• No results found

Het verband tussen chronisch slaaptekort en executief functioneren bij adolescenten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het verband tussen chronisch slaaptekort en executief functioneren bij adolescenten"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het verband tussen chronisch slaaptekort en executief functioneren bij adolescenten

Masterscriptie Orthopedagogiek Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam L. Sluiter Begeleiding: Dr. E. J. de Bruin Tweede beoordelaar: M. A. J. Zeegers MSc

(2)

The relation between chronic sleep deprivation and executive functioning in adolescents Abstract

Executive functions, the cognitive processes to facilitate focused behavior, seem sensitive for sleep deprivation. During adolescence, executive functions are developing and a pattern of less sleep often occurs. Based on data from 19,604 adolescents aged 10 to 19 years of the screening study of the GGD in Amsterdam, Zaanstreek-Waterland and Drenthe, the relation between chronic sleep deprivation and executive function is investigated. In the analyses, age, sex and depression are included as co-variations. Prevalence of sleep deprivation and gender differences have also been investigated. Clinical scores on chronic sleep deprivation occur in 26.6% of adolescents. Girls have a significantly higher degree of sleep deprivation and show significantly more depressive characteristics than boys. Boys show significantly better executive function than girls. A medium-sized relation has been found between chronic sleep deprivation and executive function. Chronic sleep deprivation makes a significant contribution to predicting reduced executive function when controlled for age, sex and depression. This effect is greater in boys. Age only makes a significant

contribution when anxiety and depression are taken as separate constructs. The results provide a strong indication for possible causality, which should be confirmed by additional

(3)

Het verband tussen chronisch slaaptekort en executief functioneren bij adolescenten Samenvatting

Executieve functies, de cognitieve processen om doelgericht gedrag in te zetten, lijken gevoelig te zijn voor slaaptekort. Tijdens de adolescentie ontwikkelen de executieve functies zich en komt een patroon van minder slaap veelvuldig voor. Middels data van 19.604

adolescenten in de leeftijd van 10 tot en met 19 jaar uit het screeningsonderzoek van de GGD in de regio Amsterdam, Zaanstreek-Waterland en Drenthe, is het verband onderzocht tussen chronisch slaaptekort en executief functioneren. In de analyses zijn leeftijd, sekse en depressie als co – variaten meegenomen. Ook zijn prevalentie van slaaptekort en sekseverschillen onderzocht. Klinische scores op chronisch slaaptekort komen bij 26.6% van de adolescenten voor. Meisjes hebben een significant hogere mate van slaaptekort en laten significant meer depressieve kenmerken zien dan jongens. Jongens laten significant beter executief

functioneren zien dan meisjes. Een middelgroot verband is gevonden tussen chronisch slaaptekort en executief functioneren. Chronisch slaaptekort levert een significante bijdrage aan het voorspellen van verminderd executief functioneren, wanneer wordt gecontroleerd voor leeftijd, sekse en depressie. Dit effect is groter bij jongens. Leeftijd heeft alleen een significante bijdrage wanneer angst en depressie als aparte constructen worden meegenomen. De resultaten geven sterke aanwijzingen voor mogelijke causaliteit, wat door aanvullend experimenteel onderzoek bevestigd zou moeten worden.

(4)

Het verband tussen chronisch slaaptekort en executief functioneren bij adolescenten Mensen brengen minstens een derde deel van hun leven slapend door, al zijn er onderling aanzienlijke verschillen in slaappatronen. De meeste volwassenen hebben genoeg aan 6,5 tot 8 uur slaap per nacht. Kinderen en adolescenten slapen meer dan volwassenen en jongere adolescenten slapen meer dan oudere adolescenten (Vgontzas & Kales, 1999). Adolescenten hebben gemiddeld 9.2 uur slaap per nacht nodig (Carskadon, 2011; Wolfson & Carskadon, 1998). Slaap is te definiëren als een zich herhalende en omkeerbare staat van terugtrekking en een ongevoeligheid voor de omgeving (Carskadon & Dement, 2005). De meest in het oog springende eigenschap van slaap is het loskomen van de omgeving door een lager bewustzijn (Kerkhof & Coenen, 2001). Het doel van slaap kan zijn rust en herstel door het besparen van energie. Of slaap kan gezien worden als essentieel voor lichamelijk herstel door het activeren van het immuunsysteem (Kerkhof & Coenen, 2001). Bij kinderen en adolescenten is slaap nodig voor een gezonde ontwikkeling (Stores, 2001).

