• No results found

Zelfbouw: toekomst of tijdelijk? : Een onderzoek naar het discours in beleid over particulier opdrachtgeverschap en de ervaringen van de particuliere opdrachtgevers van Zeeburgereiland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Zelfbouw: toekomst of tijdelijk? : Een onderzoek naar het discours in beleid over particulier opdrachtgeverschap en de ervaringen van de particuliere opdrachtgevers van Zeeburgereiland"

Copied!
39
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Zelfbouw: Toekomst of tijdelijk?

Een onderzoek naar het discours in beleid over particulier opdrachtgeverschap en de ervaringen van de particuliere opdrachtgevers van Zeeburgereiland

Naam: Friso van Alphen Studentnummer: 10510303

Vak: Bachelorscriptie Sociale Geografie: Nieuwe steden, oude problemen Naam begeleider: Stefan Metaal

(2)

Voorwoord

Nog voordat ik aan mijn studie begon verhuisde ik binnen een maand na mijn 18e verjaardag naar Amsterdam. Een kamer vinden in Amsterdam is niet gemakkelijk, maar met een beetje geluk wist ik een kamer te bemachtigen in een voormalig asielzoekerscentrum op Zeeburgereiland. Dit eiland was op dat moment (juli 2013) niet meer dan grote vlakte waar auto’s de afrit van de snelweg namen om zo snel mogelijk de stad in te rijden. Voor mij daarentegen was dit de eerste stap naar onafhankelijkheid van het ouderlijk huis. Meer dan anderhalf jaar heb ik hier gewoond, om vervolgens dichter naar het centrum te trekken. In die tijd heb ik het eiland zich echter klaar zien maken voor een grote transformatie: de kale vlakte rondom de drie silo’s zouden plaats moeten maken voor woningen. Ik heb mij altijd in de toekomstplannen van Zeeburgereiland geïnteresseerd. Enerzijds vanuit persoonlijke interesses. Ik heb er toch meer dan anderhalf jaar geleerd hoe het is om op jezelf te wonen. Maar aan de andere kant vanwege interesses die ik in mijn studie sociale geografie en planologie opdoe. Ik hield de veranderingen op en rond het eiland dan ook nauwlettend in de gaten, en nog steeds fiets ik zeker tweemaal per week over het eiland om bij mijn werk te komen.

Toen ik niet de vraag kreeg waarover ik mijn afstudeerscriptie wilde schrijven, maar over welk gebied, was de keuze voor mij al snel gemaakt. Mijn afstudeerproject te kunnen verbinden aan de locatie waar ik naartoe ben verhuisd om nota bene aan dezelfde studie te beginnen, leek mij een mooie manier om mijn bachelor af te ronden.

Vooraf wil ik graag Stefan Metaal bedanken voor zijn bijdrage aan mijn scriptie als begeleider. Zijn begeleiding heeft mij erg geholpen bij het schrijven van deze scriptie, in het bijzonder op het moment dat de focus van het onderzoek meer naar het beleid verschoof.

Daarnaast wil ik graag mijn vriendin Jasmijn Verboom bedanken voor het controleren van deze scriptie op spellings- en grammaticafouten.

Als laatst wil ik graag de geïnterviewde bewoners van de Kea Boumanstraat bedanken. Allereerst voor hun buitengewone gastvriendelijkheid, en daarnaast voor de tijd die zij voor mij vrij wilden maken om een interview met hen af te nemen. Ik wens iedereen dan ook nog veel woongenot toe, en degenen die zich nog in het bouwproces bevinden al het succes de komende tijd.

Friso van Alphen Amsterdam, 20 juni 2016

(3)

Inhoudsopgave 1. Inleiding………. 3 2. Gebiedsbeschrijving……….. 5 3. Theoretisch kader……….. 3.1 Soorten opdrachtgeverschap 3.2 Zeggenschap en keuzevrijheid 3.3 Sociale cohesie 3.4 Discours in beleid 3.5 Professionele blindheid 7 7 8 9 10 10 4. Methode………. 4.1 Semigestructureerd interview 4.2 Discoursanalyse 12 12 14 5. Discoursanalyse………..……. 5.1 Beeld van de samenleving

5.2 Problemen en doelstellingen

5.3 Beeld van particulier opdrachtgeverschap

5.4 Particulier opdrachtgeverschap als onderdeel van beleid

16 16 17 19 20 6. Interviewanalyse………..………. 6.1 Motivaties 6.1.1 Locatie 6.1.2 Droomhuis ontwerpen 6.1.3 Kostenbesparend en waardevast 6.2 Bouwproces

6.2.1 Professionele hulp bij ontwerp 6.2.2 Uitdaging of gezeik?

6.2.3 gesteggel met de gemeente 6.2.4 Ervaring voordeel

6.3 Sociale cohesie

6.3.1 Karaktereigenschappen 6.3.2 Rij zelfbouwmarkt

6.3.3 Pionieren en fikkie stoken 6.3.4 Contact door bouwproces 6.3.5 Invulling wijk

6.4 Toekomstbeeld

6.4.1 Problemen van de grote stad 6.4.2 Kopers en huurders 6.4.3 Speculatiebouw 22 22 22 23 23 24 24 25 25 27 27 27 28 29 29 30 30 30 31 32 7. Conclusie……….. 7.1 Beantwoording hoofd- en deelvragen

7.2 Discussie

33 33 34 8. Literatuur……….. 35

(4)

1. Inleiding

Al sinds het begin van de jaren ’80 maakt particulier opdrachtgeverschap (PO) een sterke opmars in de woningbouw. Vanuit de media worden er lovende woorden gesproken. Zo spreekt Wethouder Ivens in een artikel van Tienkamp (2015) in de Metro zelfs van het feit dat zelfbouw in Amsterdam de pioniersfase voorbij is. Ook zijn er in Amsterdam op verschillende locaties kavels vrijgegeven voor particuliere opdrachtgevers (Gemeente Amsterdam, z.j.). Daarnaast stond afgelopen weekend de Dag van de Architectuur Amsterdam in het teken van zelfbouw (DvdA, 2016). Daarmee lijkt het erop dat particulier opdrachtgeverschap steeds populairder wordt. Zoals Hajer (1989) beschrijft, is beleidsvoering sterk gedreven door de manier waarop men naar de sociale werkelijkheid kijkt (discours). In het huidige discours lijkt particulier opdrachtgeverschap een van de oplossingen om maatschappelijke vraagstukken zoals meer keuzevrijheid voor woonconsumenten te beantwoorden. Door burgers ‘‘niet alleen consument, maar ook producent’’ van hun eigen woning te maken zouden zij meer zeggenschap krijgen, en zo een woning ‘naar eigen wens’ kunnen realiseren (VROM, 2000).

Om er achter te komen hoe het discours invloed heeft op het ruimtelijk beleid en of bewoners dit ook zo ervaren, is een discoursanalyse gedaan en zijn er een tiental interviews afgenomen met bewoners van Zeeburgereiland. Deze bewoners wonen allemaal in een woning die gerealiseerd is door middel van particulier opdrachtgeverschap.

Het aanbod van onderzoek dat hiernaar is gedaan is wel degelijk aanwezig, maar vaak erg optimistisch. Zo schrijft Prins (2008) dat de zeggenschap van particulier opdrachtgeverschap voor meer keuzevrijheid zorgt. Haan & Tummers (2007) bevestigen dat en voegen toe dat bewoners zich naast het eigen ontwerp van het uiterlijk van de woning inzetten voor gezamenlijke bouwprocessen die in andere bouwprojecten vaak achterblijven. Raap (2012) noemt particulier opdrachtgeverschap ‘‘de kans om mensen actiever dan ooit te betrekken bij hun woonomgeving’’, en Companen (2001) gelooft dat er veel behoefte is aan particulier opdrachtgeverschap door te stellen dat de belangstelling buitengewoon groot is. De onderzoeken zetten zich vaak in voor de projecten en belichten de kritische kanten vaak onvoldoende. Er zijn wel degelijk kritische onderzoeken gedaan naar projecten met particulier opdrachtgeverschap, maar dit aandeel is in mijn ogen nog beperkt.

Daarmee wordt het doel van dit onderzoek om een beeld te schetsen van het discours dat heerst over particulier opdrachtgeverschap in de beleidsvoering. Vervolgens zal ik dat vergelijken met de ervaringen van particuliere opdrachtgevers van Zeeburgereiland. Dit leidt tot de volgende centrale hoofdvraag:

‘’Komt het discours dat over particulier opdrachtgeverschap heerst en de bijpassende beleidsvoering overeen met de ervaringen van de bewoners van het particulier opdrachtgeverschap op Zeeburgereiland?’’

(5)

Om tot een antwoord te komen op de onderzoeksvraag is het van belang om eerst de volgende deelvragen te beantwoorden:

- Wat is particulier opdrachtgeverschap?

- Hoe heeft het discours van particulier opdrachtgeverschap invloed op het ruimtelijk beleid van de overheid?

- Wat waren de motivaties en verwachtingen van de bewoners

betreffende particulier opdrachtgeverschap voorafgaand aan het zelfbouwproject? - Welke problemen hebben de bewoners van Zeeburgereiland ondervonden tijdens de voorbereiding, het bouwproces en het wonen?

Na de inleiding volgt een gebiedsbeschrijving van Zeeburgereiland. Het derde hoofdstuk biedt een theoretisch raamwerk van de concepten die later aan bod komen. Het vierde hoofdstuk bevat de methodologische verantwoording, waarna in hoofdstuk vijf een discoursanalyse zal plaatsvinden. In hoofdstuk zes zullen vervolgens de resultaten van de interviewanalyse worden gepresenteerd. Vervolgens wordt afgesloten met hoofdstuk zeven, de conclusie. Hier zal ik antwoord geven op de zojuist benoemde deel- en hoofdvragen, en kort reflecteren op het onderzoek.

(6)

2. Gebiedsbeschrijving

Gelegen in het oosten van Amsterdam ligt Zeeburgereiland (kaart 1). Het eiland verbindt Amsterdam Noord, IJburg en Amsterdam door middel van bruggen. Daarnaast biedt het de verbinding met het centrum van Amsterdam via de Piet Heijntunnel. Ook biedt het verbinding met de rest van Nederland door middel van een afrit van de A10.

Op dit moment vinden er veel bouwactiviteiten plaats op Zeeburgereiland, maar dat is niet altijd zo geweest. Aan het eind van de 19e eeuw was het gebied wat nu Zeeburgereiland heet nog een polder waarin het opgebaggerde slib uit onder andere de Amsterdamse havens werd gestort. In 1910 begon de aanloop naar de Eerste Wereldoorlog. Het eiland veranderde toen in een oefenterrein voor militairen, en zes jaar later kreeg het een militair vliegveld. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het eiland onder Duitse bezetting uitgebouwd tot een basis voor de Luftwaffe, met bunkers, munitieopslagplaatsen en afweergeschut. Ook toen de Tweede Wereldoorlog ten einde was gekomen bleven er militaire activiteiten plaatsvinden op het eiland. Het gebied veranderde in een oefenterrein voor dienstplichtigen.

Door de komst van de Amsterdamsebrug en de Schellingwouderbrug in 1957 werd het eiland steeds beter bereikbaar. Hierdoor kwamen er allerlei verschillende soorten werkplaatsen, bedrijven, clubs en activiteiten die in de stad niet welkom waren. Zo ontstond er ook een “kunstenaarskolonie” waar nog steeds overblijfselen van aanwezig zijn.

Een paar jaar later, in 1966, kwam op de plek van het oefenterrein een rioolzuiveringsbedrijf. De rest van het eiland werd vanaf 1982 ingenomen door Rioolwaterzuivering Oost. Tot 2006 is deze in gebruik geweest, waarna drie van de silo’s tot op heden nog zijn blijven staan (Willems, 2016).

Volgens de gemeente Amsterdam (2016) wordt het eiland op het moment nog voornamelijk bewoond door studenten en kustenaars, maar zijn er al plannen gemaakt om meer woningen te bouwen. Zo staat er op de planning dat er in 2018 begonnen wordt met de bouw van 3000 woningen in de Sluisbuurt. In hetzelfde jaar zullen er in de Sportheldenbuurt 1800 woningen gerealiseerd zijn. Een deel van deze woningen is uitgegeven als particulier opdrachtgeverschap. Hierbij gaat het om de blokken 2ab, 3ab, 4ab en 5ab. Daarnaast is blok 6 uitgegeven als collectief particulier opdrachtgeverschap (zie kaart 2). Op het moment van schrijven zijn de 55 woningen van blok 3a, 4a en 5a voltooid, en ook de bouw van blok 6 is in gevorderd stadium. Volgens de plannen van de gemeente Amsterdam (2016) zal de Sportheldenbuurt kenmerkend zijn door de diversiteit aan woningen: “koop-en huurwoningen, appartementen, studentenwoningen en zelfbouwwoningen zullen woning bieden aan bewoners van verschillende economische segmenten.” Daarnaast zal in het midden van de buurt een groot Urban Sport Zone komen (blok 17). Dit is in samenspraak met de skaters en BMX’ers ontworpen, en zal de grootste skatebaan van Nederland worden.

(7)

Kaart 1: Zeeburgereiland ten opzichte van Amsterdam

Bron: Skatemates.nl

Kaart 2: Kaart sportheldenbuurt met blokindeling

Bron: bestemmingsplan Tweede Partiële Herziening RI-Oost, Zeeburgereiland (2013)

(8)

3. Theoretisch kader

In dit hoofdstuk geeft ik antwoord op de deelvraag wat particulier opdrachtgeverschap precies inhoudt. Dat doe ik door de verschillende soorten opdrachtgeverschap te benoemen, en het beeld te schetsen waarin deze van elkaar verschillen. Daarbij zal ik aandacht besteden aan keuzevrijheid en zeggenschap, en vervolgens ook aan sociale cohesie. Ook zal ik daarna dieper in gaan op het belang van een discours bij het maken van ruimtelijk beleid, en de gevaren die daarmee samengaan. Op de inhoud van het beleid ga ik in dit hoofdstuk nog niet in: dit zal ik doen in de discoursanalyse.

3.1 Soorten opdrachtgeverschap

Bij particulier opdrachtgeverschap heeft een particulier zelf de grond in handen en bepaalt hij ook zelf welke partijen de grond gebruiken om zijn wensen te realiseren. Hierbij verschijnt de bewoner niet alleen aan het eind van het proces als koper, maar ook aan het begin van het proces als opdrachtgever. Doordat hij dus zowel bewoner als opdrachtgever is, heeft hij daardoor meer mogelijkheden om zijn woonwensen te realiseren (Lammers, Declerck & Ronden, 2007). Procesmatig kan de bewoner kiezen uit verschillende vormen van initiatiefneming (individueel of collectief) en manieren van bouwen (zelfbouw, bouwen met een architect en aannemer, systeembouw of catalogusbouw). Fysiek kan hij kiezen uit verschillende woningtypen en verschillende architectuurstijlen (Dammers et. al., 2007).

Het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (2000) definieert Particulier Opdrachtgeverschap als volgt: ”Een burger (of groep burgers zonder winstoogmerk) heeft de volledige juridische zeggenschap over en verantwoordelijkheid voor het gebruik van de grond, het ontwerp en de bouw van de woning.” Hiermee onderscheidt particulier opdrachtgeverschap zich van het zogenaamde consumentgerichte bouwen, waarbij de projectontwikkelaar de kavels koopt en de woningen ontwerpt en bouwt, en de consument vervolgens laat kiezen uit verschillende variaties.

Een van de vormen van particulier opdrachtgeverschap is collectief particulier opdrachtgeverschap. Bij deze vorm van zelfbouw is een collectief van particulieren verantwoordelijk voor het tot stand komen van hun woning (Hofstee, 2014). Het collectief organiseert zich hierbij als rechtspersoon zonder winstoogmerk. Naast het verschil in organisatie komt collectief particulier opdrachtgeverschap tegemoet aan speciale woonwensen die mensen samen delen (SEV & Provincie Noord-Brabant, 2007). Zo komt het regelmatig voor dat CPO’ers naast de woning ook een deel van de openbare ruimtes en voorzieningen realiseren. Denk hierbij aan gemeenschappelijke tuinen, huiskamers, wasruimtes en garages.

Mede opdrachtgeverschap is een tussenvorm van particulier opdrachtgeverschap en traditionele woningbouw, waarbij de risico’s van een project worden verdeeld tussen de projectontwikkelaar en de toekomstige bewoner.

Bij consumentgerichte ontwikkeling liggen de risico’s niet bij de toekomstige bewoners, maar bij de ontwikkelaars. Hierdoor heeft de toekomstige bewoner ook

(9)

3.2 Zeggenschap en keuzevrijheid

In vrijwel alle berichtgevingen en studies over particulier opdrachtgeverschap wordt gesproken over een grotere keuzevrijheid en meer zeggenschap. De begrippen worden in de media in combinatie gebruikt zonder duidelijk onderscheid. Het onderscheid tussen de twee begrippen is subtiel, maar wel degelijk aanwezig. Zoals Bronkhorst (2004) beschrijft, is keuzevrijheid de invloed die kan worden uitgeoefend op een selectie van keuzemogelijkheden. In de traditionele woningbouw liggen deze mogelijkheden buiten de invloed van de consument doordat de ontwikkelaar initiatiefnemer is. Het begrip zeggenschap heeft deze beperking niet, doordat daarbij geen keuzemogelijkheden aan voorafgaan.

De zeggenschap bij particulier opdrachtgeverschap staat centraal, de mate daarvan verschilt per soort opdrachtgeverschap. Keers & Van den Ham (2010) gebruiken hiervoor de zeggenschapsladder van de SEV. Deze is ontwikkeld om te toetsen hoeveel zeggenschap een woonconsument heeft bij een project. Deze ziet er als volgt uit.

Tabel 1: Zeggenschap van bewoners bij woningontwikkeling

M a te va n z e g g e n s ch a p Traditionele eigenbouw of individueel particulier opdrachtgeverschap

Particulier koopt kavel en ontwikkelt zelf, al dan niet in samenwerking met architect, aannemer of catalogusbouwer een woning. Particulier heeft optimale zeggenschap en draagt zelf het ontwikkelingsrisico. Hierdoor is veel kennis noodzakelijk.

Collectief particulier opdrachtgeverschap

Groep particulieren verenigt zich in een vereniging of stichting, verwerft bouwgrond en ontwikkelt vrijstaande woningen, een complex (rij)woningen en/of appartementen. Bewoners hebben collectief zeggenschap (via rechtspersoon) voor het hele complex (ruwbouw) en individuele zeggenschap op woningniveau. Het ontwikkelrisico wordt door de groep gedragen. Vaak is een achtervang aanwezig. Het collectief heeft extra risico: het uiteenvallen van de groep.

Catalogusbouw kan het proces vereenvoudigen en de kosten drukken. Voorwaarde is wel dat de particulieren er zelf voor kiezen.

Mede

opdrachtgeverschap

De professionele ontwikkelaar heeft bouwgrond en werft en organiseert bewoners om gezamenlijk woningen te ontwikkelen. De zeggenschap voor het project wordt door beide partijen gezamenlijk ingevuld en ook de risico’s worden gedeeld.

Consumentgerichte projectontwikkeling

Projectontwikkelaar koopt kavels, ontwerpt en bouwt woningen. Bewoners hebben keuzemogelijkheden in het door de ontwikkelaar ontwikkelde ontwerp. Dit kan ver gaan bijvoorbeeld als de ontwikkelaar catalogusbouw aanbiedt en daarmee de keuze voor het ontwerp aan de koper over laat. In andere

(10)

gevallen beperkt de keuze zich bijvoorbeeld tot keukens, binnenwanden, serres en dakkapellen. De risico’s voor de bewoners zijn zeer beperkt. Deze liggen bij de ontwikkelende partij.

Seriematige bouw

De ontwikkelende partij verwerft grond en ontwikkelt en bouwt woningen. De bewoner koopt de woning van tekening en heeft eventueel nog meer- en minderwerk (keuzeopties). De bewoner heeft marginale keuzevrijheid en neemt geen risico in het ontwikkeltraject.

Bron: RIGO, Particulier opdrachtgeverschap in Nederland, 1999 3.3 Sociale cohesie

Sociale cohesie is een begrip dat op veel verschillende manieren en schaalniveaus wordt gebruikt. Schnabel (geciteerd in Hortulanus, 2003: 21-34) definieert sociale cohesie als volgt: ‘‘De mate waarin mensen in gedrag en beleving uitdrukking geven aan hun betrokkenheid bij maatschappelijke verbanden in hun persoonlijk leven, als burger in de maatschappij en als lid van de samenleving’’. Job Cohen, voormalig burgemeester van Amsterdam, sprak van “de boel bij elkaar houden” (Telegraaf, 2010). Hierbij kan worden gedacht aan cohesie binnen een gezin of familie, maar ook aan cohesie binnen een sportclub, of in een straat of buurt. Volgens Bolt & Torrance (2005) zijn sociale interactie, gedeelde waarden en normen, en binding onderdeel van sociale cohesie. Sociale interactie gaat om interactie in de vorm van onderlinge sociale contacten, zoals een praatje met iemand uit de straat. Zo maken mensen kennis met elkaar en neemt het onderlinge vertrouwen toe. De gedeelde waarden en normen zorgen voor een onderlinge verbondenheid en vertrouwdheid doordat mensen de zelfde opvattingen met elkaar delen. Bij binding gaat het om de mate waarin mensen zich identificeren met de buurtgenoten, en een thuisgevoel in de buurt (Bolt & Torrance, 2005).

Boelens & Visser (2011) schrijven dat er duidelijk sprake is van aanmoediging van sociale cohesie bij (collectief) particulier opdrachtgeverschap. De link tussen dit soort projecten en sociale cohesie is aanzienlijk sterker dan gemiddeld. De sociale cohesie wordt opgebouwd tijdens het bouwproces, maar wordt nog sterker wanneer de bewoners in hun huis trekken. Volgens het onderzoek is de band binnen het project het sterkst, en het zwakst met de rest van de buurt. Daarmee worden dit soort projecten door buitenstaanders soms als anders gezien, ondanks dat openheid gegarandeerd wordt. Schnabel, Bijl & Hart (2008) erkennen dit effect van sociale cohesie in zijn algemeenheid. Volgens hen gaat een grote interne sociale cohesie gepaard met het denken in geestverwanten en buitenstaanders. Daarbij ontstaan er vijandbeelden van buitenstaanders. Daarnaast heerst het gevaar bij een te sterke sociale cohesie dat dit de vrijheid beïnvloedt. Zo kan er sprake zijn van zo’n sterke sociale controle en groepsdruk, dat deze door individuen wordt ervaren als een gebrek aan individuele keuzemogelijkheden (Schnabel, Bijl & Hart, 2008).

(11)

3.4 Discours in beleid

In politieke processen staan discours en paradigma’s in verband met het maatschappelijk handelen van actoren (Hajer, 1989). Beleidsmakers werken vanuit een bepaald denkkader, wat voor vervorming van de werkelijkheid zorgt. Het denkkader dat heerst, is namelijk een versimpelde veronderstelling van de werkelijkheid. Hierin wordt bepaald welke zaken er wel toe doen, en welke niet. Hajer (1989: 249) schrijft dat ‘’het karakteristiek is voor het politieke proces is dat er dan ook voortdurend een strijd is tussen verschillende actoren die proberen om hun visie op de werkelijkheid aan anderen op te leggen. (…) In dit proces vormen zich coalities rond specifieke interpretaties. (…) Deze formering van coalities bepaalt in hoeverre een bepaalde interpretatie van de werkelijkheid ingang vindt en haar geldigheid behoudt.’’ Door een gemeenschappelijke kijk op de werkelijkheid ontstaan er dus coalities die proberen deze kijk op de werkelijkheid aan anderen op te leggen en in stand te houden. Door middel van deze kijk op de werkelijkheid bepaalt de discourscoalititie welk beleid er moet worden gevoerd. Zoals Korsten (2005: 1) schrijft, wordt ‘’in een beleidsdocument wordt uitgelegd wat het probleem is, hoe het is begonnen, welke aanpak wordt gekozen en welke middelen daarvoor nodig zijn.’’ Bij een bepaald denkkader hoort een bepaalde aanpak, en dat bepaald welk beleid er wordt gevoerd.

Bekkers (2007: 72) omschrijft beleid als “de sociaal geconstrueerde werkelijkheid die het product is van de doorgaande interactie tussen partijen’’. Daarmee heeft de vorm van uiting een belangrijke rol in het beleid. Denk hierbij aan symbolen, metaforen en rituelen die een belangrijke rol spelen om betekenis te geven aan beleid en op die wijze een werkelijkheid creëren. Maar ook taalgebruik speelt een belangrijke rol doordat verschillende actoren vanuit hun eigen kijk op de werkelijkheid een proces van gezamenlijke beeldvorming over problemen en oplossingen proberen te vormen. De visie op problemen kan veranderen door te “framen” en te “reframen”: Woordkeuze kan voor een bepaald karakter zorgen waar beleid door wordt gestuurd. Welke betekenis er wordt gegeven aan een bepaalde tekst is daarbij sterk afhankelijk van welke relatie iemand legt tussen het betreffende teken en andere tekens (Nijhof, 2003: 16).

3.5 Professionele blindheid

Bij het besluitvormingsproces van PO-projecten is het mogelijk dat de theorie van selective deafness van Douglas (geciteerd in van der Pennen, 2016) uitkomst biedt. Deze theorie gaat ervan uit, dat wanneer er sprake is van een sterke coalitievorming, en de behaalde successen van de gezamenlijke aanpak groot zijn, dit ten koste gaat van de kwaliteit van de besluitvorming. Een zekere mate van consensus voor het functioneren van beleid is nodig: het is een voorwaarde om gemeenschappelijk te kunnen handelen. Wanneer de actoren niet met elkaar overweg kunnen, en de tegenstellingen te scherp zijn, zullen alle aspecten van de sociale werkelijkheid constant in twijfel worden gebracht. Op die manier kan er geen beleid gevoerd worden. Het zorgt ervoor dat er een selectie wordt gevormd in de complexiteit die zich aandient. Sociale cohesie is een eis voor consensus wat betreft beleid. Eendracht en gevoel van saamhorigheid is zowel nuttig als noodzakelijk.

Echter wijst Van der Pennen (2016) erop dat een te hoge mate van sociale cohesie ten koste kan gaan van de kwaliteit van besluitvorming. Wanneer de sociale

(12)

werkelijkheid zoals deze voor waar wordt aangenomen, en te veel word verabsoluteerd, wordt dit niet meer gezien als veranderbaar, en wensen actoren daar niet meer op te reflecteren. Andere interpretaties worden genegeerd, wat ertoe leidt dat de alternatieven niet meer ter sprake komen, of serieus worden genomen. Als het samenwerkingsverband tijdens de uitvoering van de besluiten geconfronteerd wordt met kritiek, wordt de ingeslagen weg alsnog vastgehouden (Van der Pennen, 2016). Smit, Janssen-Jansen en Tan (2014) waarschuwen in dit licht voor beleid gestuurd bewijs. Doordat beleid erop is gericht om problemen te verminderen en praktijken te verbeteren, is er een ideologische visie aanwezig. Dat kan ervoor zorgen dat er een koppeling met de werkelijkheid ontbreekt. Daarnaast wordt het beleid gestuurde bewijs vaak in kleine kringen overgenomen, zonder dat er sprake is van een kritische reflectie. Daardoor ontstaat er een kans op tunnelvisie en cirkelredeneringen.

(13)

4. Methode

Om tot een antwoord te komen op de verschillende deelvragen en de hoofdvraag van dit onderzoek heb ik gebruik gemaakt van verschillende vormen van onderzoek. Allereerst heb ik interviews afgenomen bij bewoners van de Kea Boumanstraat. Daarnaast heb ik een analyse gedaan van verschillende beleidsdocumenten en mediaberichten. Beide onderdelen berusten op kwalitatieve onderzoeksmethode. Ik heb hier voor gekozen omdat ik op zoek ben naar onderliggende motivaties van de bewoners en de overheid. Hiervoor zijn interviews en discouranalyses bijzonder geschikt. De keuze zou ook op een kwantitatieve onderzoekmethode kunnen vallen, maar gezien de inhoud van dit scriptie denk ik dat een kwalitatieve aanpak hier het meest geschikt voor is. Bij kwantitatief onderzoek zijn vragen gemakkelijker te beantwoorden met sociaal wenselijke antwoorden. Dit heb ik geprobeerd te voorkomen met kwalitatieve onderzoek.

4.1 Semigestructureerd interview Data verzameling

De respondenten zijn allen woonachtig in de Kea Boumanstraat, in de Sportheldenbuurt op Zeeburgereiland. Zij wonen allemaal in woningen die zijn vrijgegeven als kavels voor zelfbouw. Bij de selectie van de respondenten ben ik willekeurig bij de woningen aan gaan bellen. Bij deze selectie heb ik erop gelet dat de respondenten verspreid over de hele straat woonachtig zijn. Na het afnemen van de eerste vijf interviews heb ik gereflecteerd op mijn bevindingen en ervoor gekozen om bij minimaal twee woningen een interview met de bewoners af te nemen die niet de opdrachtgever waren tijdens het bouwproces, maar het huis in een later stadium hebben gekocht of gehuurd. Uiteindelijk heb ik 10 interviews afgenomen. Door op verschillende momenten op de dag en verschillende dagen in de week aan te bellen, heb ik geprobeerd een zo representatief mogelijke selectie van respondenten te verzamelen. Ook heb ik mijn non-respons zo klein mogelijk geprobeerd te houden door vooraf de bewoners te infomeren over mijn komst. Dit heb ik gedaan door een korte aankondiging op papier door de brievenbus te doen. Door hier direct naar te verwijzen op het moment dat de deur werd geopend, werd de angst dat ik iets probeerde te verkopen weg genomen, en is het aantal afwijzingen verkleind.

Echter heb ik tijdens deze selectie uiteindelijk toch te maken gehad met non-respons. Dit is in mijn ogen onoverkoombaar. Hierbij had ik de indruk dat dit vaak de bewoners waren die minder interesse hadden in wat er buiten huis speelt, doordat zij aangaven het te druk te hebben de komende tijd, en niet geïnteresseerd waren in een onderzoek.

De interviews heb ik semigestructureerd afgenomen. Dat houdt in dat de interviews wel degelijk een structuur hebben, maar dat er veel ruimte over blijft om hier van af te wijken. Naast dat deze methode voor een rijke hoeveelheid aan data zorgt, is ook de wijze van taalgebruik en woordkeuze essentieel bij het verwerven van inzicht. Nadeel van deze methode is dat zowel het interview als het analyseren erg tijdrovend is (Bryman, 2008). Daarom heb ik gekozen voor tien interviews van een uur. Tijdens de interviews heb ik veel gebruik gemaakt van de technieken die Bryman (2008) omschrijft als prompting en probbing. Door terug te komen op bepaalde onderwerpen en daar dieper op in te gaan, kan je het interview goed sturen zonder de leiding in een interview over te nemen. Ik merkte ook dat het laten vallen van stiltes een

(14)

effectieve manier is om iemand meer te laten vertellen over een onderwerp. De effectiviteit hiervan verschilt wel per respondent. Ook ondervond ik dat het vragen naar gebeurtenissen en ervaringen effectiever werkt dan vragen naar gevoelens en meningen. Bij het vragen naar meningen en ervaring begonnen de respondenten vaak uit zich zelf te vertellen wat ze daarvan vonden. Ook heb ik ervaren dat een interview beginnen met vragen naar de woongeschiedenis erg effectief is. Het vraagt nog weinig gevoelige informatie en meningen van iemand wat voor een vertrouwelijke band zorgt. Daarna legde ik vaak de verbinding met het proces van zelfbouw. Door hier chronologisch doorheen te lopen en telkens terug te komen op eerder genoemde onderdelen, kreeg ik een gedetailleerd beeld van het proces. Later legde ik de verbinding met het buurtgevoel en de verwachtingen betreft de toekomst. Dit is informatie die makkelijker ter sprake komt als de sfeer tijdens het interview vertrouwd is, en daarom bewaarde ik dit voor later. Dit interviewdesign komt sterk overeen met dat van Bryman’s Design of interview guide (2008: 121). Doordat het interview semigestructureerd is, bestaat de kans dat bepaalde zaken niet ter sprake komen. Dit heb ik proberen te voorkomen door een topiclist bij de hand te houden. Zoals eerder beschreven heb ik gekozen voor interviews om sociaal wenselijke antwoorden te voorkomen. Toch is er ook bij interviews nog altijd een zekere kans op sociaal wenselijke antwoorden doordat er in de interviews veel over buren en straatgenoten wordt gesproken. Door te verzekeren dat de interviews anoniem blijven heb ik dat geprobeerd weg te nemen.

Data analyse

De interviews heb ik teruggeluisterd en getranscribeerd. Vervolgens zijn deze gecodeerd in het computerprogramma Atlas TI. Bij het coderen wordt onderscheid gemaakt in thema’s of categorieën in de data, en worden deze benoemd met een code. Een code is een soort label dat wordt toegekend aan een of meerdere tekstfragmenten in de data (Boeije, 2005). De codes in dit onderzoek zijn op een inductieve manier tot stand gekomen. Waar bij deductief coderen vooraf op literatuur gebaseerde codes worden vastgesteld, is dat bij deductief niet het geval (O’Leary, 2010). Wel is bij sommige codes gebruik gemaakt van termen die in het theoretisch kader al eerder naar voren zijn gekomen. Boeije (2005) noemt dit constructed codes. In eerste instantie ben ik te werk gegaan volgens het open coding van Boeije (2005): veel verschillende codes toewijzen aan relevante fragmenten. Via deze weg ontstaat er een groot aantal codes die deels overlappen. Na het open coderen van ongeveer drie interviews zijn de codes herzien, samengevoegd en gesplitst. De fragmenten zijn herzien en eventueel tot een nieuwe code benoemd. Op deze manier ontstaat er meer samenhang tussen de codes, wordt het aantal codes verkleind, en worden overbodige codes verwijderd. Boeije (2005) omschrijft dit als axiaal coderen.

Ten slotte heb ik naar de relatie tussen verschillende categorieën gezocht. Zo wordt bijvoorbeeld gezocht naar verschillende samenhang in codes bij zelfbouwers en kopers/huurders. Hierbij is gebruik gemaakt van een kwalitatief datamatrix. Dit is erg handig om overzicht te krijgen over de grote hoeveelheid data. Uit alle informatie die in een rij staat vermeldt, valt vervolgens gemakkelijk een algemene trend vast te

(15)

4.2 Discours analyse Data verzameling

Om het onderzoek aan te vullen heb ik er later voor gekozen om ook een discoursanalyse uit te voeren. Dit heb ik gedaan omdat ik tijdens het afnemen van de interviews steeds sterker het gevoel kreeg dat er een bepaald ideaalbeeld bestaat over particulier opdrachtgeverschap. Dit beeld wordt geschetst door zowel de media, de overheid, de gemeente, maar ook door de particuliere opdrachtgevers zelf. Tijdens mijn discoursanalyse heb ik veel verschillende documenten geanalyseerd om van het discours op verschillende niveaus een beeld te krijgen. De hoeveelheid gegevens die beschikbaar zijn voor een discoursanalyse is erg groot, daarom is het van groot belang om af te bakenen welke data wordt geanalyseerd. Ik heb gekozen voor in mijn ogen toonaangevende beleidsstukken, evaluaties en mediaberichten, met het oog op het beantwoorden van de deelvragen. Teksten van voor 1989 heb niet geanalyseerd om zo een tijdskader te creëren. Ik heb voor dit kader gekozen omdat volgens de bestudeerde literatuur hier een grote omslag in beleid plaats vond. Bij het afbakenen van de data heerst het gevaar dat belangrijke teksten over het hoofd worden gezien. Door mij vooraf goed in te lezen in de geschiedenis van volkshuisvesting en ruimtelijk beleid heb ik dit proberen te voorkomen. Daarnaast wilde ik van verschillende actoren een representatief beeld hebben. Daartoe heb ik getracht mijn teksten gebalanceerd uit te kiezen. Vooraf heb ik de teksten initieel doorgelezen, om deze te bespeuren op een specifieke focus. Hierdoor worden de teksten hanteerbaar en overzichtelijk gemaakt.

Data analyse

Bij de analyse ben ik opzoek gegaan naar framing en naming. Dat houdt in dat ik op zoek ben gegaan naar beleidsperspectief op een probleem, over wat het is, wie ermee van doen hebben, hoe je het overtuigend aanpakt. Ik heb de verschillende teksten culturally informed gelezen. Hierbij gaat het niet om de inhoud van de tekst, maar hoe de schrijvers de werkelijkheid voor waar nemen. Zo heb ik geprobeerd te kijken naar welke aannames er werden gedaan, wat er voor waar werd aangenomen, en wat voor beeld er heersend is. Dit is een uiterst geschikte methode om bijvoorbeeld tunnelvisies te bespeuren (Antaki, 1994).

De moeilijkheid bij het analyseren van een discours is het koppelen aan concepten. Ik heb gemerkt dat teksten een concept op verschillende manieren beschrijven. Toch is het voor mij belangrijk geweest om deze concepten te blijven hanteren om analytisch te blijven. Het kan lastig zijn om naar empirische analytische concepten te verwijzen zonder oog te verliezen voor de lading die een woord heeft.

Naast het beeld dat wordt gecreëerd door een discours te analyseren heb ik ook gekeken naar bepaalde woordkeuzes. Woorden kunnen verwijzen naar achterliggende gedachtes over de werkelijkheid. Waar sommige respondenten de term onderhandelingen gebruikt, kiezen andere respondenten voor bij elkaar komen terwijl zij allebei dezelfde gebeurtenis bedoelde. De toon van het woord geeft een andere lading aan de gebeurtenis, en daarmee ook een ander beeld van het gevoel en de gedachte die bij de respondent aanwezig is.

(16)

Uiteindelijk zal de combinatie van semigestructureerde interviews en de discouranalyse een zo compleet mogelijk beeld geven waar sociaal wenselijke antwoorden zo veel mogelijk worden gereduceerd. Via deze methodes zal niet alleen de inhoud van de gesprekken en tekst er toe doen, maar ook de toon en de woordkeuze.

(17)

5. Discoursanalyse

In mijn discouranalyse zal ik om te beginnen een beeld schetsen van het discours dat heerste over de samenleving. Vervolgens zal ik beschrijven welke problemen en doelstellingen de overheid met dit discours zag. Daarna zal ik een beeld schetsen van hoe particulier opdrachtgeverschap wordt gezien. Om af te sluiten zal ik beschrijven hoe de overheid zijn beleid aanpaste om de problemen te bestrijden en doelstellingen te halen die het zag. Hiermee geef ik antwoord op de deelvraag ‘’Hoe heeft het discours van particulier opdrachtgeverschap invloed op het ruimtelijk beleid van de overheid?’’.

De documenten die ik heb geanalyseerd zijn beleidsstukken, toespraken en wetenschappelijke artikelen die betrekking hebben op samenleving, het huisvestingsbeleid, en rol van de overheid. Ze bevinden zich allemaal binnen een tijdsbestek van 1989 en nu. Ik heb hiervoor gekozen omdat in 1989 de nota Heerma verscheen waarin hij pleitte voor verzelfstandiging van de wooncorporaties en bevordering van het eigen woonbezit (Priemus, 2015).

5.1 Beeld van de samenleving

Vanaf de komst van de Woningwet heerste het beeld dat de overheid verantwoordelijk was voor de huisvesting van burgers. Zeker tijdens de wederopbouw was dit het geval. Dit is te zien aan het feit dat de overheid veel grootschalige seriebouw realiseerde om zo veel mogelijk burgers te kunnen huisvesten. Als er wordt teruggekeken op die tijd wordt er vaak gesproken van ‘de verzorgingsstaat’.

Vanaf de jaren tachtig nam de welvaart toe. Het beeld dat de overheid verantwoordelijk was voor de huisvesting begon steeds meer te verdwijnen. Dat kwam mede door de ‘’welvaartsstijging en de opkomst van emancipatiebewegingen’’ (VROM, 2000). Het heersende beeld van de verzorgingsstaat maakte plaats voor een meer individualiserende samenleving.

‘’Dit komt niet alleen door de economische groei en de daarmee samenhangende vraag naar meer ruimte en kwaliteit, maar ook door de toenemende individualisering en emancipatie van de burger op de woningmarkt. ‘’ (VROM, 2000) Er wordt van uitgegaan dat de samenstellingen van huishoudens steeds meer divers worden, en dat huishoudens steeds meer functies zullen vervullen (RLI, 2016). Mede door deze maatschappelijke trends wordt ervan uitgegaan dat er steeds meer kwalitatieve eisen worden gesteld aan huishoudens.

‘’De financiële beperkingen van de staat nopen tot grotere eigen verantwoordelijkheid van de burger. De geïndividualiseerde burger wil niet langer sociale zekerheid als standaardconfectie, maar zorg op maat en naar eigen inzicht, dus ook op basis van een eigen risico analyse.’' (de Haan, 2014)

Waar de overheid een beeld heeft van een steeds meer individualiserende samenleving, heeft het daarbij het beeld dat de burger ook steeds meer verantwoordelijkheid zelf wil dragen. Dit zou volgens Mark Rutte (2013) de gedachte

(18)

hebben dat ‘’burgers het heft in eigen handen moeten nemen’’. Dit zou onder andere te maken hebben met het feit dat ‘’’het sociaaleconomisch stelsel in de loop der jaren op een paar wezenlijke punten structureel in onbalans geraakt’’. Hier bij verwijst hij naar sociale zekerheden, zoals pensioenen.

‘’…hoe sterk de behoefte van mensen en groepen mensen is om het heft in eigen handen te nemen. Om samen dingen te organiseren. Om samen iets te doen en in actie te komen. Om samen invulling te geven aan het bezielend verband (…) voor mij is dit waar dat veelbesproken begrip participatiesamenleving begint ’’ (Rutte, 2014)

Rutte spreekt vaker over een ’participatiesamenleving’, maar al voordat in 2013 de samenleving hiermee in de troonrede werd omschreven leek het al een langer gebruikt begrip (Sanders, 2013). Wim Kok gebruikte de term al in 1991 toen hij sprak over een ‘’nieuw evenwicht tussen solidariteit en individualisering’’ (Kok, 1991). In de huidige beleidsstukken wordt daarnaast steeds meer gebruik gemaakt van termen zoals burgerschap’ ‘samen’ en ‘participatie’. Daarachter zou het beeld liggen dat er een grote mate van ‘maakbaarheidsgeloof’ is. ‘’Zolang we het maar samen doen, realiseren we wel wat we vooraf hebben bedacht’’ (Verheul & Damen, 2014).

5.2 Problemen en doelstellingen

Doordat het beeld ontstond dat bewoners meer individuele keuzes betreft huisvesting wilden maken, leek het erop dat de burgers meer keuzevrijheid en zeggenschap wilden in het nemen van beslissingen.

‘’De geïndividualiseerde burger wil niet langer sociale zekerheid als standaardconfectie, maar zorg op maat en naar eigen inzicht, dus ook op basis van een eigen risico analyse. Burgers willen grotere zeggenschap en moeten dat ook krijgen, omdat ze anders hun steun aan de verzorgingsstaat onttrekken.‘’ (De Haan, 2014)

Bij het uitgangspunt dat de samenleving aan het individualiseren was, kwam de gedachte dat mensen ‘’keuzevrijheid willen bij het inrichten van hun leven, en daarvan maken woning en woonomgeving een belangrijk deel uit‘’ (SEV, 2014). Carel Weeber uitte zijn ongenoegen over de huidige woningvoorraad aan:

‘‘In Nederland bevindt de woningbouw zich nog in het stadium van het uniform. De Vinex-wijken zien eruit als vroeger het Rode Leger tijdens een 1 mei-parade op het Rode Plein. In de woningbouw moeten we naar confectiehuizen. Confectiekleding, variërend van Prada tot Zeeman, geeft iedereen, van arm tot rijk, het gevoel dat ze zelf kiezen. Het is massaproductie gericht op vrijheid.'' (Weeber, 2001)

Volgens Weeber was de huidige woningvoorraad te uniform, en was er te weinig sprake van keuzevrijheid in woningen. Er was volgens hem sprake van een

(19)

‘’In mijn ideaal gaan ze naar een bouwwarenhuis, een soort Gamma, dat door de overheid goedgekeurde huisonderdelen in verschillende variëteiten verkoopt. Ze geven aan het bouwwarenhuis op welke onderdelen ze voor hun huis willen. Een week later rijdt er een vrachtwagen naar de kavel en het gewenste huis wordt in elkaar gezet. Ten slotte belt de eigenaar de gemeente op om zijn huis aan te laten sluiten op het gas- en elektriciteitsnet.” (Weeber, 1997)

Ook kwam door de maatschappelijke veranderingen steeds meer het beeld dat de overheid een betrokken rol moest vervullen, waarbij de markt werd beheerst. Zoals Weeber hier beschrijft, bestaat de rol hierin alleen nog maar uit goedkeuren en aansluiten. De overheid zag zelf ook dat het een andere rol zou krijgen in de volkshuisvesting dan voorheen. Het had het beeld zo min mogelijk regels op te stellen, want dat zou de keuzevrijheid in de weg staan.

‘’Het opstellen van regels gaat soms gepaard met het beperken van de keuzevrijheid van de consument. Doordat de keuzevrijheid beperkt wordt, zullen in ieder geval sommigen niet volledig in het product kunnen voorzien wat zij zonder regels zouden hebben gekocht of gehuurd.’’ (ministerie van BZK/WWI, 2011)

Toch was zou er wel een keerzijde zijn aan het bieden van zo veel mogelijk keuzevrijheid. De angst die er heerst bij de aanwezigheid van veel keuzevrijheid, is dat de individuele beslissingen het collectief belang in de weg staan.

‘’De som van individuele beslissingen is niet automatisch ook maatschappelijk optimaal. Afwentelingsgedrag moet worden voorkomen.’’ (VROM, 2000)

Ondanks dat er een beeld heerste waarbij keuzevrijheid en zeggenschap centraal zouden moeten komen staan in de toekomst van het volkshuisvestingsbeleid zou er aandacht moeten zijn voor het ‘collectief belang’. Deze collectieve waardes ‘’rechtvaardigen dat de overheid de markt bijstuurt, en zo ongewenste externe effecten van de markt kan tegen gaan’’ (VROM, 2000). De overheid zou zich vooral bezig houden met het ‘reguleren’ en het ’sturen’ van de woningmarkt om deze collectieve waardes te beschermen.

Hiertoe stelde de overheid onder Nota wonen: mensen, wensen, wonen (VROM, 2000) drie basisprincipes van het huisvestingsbeleid:

- Vergroten van de keuzevrijheid van de burger;

- Aandacht voor maatschappelijke waarden. Aan de keuzevrijheid van de burgers zullen, om collectieve waarden te beschermen, altijd grenzen moeten worden gesteld;

- Een betrokken overheid en een beheerste marktwerking. Overheid en marktpartijen trekken samen op bij de uitvoering van het woonbeleid. Om ook de zwakke groepen op de woningmarkt te beschermen, zal de werking van de markt moeten worden beheerst en zo nodig bijgestuurd.

Het heersende beeld was dat met deze drie basisprincipes de huidige maatschappelijke vraagstukken kunnen worden beantwoord.

(20)

5.3 Beeld van particulier opdrachtgeverschap

Particulier opdrachtgeverschap is niet een nieuw begrip in de Nederlandse huisvesting. Toch is het een begrip dat sinds de jaren ’90 weer opbloeit. In diverse mediaberichtgevingen wordt er gesproken over een toenemende belangstelling (Tienkamp, 2015). In veel beleidsstukken van voor de 21e eeuw wordt nog gesproken van particulier opdrachtgeverschap. Tegenwoordig zien we de termen ‘zelfbouw’ en ‘eigenbouw’ steeds meer voorbij komen. Dit duidt op het beeld dat particulier opdrachtgeverschap steeds toegankelijker is voor de ‘gewone burger’.

Er wordt voor waar aangenomen dat particulier opdrachtgeverschap ervoor zorgt dat burgers hun ’droomhuis’ kunnen ontwerpen. Deze gedachte komt voort uit het idee dat wanneer je als burger niet alleen de ‘consument’ bent, maar ook de ‘producent’. Hierdoor wordt de zeggenschap vergroot en kunnen burgers zelf hun woning realiseren.

‘’Door het stimuleren van particulier opdrachtgeverschap wordt de zeggenschap en keuzevrijheid van woonconsumenten vergroot en wordt voldaan aan de vraag van de burger om zelf vorm te geven aan zijn woonsituatie.’’ (VROM, 2000)

Hierdoor zou er maximale keuzevrijheid zijn bij de burger. Keuzevrijheid is dan ook een begrip wat vaak wordt genoemd in beleidsstukken en advertenties over particulier opdrachtgeverschap. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de burger initiatief toont om een zo goed mogelijke woning te realiseren. Op de reactie op de Nota Wonen (VROM, 2000: 286) waaruit twijfels blijken of burgers wel in staat zijn hun eigen woonwens in te vullen, wordt weer terugverwezen naar de maatschappelijke veranderingen. Zonder verdere argumentatie wordt geschreven dat het kabinet van mening is dat burgers zelf in staat zijn invulling te geven aan hun woonsituatie.

‘‘Geen zelfbouwer stopt bij de minimale eisen die de landelijke regelgeving stelt.” (Truijens, 2014)

De bewoner zou er immers zelf voor kiezen om verantwoordelijk te zijn voor het bouwproces en het eindresultaat. Alles is mogelijk omdat je zelf verantwoordelijk bent. Daarmee lijkt het er ook op dat gefaalde projecten worden verklaard door een tekort aan inzet van de bewoner. Met uitspraken van succesvolle zelfbouwers wordt er een beeld gecreëerd dat iedereen dit kan. Daarmee lijkt het erop dat als het project mislukt, dit dus niet door de gemeente of de overheid komt, maar het je eigen schuld is, want ‘’Als je een goed stel hersenen hebt, zin en tijd hebt om dit te doen en de risico's goed afdekt, dan kan je het.’’ (Gemeente Amsterdam, z.j.)

‘’Grijp de kans om van uw droom werkelijkheid te maken! Gaat u deze uitdaging aan, dan behoort u tot één van de eerste bewoners van Zeeburgereiland.’’ (Gemeente Amsterdam, z.j.)

(21)

Gemeente Amsterdam (z.j.) te worden beantwoord met termen zoals ’uitdagend’, ‘avontuurlijk’ en ‘spannend’. Daarmee lijkt het erop dat de stress niet negatief is, maar juist iets positiefs.

Naast dat particulier opdrachtgeverschap als avontuurlijk wordt beschreven heerst er een beeld dat particulier opdrachtgeverschap voor betrokkenheid van de burgers zorgt.

‘’Bewoners lossen dat [problemen] zelf op. En het mooie bij zelfbouw is dat je samen je lokale omgeving maakt. De betrokkenheid is groot en zelfbouwers zijn vaak assertief. De invloed die zij hebben gaat verder dan het parkje naast de deur.’’ (Vroemen, geciteerd in Bloemendahl & Peters, 2014)

De betrokkenheid van bewoners zorgt voor sociale cohesie (VROM, 2000; Expertteam Eigenbouw, 2014). ’Betrokkenheid’, ‘participatie’ en ‘samen’ zijn begrippen die vaak terug te zien zijn in beleidsstukken van de overheid, maar ook in evaluaties van zelfbouw.

Het agentschap NL (2012) schrijft het volgende over sociale cohesie bij particulier opdrachtgeverschap: ‘’Vanaf de eerste dag ontwikkelen bewoners samen hun woonwijk. Hierdoor ontstaat grote betrokkenheid met de buurt. De deelnemers weten waar zij komen te wonen en wie hun buren worden. Een “vroege” betrokkenheid kan ook tot een beter fysiek beheer leiden. Bewoners zijn ook sterker betrokken bij hun buurt.’’ Dit gaat weliswaar over collectief opdrachtgeverschap, maar voor particulier opdrachtgeverschap geldt hetzelfde. Duidelijk is het beeld dat PO projecten een toegevoegde waarde levert aan de betrokkenheid van de bewoners binnen een buurt.

‘’Er is gewoon iets dat klopt in de cyclus en dat moeten de gemeente en de ontwikkelaars koesteren.’’ (Daems, geciteerd in Bloemendahl & Peters, 2014)

De focus in de beleidsdocumenten ligt op de effecten van particulier opdrachtgeverschap voor de komende jaren. Daarbij lijkt het erop dat de effecten op langere termijn nauwelijks worden besproken. Als deze effecten dan worden besproken lijkt het dat ervan uit wordt gegaan dat deze effecten blijven bestaan. Zo wordt gesteld dat de problemen die zich zullen voordoen worden opgelost door de bewoners zelf. Zo wordt het voorbeeld gebruikt van de financiële crisis: ‘’Voor zelfbouw is er in Amsterdam nooit een crisis geweest. Kom maar op met die kavels!” (Köse, geciteerd in Bloemendahl & Peters, 2014). Ook de Nota Wonen schrijft dat woningen flexibeler moeten worden gebouwd om waardevol te blijven, maar de verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de aanbieder, en niet bij de burger of de gemeente (VROM, 2000: 100).

5.4 Particulier opdrachtgeverschap als onderdeel van beleid

Met het beeld van individualisering en decentralisatie zag de overheid de noodzaak om burgers meer keuzevrijheid te geven in de volkshuisvesting. Er werd aangenomen dat door de huisvesting meer uit handen te geven, de markt zou zorgen voor een toename in keuzevrijheid. De overheid zou vervolgens een meer

(22)

‘regulerende’ en ‘sturende’ functie aannemen waardoor ‘’externe effecten van de markt’’ tegen worden gegaan.

Het beeld van particulier opdrachtgeverschap dat aanwezig is, past goed in dit plaatje. Door de burger zelf verantwoordelijk te stellen, en meer zeggenschap te geven krijgt deze meer keuzevrijheid en is de overheid minder verantwoordelijk voor de huisvesting. ‘’De door bewoners gewenste zeggenschap bij nieuwbouw krijgt daarmee [particulier opdrachtgeverschap] vanzelf ruimte’’ (Keers, van Iersel & Burger, 2008). De Nota Wonen (VROM, 2000) speelde hierop in door te stellen dat een derde van de toekomstige woningbouw voort zou moeten komen uit particulier opdrachtgeverschap. Dit is bij de Woningbouwafspraken in 2004 verlaagd naar een vijfde van de woningbouw gezien de feitelijk PO-woningbouw in de stedelijke regio’s. In 2011 werd uiteindelijk 11,2 procent van de woningbouw gerealiseerd in de vorm van particulier opdrachtgeverschap.

Ondanks de tegenvallende cijfers betreft particulier opdrachtgeverschap blijft de overheid voor de ingeslagen weg kiezen. Beleidsevaluaties zijn vooralsnog erg optimistisch en lovend over particulier opdrachtgeverschap, en ook in de media wordt gesproken van een opmars van particulier opdrachtgeverschap.

(23)

6. Interviewanalyse

In dit hoofdstuk beschrijf ik mijn bevindingen die ik heb opgedaan bij het afnemen en analyseren van de interviews. Hiermee kan ik antwoord geven op de deelvragen ‘’Wat waren de motivaties en verwachtingen van de bewoners betreffende particulier opdrachtgeverschap voorafgaand aan het zelfbouwproject?’’ en ‘’Welke problemen hebben de bewoners van Zeeburgereiland ondervonden tijdens de voorbereiding, het bouwproces en het wonen?’’ Als eerst zal ik ingaan op de motivaties van de bewoners, vervolgens ga ik in op het proces. Dit omvat zowel de voorbereidingen, als het bouwproces. Daarna zal ik aandacht besteden aan de sociale cohesie, en om af te sluiten ga ik in op het beeld dat de bewoners van de toekomst hebben. Al mijn bevindingen worden geïllustreerd aan de hand van citaten die afkomstig zijn uit de gesprekken met de bewoners.

6.1 Motivaties

De keuze om voor een zelfbouwkavel te kiezen op Zeeburgereiland is niet zomaar gemaakt. De geanalyseerde beleidsstukken geven het beeld dat zeggenschap centraal staat bij de keuze voor particulier opdrachtgeverschap. Of dit ook geldt voor de bewoners van Zeeburgereiland blijkt uit de interviews.

6.1.1 Locatie

Voor bewoners was de voornaamste keuze om te verhuizen naar de Kea Boumanstraat een combinatie van de locatie en het uitzicht. Dit valt samen met het feit dat veel bewoners graag uit de stad wilden vertrekken.

‘’Studententijd heb ik wel gehad. Vond t wel leuk, top tijd! Wanneer begint dat ergens? Tot maandagochtend in de kroeg haha. Maar op een gegeven moment een meisje leert kennen, en je bent samen in de binnenstad samen geweest ben je meer toe aan ruimte voor de kinderen, en fijnere omgeving.

De komst van kinderen speelt van groot belang in de zoektocht naar een “fijnere omgeving” waar ruimte van belang is. Het grootste deel van de geïnterviewde zelfbouwers is dan ook al woonachtig geweest op IJburg en ziet de verhuizing naar Zeeburgereiland niet als een grote stap. Voor veel bewoners heeft Zeeburgereiland een ideale balans tussen de ruimte van een suburbane woonwijk, maar toch nog onderdeel van Amsterdam. Dat het ‘’nog net binnen de ring’’ ligt is voor een groot deel van de respondenten toch van groot belang. Een tuin hebben, en toch nog een binnen de ring wonen wordt dan ook niet als vanzelfsprekend gezien in Amsterdam.

‘’Vrij zicht, zie dat maar ergens in Amsterdam. Terwijl je dan toch nog overal bereikbaar bent.’’

Bij de ruimtelijkheid van de locatie speelt het uitzicht ook een grote rol. Wat direct opvalt aan de woningen aan de Kea Boumanstraat is dat ze vrijwel allemaal hun woonkamer inclusief grote ramen op de eerste verdieping hebben. Dit om het uitzicht op het IJ maximaal te benutten. Een van de bewoners vond dat dit ‘’het gouden randje van Zeeburgereiland’’ is.

(24)

6.1.2 Droomhuis ontwerpen

In het beeld van het discours van particulier opdrachtgeverschap dat er heerst, staan zeggenschap en keuzevrijheid centraal. Doordat de bewoner zelf de verantwoordelijkheid en de risico’s draagt voor de ontwikkeling van de kavel zou deze veel meer zeggenschap hebben bij de invulling van de kavel in vergelijking met traditionele woningbouw. De bewoner zou minder te maken hebben met regels waar het zich aan moet houden en kan zelf bepalen wat voor uitstraling de woning heeft, en of het iets ‘catchies’ bezit.

‘’Het is ook wel welstandsvrij, dit gedeelte. Dus je kon zelf ook bedenken wat voor uitstraling je wilt hebben. Niet met een welstandscommissie te maken. Dat is heel fijn. Je bent gewoon zo vrij als... om iets zelf te bedenken.’’

Voor veel bewoners is het een wens geweest om bij de komst van hun kinderen een eigen huis te ontwerpen wat goed inspeelt op de wensen die zich voordoen bij het krijgen van kinderen. Zo willen zij vaak meer ruimte, meer kamers, maar ook de mogelijkheid om geluiddempend materiaal te gebruiken. Ook het feit dat er geen invloed is van een welstandscommissie wordt als erg prettig ervaren.

‘’Naja vooral autonomie. Dus ik heb de vrijheid om zelf te beslissen of ik rood of groen wil.’’

Waar in beleidsstukken vaak termen als zeggenschap en keuzevrijheid worden gebruikt, gebruiken bewoners hier vaak woorden als ’autonomie’ en ‘vrijheid’ voor. Dit geeft een sterker beeld van helemaal onafhankelijk zijn en geen rekening met anderen te hoeven houden.

Een andere mogelijkheid die de bewoners benoemen doordat zij meer vrijheid hebben in het ontwerp, is om het huis energiezuinig te ontwerpen. Een groot deel van de geïnterviewde particuliere opdrachtgevers gaf aan dat zij dit erg belangrijk vonden. Door voor dikke muren, drie dubbel glas, en zonnecellen te kiezen kunnen zij hun huis energie neutraal ontwerpen. Een van de bewoners sprak zelfs van passiefbouw, waarbij alleen nog maar gebruik wordt gemaakt van passieve energie. 6.1.3 Kostenbesparend en waardevast

Als derde motivatie wordt vaak gesproken over het financieel voordeel van particulier opdrachtgeverschap. Naast dat je de zeggenschap hebt om het huis energiezuinig te ontwerpen zodat de vaste lasten erg laag liggen, is het ook een goede ‘waardevaste investering’.

‘’Als we destijds keken deden die huizen bij ons achter 750.000 euro exclusief erfpacht. En we hebben deze voor 550.000 euro gebouwd. Twee ton, en de plek is hier mooier. Maar dat achter wegen gelaten scheelt het toch een paar 100.000 euro.’’ Doordat er geen projectontwikkelaar in het proces zit die winst opstrijkt vallen de

(25)

ze ‘’geen marge aan een projectontwikkelaar hoeven te geven, maar het gewoon in eigen zak kunnen steken.’’

‘’Je ziet nu al dat als het verkocht wordt, zelfs zonder keuken of badkamer, betaal je al schrikbarende prijzen. En dat neemt alleen nog maar toe. Dus nee, niet voor de winst gedaan, maar wel fijn dat het waardevast is en dat het waarschijnlijk ons pensioen is.’’

Daarnaast zien de bewoner hun huis ook als een investering voor later. De bewoners gaan er allemaal van uit dat de waarde van hun woning niet zal dalen, en waarschijnlijk zelfs meer waard wordt. Wanneer de kinderen het huis uit zullen gaan zijn de bewoners vaak niet van plan om nog in een groot huis te blijven wonen. De verwachting is dat de woning dan kan met een ‘meerwaarde’ kan worden verkocht. In de geanalyseerde beleidsdocumenten wordt er weinig gesproken over de financiële voordelen die zich voordoen met particulier opdrachtgeverschap. Daarnaast wordt ook de waardevastheid van woningen niet benoemd in de beleidsstukken. Dit lijkt meer dan een bijkomstigheid te zijn die bewoners wel zien, maar in de beleidsstukken niet naar voren komt.

6.2. Bouwproces

Kenmerkend aan de beleidsdocumenten over volkshuisvesting is dat zeggenschap centraal staat. Via particulier opdrachtgeverschap zou de woning ‘’volledig kunnen worden ingedeeld naar eigen wens’’. Hierbij heeft de bewoner naast de verantwoordelijkheid van de invulling, ook de verantwoordelijkheid voor de ’belemmeringen en risico’s’. Het gaat hier vooral uit van belemmeringen en risico’s tijdens het bouwproces.

6.2.1 Professionele hulp bij ontwerp

Een van de eerder benoemde motivaties om in een particulier opdrachtgeverschap project te stappen was de vrijheid bij het ontwerp. Op een aantal restricties na, zoals de afmetingen en een maximale bouwhoogte, zijn de bewoners vrij om hun eigen kavel te ontwerpen. Er is geen welstandscommissie die controleert of alles in orde is. Dit kan soms leiden tot het gevoel dat er te veel mogelijk is.

‘’De armleuning willen we van RVS. Maar wil je een lijn naar boven, of moet er een knik in komen? Weet ik veel hahaha. Ik heb er geen verstand van. Dan geven ze twee opties en dan denk ik wat moet ik daar mee? Wat moet ik beslissen?’’

Het beeld dat er te veel beslissingen moeten worden gemaakt lijkt voort te komen uit een te kort aan kennis. Geen verstand hebben van bepaalde zaken kan er voor een aantal bewoners voor zorgen dat het moeilijk wordt om beslissingen te nemen. Volgens de bewoners zijn er veel details waar rekening mee moet worden gehouden zoals de plek van stopcontacten en het lichtplan.

‘’Daar bleken heel veel variaties in mogelijk. We hadden van alle details veel beter nagedacht. Stopcontacten, lichtpunten, waar je de eerste keer niet over

(26)

nadenkt. Toen hadden we de ervaring niet, en de architect heeft daar goed bij geholpen.’’

Veel bewoners hebben een architect gehuurd om dergelijke details niet over het hoofd te zien. Door de professionele ervaring die zij hebben kunnen zij volgens de bewoners goed helpen bij het nadenken over details. Daarbij werd door enkele bewoners gesproken dat het wel belangrijk was dat de architect niet de vrijheid van de bewoner bij het ontwerpen mag beperken.

“Een architect mag meedenken maar niet de baas over mij zijn, omdat ik hem heb ingehuurd. Dat doen ze wel”.

Daarmee lijkt er een kans te zijn dat het inschakelen van professionele hulp bij het ontwerp de keuzevrijheid in de weg kan staan.

6.2.2 Uitdaging of gezeik?

Waar termen als eigenbouw en zelfbouw doen vermoeden dat bewoners daadwerkelijk zelf met een hamer en spijkers aan de slag gaan, hebben alle bewoners hulp ingeschakeld van een aannemer. Onder de respondenten bleek dat er vaak problemen ontstonden in de communicatie.

“We hebben hier achter zo'n dakterras, balkonnetje dat hebben we allemaal. Maar we waren de eerste. We hadden op de tekening alleen maar een rand. Maar niet aan de zijkanten. Dus dat huis werd opgeleverd. De aannemer zei, zo staat het in bestek. Je viel aan de zijkant gewoon 10 meter naar beneden. Toen is hij nog borstweringen gaan maken”.

Deze communicatiefoutjes zorgen volgens de bewoners vaak voor veel vertraging, stress en ‘gezeik’. Het lijkt er op alsof dergelijke gevallen in de media worden beschreven als onderdeel van avontuurlijk en uitdagend. Ook de bewoners zelf zeggen dat “er altijd dingen komen, je moet er gewoon tegen kunnen’’.

6.2.3 Gesteggel met de gemeente

Zoals de beleidsdocumenten schrijven is het streven dat de overheid zich zoveel mogelijk terug trekt bij huisvesting. Doel daarbij is de ‘’regelgeving te vereenvoudigen’’. Het blijkt dat de respondenten veel te maken hebben gehad met de gemeente betreft regelgeving. Deze onderhandelingen ging onder andere over het parkeren van de auto, stadverwarming, een strook bomen, en de erfpachtprijs. In de ogen van de respondenten is deze erfpachtprijs te hoog, omdat deze lager ligt bij precies dezelfde woningen die later zijn uitgegeven. De gemeente heeft in de ogen van de respondenten afspraken gemaakt met andere partijen die niet in het belang zouden zijn van de bewoners.

‘’De gemeente heeft zichzelf veel te duur iets gekocht. En dat rekenen ze natuurlijk aan ons door. Toen we zelf als groep gingen hadden we de prijs anders

(27)

vervolgens kom je er achter dat er heel weinig ruimte is, of geen ruimte. Er is gewoon een deal gesloten.’’

De respondenten zeggen het idee te hebben dat de gemeente door de financiële crisis afspraken gemaakt met verschillende partijen. Bij die afspraken zou er een te hoge prijs zijn betaald, die nu wordt door verrekend aan de bewoners. Door middel van onderhandelingen die door de bewoners ‘lang’ en ‘slepend’ worden beschreven is de erfpachtprijs verlaagd, maar tevreden zijn de bewoners nog niet.

Naast dat de erfpachtprijs volgens veel respondenten te hoog en ‘oneerlijk’ is, zijn de bewoners ook niet helemaal tevreden over de erfpachtregels. Waar tekeningen doen vermoeden dat bewoners elkaars buren tegenkomen in de voortuin, moeten de bewoners nu hun auto hier parkeren.

‘’Maar wij moeten verplicht parkeren, verplicht een voor en achter tuin, en verplicht moeten we daar volledige voor betalen de komende honderd duizend jaar. Terwijl bij de overkant wordt het aangepast. het rentepercentage is ook al lager. En Nautilus die kreeg allemaal voordeeltjes die wij allemaal niet kregen omdat wij tenslotte zelfbouwers waren.’’

Naast de frustratie over het feit dat de bewoners worden beperkt in hun keuzevrijheid met deze regeling, hebben zij het gevoel dat zij benadeeld worden ten opzichte van andere projecten. Bij de respondenten heerst het beeld dat zij de wijk hebben opgebouwd, en vervolgens de dupe zijn van de ‘zwakke onderhandelingspositie’ die zij hebben. Dat blijkt ook uit de onderhandelingen over stadverwarming.

‘’Maar wij zijn verplicht door de gemeente om stadswarmte te nemen. We mochten geen betere oplossing, warmtepomp. Daar hebben we heel erg over gedebatteerd met de gemeente, niet gewonnen. Ik vind het fijn voor Nautilus dat het hun wel is gelukt, maar het irriteert me wel dat zij met 120 man wel een afspraak konden maken, en zij dat wel hebben gekregen. Wij hadden exact de zelfde argumenten.’’

De bewoners worden verplicht om energie af te nemen bij Nuon. Door eerder gemaakte afspraken tussen Nuon en de gemeente kunnen bewoners ‘’alleen nog maar bij het kruisje tekenen’’. Nautulis daarentegen is niet verplicht om energie bij Nuon af te nemen, ondanks dat de bewoners in de ogen van de respondenten de zelfde argumenten hadden.

‘’Er waren al heel veel dingen ingevuld door de gemeente die gewoon niet altijd even gunstig waren. En daar kun je als kavelaar helemaal niks mee. Je hebt niks om daar tegen... Je moet opzoek naar iemand waarbij je het gevoel hebt dat die gene dat ook leuk vind. Iets met zulke hoge eisen moet je wel je tanden in zetten. En dan heb je met de gemeente dan weer niet zo. Die denkt niet met jou mee’’

Waar keuzevrijheid en zeggenschap centraal staat in het discours van particulier opdrachtgeverschap heerst bij de respondenten het beeld dat de gemeente dit alleen maar tegenwerkt. Doordat de gemeente in de ogen van de respondenten al veel

(28)

afspraken vooraf heeft gemaakt waar de bewoners ‘alleen nog maar bij het kruisje kunnen tekenen’ wordt hun zeggenschap weg genomen. Daarnaast hebben de respondenten het idee dat die afspraken niet in hun belang zijn gemaakt. Zo zou de gemeente niet flexibel zijn en valt slecht mee te onderhandelen door de ‘zwakke onderhandelingspositie’ van de zelfbouwers. Zo krijgt Nautulis bepaalde zaken wel voor elkaar, terwijl zij de zelfde argumenten hebben. Dit wekt een hoop frustratie bij de bewoners op, en krijgen zij het gevoel oneerlijk te worden behandeld. Bij de bewoners heerst het beeld dat de gemeente niet met de bewoners meedenkt, maar andere belangen heeft bij onderhandelingen.

6.2.4 Ervaring voordeel

Kenmerken voor de respondenten is dat ongeveer de helft al eerder heeft deelgenomen aan een project waarin zij de opdrachtgever zijn. Doordat deze respondenten het gevoel hebben dat zij bepaalde zaken achteraf gezien beter hadden kunnen aanpakken besluiten zij soms opnieuw in een particulier opdrachtgeverschap project te stappen.

‘’Het was ook zo dat we daar hadden gebouwd, en tijdens het bouwen tegen dingen aangelopen die we anders hadden moeten doen. Dat gaan we gewoon nog een keer doen, maar dan in een keer goed. Je leert ook wel van zo'n eerste keer bouwen.’’

De respondenten die al eerder opdrachtgever zijn geweest spreken van een voordeel wat zij hebben doordat zij al ervaring hebben met zelfbouw. Door te leren van eerdere keren bouwen geven de respondenten aan beter te weten waar de valkuilen liggen, en ervoor te zorgen dat zij ‘’minder in de knel komen met de planning’’.

Daarmee lijkt het erop dat particulier opdrachtgeverschap een hoop stress met zich mee kan brengen. Met hulp van professionals zoals architecten en aannemers kan dit deels worden weggenomen, en ook de ervaring van eerdere bouwprocessen wil helpen, volgens de respondenten. De respondenten relativeren dit door te zeggen dat het er nou eenmaal bij hoort, en in advertenties wordt het beeld geschetst dat particulier opdrachtgeverschap uitdagend en avontuurlijk is.

6.3 Sociale cohesie

Een van de aannames die wordt gedaan omtrent particulier opdrachtgeverschap is dat de betrokkenheid van de burgers zorgt voor meer sociale cohesie in de buurt. De burgers zouden ‘’samen naar een oplossing zoeken en lossen deze dan ook samen op’’. Ook in de interviews is er veel gesproken over onderwerpen die te maken hebben met sociale cohesie.

6.3.1 Karaktereigenschappen

Alle bewoners geven aan dat zij een goede band met de bewoners van de straat hebben. Daarvoor worden door de bewoners meerdere verklaringen gegeven. Een van de redenen is volgens de respondenten dat bijna alle bewoners zich ongeveer in dezelfde levensfase bevinden. Het grootste deel van de bewoners rond de veertig

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Residents from the Meanderhof did feel more involved in the neighbourhood due to the degree of control they had, and had a higher degree of control in the realization of their

Door CPO toe te passen is het historisch karakter als ruimtelijke kwaliteit behouden gebleven, terwijl tegelijk een groep enthousiaste bewoners naar de wijk is gekomen die zich

Daarnaast zijn de (sub)buurten gerealiseerd door middel van projectmatige woningbouw geselecteerd op het gegeven dat er zo weinig mogelijk zeggenschap en keuzevrijheid

Wanneer een burger zelf opdrachtgever is voor het ontwerp en bouw van zijn woning kan dit worden gezien als maximale zeggenschap, de bewoner bepaalt zelf hoe de woning er uit ziet

“Te verkennen hoe stedelijke gemeentes invulling geven aan het doel om in 2005 33 % van de nieuw te bouwen woningen te realiseren door particulier opdrachtgeverschap en om eventuele

Na een korte introductie van het onderwerp heb ik dhr. Kastein gevraagd wat volgens hem oorzaken zijn dat in de ene gemeente meer via particulier opdrachtgeverschap wordt gebouwd

1 De voorfase, van initiatief, projectdefinitie en plan­ontwikkeling tot aan omgevingsvergunning. In deze fase kunnen deelnemers nog geen beroep doen op een hypotheek.

In het rapport wordt vastgesteld dat Gedeputeerde Staten van Drenthe de feitelijke uitvoering van de VTH-taken bij de majeure risicobedrijven laten uitvoeren door de RUD Drenthe