• No results found

Lichamelijke Fitheid op het basis, kader en mavo/havo niveau

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Lichamelijke Fitheid op het basis, kader en mavo/havo niveau"

Copied!
62
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Lichamelijke Fitheid

op het basis, kader en

mavo/havo niveau

Afstudeeronderzoek 2015-2016

Naam: Lindsey Hoeven

Studentnummer: 500643036

Datum: 07-04-2016

Begeleider: Huib van de Kop

Opleiding: Academie voor Lichamelijke Opvoeding

Faculteit: Bewegen, Sport en Voeding

Gelegenheid: Eerste

(2)
(3)

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 4 Samenvatting ... 5 Inleiding ... 6 Methode ... 12 Resultaten ... 15 Discussie ... 18 Conclusie ... 21 Referenties ... 22

Bijlage 1: Brief aan de ouders ... 26

Bijlage 2: Brief aan de stagedocent ... 27

Bijlage 3: Protocollen fitheidstesten ... 28

Bijlage 4: Referentiewaarden voor lichaamslengte ... 39

Bijlage 5: Referentiewaarden voor het lichaamsgewicht ... 40

Bijlage 6: Referentiewaarden voor de som van 4 huidplooien ... 41

Bijlage 7: Referentiewaarden voor de verspringen uit stand ... 42

Bijlage 8: Referentiewaarden voor de gebogen armhang ... 43

Bijlage 9: Referentiewaarden voor de 10x5 meter sprint ... 44

Bijlage 10: Referentiewaarden voor de Sit & Reach ... 45

Bijlage 11: Referentiewaarden voor het sneltikken ... 46

Bijlage 12: Referentiewaarden voor de Sit-ups ... 47

Bijlage 13: Referentiewaarden voor de Handknijpkracht ... 48

Bijlage 14: Referentiewaarden voor de Shuttle Run Test ... 49

Bijlage 15: Output statistische analyse van de jongens ... 50

Bijlage 16: Outputs statistische analyse van de meisjes ... 56

Bijlage 17: Inleverbewijs Ephorus ... 62

(4)

Voorwoord

Ik, Lindsey Hoeven, ben student aan de Academie voor Lichamelijke Opvoeding en zit in het vierde leerjaar. Dit is het afstudeerjaar en om daadwerkelijk af te mogen studeren heb ik een eindonderzoek mogen doen en dit verslag is daar het resultaat van. Omdat ik stage loop op twee verschillende scholen leek het mij praktisch om deel te nemen aan het Echnaton project. De data die hiervoor verzameld moesten worden werden in één week vergaard waardoor ik geen testdagen op mijn eigen stageplek hoefde te plannen.

Het onderwerp voor mijn onderzoek is tot stand gekomen door wat ik in mijn stages heb gezien. Op scholen waar niet met een interventieprogramma werd gewerkt zag ik veel kinderen die te zwaar zijn. Echter viel het mij op dat in de klassen met een hoger niveau er minder kinderen met overgewicht leken te zitten. Dit maakte mij nieuwsgierig. Klopt mijn observatie of was dit louter toeval?

Dit onderzoeksverslag ben ik samen met Lisa Dinkgreve begonnen. Omdat de samenwerking niet geheel soepel verliep heb ik in samenspraak met mijn begeleider besloten individueel verder te gaan.

Hierbij wil ik graag Huib van de Kop bedanken voor zijn hulp als begeleider en alle feedback die hij op mijn verslag heeft gegeven. Ook wil ik Michel Peulen bedanken die mij heeft geholpen om mij te concentreren op het schrijven van het onderzoeksverslag als ik afdwaalde. Als laatste wil ik de leerlingen van het Echnaton bedanken die als proefpersonen voor dit onderzoek fungeerden.

Lindsey Hoeven

Academie voor Lichamelijke Opvoeding Amsterdam, 2016

(5)

Samenvatting

Het doel van dit onderzoek is om te bepalen of er een verband is tussen de lichamelijke fitheid en het opleidingsniveau van jongens en meisjes. Voor het onderzoek is deze relatie van belang omdat daarmee mogelijk de interventie op het opleidingsniveau aangepast dient te worden. De laatste jaren is er een toenemende trend te zien in overgewicht onder jongeren. Overgewicht heeft een risico op gezondheidsproblemen op latere leeftijd. Daarom is van belang om na te gaan of en hoe deze ontwikkeling een halt toegeroepen kan worden.

Bij dit onderzoek is de lichamelijke fitheid bepaald van 197 15 jarige leerlingen van het basis, kader en mavo/havo niveau. De lichamelijke fitheid is bepaald met behulp van de Eurofittest op de onderdelen BMI, vetpercentage, verspringen, gebogen arm hang, 10x5 sprint,

reikafstand, sneltikken, sit-ups, knijpkracht en de shuttle run test.

Van de havo/mavo groep worden er 43 leerlingen getest waarvan er 27 jongens (62,8%) zijn en 16 meisjes (37,2%). Van de kader groep worden er 112 leerlingen getest waarvan er 72 jongens (64,3%) zijn en 40 meisjes (35,7%). Van de basis groep worden er 42 leerlingen getest waarvan er 25 jongens (59,5%) zijn en 17 meisjes (40,5%). Er worden drie

onafhankelijke groepen met elkaar vergeleken dus is voor het voorstatistisch beoordelen van de variabelen gebruik gemaakt van de One Way ANOVA.

Uit de resultaten voor de onderzoeksvraag bleek er geen significant verschil in lichamelijke fitheid tussen de drie opleidingsniveaus gevonden. Wel is er voor de jongens een significant verschil (p=0,0011) gevonden bij het onderdeel hand knijpkracht. Dit verschil zat tussen het kader en basisniveau waarbij het kaderniveau hoger scoorde. Ook bij de meisjes is één significant verschil (p= 0,001) gevonden. Dit is bij het onderdeel sit-ups. Ook dit verschil zat tussen het kader en basisniveau waarbij het kaderniveau hoger scoorde. Deze resultaten zouden voort kunnen komen uit meerdere factoren. Een daarvan is dat alle leerlingen zijn blootgesteld aan een interventie wat kan betekenen dat de lichamelijke fitheid van alle leerlingen dichter bij elkaar ligt.

Conclusie is dat er geen verschil in lichamelijke fitheid tussen opleidingsniveaus is. De oorzaak hiervan zou kunnen zijn dat alle groepen een interventie ontvangen. Er is geen reden om de interventie verder naar opleidingsniveau aan te passen.

(6)

Inleiding

'18.500 Nederlandse kinderen levensgevaarlijk dik' luidt de kop van een RTL nieuwsbericht op 15 april 2014. Uit het onderzoek waar RTL nieuws naar refereert komt naar voren dat het aantal kinderen met morbide obesitas in 30 jaar is verzevenvoudigd. Jongeren zijn te dik, bewegen te weinig zijn daardoor lichamelijk minder fit (de Fré, de Martelaer, & Philippaerts, 2009). In 2014 haalde slechts 15 % van de jeugdigen van 12-17 jaar de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB). Deze norm houdt in dat deze groep jeugdigen 7 dagen per week minimaal 60 minuten per dag op een matig inspannend niveau bewegen. De fitnorm, die zegt dat deze groep 3 keer per week een zwaar intensieve activiteit voor minimaal 20 minuten moet uitvoeren, wordt in 2014 door 35% behaald. Lager opgeleide kinderen voldoen minder vaak aan de norm voor gezond bewegen. Dit houdt in dat er onder adolescenten weinig wordt bewogen. De laatste cijfers van het Centraal Bureau voor Statistiek laten zien dat onder de jongeren het beweeggedrag daalt en het overgewicht toeneemt. Namelijk 11,3% van de 12-17 jarigen heeft overgewicht terwijl dit tien jaar eerder nog 8.0% was (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2015).Overgewicht en te weinig bewegen leiden tot chronische ziekten op latere leeftijd. De kans op dikke darmkanker (19-31%), suikerziekte (11-33%) en coronaire hartziekten (23-40%) wordt hierdoor vergroot (Bouchard, Shephard, & Stephens, 1994; Stiggelbout et al., 1998).Tevens zijn er verschillende studies die de invloed van psychische en sociale factoren op overgewicht onderzoeken. Daaruit blijkt dat voldoende beweging het ontstaan van depressies en psychosociale klachten voorkomt (Hoeymans, Melse, &

Schoemaker, 2010). Overgewicht is het resultaat van een verstoorde energiebalans. De balans is in evenwicht wanneer de totale energie-inname gelijk is aan het totale energieverbruik (van Kreijl et al., 2004). Wanneer de inname groter is dan het verbruik zal het gewicht toenemen, ook wel een positieve energiebalans genoemd. Wanneer er dus niet voldoende wordt bewogen blijft het energieverbruik laag terwijl de inname van energie hoog is (de Vries, Bakker, van Overbeek, Boer, & Hopman-Rock, 2005).

Het consensusmodel van Bouchard geeft duidelijk weer hoe de gezondheid gerelateerde fitheid, fysieke activiteit en gezondheid in relatie staan tot elkaar en hoe ze elkaar beïnvloeden. (Bouchard et al., 1994; Vanhees, 2003) .

(7)

Figuur 1. Physical Activity and Health. Model voor de relatie tussen fysieke activiteit,

gezondheidsgerelateerde fitheid, gezondheid en beïnvloedende factoren (Bouchard et al., 1994)

Het consensusmodel van Bouchard en Shephard laat zien dat verhoogde lichamelijke

activiteit, ondanks sommige endogene en exogene factoren, de gezondheid positief beïnvloedt (Beunen, De Bourdeaudhuij, Vanden Auweele, & Borms, 2001; Bouchard et al., 1994). Onder fysieke activiteit wordt inspanning in de vrije tijd, beroepsgebonden inspanning en training verstaan. De gezondheidsgerelateerde fitheid van een persoon kan worden uitgedrukt in de morfologische, musculaire, cardiorespiratoire en metabole toestand van een persoon evenals in de status van motorische vaardigheden. De derde term, gezondheid, wordt positief uitgedrukt in welbevinden en negatief in mortaliteit of morbiditeit.

Gezondheid wordt bepaald door een wisselwerking tussen endogene en exogene factoren. Erfelijke aspecten zoals geslacht, een chromosomale afwijking of verworven eigenschappen als bloeddruk, cholesterolgehalte of lichaamsgewicht vallen onder endogene factoren. Allerlei exogene factoren spelen ook een rol bij de gezondheid. Te denken valt aan fysieke omgeving (straling, milieuverontreiniging, bacteriën), de sociale omgeving (werk- en woonsituatie) en aan de leefstijl (wat wordt er gegeten? Welke genotmiddelen worden er gebruikt?) (Vanhees, 2003).

(8)

Onder de sociale omgeving wordt ook de sociaal economische status verstaan. Beperkte financiële middelen van een gezin met een lage sociale economische status verminderen de kansen om fysiek actief te zijn (Federico, Falese, & Capelli, 2009). De sociaal-economische status is bepalende factor voor het opleidingsniveau(van Herten et al., 2002). Wanneer leerlingen een hogere opleiding hebben genoten zullen zij een betere lichamelijke fitheid vertonen dan leerlingen met een lager opleidingsniveau.

Voldoende bewegen is van belang voor een lang gezond leven. De vraag die van belang is om te beantwoorden is op welke manier een actieve levensstijl te bevorderen is en welke effecten er te verwachten zijn van eerder gedaan onderzoek. De jongeren van 12 tot en met 18 jaar zijn degene die afhaken als het gaat om voldoende beweging (Bernaards, 2014). Het is dan ook van groot belang dat juist deze groep wordt onderworpen aan een interventie. In Nederland zijn er verschillende organisaties die zich bezig houden met interventies op het gebied van bewegen. Een interventie is een belangrijk middel om de minder actieve mensen te laten bewegen.

Een voorbeeld van een schoolinterventie is DOiT. Zoals de meeste interventieprogramma’s richt ook dit programma zich op een interventie onder vmbo leerlingen. Onderzoek laat namelijk zien dat deze groep het minst aan beweging doet. Deze leerlingen vormen een extra kwetsbare groep binnen de adolescenten (van Dorsselaer et al., 2010).

Het DOiT interventieprogramma bestaat uit twaalf lessen verzorging/biologie en vier

gymlessen, die verdeeld zijn over twee schooljaren. De speerpunten van het programma zijn: het verminderen van de inname van gesuikerde frisdranken en ongezonde snacks, het

verminderen van zittend gedrag en het bevorderen van lichamelijke activiteit. Uit de literatuur blijkt dat deze vier gedragingen gerelateerd zijn aan het ontstaan en in stand houden van overgewicht. Zodoende is het doel van deze interventie de leerlingen te leren gezondere voeding tot zich te nemen en meer te laten bewegen om zo overgewicht te voorkomen. DOiT tracht dit doel te behalen door in te zetten op een blijvende positieve gedragsverandering (Singh, Chinapaw, Brug, & van Mechelen, 2009). Tijdens de eerste procesevaluatie van DOiT in 2003 is op 10 scholen informatie verzameld over het bereik/ de deelname, de

implementatie, de tevredenheid en de voortzetting/ de intentie tot toekomstige implementatie.Het belangrijkste resultaat van de procesevaluatie is wellicht dat de

meerderheid van de docenten de intentie had om DOiT ook in de toekomst te gaan gebruiken (Singh et al., 2009). De resultaten van deze procesevaluatie hebben de basis gevormd van de aanpassingen aan het DOiT programma in 2009. Hierbij zijn de werkzame mechanismen

(9)

gewaarborgd en is het programma uitgebreid met meer flexibiliteit in uitvoering en implementatie en meer opdrachten voor leerlingen gericht op bewustwording van de omgevingsfactoren. Daarnaast zijn er ouderparticipatie elementen toegevoegd(Singh et al., 2009). Een andere interventie is het project "De gezondste school in de gezondste wijk". Het OSG Echnaton in Almere is een samenwerkingsverband aangegaan met de Academie voor Lichamelijke Opvoeding te Amsterdam om een integrale gezondheidsinterventie te

ontwikkelen waarin het verbeteren van de gezondheid van de leerlingen centraal staat. Dit project heeft een aantal punten onder handen genomen om de interventie breder door de school te verspreiden. Zo wordt er gezorgd voor extra beweegmomenten. Er worden sportactiviteiten tijdens de pauzes en na schooltijd georganiseerd. Deze zijn o.l.v. een combinatiefunctionaris. Ook zijn er twee verschillende soorten sportklassen in het leven geroepen. De extra sportklas is bedoeld voor leerlingen die breed georiënteerd zijn qua het beoefenen van verschillende sporten maar ook qua het uitproberen van nieuwe sporten. En dan is er nog de Highschoolklas. Deze klas is bedoeld voor leerlingen die in één sport geïnteresseerd zijn en nog net niet met de top mee kunnen komen. Deze leerlingen richten zich op één sport en krijgen training van professionele trainers. Beide klassen krijgennaast twee klokuren l.o., vier klokuren les of training in deze sportklassen (van de Kop, Toussaint, Maertens, van der Linde, & van Campen, 2013). Naast de extra bewegingsmomenten is het lesprogramma DOiT in het 'gewone curriculum' opgenomen. In dit programma wordt er gestreefd naar vermindering van de inname van ongezonde snacks en dranken. Om dit streven kracht bij te zetten is er ook voor gekozen om een gezonder assortiment in de kantine te verkopen. De methode van 'De Gezonde Schoolkantine' verloopt volgens een aanbevolen stappenplan. Het doel is om met draagvlak van leerlingen, medewerkers en directie, het aanbod in de kantine te verbeteren, waardoor leerlingen gezondere producten gaan kopen en zich meer bewust worden van het belang van een gezond voedingspatroon (van de Kop et al., 2013). Het laatste onderdeel van de interventie is een leerlingvolgsysteem. Het

leerlingvolgsysteem bestaat uit het monitoren van gezondheid gerelateerde kenmerken van de leerlingen zoals gewicht, lengte, lichamelijk prestatievermogen, voeding- en beweeggedrag en kwaliteit van leven. De data worden gebruikt om leerlingen met overgewicht te adviseren contact op te nemen met de diëtist op het wekelijkse spreekuur op school. Via de GGD wordt hen een beweegprogramma aangeboden. Verder worden de data gebruikt om de effectiviteit van de interventie te bepalen. De individuele resultaten van de leerling wordt besproken met de mentor tijdens de portfoliogesprekken zodat de koppeling tussen hun levensstijl en gezondheidseffecten meer bewust wordt gemaakt(van de Kop et al., 2013). Naast dat het

(10)

bevorderen van de gezondheid van de leerlingen centraal staat zorgt deze vorm van een interventie ervoor dat deze bevordering breed gedragen wordt. Leerlingen worden namelijk niet alleen tijdens de L.O. of biologielessen geconfronteerd met termen als gezondheid, lichamelijke fitheid en lichamelijke activiteit maar gedurende de hele dag op school worden deze prikkels uitgezonden.

De effectstudies van het interventieprogramma DOiT hebben laten zien dat het programma een positief effect heeft op een aantal belangrijke maten van lichaamssamenstelling

gerelateerd aan overgewicht, frisdrank consumptie en zitten gedrag, zowel op de korte als op de lange termijn (Singh et al., 2009). Een recente studie laat zien dat het

interventieprogramma COPE een zeer positieve uitwerking heeft op de verbetering van ongezond gedrag bij adolescenten. Zo is zijn de BMI waardes lager, bewegen de leerlingen meer en wanneer er symptomen van depressie aanwezig waren werden deze minder. Alle verbeteringen zijn zowel op de korte als lange termijn blijvend (Melnyk et al., 2013). Echter hebben deze interventiestudies niet aangetoond of een 'gezonde school' aanpak

daadwerkelijk de fitheid van de leerlingen positief kan beïnvloeden. Het Echnaton project, 'de gezondste school in de gezondste wijk', pakt dit thema aan en gaat na of de veranderingen die er op het Echnaton college zijn doorgevoerd de fitheid van de leerlingen daadwerkelijk positief kan beïnvloeden.

Indien er wordt gekeken naar de bewegingstendens op scholen is te zien dat ongezond gedrag zich vaker voordoet bij een lager inkomen en lager opleidingsniveau (Del Duca, Silva, Garcia, Oliveira, & Nahas, 2012). Zoals eerder benoemd vertonen leerlingen van het vmbo vaker ongezond gedrag dan hun leeftijdsgenoten van het havo en vwo onderwijs (van Dorsselaer et al., 2010). Dit betekend dat de interventie die loopt wellicht afgestemd zou kunnen worden op het opleidingsniveau. Wellicht zou de interventie vooral op de basis en kader leerlingen afgestemd kunnen worden. Immers speelt bij havisten de problematiek minder sterk. Daarom is het van belang na te gaan of er tussen de opleidingsniveaus verschillen bestaan in

lichamelijke fitheid.

In dit onderzoek zal worden onderzocht of er een verschil is tussen de lichamelijke fitheid van jongens en meisjes en hun opleidingsniveaus. Daarom luidt de onderzoeksvraag: ‘Is er een verschil in de lichamelijke fitheid bij 15 jarige jongens en meisjes van het OSG Echnaton, tussen de opleidingsniveaus basis, kader en mavo/havoniveau?’

(11)

Hypothese

Voor de onderzoeksvraag wordt er verwacht dat er een verschil is tussen de lichamelijke fitheid en de opleidingsniveaus van de leerlingen. Verwacht wordt dat wanneer leerlingen een hogere opleiding hebben genoten zij een betere lichamelijke fitheid vertonen en dat leerlingen met een lager opleidingsniveau een lagere lichamelijke fitheid zullen hebben. Het onderzoek van Duca laat namelijk zien dat er meer ongezond gedrag vertoond wordt naarmate het opleidingsniveau van de persoon daalt (Del Duca et al., 2012). Onderzoek wijst ook uit dat havo leerlingen zich bewuster zijn van een gezond lichaamsbeeld en zij besteden dus ook meer aandacht aan een gezonde levensstijl om dit gezonde lichaamsbeeld te bereiken (Umans, 2008). Als er naar het verschil in jongens en meisjes wordt gekeken is de verwachting dat meisjes minder fit zullen zijn. Recent onderzoek laat namelijk zien dat meisjes in de leeftijdscategorie van 12 - 17 jaar minder voldoen aan de NNGB norm, Fitnorm en Combinorm dan jongens in deze periode (Hildebrandt, Bernaards, & Hofstetter, 2015).

(12)

Methode

Proefpersonen

Voor dit onderzoek werden 197 leerlingen van Het Echnaton onderzocht. Het Echnaton College voor basis, kader, mavo en havo onderwijs is een school in Almere die een actieve leefstijl stimuleert. Alle leerlingen krijgen minimaal twee klokuren per week lichamelijke opvoeding.

Bij dit onderzoek werd er gekeken naar drie verschillende leerniveaus in leerjaar 2, 3 en 4; basis, kader en mavo/havo. De leeftijd van de leerlingen in deze leerjaren is 15 jaar. Van de havo/mavo groep werden er 43 leerlingen getest waarvan er 27 jongens (62,8%) zijn en 16 meisjes (37,2%). Van de kader groep werden er 112 leerlingen getest waarvan er 72 jongens (64,3%) zijn en 40 meisjes (35,7%). Van de basis groep werden er 42 leerlingen getest

waarvan er 25 jongens (59,5%) zijn en 17 meisjes (40,5%). In totaal zijn er 197 leerlingen die zijn getest.

Voor dit onderzoek werd er een informatiebrief gestuurd naar alle ouders van de leerlingen van het Echnaton waarin er om toestemming werd gevraagd voor het afnemen van de testen zie hiervoor bijlage 1.

Werkwijze

Testleiders hebben vooraf een training ondergaan waarbij het afnemen volgens het

voorgeschreven protocol geoefend werd(van Mechelen, van Lier, Hlobil, Crolla, & Kemper, 1991).Hierdoor werd de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid vergroot.

In de tweede week van oktober hebben alle leerlingen van het OSG Echnaton de

Eurofitheidstest tijdens de gymles uitgevoerd. Elke klas had een uur om alle onderdelen volgens het protocol uit te voeren. De leerlingen verzamelden aan het begin van de les op de bank. Daar volgde een uitleg over de inhoud en organisatie. Ook kregen zij een persoonlijk scoreformulier. Hierop werden de uitkomsten van de testen door een ALO student

opgeschreven. De leerlingen werden na de uitleg verdeeld in kleine groepjes en verwezen naar het eerste testonderdeel. De leerlingen voerden de test uit en gingen naar het volgende onderdeel volgens de voorgeschreven volgorde. Tijdens de antropometrische testen werd de klas op basis van geslacht verdeeld en werden de testen in een aparte ruimte uitgevoerd

(13)

vanwege privacy redenen. Wanneer alle testen zijn uitgevoerd leverde de leerling het

scoreformulier in bij de laatste testleider, die controleerde of alle onderdelen waren volbracht. De testleider leverde alle ingenomen formulieren bij de dataverwerkers in.

Meetinstrumenten

De factoren die werden gemeten zijn maximale statische armkracht (handknijpkracht), functionele kracht (hangen met gebogen armen),bewegingssnelheid van de ledematen

(sneltikken met één hand), kracht-uithoudinglenigheid (zittend reiken), explosieve kracht van de benen (staande vertesprong), snelheid en behendigheid (10 x 5m sprint), cardiorespiratoire uithouding (20m uithouding shuttle run), rompkracht (zoveel mogelijk sit-ups binnen de 30 seconden uitvoeren). Daarnaast werden er antropometrische metingen gedaan om de lichaamsbouw te bepalen. Hierbij werden lichaamslengte en lichaamsgewicht gemeten (Neirynck, I., & De Bourdeaudhuij, I., 2010). Daarna werd de body mass index berekend aan de hand van het gemeten lichaamsgewicht en de lichaamslengte(Beunen et al., 2001). De meetinstrumenten werden ter gebruik gesteld door de Hogeschool van Amsterdam, Faculteit Bewegen, Sport en Voeding.

Voor het afnemen van de Eurofittest werden beschikbare materialen gebruikt die tot de standaarduitrusting van iedere gymzaal behoort. (matten, pionnen, rekstok, banken etc). Om de lengte te meten werd een Seca lengtemeter gebruikt. Voor het meten van het

lichaamsgewicht werd een Seca weegschaal gebruikt. En voor het reiken in langzit werd gebruik gemaakt van een Meetbox (Sit & Reachbox), een Zweedse bank. Voor het meten van de huidplooidikte werd een Harpenden huidplooidiktemeter gebruikt. De betrouwbaarheid en validiteit van de gebruikte testen zijn redelijk tot goed (correlatiecoëfficiënt varieert van 0.14 tot 0.85)(Vrijkotte, Vries, & Jongert, 2007). Voor de waarden per testonderdeel wordt

verwezen naar bijlage 4.

(14)

Dataverzameling en statische analyse

De verzameling van de data is met behulp van pen en papier gedaan. De verkregen data zijn vanaf de scoreformulieren ingevoerd in Excel en vervolgens naar het statistische analyse programma SPSS gekopieerd. Voor alle analyses is SPSS 22.0 gebruikt. Voordat de analyses werden uitgevoerd werd de data op uitschieters en normaliteit, via een descriptieve analyse met o.a. een boxplot en een histogram met normaalcurve, gecheckt.

De onderzoeksvraag voor dit onderzoek luidt: 'Is er een verschil in de lichamelijke fitheid bij 15 jarige jongens en meisjes van het OSG Echnaton, tussen de opleidingsniveaus basis, kader en mavo/havoniveau?'. Om de significantie te bepalen werd de One Way ANOVA gebruikt. Bij een significante uitkomst uit de One Way ANOVA werd er gekeken tussen welke

opleidingsniveaus er een significant verschil is door middel van een Post Hoc test: Bonferroni.

Voor alle analyses wordt een significantieniveau van p<0,05 aangehouden. Bij een p<0,05 wordt de nulhypothese verworpen en de onderzoekshypothese aangenomen.

(15)

Resultaten

In totaal deden er 197 (100%) leerlingen mee van het Echnaton college in Almere. Deze leerlingen hebben verschillende opleidingsniveaus namelijk; basis (21,32%), kader (56,85%) en mavo/havo (21,83%) niveau. Van alle leerlingen is het opleidingsniveau bekend. De BMI is bij 192 (97,46%) leerlingen gemeten. Het vetpercentage is bij 186 (94,42%) van de

leerlingen gemeten. De scores van het verspringen en de sit-ups zijn van 188 (95,94%) leerlingen bekend. Het 10 x 5m sprinten is bij 181 (91,88%) leerlingen gemeten en het

sneltikken bij 195 (98,99%) leerlingen. De reikafstand en het hangen aan de gebogen armen is bij 189 (95,94%) leerlingen gemeten. De test voor de knijpkracht hebben 194 (98,48%) leerlingen afgelegd en de meeste missings zijn bij de shuttle run test. Daar hebben namelijk maar 166 (84,26%) leerlingen de test afgelegd.

Tabel 1: Aantal gemeten jongens en meisjes per opleidingsniveau.

basis kader mavo/havo totaal

Aantal jongens 25 72 27 124

Aantal meisjes 17 40 16 73

Totaal 42 112 43 197

Tabel 2: Aantal gemeten jongens en meisjes per testonderdeel.

aantal jongens aantal meisjes totaal

BMI 121 71 192

Vetpercentage 119 67 186

Verspringen 122 66 188

Gebogen arm hang 121 68 189

10x5 sprint 118 63 181 Reikafstand 119 70 189 Sneltikken 124 71 195 Sit-ups 118 70 188 Knijpkracht 123 71 194 Shuttle run 109 57 166 15

(16)

Is er een verschil in de lichamelijke fitheid bij 15 jarige jongens en meisjes van het OSG Echnaton, tussen de opleidingsniveaus basis, kader en mavo/havo niveau?

De relevante SPSS outputs die bij de resultaten horen zijn in bijlage 15 toegevoegd.

Er is geen significant verschil tussen de verschillende opleidingsniveaus van jongens en de onderdelen BMI, vetpercentage, vertesprong, gebogen arm hang, 5x10m sprint, sneltik, zittend reiken, sit-ups en shuttle run. Alleen bij knijpkracht is er een significant verschil gevonden (p = 0,011). De kadergroep (gem.= 43,71; Sd.= 9,53) scoort significant hoger bij knijpkracht dan de havo/mavo groep (gem. = 43,32; Sd. = 6,90) en de basis groep (gem.= 37,54; Sd.= 8,24).

In tabel 3 worden bovenstaande gegevens, over de jongens, grafisch weergegeven.

Tabel 3: Verschil lichamelijke fitheid bij jongens in het basis, kader en mavo/havo niveau.

basis gem. (Sd.) kader gem. (Sd.) mavo/havo gem. (Sd.)

P - waarde Post Hoc

BMI 20,76 (3,38) 21,08 (3,83) 19,92 (2,76) 0,354

Vetpercentage 15,14 (7,59) 16,71 (8,36) 14,18 (5,60) 0,336

Verspringen 179,09 (26,70) 184,33 (30,90) 190,32 (28,13) 0,407

Gebogen arm hang 31,36 (19,56) 27,51 (19,16) 24,84 (14,28) 0,448

10x5 sprint 18,48 (1,22) 18,56 (2,98) 18,40 (1,22) 0,961 Reikafstand 24,41 (7,18) 23,51 (9,18) 22,43 (8,76) 0,722 Sneltikken 11,15 (2,53) 10,68 (1,60) 10,60 (1,36) 0,466 Sit-ups 22,71 (4,59) 25,09 (3,73) 24,52 (4,53) 0,054 Knijpkracht 37,54 (8,24) 43,71 (9,53) 43,32 (6,90) 0,011 (k – b) p=0,010 Shuttle run 10,80 (2,46) 9,96 (2,98) 10,13 (2,60) 0,485 16

(17)

Er is ook geen significant verschil tussen de verschillende opleidingsniveaus van de meisjes en de onderdelen BMI, vetpercentage, vertesprong, gebogen arm hang, 5x10m sprint, sneltik, zittend reiken, knijpkracht en shuttle run. Wel is er een significant verschil (p= 0,001)

gevonden bij het onderdeel sit-ups. Het kaderniveau (gem.= 19,51; Sd= 5,57) scoort significant hoger bij sit ups dan de mavo/havo groep (gem.= 17,69; Sd= 3,65) en het basisniveau (gem.= 15,00; Sd= 4,37).

In tabel 4 worden bovenstaande gegevens, over de meisjes, grafisch weergegeven.

Tabel 4: Verschil in de lichamelijke fitheid bij meisjes in het basis, kader en mavo/havo niveau.

basis gem. (Sd.) kader gem. (Sd.) mavo/havo gem. (Sd.)

P - waarde Post Hoc

BMI 22,97 (6,08) 23,66 (4,26) 20,98 (3,77) 0,176

Vetpercentage 27,70 (9,42) 27,89 (6,77) 24,08 (6,66) 0,231

Verspringen 134,93 (24,54) 146,14 (23,52) 122,63 (50,30) 0,053

Gebogen arm hang 10,07 (24,43) 4,28 (4,69) 9,74 (8,68) 0,223

10x5 sprint 28,82 (24,90) 21,39 (3,69) 20,43 (1,46) 0,112 Reikafstand 31,29 (6,24) 28,95 (8,96) 28,94 (8,61) 0,599 Sneltikken 11,31 (1,99) 10,97 (1,25) 11,39 (1,67) 0,587 Sit-ups 15,00 (4,37) 19,51 (5,57) 17,69 (3,65) 0,001 (k – b) p=0,000 Knijpkracht 30,35 (4,97) 32,51 (7,51) 32,75 (7,19) 0,511 Shuttle run 4,81 (1,55) 5,95 (2,36) 6,20 (1,77) 0,166 17

(18)

Discussie

Het doel van dit onderzoek was om te kijken of er een verschil te vinden is in de lichamelijke fitheid van 15 jarige jongens en meisjes in de opleidingsniveaus basis, kader en mavo/havo. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat er bij de jongens enkel op het testonderdeel knijpkracht een significant verschil is gevonden voor het verschil in lichamelijke fitheid ten opzichte van het opleidingsniveau. Voor de meisjes geldt hetzelfde alleen is daar enkel een significant verschil gevonden in de sit-ups. Dit resultaat komt niet overeen met de uitkomsten van eerder gedaan onderzoek. Uit onderzoek van Van Dorsselaer blijkt namelijk dat hoger geschoolden meer bewegen en gezonder zijn dan lager geschoolden (van Dorsselaer et al., 2010). Een ander onderzoek op hetzelfde gebied als deze studie wijstuit dat er meer significante verschillen zijn gevonden in de resultaten van de Eurofitheidstesten en

verschillende opleidingsniveaus. Dit onderzoek verklaart dat de testpersonen met het hoogste opleidingsniveau significant fitter zijn op de onderdelen zittend reiken, sit-ups en sneltikken met één hand (Entius & Steltenpool, 2013).

Ondanks dat het geen onderdeel is van de onderzoeksvraag zijn de gemiddelden van de uitkomsten van de testen ook vergeleken met de algemene fitnorm. Deze fitnorm stamt uit 1980 en wordt vandaag de dag als gedateerd beschouwd. De samenleving is ten opzichte van 36 jaar geleden enorm veranderd. Zo zijn de factoren die een groot onderdeel vormen van deze samenleving aanzienlijk gekenterd. Onderzoek wijst uit dat de sociale-culturele-, de fysieke-, de economische- en de politieke factoren invloed hebben op de lichamelijk fitheid (Swinburn, Egger, & Raza, 1999). Gezegd kan worden dat door deze verschuivingen inde maatschappij het moeilijker is om aan deze fitnorm te voldoen. Toch liggen de vergeleken waardes van het verspringen, het sprinten, het sneltikken, de sit –ups, de knijpkracht en de shuttle run allemaal rond het gemiddelde van deze fitnorm of zelfs er boven. Deze uitkomst is interessant omdat dit toe te kennen is aan de interventie waar alle testpersonen aan worden blootgesteld. Tevens blijkt uit een studie van Proper dat interventies gericht op het stimuleren van bewegen over het algemeen effectief zijn en leiden tot een verbetering van de

lichamelijke fitheid(Proper, Bergstra, Bakker, & van Mechelen, 2006). Dit kan verklaren waarom er tijdens dit onderzoek nauwelijks verschillen zijn gevonden in de lichamelijke fitheid tussen de opleidingsniveaus.

(19)

Op het Echnaton waar dit onderzoek heeft plaatsgevonden wordt een interventie aangeboden en zo een actieve leefstijl gestimuleerd (van de Kop et al., 2013). Dit is voor alle leerlingen toegankelijk en maakt geen onderscheid in sociaal economische status of opleidingsniveau. Dit zorgt ervoor dat er minder variabelen ontstaan tussen de leerlingen van verschillende opleidingsniveaus en lichamelijke fitheid. Deze uitkomst laat zien dat de sociaal economische status of het opleidingsniveau geen invloed heeft op de lichamelijke fitheid van deze

leerlingen. Daarom zullen er op latere leeftijd geen verschillen in gezondheid verwacht hoeven te worden.

Tijdens het uitvoeren van de testen is het protocol van de Eurofittest aangehouden (van Mechelen et al., 1991). De validiteit van de testen zijn redelijk tot goed. Alleen de validiteit van verspringen uit stand en sneltikken zijn matig tot redelijk en van de sit-ups matig tot slecht (Vrijkotte et al., 2007).

Voor het uitgevoerde onderzoek zijn er een paar opmerkingen met betrekking tot de betrouwbaarheid van het onderzoek. Alle testleiders hebben een training ondergaan om de betrouwbaarheid zo veel mogelijk te vergroten maar ondanks dat kunnen zij de testpersonen niet honderd procent hetzelfde beoordelen. Dit komt door de verschillende manieren van handelen en dit kan ten koste gaan van de betrouwbaarheid. Wat de betrouwbaarheid ook kan beïnvloeden is dat de testen in drie verschillende zalen zijn afgenomen met in elke zaal verschillende testleiders. Verder werden de groepen op verschillende dagdelen getest. Dit heeft invloed op de lichamelijke fitheid en zou de resultaten kunnen beïnvloeden.

Als de testresultaten uit dit onderzoek worden teruggekoppeld naar het consensusmodel kan gezegd worden dat de lichamelijke fitheid van de leerlingen tussen de opleidingsniveaus niet van elkaar verschillen en dat de lichamelijke fitheid over het algemeen genomen van

gemiddeld niveau is. Dit houdt in dat de leerlingen voldoende lichamelijk actief zijn en dat het risico op gezondheidsproblemen op latere leeftijd niet is verhoogd. Echter als er wordt gekeken naar de lichamelijke fitheid ten opzichte van de norm dan zijn er nog een paar kleine punten waarin de beroepspraktijk aan gewerkt kan worden. Zo valt op dat voor zowel de jongens als de meisjes er onder gemiddeld wordt gescoord op de gebogen arm hang en de reikafstand. Dus in de beroepspraktijk kan meer aandacht besteed worden aan de lenigheid en de duurkracht van de armen.

Als aanbeveling voor een vervolgonderzoek kan met een controlegroep gewerkt worden. De uitkomsten worden nu vergeleken met een fitnorm en op basis daarvan bepaalt of de

(20)

leerlingen fit zijn of niet. Wanneer dezelfde testen bij een controle groep worden afgenomen kan er ook iets gezegd worden over de lichamelijke fitheid van de Echnaton leerlingen ten opzichte van die van leeftijdsgenoten die geen interventieprogramma volgen. Ook kan

aanbevolen worden om een zo groot mogelijke groep testpersonen te kiezen. Hierdoor kan de uitkomst betrouwbaarder worden geacht dan wanneer er weinig testpersonen zijn.

(21)

Conclusie

Uit dit onderzoek is gebleken dat meisjes van het kaderniveau bij het testonderdeel sit-ups significant hoger scoren dan de meisjes van het basis en mavo/havo niveau. Ook kan er geconcludeerd worden dat de jongens van het kaderniveau bij het testonderdeel hand knijpkracht significant hoger scoren dan de jongens van het basis en mavo/havo. Voor alle andere testonderdelen is geen significant verschil gevonden. Verder is het duidelijk geworden dat een te hoge BMI niet bij elk onderdeel voor slechtere resultaten zorgt bij

Eurofitheidstesten.

Ondanks dat het geen onderdeel is van de onderzoeksvraag zijn de gemiddelden van de uitkomsten van de testen ook vergeleken met de algemene fitnorm. De vergeleken waardes van het verspringen, het sprinten, het sneltikken, de sit –ups, de knijpkracht en de shuttle run allemaal rond het gemiddelde van deze fitnorm of zelfs er boven. Hieruit kan er

geconcludeerd worden dat de leerlingen weldegelijk lichamelijk fit zijn.

Door dit onderzoek wordt het onder andere duidelijk dat leraren binnen de beroepspraktijk LO moeten kijken naar de leefomgeving van leerlingen. Er moet een duidelijk beeld verkregen worden op welke punten nog een slag te slaan valt om de lichamelijke fitheid te verbeteren. Zodra dit bekend is kan hier aandacht aan besteed worden in de lessen en qua

bewegingsactiviteiten gedifferentieerd worden. Daarnaast is het goed om de actieve leefstijl te blijven stimuleren om zo de lichamelijke fitheid te verbeteren. Uit de vergelijking van de data met de fitnorm valt op dat voor zowel de jongens als de meisjes er onder gemiddeld wordt gescoord op de gebogen arm hang en de reikafstand. Dus in de beroepspraktijk kan meer aandacht besteed worden aan de lenigheid en de duurkracht van de armen.

(22)

Referenties

Bernaards, C. (2014). Bewegen in nederland 2000-2013.( No. 522405). Leiden: TNO. doi:uuid:24e0d3ea-2b84-4e9d-95cd-ea6e0212863c

Beunen, G., De Bourdeaudhuij, I., Vanden Auweele, Y., & Borms, J. (Eds.). (2001). Fysieke

activiteit, fitheid en gezondheid. Hasselt: Hasselt : Vlaamse vereniging voor

sportgeneeskunde.

Bouchard, C. E., Shephard, R. J., & Stephens, T. E. (1994). Physical activity, fitness, and health: International proceedings and consensus statement. Paper presented at the

International Consensus Symposium on Physical Activity, Fitness, and Health, 2nd, may, 1992, Toronto, ON, Canada,

Centraal Bureau voor de Statistiek. (2015). Lengte en gewicht van personen, ondergewicht en overgewicht; vanaf 1981. Retrieved from

http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=81565NED&LA= NL

de Fré, B., de Martelaer, K., & Philippaerts, R. (2009). Sportparticipatie en fysieke (in) activiteit van de vlaamse bevolking: Huidige situatie en seculaire trend (2003-2009).

Participatie in vlaanderen 2 (1st ed., pp. 25-42). Leuven: Acco.

de Vries, S. I., Bakker, I., van Overbeek, K., Boer, N. D., & Hopman-Rock, M. (2005).

Kinderen in prioriteitswijken: Lichamelijke (in)activiteit en overgwicht. (). Leiden: TNO.

doi:uuid:27ca4b55-37e7-4e1b-a04f-4438198eb35b

(23)

Del Duca, G., Silva, K., Garcia, L., Oliveira, d. E., & Nahas, M. (2012). Clustering of

unhealthy behaviors in a brazilian population of industrial workers.Preventive Medicine,

54(3), 254-258.

Entius, A., & Steltenpool, S. (2013). Is er verschil in lichamelijke fitheid tussen leerlingen uit

VMBO, mavo, havo en VWO?(Bachelor). Available from HBO-Kennisbank.

Federico, B., Falese, L., & Capelli, G. (2009). Socio-economic inequalities in physical

activity practice among italian children and adolescents: A cross-sectional study. Journal

of Public Health, 17(6), 377-384.

Hildebrandt, V. H., Bernaards, C., & Hofstetter, H. (2015). Bewegen en gezondheid

2000/2014. (). Leiden: TNO. doi:uuid:624b8b77-cab9-4482-a847-6540280f66d6

Hoeymans, N., Melse, J. M., & Schoemaker, C. G. (2010). Gezondheid en determinanten. (). Bilthoven: RIVM.

Melnyk, B. M., Jacobson, D., Kelly, S., Belyea, M., Shaibi, G., Small, L., . . . Marsiglia, F. F. (2013). Promoting healthy lifestyles in high school adolescents: A randomized controlled trial. American Journal of Preventive Medicine, 45(4), 407-415.

Neirynck, I., & De Bourdeaudhuij, I. (2010). Relatie tussen fysieke activiteit, sedentair gedrag

en overgewicht bij 17-18 jarige jongens en meisjes.(Master). Available from

http://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/045/RUG01-001459045_2011_0001_AC.pdf.

Proper, K. I., Bergstra, B., Bakker, I., & van Mechelen, W. (2006). De effectiviteit van interventies ter stimulering van bewegen. TBV–Tijdschrift Voor Bedrijfs-En

Verzekeringsgeneeskunde, 14(3), 117-124.

(24)

Singh, A. S., Chinapaw, M. J., Brug, J., & van Mechelen, W. (2009). Process evaluation of a school-based weight gain prevention program: The dutch obesity intervention in

teenagers (DOiT). Health Education Research, 24(5), 772-777. doi:10.1093/her/cyp011 [doi]

Stiggelbout, M., Westhoff, M., Mulder, Y., Ooijendijk, W., Hildebrandt, V., & Baken, W. (1998). De gezondheidswaarde van lichamelijke activiteit; een literatuurstudie. Leiden:

TNO Preventie En Gezondheid,

Swinburn, B., Egger, G., & Raza, F. (1999). Dissecting obesogenic environments: The development and application of a framework for identifying and prioritizing environmental interventions for obesity.Preventive Medicine, 29(6), 563-570.

Umans, S. (2008). Lessen gezond leefgedrag moeten permanent karakter krijgen. Tijdschrift

Voor Praktijk Ondersteuning, 3(3), 70-71. doi:10.1007/BF03086451

van de Kop, J.,drs., Toussaint, H.,dr., Maertens, R., van der Linde, E., & van Campen, S. (2013). Van gezondheidsproject naar gezond schoolbeleid.12(8), 38-39, 40.

van Dorsselaer, S., de Looze, M., Vermeulen-Smit, E., de Roos, S., Verdurmen, J., ter Bogt, T., . . . Vollebergh, W. (2010). Gezondheid, welzijn en opvoeding van jongeren in

nederland Trimbos-instituut.

van Herten, L., Oudshoorn, K., Perenboom, R., Mulder, Y., Hoeymans, N., Deeg, D., . . . Witteman, J. (2002). Gezonde levensverwachting naar sociaal-economische status TNO Preventie en Gezondheid, Divisie Volksgezondheid.

(25)

van Kreijl, C. F., Knaap, A. G. A. C., Busch, M. C. M., Havelaar, A. H., Kramers, P. G. N., Kromhout, D., . . . Verkley, H. (2004). Ons eten gemeten; gezonde voeding en veilig

voedsel in nederland. ( No. 270555007). Bilthoven: RIVM.

van Mechelen, W., van Lier, W., Hlobil, H., Crolla, I., & Kemper, H. (1991). Eurofit:

Handleiding met referentieschalen voor 12-tot en met 16-jarige jongens en meisjes in nederland. Haarlem: De Vrieseborch.

Vanhees, L. (2003). Door leefstijl naar gezondheid: De mythe van het bewegen. Leefstijl En

Gezondheid,

Vrijkotte, S., Vries, S., & Jongert, T. (2007). Fitheidstesten voor de jeugd.( No.

KvL/B&G/2007.006). Leiden: TNO. doi:uuid:338a282a-a911-41c3-8a5d-58ec8c74d9c9

(26)

Bijlage 1: Brief aan de ouders

Onderwerp: Onderzoek gezondheid: Eurofittest

Met deze brief informeren wij u over het gezondheidsproject op het Echnaton. Het Echnaton besteedt de komende jaren extra aandacht aan het verbeteren van de gezondheid van leerlingen en

medewerkers. Daarvoor worden er vele nieuwe initiatieven genomen, zoals het aanbieden van extra mogelijkheden om te sporten, het aanbieden van water en vers fruit. Om te meten of de maatregelen effect hebben wordt er door de Hogeschool van Amsterdam onderzoek gedaan.

De Eurofittest:

Alle eerste, tweede en derde klassen zullen in de week van 1 tot en met 5 oktober aan het onderzoek deelnemen. Tijdens de reguliere les Lichamelijke Opvoeding (LO) komt een testteam van 10

gymnastiekleraren vanuit de Hogeschool van Amsterdam langs om de Eurofittest af te nemen. Tijdens deze les wordt door de leerlingen een aantal gymnastiek opdrachten uitgevoerd, waarbij de prestatie nauwkeurig wordt gemeten. Ook de topsportleerlingen die geen LO hebben worden getest wanneer hun klas LO heeft.

De test bestaat uit:

1. Lenigheid: hoe ver kom je als je met je handen naar je tenen reikt (met gestrekte knieën)? 2. Snelheid: Hoe snel kun je 50 meter sprinten (5 keer heen en weer)? Hoe snel kun je met je

hand 25 keer heen en weer tikken op twee schijfjes?

3. Spieruithoudingsvermogen: Hoe lang kun je met gebogen armen aan een rekstok blijven hangen? Hoe vaak kun je in een halve minuut een buikspieroefening doen?

4. Kracht: Hoe hard kun je in een knijpkrachtmeter knijpen? Hoe ver kun je vanuit stand springen?

5. Uithoudingsvermogen (lopen): heen en weer lopen in de gymzaal. Iedere minuut iets sneller. Hoe lang houd je dit vol?

6. Lichaamsmaten: lengte gewicht en lichaamsvet

7. Ten slotte worden er vragenlijsten gebruikt met vragen over onder andere wat je eet en hoeveel je beweegt.

Hoewel wij verwachten dat de leerlingen tijdens de opdrachten hun best doen, is het beslist NIET de bedoeling dat er voor de testafname geoefend gaat worden om een betere prestatie te leveren. Tijdens de testdag moeten de leerlingen hun gymnastiek kleding en sportschoenen bij zich hebben. De resultaten van alle leerlingen worden gebruikt voor het onderzoek. Bovendien wordt de test een onderdeel van het digitaal portfolio.

Mocht u als ouder/verzorger het beter vinden dat uw kind aan een of meerdere tests niet meedoet, dan willen wij graag dat u dit schriftelijk aan de LO docent doorgeeft.Voor zover er gegevens gebruikt worden voor publicaties geldt de afspraak dat in die publicatie niet terug te vinden is van welke leerling deze afkomstig is. De gegevens zijn namelijk strikt vertrouwelijk.

Wij hopen u middels deze brief voldoende te hebben geïnformeerd. Met vriendelijke groeten

Huib van de Kop René Maertens

Hogeschool van Amsterdam projectleider Echnaton

(27)

Bijlage 2: Brief aan de stagedocent

t.a.v. de stagebegeleider ALO student

Datum Ons kenmerk

8 december 2016 1243

Onderwerp E-mail

Informatie stage r.stuart@hva.nl

Beste Stagebegeleider,

U begeleidt dit jaar een student van de Academie voor Lichamelijke Opvoeding (ALO) in uw organisatie. De ALO is van mening dat de stage een belangrijke bijdrage is aan de ontwikkeling van een toekomstig vakcollega.

Van een HBO afgestudeerde wordt in toenemende mate gevraagd het eigen vak te legitimeren op basis van wetenschappelijk onderzoek. Om aan deze competentie invulling te geven werkt de ALO aan verschillende onderzoeksprojecten waar de motorische ontwikkeling en een gezonde leefstijl centraal staan. Iedere student is tijdens de opleiding betrokken bij een dergelijk project. De bijdrage van de student kán samenvallen met een stagedag, waardoor hij/zij afwezig is. Afhankelijk van het studiejaar betreft dit een dag (2e jaar) of enkele dagen (3e/4e jaar). De ALO vraagt uw begrip voor deze situatie.

Het is de verantwoordelijkheid van de student om u vooraf te informeren. Ik vertrouw erop u voldoende te hebben geïnformeerd,

Met vriendelijke groet,

Namens het MT Ramon Stuart Teamleider ALO

(28)

Bijlage3: Protocollen fitheidstesten

Lichaamslengte in stand

Lichaamslengte staand

Doel Meten van de lichaamslengte in stand.

Instructie staand

De leerling staat blootvoets met de rug tegen de muur.

De leerling wordt gevraagd rechtop te gaan staan.

Oog en uitwendige gehoorgang op dezelfde hoogte.

De lengte wordt gemeten.

Uitkomstmaat Lengte in cm.

Afronden Hele cm, meetwaarden lager dan 0.5 cm omlaag en meetwaarden hoger dan 0,5 cm omhoog.

Materiaal Seca lengtemeter.

Referentie waarden

Bijlage 4.

Lichaamslengte in zit

Lichaamslengte In zit (toegevoegd)

Doel Meten van de lichaamslengte in zit t.b.v. biologische leeftijd.

Instructie staand De leerling zit op de zitbox met de rug tegen de muur. De handen steunen op de dijen, bilspieren zijn ontgespannen De leerling wordt gevraagd rechtop te gaan zitten.

Oog en uitwendige gehoorgang op dezelfde hoogte. De lengte wordt gemeten.

uitkomstmaat Lengte in cm.

afronden Hele cm.

Meetwaarden lager dan 0.5 cm omlaag en meetwaarden hoger dan 0,5 cm omhoog.

Materiaal Seca lengtemeter, zitbox.

Referentie waarden

n.v.t.

Lichaamsgewicht

Lichaamsgewicht

Doel Meten van het lichaamsgewicht.

Instructie De leerling staat met zo min mogelijk kleding op de weegschaal (korte broek en t-shirt, schoenen zijn uit)

Uitkomstmaat Gewicht in kg.

Afronden Afronden naar beneden op hele kg.

Materiaal Weegschaal.

Referentie waarden

Bijlage 5.

(29)

Buikomvang

Buikomvang

Doel Meten van de buikomvang.

Instructie De leerling staat ontspannen.

De meting vindt plaats op de blote huid.

De buikomvang wordt gemeten in het midden van de kortste afstand tussen de onderste rib en de iliacale rand

Het meetlint deukt de huid iets in

Het aflezen geschiedt aan het einde van de uitademing

Uitkomstmaat Omvang in cm.

Afronden Afronden naar beneden op hele cm.

Materiaal Anthropometrisch meetlint.

Referentie waarden

Niet beschikbaar voor kinderen

Deze maat wordt gebruikt om het effect van de interventie te bepalen

Heupomvang

Heupomvang

Doel Meten van de heupomvang.

Instructie De leerling staat ontspannen.

De meting vindt plaats op de hoogte waarop de billen het verst naar achter uitsteken.

Het meetlint deukt de huid iets in

Uitkomstmaat Omvang in cm.

Afronden Afronden naar beneden op hele cm.

Materiaal Antropometrisch meetlint.

Referentie waarden

Niet beschikbaar voor kinderen

Deze maat wordt gebruikt om het effect van de interventie te bepalen

(30)

Vetpercentage

Som van vier huidplooien

Doel Bepalen van het vetpercentage.

Instructie Er worden 4 huidplooien gemeten aan de linker zijde van het lichaam.

De huid wordt tussen duim en wijsvinger stevig opgelicht.

De huidplooimeter wordt 1 cm onder de vingers gezet.

De veer wordt losgelaten.

Er wordt zo snel mogelijk afgelezen.

Tegelijkertijd wordt de huidplooi met de hand vastgehouden.

1. Tricepshuidplooi

Arm ontspannen, de meting vindt plaats aan achterzijde bovenarm op de lijn tussen acromeon en olecranon. De bek van de huidplooimeter wordt in verticale richting gehouden.

2. Bicepshuidplooi

Arm ontspannen, de meting vindt plaats aan de voorzijde bovenarm op dezelfde hoogte als tricepsmeting. De bek van de huidplooimeter wordt in verticale richting gehouden.

3. Subscapulaire huiplooi

De meting vindt plaats aan de achterzijde van de romp 1 cm onder het onderste punt van de scapula evenwijdig aan de binnenrand.

4. Suprailiacale huidplooi

De meting vindt plaats aan de zijkant van de romp juist boven de spina iliaca anterior superior. De huidplooi wordt naar voren en binnenwaarts opgelicht onder een hoek van 45 graden.

Uitkomstmaa t

Dikte van de huidplooi in mm

Afronden Afronden naar beneden op hele mm.

Materiaal Harpenden huidplooidiktemeter

Referentie waarden

Bijlage 6.

(31)

Verspringen uit stand

Verspringen uit stand

Doel Meten van explosieve beenkracht.

Instructie De leerling staat blootvoets achter de afzetlijn met armen gestrekt voor.

Veer door je knieën en zwaai je armen naar achteren. Zet zo hard mogelijk af en spring zover je kunt.

Land op 2 voeten zonder naar voor of achteren te vallen.

Uitkomstmaat Afstand van achterste deel lichaam (meestal hier achterste voet) tot voorkant afzetlijn in cm.

Afronden Afronden op hele cm

Pogingen Twee, direct na elkaar. Bij omvallen mag een extra poging.

Materiaal 2 dunne matten, tape, meetlint, 1 mtr stok

Tips voor beoordelaar

Maak met een stuk tape een afzet lijn op 1 mtr voor de dunne matten.

Tape het meetlint naast de mat vast op de grond beginnend bij de voorkant van de afzetlijn.

Leg de matten tegen de muur om verschuiven te voorkomen. Gebruik de 1 mtr stok om de meetwaarden af te lezen Referentiewaarden Bijlage 7. 31

(32)

Hangen met gebogen armen

Hangen met gebogen armen

Doel Meten van duurkracht van de armen.

Instructie Iedereen op blote voeten.

Ga met een helper onder de rekstok staan en pak de rekstok op schouderbreedte vast in bovengreep (vingers van je af, duimen om de stok).

De helper staat achter je en pakt je bij de heupen vast. Op mijn teken trek je je op tot de kin boven de stok komt.

Je medeleerlingen helpt daarbij en laat op mijn teken los, op dat moment begint de test.

Blijf zo lang mogelijk stil hangen, niet spartelen of met je kin op de stok leunen.

De test eindigt wanneer de ogen onder de stok verdwijnen.

Uitkomstmaat Tijd dat de leerling in de juiste positie heeft gehangen in seconden.

Afronden Afronden op 0.1 sec.

Pogingen Een poging

Materiaal Rekstok op halve reikhoogte, stopwatch.

Tips voor beoordelaar

Handen niet verder uit elkaar dan schouderbreedte. Hang de rekstok niet te hoog.

Bij schommelen de leerling stilhangen. Moedig de leerling aan.

Vertel de score achteraf.

Maak de rekstok regelmatig schoon.

Referentie waarden

Bijlage 8.

(33)

Tien maal vijf meter loop

10 x 5 meter sprint

Doel Meten van loopsnelheid.

Instructie Iedereen verplicht met sportschoenen aan. Neem de start houding aan met je voorste voet net achter de startlijn.

Na 3,2,1..start ren je naar de andere lijn. Met 2 voeten deze lijn passeren en dan zo snel mogelijk terug naar de startlijn.

Deze ook weer met twee voeten passeren en weer terug.

Met twee voeten achter de lijn anders straftijd.

Je loopt in totaal 5 x heen en weer. Geef een voorbeeld en let daarbij op het keren (pivoteren).

Na het laatste omkeerpunt zo hard mogelijk doorsprinten over de finishlijn.

Ik vertel je tijdens het lopen hoe ver je bent.

Uitkomstmaa t

Tijd dat de leerling nodig heeft om een afstand van 5 meter 10 x af te leggen in seconden.

Afronden Afronden op 0.1 sec.

Pogingen Twee pogingen met tussenpauze.

Materiaal Tape, meetlint, stopwatch.

Tips voor beoordelaar

0.1 sec straftijd wanneer een voet bij het keren op of voor de lijn.

Bij herhaaldelijk verkeerd keren de poging stoppen.

Maak een extra finishlijn enkele meters na de startlijn voor een snelle finish. Instrueer de leerlingen daar te finishen.

Zorg voor voldoende uitloop ruimte Demonstreer de test met accent op pivotdraai.

Let op beide voeten achter de lijn.

Tel elke uitgevoerde cyclus van 2x5 meter hardop.

De test stopt bij passeren van voorste voet over de finishlijn. Schoenen aan. Referentie waarden Bijlage 9. 33

(34)

Reiken in langzit

Reiken in langzit

Doel Meten van lenigheid.

Instructie Iedereen op blote voeten.

Ga in langzit zitten met je voeten plat tegen de meetbox (hielen en tenen raken de box).

Strek je armen naar voren en strek je vingers.

Buig voorover en duw met je vingertoppen van beide handen de schuif zover mogelijk van je af.

Houd de eindpositie even vast.

Houd daarbij je knieën steeds gestrekt.

Bij duwen met een hand of kromme knieën is de poging ongeldig.

Ik duw op je knieën.

Buig langzaam naar voren zonder schokken.

Uitkomstmaat De afstand die de schuif bereikt in cm.

Een score van 15 cm betekent dat de vingertoppen net zo ver zijn als de voetzolen.

Afronden Afronden naar beneden op hele cm.

Pogingen Twee pogingen.

Materiaal Meetbox (Sit & Reachbox), een Zweedse bank.

Tips voor beoordelaar

Twee pogingen achter elkaar met even ontspannen rust. De pogingen moeten langzaam worden uitgevoerd, zonder stotende of abrupte bewegingen.

Duw de knieën naar beneden bij iedere poging.

Referentie waarden

Bijlage 10.

(35)

Sneltikken met een hand

Sneltikken met een hand

Doel Meten van de armsnelheid.

Instructie Vanuit een kleine spreidstand leg je een hand in het midden van de tiktafel en je andere (voorkeurs)hand op de ronde schijf.

Hierbij kruisen de armen. Tik op mijn startsignaal (3,2,1,…start) zo snel mogelijk de schijven aan tot je mij stop hoort zeggen.

Kijk zo min mogelijk naar de hand die tikt.

Na 25 keer heen en weer tikken stopt de test.

Raak de schijven aan, je mag niet met je hand vegen.

Uitkomstmaat Tijd dat de leerling nodig heeft om 50 keer de schijven te raken.

Afronden Afronden op 0.1 sec.

Pogingen Twee pogingen, de beste telt. Bij schijf missen een extra cyclus bijtellen. Bij meerdere missers of vegen, poging stoppen.

Materiaal Testplateau op hoogte instelbaar, stopwatch.

Tips voor beoordelaar

Ideale testtafel hoogte is iets boven navelhoogte.

Druk de stopwatch in op commando (3,2,1…)start en concentreer het tellen op de schijf waar de hand ligt. Tel de keren dat de hand de schijf raakt en druk de stopwatch in bij de 25e keer raken.

Laat leerlingen ontspannen tikken zonder dat de ogen de tikhand volgen. Dit werk vertragend.

Houd enige afstand voor een goed overzicht.

Referentie waarden

Bijlage 11.

(36)

Sit-ups

Sit-ups

Doel Meten van rompkracht

Instructie Op dit station meten we de rompkracht. Ik doe het een keer voor.

Rechtop zitten, handen gevouwen in je nek. Voeten achter de mat knieën 90o gebogen,

voeten plat op de grond.

De helper duwt de voeten op de grond. De ellebogen raken de knieën.

Ga na 3,2,1…start achterover met je romp tot je met je schouderbladen de grond raakt. Kom daarna weer omhoog en raak met je ellebogen je knieën weer aan.

Doe zover mogelijk herhalingen in 30 sec. Ga door tot ik zeg stop.

Houd je handen in gevouwen in je nek en zorg dat je telkens je knieën raakt anders telt de poging niet.

Uitkomstmaat Aantal compleet uitgevoerde sit-ups in 30 sec.

Afronden

Pogingen Een poging.

Materiaal Dunne mat en stopwatch. Medeleerling als helper.

Tips voor beoordelaar

Pogingen waarbij de ellebogen de knieën niet raken of de schouderbladen de mat niet meetellen.

Let op een stevige fixatie van de voeten. Let op 900 buiging van de knieën tijdens de

test.

Laat de beweging eerst eenmaal uitvoeren. Tel hardop iedere geslaagde poging. Corrigeer gemaakte fouten tijdens de test. Rouleer met de helper.

Referentiewaarden Bijlage 12.

(37)

Handknijpkracht

Handknijpkracht

Doel Meten van statische armkracht.

Instructie Neem de

handknijpkrachtmeter in je voorkeurshand en houd deze gestrekt naast je lichaam.

Houd de wijzerplaat naar buiten gericht. Knijp zo hard je kunt zonder dat de meter je lichaam raakt.

Bouw de kracht

langzaam op en houd het maximum even vast.

Uitkomstmaat De trekkracht uitgeoefend op de handdynamometer in kg.

Afronden Afronden op hele kg.

Pogingen Twee pogingen.

Materiaal Handdynamometer. Tips voor beoordelaar Reset de handdynamometer voor iedere poging.

Laat de wijzer naar buiten richten tijdens de test.

Vraag naar de voorkeurshand (werparm/schrijfarm). De meter mag tijdens de test het lichaam niet raken.

Een tweede poging kan snel na de eerste. Vergeet niet de meter te resetten.

Referentiewaarden Bijlage 13.

(38)

Shuttle Run Test

Shuttle Run Test

Doel Meten van het aeroob vermogen.

Instructie De SRT met het uithoudingsvermogen.

Je loopt straks op geluidssignalen (piepjes) van lijn naar lijn.

Zorg dat je op de piep bij de lijn bent aangekomen. Je raakt de lijn met minimaal een voet.

Draai om en loop in een rechte lijn terug. Je moet steeds ietsje harder lopen omdat iedere minuut de piepjes elkaar sneller opvolgen. Loop niet voor de piepjes uit, ben je te laat loop dan wat sneller.

Als je 2x achter elkaar niet binnen 3 meter van de 20 mtr lijn bent moet je stoppen met de test. Verlaat dan het veld zonder anderen te hinderen. Onthoud de laatst vermelde trap en laat deze noteren op je formulier.

Uitkomstmaat De trapscore wordt genoteerd.

Afronden Afronden op de laatst behaalde halve trap.

Pogingen Een poging.

Materiaal Gymlokaal, tape en meetlint, geluidinstallatie, cd-rom of andere geluidsdrager met het SRT protocol.

Tips voor beoordelaar

Test de geluidsinstallatie van te voren.

Loop enkele trappen mee met de groep om het tempo aan te geven (blijf naast mij lopen). Niet de test afnemen als de leerling in de week ervoor koortsend ziek is geweest.

Referentie waarden

Bijlage 14.

(39)

Bijlage 4: Referentiewaarden voor lichaamslengte

Tabel 1a: Referentiewaardenvoorlichaamslengtevoorjongensvan12t/m16jaar(in centimeter)(Van Mechelen et al., 1991)

Leeftijd(jaar) Laag Ondergemiddel

d Gemiddeld Bovengemiddel d Hoog 12 ≤152 153–156 157–160 161–165 ≥166 13 ≤154 155–160 161–164 165–170 ≥171 14 ≤160 161–165 166–171 172–177 ≥178 15 ≤168 169–173 174–177 178–181 ≥182 16 ≤174 175–177 178–182 183–185 ≥186

Tabel 1b: Referentiewaardenvoorlichaamslengtevoormeisjesvan12t/m16jaar(in centimeter)(Van Mechelen et al., 1991)

Leeftijd(jaar) Laag Ondergemiddel

d Gemiddeld Bovengemiddel d Hoog 12 ≤153 154–158 159–162 163–166 ≥167 13 ≤156 157–160 161–164 165–168 ≥169 14 ≤161 162–164 165–168 169–171 ≥172 15 ≤161 162–165 166–169 170–173 ≥174 16 ≤162 163–166 167–168 169–171 ≥172 39

(40)

Bijlage 5: Referentiewaarden voor het lichaamsgewicht

Tabel 2a: Referentiewaardenvoorlichaamsgewichtvoorjongensvan12t/m16jaar(in kilogram) (Van Mechelen et al., 1991)

Leeftijd(jaar) Laag Ondergemiddel

d Gemiddeld Bovengemiddel d Hoog 12 ≤39 40–43 44–47 48–51 ≥52 13 ≤42 43–46 47–50 51–56 ≥57 14 ≤46 47–52 53–57 58–63 ≥64 15 ≤53 54–58 59–62 63–69 ≥70 16 ≤57 58–62 63–66 67–72 ≥73

Tabel 2b: Referentiewaardenvoorlichaamsgewichtvoormeisjesvan12t/m16jaar(in kilogram) (Van Mechelen et al.,1991)

Leeftijd(jaar) Laag Ondergemiddel

d Gemiddeld Bovengemiddel d Hoog 12 ≤40 41–45 46–50 51–55 ≥56 13 ≤44 45–48 49–52 53–57 ≥58 14 ≤49 50–52 53–56 57–62 ≥63 15 ≤51 52–55 56–59 60–64 ≥65 16 ≤51 52–56 57–60 61–63 ≥64 40

(41)

Bijlage 6: Referentiewaarden voor de som van 4 huidplooien

Tabel3a: Desomvanvierhuidplooienenhetovereenkomstigevetpercentage(VanMechelenetal.,1991)

Somvanvierhuidplooien Vetpercentagejongens Vetpercentagemeisjes

15mm. 9% 9% 20mm. 12,5% 16% 25mm. 15,5% 19% 30mm. 17,5% 21,5% 35mm. 19,5% 23,5% 40mm. 21,5% 25% 45mm. 23% 27% 50mm. 24% 28,5% 55mm. 25,5% 29,5% 60mm. 26,5% 30,5% 65mm. 27,5% 32,5% 70mm. 28,5% 33%

Tabel3b: Referentiewaardenvoordesomvanvierhuidplooienvoorjongensvan12t/m16 jaar(in millimeter)(VanMechelen etal.,1991)

Leeftijd(jaar) Laag Ondergemiddel

d Gemiddeld Bovengemiddel d Hoog 12 ≤21 22–26 27–30 31–38 ≥39 13 ≤21 22–25 26–31 32–42 ≥43 14 ≤21 22–25 26–29 30–40 ≥41 15 ≤21 22–24 25–27 28–35 ≥36 16 ≤19 20–22 23–26 27–32 ≥33

Tabel3c: Referentiewaardenvoordesomvanvierhuidplooienvoormeisjesvan12t/m16 jaar(in millimeter)(VanMechelen etal.,1991)

Leeftijd(jaar) Laag Ondergemiddel

d Gemiddeld Bovengemiddel d Hoog 12 ≤26 27–34 35–42 43–51 ≥52 13 ≤29 30–36 37–43 44–56 ≥57 14 ≤33 34–39 40–44 45–54 ≥55 15 ≤51 52–55 56–59 60–64 ≥65 16 ≤34 35–41 42–49 50–60 ≥61 41

(42)

Bijlage 7: Referentiewaarden voor de verspringen uit stand

Tabel 4a: Referentiewaardenvoorverspringenuitstandvoorjongensvan12t/m16jaar(incentimeter)(Van Mechelenet al.,1991)

Leeftijd(jaar) Laag Ondergemiddel

d Gemiddeld Bovengemiddel d Hoog 12 ≤151 152–154 155–168 169–175 ≥176 13 ≤152 153–162 163–172 173–184 ≥185 14 ≤157 158–170 171–181 182–194 ≥195 15 ≤169 170–182 183–193 194–206 ≥207 16 ≤181 182–193 194–201 202–211 ≥212

Tabel 4b: Referentiewaardenvoorverspringenuitstandvoormeisjesvan12t/m16jaar(incentimeter)(Van Mechelenet al.,1991)

Leeftijd(jaar) Laag Ondergemiddel

d Gemiddeld Bovengemiddel d Hoog 12 ≤139 140–149 150–157 158–165 ≥166 13 ≤141 142–151 152–160 161–171 ≥172 14 ≤143 144–152 153–162 163–171 ≥172 15 ≤142 143–151 152–161 162–171 ≥172 16 ≤145 146–153 154–162 163–171 ≥172 42

(43)

Bijlage 8: Referentiewaarden voor de gebogen armhang

Tabel 5a: Referentiewaardenvoorjongensvan9t/m18jaarvoorhangenmetgebogen

armen(inseconden)(Bovende’eerdetal.,1980;Leyten,1982;Leytenetal., 1982;VanMechelenetal.,1991)

Leeftijd(jaar) Laag Ondergemiddeld Gemiddeld Bovengemiddeld Hoog

9 ≤6 7–11 12–17 18–28 ≥29 10 ≤7 8–13 14–21 22–34 ≥35 11 ≤8 9–16 17–25 26–37 ≥38 12 ≤9 10–15 16–21 22–23 ≥33 13 ≤9 10–16 17–24 25–34 ≥35 14 ≤14 15–21 22–29 30–40 ≥41 15 ≤17 18–27 28–36 37–48 ≥49 16 ≤20 21–31 32–39 40–50 ≥51 17 ≤25 26–35 36–42 43–54 ≥55 18 ≤27 28–36 37–45 46–57 ≥58 Tabel 5b: Referentiewaardenvoormeisjesvan9t/m18jaarvoorhangenmetgebogenarmen(inseconden)(Bovende’eerdetal .,1980;Leyten,1982;Leytenetal., 1982;VanMechelenetal.,1991)

Leeftijd(jaar) Laag Ondergemiddeld Gemiddeld Bovengemiddeld Hoog

9 ≤3 4–6 7–11 12–18 ≥19 10 ≤2 3–6 7–11 12–18 ≥19 11 ≤3 4–7 8–12 13–20 ≥21 12 ≤5 6–9 10–14 15–21 ≥22 13 ≤5 6–10 11–14 15–21 ≥22 14 ≤5 6–10 11–15 16–24 ≥25 15 ≤5 6–9 10–14 15–21 ≥22 16 ≤5 6–10 11–15 16–25 ≥26 17 ≤5 6–9 10–14 15–21 ≥22 18 ≤6 7–11 12–18 19–29 ≥30 43

(44)

Bijlage 9: Referentiewaarden voor de 10x5 meter sprint

Tabel 6a:

Referentiewaardenvoorjongensvan9t/m18jaarvoorde10x5-meterloop(in0,1seconden)(Bovende’eerdetal.,1980;Leyten,1982;Leytenetal.,1982;VanMechelenetal.,1991)

Leeftijd(jaar) Laag Ondergemiddeld Gemiddeld Bovengemiddeld Hoog

9 ≥201 194–200 190–193 184–189 ≤183 10 ≥195 189–194 185–188 180–184 ≤179 11 ≥193 186–192 180–185 176–179 ≤175 12 ≥208 200–207 194–199 187–193 ≤186 13 ≥205 197–204 191–196 185–190 ≤184 14 ≥200 191–199 186–190 179–185 ≤178 15 ≥196 187–195 182–186 175–181 ≤174 16 ≥191 185–190 179–184 173–178 ≤172 17 ≥186 181–185 175–180 170–174 ≤169 18 ≥187 179–186 175–178 170–174 ≤169 Tabel 6b: Referentiewaardenvoormeisjesvan9t/m18jaarvoorde10x5-meterloop(in 0,1seconden)(Bovende’eerdetal.,1980;Leyten,1982;Leytenetal.,1982;VanMechelenetal.,1991)

Leeftijd(jaar) Laag Ondergemiddeld Gemiddeld Bovengemiddeld Hoog

9 ≥207 200–206 195–199 190–194 ≤189 10 ≥205 197–204 193–196 187–192 ≤186 11 ≥197 192–196 187–191 183–186 ≤182 12 ≥211 204–210 198–203 191–197 ≤190 13 ≥208 201–207 195–200 189–194 ≤188 14 ≥207 200–206 195–199 188–194 ≤187 15 ≥206 199–205 194–198 188–193 ≤187 16 ≥205 198–204 193–197 187–192 ≤186 17 ≥205 198–204 193–197 185–192 ≤184 18 ≥203 196–202 191–195 184–190 ≤183 44

(45)

Bijlage 10: Referentiewaarden voor de Sit & Reach

Tabel7a:Referentiewaardenvoorjongensvan9t/m18jaarvoordesit-and-reach(in

centimeter)(Bovende’eerdetal.,1980;Leyten,1982;Leytenetal.,1982;VanMechelenetal.,1991)

Leeftijd(jaar) Laag Ondergemiddeld Gemiddeld Bovengemiddeld Hoog

9 ≤23 24–27 28–30 31–33 ≥34 10 ≤22 23–26 27–29 30–32 ≥33 11 ≤22 23–26 27–30 31–32 ≥33 12 ≤23 24–28 29–31 32–34 ≥35 13 ≤23 24–27 28–30 31–34 ≥35 14 ≤24 25–29 30–32 33–36 ≥37 15 ≤25 26–30 31–34 35–38 ≥39 16 ≤28 29–33 34–36 37–40 ≥41 17 ≤29 30–34 35–38 39–42 ≥43 18 ≤30 31–34 35–38 39–41 ≥42 Tabel7b:Referentiewaardenvoormeisjesvan9t/m18jaarvoordesit-and-reach(in centimeter)(Bovende’eerdetal.,1980;Leyten,1982;Leytenetal.,1982;VanMechelenetal.,1991)

Leeftijd(jaar) Laag Ondergemiddeld Gemiddeld Bovengemiddeld Hoog

9 ≤26 27–30 31–32 33–35 ≥36 10 ≤25 26–29 30–32 33–35 ≥36 11 ≤27 28–30 31–33 34–36 ≥37 12 ≤27 28–31 32–34 35–37 ≥38 13 ≤29 30–32 33–35 36–39 ≥40 14 ≤30 31–34 35–37 38–40 ≥41 15 ≤29 30–33 34–37 38–40 ≥41 16 ≤30 31–35 36–38 39–42 ≥43 17 ≤31 32–36 37–39 40–42 ≥43 18 ≤32 33–36 37–39 40–42 ≥43 45

(46)

Bijlage 11: Referentiewaarden voor het sneltikken

Tabel 8a: Referentiewaardenvoorjongensvan9t/m18jaarvoorsneltikkenmet1hand

(in0,1seconden)(Bovende’eerdetal.,1980;Leyten,1982;Leytenetal.,1982;VanMechelenetal.,1991)

Leeftijd(jaar) Laag Ondergemiddeld Gemiddeld Bovengemiddeld Hoog

9 ≥181 168–180 159–167 149–158 ≤148 10 ≥168 155–167 147–154 138–146 ≤137 11 ≥155 144–154 137–143 128–136 ≤127 12 ≥142 134–141 127–133 119–126 ≤118 13 ≥138 128–137 121–127 114–120 ≤113 14 ≥130 120–129 113–119 106–112 ≤105 15 ≥122 115–121 108–114 102–107 ≤101 16 ≥118 110–117 104–109 97–103 ≤96 17 ≥113 105–112 100–104 94–99 ≤93 18 ≥110 103–109 96–102 91–95 ≤90 Tabel 8b: Referentiewaardenvoormeisjesvan9t/m18jaarvoorsneltikkenmet1hand(in0,1seconden)(Bovende’eerdetal.,19 80;Leyten,1982;Leytenetal.,1982;VanMechelenetal.,1991)

Leeftijd(jaar) Laag Ondergemiddeld Gemiddeld Bovengemiddeld Hoog

9 ≥174 162–173 155–161 145–154 ≤144 10 ≥161 148–160 141–147 133–140 ≤132 11 ≥151 141–150 133–140 125–132 ≤124 12 ≥132 126–131 119–125 112–118 ≤111 13 ≥130 122–129 116–121 110–115 ≤109 14 ≥124 116–123 110–115 105–109 ≤104 15 ≥123 115–122 109–114 102–108 ≤101 16 ≥119 111–118 105–110 100–104 ≤99 17 ≥121 112–120 105–111 99–104 ≤98 18 ≥116 109–115 103–108 97–102 ≤96 46

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het bleek niet mogelijk aan dezelfde school de lessen lichamelijke oefening zo te manipuleren, dat de invloed daarvan gemeten kon worden wanneer de experimentele klas de normale

The PROMs concern the Dutch version of the Achilles Tendon Total Rupture Score, EQ-5D-5 L, Oslo Sport Trauma Research Center Overuse Injury Questionnaire, Injury Psychological

The sharing generosity –mortality relation- ship may be biased by these other relationships, although, as noted earlier, education and health care are provided through major public

Door het Deltaprogramma Waddengebied is Lauwersoog als een interessante pilotlocatie gekozen, omdat voor Lauwersoog naar aanleiding van initiatieven van verschillende betrokkenen

To make this study feasible within the time and space constraints of a master thesis, I will compare two tech companies; Alibaba Group Holding Limited, a

Hierom richt dit onderzoek zich, op basis van de data uit de PIRLS dataset, op het mogelijke verschil tussen de effecten van gender van een leerling op leesprestaties wanneer zij

puriste teen die invloed van Frans het dit destyds in die taal van Kompanjies- amptenare van Franse woorde gewemel (soos o.a. Yolgens Elzinga se Register by Salverda de

Keywords: Lobbying, Transaction cost, Agency costs, Social exchange, Organizational Performance, Transparency register, Agricultural sector... Literature