Prevalentie

De meeste studies laten een patroon zien van verminderde slaaptijd tijdens de

adolescentie (Carskadon, 1990). De grootste afname van slaaptijd komt voor onder de oudere kinderen (Matricciani, Olds, & Petkov, 2011). Ongeveer 25% van de adolescenten, uit een representatieve steekproef uit vier verschillende Europese landen (Frankrijk, Groot-Brittannië, Duitsland en Italië) melden symptomen van slapeloosheid (Ohayon , Roberts, Zulley, Smirne, & Priest, 2000). In het onderzoek van Matricciani et al. (2011) werden kleine significante verschillen in groepen jongens en meisjes gevonden. Het risico voor slapeloosheid bij dit vaak gevonden verschil tussen jongens en meisjes lijkt te ontstaan na de menstruatie (Johnson, Roth, Schultz, & Breslau, 2006). In Portugees onderzoek werden eveneens sekse (meisjes) en ouder zijn dan 16 jaar, maar ook depressie als belangrijke risicofactoren gevonden (Amaral, De Figueiredo Pereira, Martins, & Sakellarides, 2013).

Slaapkwaliteit en slaapkwantiteit

Bij slaaptekort spelen verschillende oorzaken en veranderingen in het slaappatroon een rol. Deze hebben invloed op de kwaliteit en de kwantiteit van slaap (Millman, 2005). Ondanks een duidelijke overlap is er onderscheid te maken tussen slaapkwantiteit en slaapkwaliteit (Pilcher, Ginter, & Sadowsky, 1997). Slaapkwantiteit is de duur van slaap. Het is een objectieve maat, namelijk de tijd dat iemand daadwerkelijk slaapt (Dewald, Meijer, Oort, Kerkhof, & Bögels, 2010). Slaapkwaliteit is een subjectieve maat voor hoe tevreden men is over de slaap, hoe slaap is ervaren en het gevoel van uitgerust zijn na het slapen (Pilcher et al.,

(5)

1997). Problemen met in slaap vallen en doorslapen zijn een indicatie voor slechte slaapkwaliteit (Dewald et al., 2010).

Slaperigheid na slaaptekort

Adolescenten laten vaak overmatige slaperigheid zien als gevolg van chronisch onvoldoende slaap (Millman, 2005). Overmatige slaperigheid overdag als het gevolg van slaapbeperking en slaaptekort is aangetoond in experimenteel onderzoek bij adolescenten (Fallone, Owens & Deane, 2002;). Overmatige slaperigheid overdag is eveneens de meest voorkomende klacht bij slaapstoornissen (Vgontzas & Kales, 1999). Ook uit het

experimentele onderzoek van Beebe et al. (2008) blijkt slaperigheid overdag een reactie op de beperking van slaap bij adolescenten.

Verandering tijdens adolescentie door biologische factoren, het twee-procesmodel Bij het ontstaan van slaaptekort en overmatige slaperigheid tijdens de adolescentie spelen biologische factoren een rol. Aan de ene kant is er de ontwikkeling van het circadiane ritme (Carskadon, 1990). Hierbij is melatonine een belangrijk hormoon. Licht en donker beïnvloeden de productie van melatonine, in de avond neemt de productie toe (Beersma, 2001). Het slaap- waakritme, oftewel de biologische klok, verschuift in de

adolescentieperiode. Er treedt een fase vertraging op in het circadiane systeem (Carskadon, Acebo, Richardson, Tate, & Seifer, 1997; Carskadon, Vieira, & Acebo, 1993, Carskadon, 2011). Adolescenten hebben de neiging om later in slaap te vallen en later op te staan. De veranderde melatonine afgifte tijdens de adolescentie staat ook in verband met deze slaapfase vertraging (Carskadon, et al., 1997). Aan de andere kant is er sprake van een verandering in het homeostatische mechanisme (Carskadon, 2011). Het homeostatische slaap- en waakproces houdt in dat de druk om te slapen toeneemt tijdens het wakker zijn en afneemt tijdens het slapen (Borbély, Daan, Wirz‐Justice, & Deboer, 2016). Oudere adolescenten ervaren deze druk op een later moment dan jongere adolescenten (Carskadon, 2011). Een conceptueel model van slaapregulatie om de beide beschreven processen bij elkaar te brengen is het twee-procesmodel (Borbély et al., 2016). Dit model gaat ervan uit dat slaap wordt gereguleerd door interactie tussen het homeostatische slaap - en waakproces en het circadiane ritme. De

processen worden aangestuurd door fysiologische aanwijzingen en gedrag (Borbély et al., 2016).

Veranderingen tijdens adolescentie door gedragsmatige- en omgevingsfactoren Niet-biologische factoren, zoals gedragsmatige of omgevingsfactoren dragen mogelijk ook bij aan slaaptekort tijdens de adolescentie. Academische verwachtingen en huiswerk worden vaak door adolescenten zelf genoemd als oorzaak van verminderde slaap (Carskadon,

(6)

2002). Maar slaappatronen van adolescenten worden bijvoorbeeld ook beïnvloed door verminderde ouderlijke betrokkenheid bij bedtijden, door de vroege schooltijden en het hebben van een bijbaantje (Carskadon, 1990). Daarnaast hebben oudere adolescenten veel mogelijkheden tot sociale activiteiten, vooral in de weekenden (Carskadon, 2002).

Adolescenten slapen meer in het weekend in vergelijken met weekdagen (Mercer, Meritt, & Cowell, 1998). Dit verschil tussen slaappatronen door de week en in het weekend neemt toe met leeftijd (Carskadon, 2002). Het compenserende slaapgedrag in het weekend werkt mee aan een verstoord slaap-waak ritme (Owens, 2014). Ook het gebruik van beeldschermen en sociale media, draagt bij aan onvoldoende slaap. Ongezond slaapgedrag, ook wel slechte slaaphygiëne genoemd, komt veel voor onder adolescenten (Owens, 2014). Kortom veel adolescenten krijgen te weinig slaap, terwijl echter de behoefte aan slaap niet afneemt (Carskadon, 1990). De benodigde slaap tijdens de adolescentie neemt mogelijk zelfs toe (Carskadon, 2011).

Verschillende gevolgen van slaaptekort

Slaaptekort leidt tot meer dan de eerdergenoemde slaperigheid overdag (Beebe, 2011). De gevolgen van chronisch onvoldoende slaap zijn ook stemmingsproblemen (Carskadon, 1990). Deze invloed op stemming kan leiden tot het ontwikkelen van depressieve kenmerken (Owens, 2014). Slaapgebrek vormt daarmee een ernstig risico voor de emotionele gezondheid van adolescenten (Owens, 2014). Lovato en Gradisar (2014) concludeerden in hun meta – analyse de samenhang tussen depressie en slaapstoornissen. Longitudinale studies en behandelstudies suggereren dat slaapstoornissen een mogelijke voorloper zijn van depressie (Lovato & Gradisar, 2014).

Tevens kan onvoldoende slaap bij adolescenten een negatief effect op aandacht en op schoolprestaties als gevolgen hebben (Owens, 2014). Slechte slaapkwaliteit, te weinig slaap en slaperigheid hangen significant samen met verminderde schoolprestaties (Dewald et al., 2010). Adolescenten die aangeven last te hebben van slechte slaapkwaliteit en onregelmatige slaappatronen presteren slechter op school dan andere adolescenten (Wolfson & Carskadon 2003). Eveneens kan toegenomen slaperigheid leiden tot gedragsproblemen, waarvan aandachtsproblemen een onderdeel zijn (Fallone et al., 2002). Overmatige slaperigheid kan vergaande effecten hebben. Onderzoek naar slaapbeperking bij adolescenten laat dus naast de toegenomen slaperigheid, een sombere stemming en verminderde academische vaardigheden, ook tekorten op cognitief functioneren zien, zoals aandacht en hogere cognitieve functies (Fallone et al., 2002; Millman, 2005).

(7)

Verminderd cognitief functioneren als gevolg

Zoals hiervoor benoemd lopen adolescenten het risico op verminderd cognitief

functioneren als gevolg van onvoldoende slaap. Het beïnvloedt hun aandacht en adolescenten laten een afname in waakzaamheid zien als gevolg van slaaptekort (De Bruin, Van Run, Staaks, & Meijer, 2016). De resultaten in het onderzoek van Beebe et al. (2008) laten

onoplettendheid als reactie op beperking van slaap zien. Zowel de ouders als de adolescenten zelf rapporteren minder aandacht na slaapbeperking (Beebe et al., 2008). Vooral cognitieve functies als alertheid, aandacht en waakzaamheid verminderen door onvoldoende slaap (Killgore, 2010). Er zijn verschillende aanwijzingen dat een korte slaapduur en slechte slaapkwaliteit zorgen voor dit verminderd cognitief functioneren (De Bruin et al., 2016). De Bruin et al. (2016) concluderen dat de grootste effecten op het cognitief functioneren worden gevonden als slaaptekort en verbetering van de slaap worden onderzocht. Bij alleen beperking van de slaap worden kleine tot geen effecten gevonden. Uit experimenteel onderzoek van Beebe et al. (2008) blijkt dat er niet alleen sprake is van correlatie, maar dat een causale relatie is gevonden tussen slaapbeperking en cognitieve tekorten. Deze cognitieve tekorten kunnen leiden tot problemen in het dagelijks functioneren (Beebe, 2011; Rigter, 2013).

Executieve functies zijn cognitieve processen

Cognitieve of executieve controle is een belangrijke functie bij de organisatie van ons brein (Kok, 2016). Cognitieve controle verwijst naar het kunnen reguleren van

informatieprocessen zodat gedrag doelgericht kan zijn. Daarnaast zorgt cognitieve flexibiliteit dat gedrag kan veranderen en zich aanpassen aan de omgeving in nieuwe en onbekende situaties. Cognitieve processen die belangrijk zijn om doelgericht gedrag in te zetten worden executieve functies genoemd (Gazzaniga, Ivry, & Mangun, 2009). Executieve functies zijn nodig om complexe taken te kunnen uitvoeren. Om te komen tot een einddoel is het nodig om vooruit te denken en de juiste tussenstappen te nemen. Er is een focus op relevante informatie en de niet relevante handelingen kunnen worden onderdrukt (inhibitie). Cognitieve functies zijn onder andere planning, organisatie en werkgeheugen, maar ook emotieregulatie en aandacht (Gazzaniga et al., 2009; Kok, 2016). Na slaaptekort kunnen de prestaties op de complexere taken met betrekking tot de hogere hersenfuncties meer dalen dan prestaties op eenvoudige geheugentaken (Kopasz et al., 2010).

Aandacht en werkgeheugen

Het begrip aandacht is een belangrijke cognitieve functie en is niet los te zien van de executieve functies (Gazzaniga et al., 2009; Swaab, Bouma, Hendriksen, & König, 2013). Aandacht zorgt voor een gerichte focus op een prikkel. Aandacht ondersteunt het bewustzijn

(8)

van prikkels en het voegt de informatie uit de zintuigen samen met kennis uit het geheugen (Gazzaniga et al., 2009). De mogelijkheid om aandacht te focussen is een belangrijk kenmerk van het werkgeheugen (Baddeley, 2007). Het werkgeheugen valt binnen het gebied van de executieve functies. Het werkgeheugen is een systeem in het brein dat zorgt voor tijdelijke opslag en verwerking van informatie die nodig is voor complexe cognitieve taken (Baddeley, 1992). Door het werkgeheugen kan relevante informatie worden opgehaald uit het geheugen, die niet uit de context gehaald kan worden. Het toevoegen van deze informatie is nodig om taken goed uit te kunnen voeren (Gazzaniga et al., 2009; Swaab et al., 2013). