnaast werden er zoals verwacht voor beide groepen geen verschillende Fear Ratings gevonden voor de CS’s op de voormeting maar wel op de nameting.

Hoewel de theorie opging voor het subjectieve aspect van angst kon er niet veel gezegd worden over de andere aspecten. Er werden namelijk in beide condities geen eenduidige verschillen gevonden voor gemiddelde EMG’s en SCR’s tijdens het aanleren van angst voor de verschillende CS’s, wat mogelijk duidt op tekortkomingen in de manipulatie van angst. Tijdens de testfase kwamen enkel de verwachtingen uit voor de US-Expectancies. Er werden in beide condities hogere US-Expectancies gevonden voor de CS+ dan voor de CS-. In toekomstig onderzoek zouden er, net zoals in enkele andere studies, twee extra acquisitietrials kunnen worden toegevoegd aan het onderzoeksdesign om een betere manipulatie van angst te bewerkstelligen (Arnaudova et al., 2013, Krypotos et al., 2014, Effting, & Kindt, 2007, Soeter, & Kindt, 2010).

Tijdens de testfase konden er uit de resultaten van de andere angstmaten geen eenduidige conclusies getrokken worden omdat er geen eenduidig bewijs was voor een van de hypothesen. Dit brengt ons op een belangrijk punt wat betreft het gebruik van Bayesiaanse statistiek. In ons

onderzoek kwamen met regelmaat frequentiële teststatistieken naar voren waar geheel andere conclusies over gedaan zouden worden wanneer de Bayesiaanse teststatistieken niet meegenomen zouden worden in de interpretatie. Zo werd er bij de analyse van de SCR’s de volgende statistieken gevonden: F(1, 34) = 5.48, p = .025, ɳp2 = .14, BF

(13)

13

termen, was het bewijs voor de alternatieve hypothese technisch gezien ‘even groot’ als voor de nulhypothese en kunnen er aan de hand hiervan geen conclusies getrokken worden. Ook is de vergelijking van de volgende twee uitkomsten een goed voorbeeld: (1) F < 1, BF10 = .26 en (2) F < 1, BF10 = .62. Beide resultaten zijn niet significant. Echter, kan er bij de eerste gezegd worden dat de groepen daadwerkelijk aan elkaar gelijk waren terwijl er bij het tweede resultaat geen duidelijke conclusie getrokken kan worden.

Hoewel er voor het subjectieve aspect, in gelijke mate angst is aangeleerd door de twee leermechanismen is het belangrijk voorzichtig te zijn in het trekken conclusies over de

leermechanismen van angst wanneer onderzoek wordt verricht binnen het

conditioneringsparadigma. Het gebruik van het conditioneringsmodel om angstprocessen in kaart te brengen kampt immers met conceptuele problemen (Beckers et al., 2013). Het functioneren van de onderliggende leermechanismen zou daarnaast vele malen complexer kunnen zijn dan verwacht. Er zouden namelijk ook verschillen kunnen zijn voor verschillende niveaus van de US. Zo zouden er voor lage niveaus van de US hogere aangeleerde angst verwacht kunnen worden door verbale instructies dan voor een directe ervaring, en voor hogere/ traumatische niveaus van de US, hogere aangeleerde angst door een directe ervaring dan voor verbale informatie. Zo zou men kunnen beredeneren dat verbale informatie over het aanraken van schrikdraad een hogere spanning oplevert dan wanneer iemand per toeval het schrikdraad aanraakt en direct leert dat het mee valt. Daarentegen zou verbale informatie over een ernstige traumatische ervaring waarschijnlijk niet even hoge

angstniveaus opwekken als het daadwerkelijk ondergaan van het trauma. Immers, iedereen ziet en hoort over de verschrikkingen van bijvoorbeeld oorlog, maar waarschijnlijk ontwikkeld bijna niemand daardoor PTSS klachten. Helaas lijkt deze theorie moeilijk te testen in de praktijk gezien de ethische beperkingen.

Uit de resultaten kon worden geconcludeerd dat voor een van de drie angstresponsen angst in gelijke mate werd aangeleerd door de conditioneringsgroep en de verbale groep. Hoewel het huidige onderzoek geen eenduidig antwoord geeft op de vraag of angst in gelijke mate aangeleerd kan worden door een directe ervaring en door verbale informatie, laat het voor het eerst zien hoe dit vraagstuk binnen een experimenteel design onderzocht kan worden. Het huidige onderzoek laat daarnaast ook zien dat de implementatie Bayesiaanse statistiek goed gecombineerd kan worden met frequentiële statistiek en de mogelijkheid schept om genuanceerdere conclusies te trekken. Hoewel het duidelijk is dat er nog een lange weg te gaan is in het onderzoek naar de leermechanismen bij angst, is er ook sprake van vooruitgang. Dit biedt perspectief voor de ontwikkeling van effectieve behandelmethoden voor maladaptieve angst.

(14)

14

Figuur 1. Gemiddelde US-Expectancies voor de CS’s tijdens de acquisitietrials (boven) en tijdens de testtrials (onder) voor beide groepen.

-40 -20 0 20 40 60 VER CON Gemiddelde US-Expectancy Conditie

US-Expectancies Acquisitietrials

Stimulus x Groep

CS-CS+ -80 -60 -40 -20 0 20 40 60 80 VER CON Gemiddelde US-Expectancy Conditie

US-Expectancies Testtrials

Stimulus x Groep

CS-CS+

(15)

15

Figuur 2. Gemiddelde SCR’s voor de CS’s tijdens de acquisitietrials (boven) en tijdens de testtrials (onder) voor beide groepen.

0 0,1 0,2 0,3 0,4 0,5 0,6 VER CON Gemiddelde SCR's Conditie

SCR Acquisitietrials

Stimulus x Groep

CS-CS+ 0 0,1 0,2 0,3 0,4 0,5 0,6 VER CON Gemiddelde SCR's Conditie

SCR Testtrials

Stimulus x Groep

CS-CS+

(16)

16

Figuur 3. Gemiddelde EMG’s voor de CS’s tijdens de acquisitietrials (boven) en tijdens de testtrials (onder) voor beide groepen.

0 2 4 6 8 10 12 14 16 VER CON Gemiddelde EMG's Conditie

EMG Acquisitietrials

Stimulus x Groep

CS-CS+ 0 2 4 6 8 10 12 14 16 VER CON Gemiddelde EMG's Conditie

EMG Testtrials

Stimulus x Groep

CS-CS+

(17)

17

Figuur 4. Gemiddelde Fear Ratings voor de CS’s op de voor en nameting voor beide groepen (boven), de conditioneringsgroep (midden) en de verbale groep (onder).

-500 -400 -300 -200 -100 0 Voor Na Gemiddelde Fear Ratings

Meetmoment: Voor en na acquisitie

Fear Ratings

Stimulus x Meetmoment

CS-CS+ -500 -400 -300 -200 -100 0 Voor Na Gemiddelde Fear Ratings

Meetmoment: Voor en na acquisitie

Conditioneringsgroep

Fear Ratings: Stimulus x Meetmoment

CS-CS+ -600 -500 -400 -300 -200 -100 0 Voor Na Gemiddelde Fear Ratings

Meetmoment: Voor en na acquisitie

Verbale groep

Fear Ratings: Stimulus x Meetmoment

CS-CS+

(18)

18

Figuur 5. Gemiddelde reactietijden bij het toenaderen en weglopen voor de CS’s, voor beide groepen (boven), de conditioneringsgroep (midden) en de verbale groep (onder).

0 100 200 300 400 500 600 700 800 Toenaderen Weglopen Gemiddelde reactietijd (ms) Reactie

AAT

Stimulus x Reactie

CS-CS+ 0 100 200 300 400 500 600 700 800 Toenaderen Weglopen Gemiddelde reactietijd (ms) Reactie

Conditioneringsgroep

AAT: Stimulus x Reactie

CS-CS+ 0 100 200 300 400 500 600 700 800 Toenaderen Weglopen Gemiddelde reactietijd (ms) Reactie

Verbale groep

AAT: Stimulus x Reactie

CS-CS+

(19)

19 Referenties

American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of mental disorders: DSM-5. Washington, DC: American Psychiatric Association.

Arnaudova, I., Krypotos, A. M., Effting, M., Boddez, Y., Kindt, M., & Beckers, T. (2013). Individual differences in discriminatory fear learning under conditions of ambiguity: A vulnerability factor for anxiety disorders? Frontiers in Psychology, 4, 298.

Barlow, D. H. (2004). Anxiety and its disorders: The nature and treatment of anxiety and panic. New York: Guilford press.

Beckers, T., Krypotos, A. M., Boddez, Y., Effting, M., & Kindt, M. (2013). What's wrong with fear conditioning?. Biological psychology, 92, 90-96.

Craske, M. G., Hermans, D. E., & Vansteenwegen, D. E. (2006). Fear and learning: From basic processes to clinical implications. Washington, DC: American Psychological Association. Effting, M., & Kindt, M. (2007). Contextual control of human fear associations in a renewal paradigm.

Behaviour Research and Therapy, 45, 2002-2018.

Field, A. (2013). Discovering statistics using IBM SPSS statistics. London: Sage.

Field, A. P. (2006). Is conditioning a useful framework for understanding the development and treatment of phobias? Clinical Psychology Review, 26, 857-875.

Field, A. P., & Lawson, J. (2003). Fear information and the development of fears during childhood: Effects on implicit fear responses and behavioural avoidance. Behaviour Research and Therapy, 41, 1277-1293.

Field, A. P., & Price-Evans, K. (2009). Temperament moderates the effect of the verbal threat

information pathway on children's heart rate responses to novel animals. Behaviour Research and Therapy, 47, 431-436.

Field, A. P., & Purkis, H. M. (2011). The role of learning in the etiology of child and adolescent fear and anxiety. Anxiety disorders in children and adolescents: Research, assessment and intervention, 227-256.

Field, A. P., & Schorah, H. (2007). The verbal information pathway to fear and heart rate changes in children. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 48, 1088-1093.

Field, A. P., Argyris, N. G., & Knowles, K. A. (2001). Who's afraid of the big bad wolf: A prospective paradigm to test Rachman's indirect pathways in children. Behaviour Research and Therapy, 39, 1259-1276.

Field, A. P., Lawson, J., & Banerjee, R. (2008). The verbal threat information pathway to fear in children: The longitudinal effects on fear cognitions and the immediate effects on avoidance behavior. Journal of Abnormal Psychology, 117, 214 – 224.

(20)

20

de Graaf, R., ten Have, M., Van Gool, C., & Van Dorsselaer, S. (2012). Prevalence of mental disorders and trends from 1996 to 2009. Results from the Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study-2. Social psychiatry and psychiatric epidemiology, 47, 203-213.

JASP [Computer software]. (2014). Opgehaald van https://jasp-stats.org/

King, N. J., Eleonora, G., & Ollendick, T. H. (1998). Etiology of childhood phobias: Current status of Rachman’s three pathways theory. Behaviour Research and Therapy, 36, 297-309.

Krieglmeyer, R., & Deutsch, R. (2010). Comparing measures of approach–avoidance behaviour: The manikin task vs. two versions of the joystick task. Cognition and Emotion, 24, 810-828. Krypotos, A. M., Effting, M., Arnaudova, I., Kindt, M., & Beckers, T. (2014). Avoided by association

acquisition, extinction, and renewal of avoidance tendencies toward conditioned fear stimuli. Clinical Psychological Science, 2, 336-343.

Mauss, I. B., Levenson, R. W., McCarter, L., Wilhelm, F. H., & Gross, J. J. (2005). The tie that binds? Coherence among emotion experience, behavior, and physiology. Emotion, 5, 175-190. Mertens, G, Kuhn, M., Raes, A., Kalisch, R., De houwer, J., Lonsdorf, T. (ter pers). Fear expression and

return of fear following threat instruction with or without direct contingency experience. Cognition and Emotion.

Mineka, S., & Zinbarg, R. (2006). A contemporary learning theory perspective on the etiology of anxiety disorders: It's not what you thought it was. American Psychologist, 61, 10-26. Öhman, A., & Mineka, S. (2001). Fears, phobias, and preparedness: Toward an evolved module of

fear and fear learning. Psychological review, 108, 483 – 522.

Olsson, A., & Phelps, E. A. (2004). Learned fear of “unseen” faces after Pavlovian, observational, and instructed fear. Psychological Science, 15, 822-828.

Peterson, R. A., & Reiss, S. (1993). Anxiety sensitivity index revised test manual. Worthinton, OH: IDS Publishing.

Rachman, S. (1977). The conditioning theory of fearacquisition: A critical examination. Behaviour Research and Therapy, 15, 375-387.

Soeter, M., & Kindt, M. (2010). Dissociating response systems: Erasing fear from memory. Neurobiology of Learning and Memory, 94, 30-41.

Ugland, C. C., Dyson, B. J., & Field, A. P. (2013). An ERP study of the interaction between verbal information and conditioning pathways to fear. Biological Psychology, 92, 69-81.

Van der Ploeg, H. M., Defares, P. B., & Spielberger, C. D. (2000). Handleiding bij de zelf-beoordelings vragenlijst. Een Nederlandstalige bewerking van de Spielberger State-Trait Anxiety Inventory [Manual for the State-Trait Anxiety Inventory. A Dutch translation]. Lisse, The Netherlands. Wagenmakers, E. J., Verhagen, A. J., Ly, A., Matzke, D., Steingroever, H., Rouder, J. N., & Morey, R. D.

(21)

21

psychological science. In S. O. Lilienfeld & I. Waldman (Eds.), Psychological science under scrutiny: Recent challenges and proposed solutions. John Wiley and Sons.

Wetzels, R., Ravenzwaaij, D., & Wagenmakers, E. J. (2015). Bayesian analysis. The Encyclopedia of Clinical Psychology.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Van de Vathorst valt Gunning bij: &#34;Dat de mensen nu gezonder zijn, komt niet doordat ze gezondere keuzes maken, maar doordat het drinkwater schoon is, het voedsel

Het accent lag op de fysiologische aspecten van angst, er werd geen onderscheid gemaakt tussen (ob- jectloze) angst en (objectgebonden) vrees, en er werd feitelijk geen

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Door de specifieke effecten van tekstlengte op woordmaten nader te onderzoe- ken en/of door het aantal woorden waarop de maten gebaseerd zijn aan te passen, kunnen deze

French policy makers wished to address segmentation and inadequate infrastructures; Aalto was meant to contribute to rationalizing the Finnish system through mergers, governance

Even though the difference between the two methods is this small, it is able to change the results of the lasso estimator with regards to the ridge regression quite drastically,

CONCLUSIONS The adhesion of RFL-coated fibres to two different industrial rubber compounds with peroxide and sulphur curing systems have been investigated with SPAF and lap

Concluderend kan als antwoord op de onderzoeksvraag van dit onderzoek, ‘In hoeverre verschilt het effect van Creative Media Advertising (CMA) versus Traditional Media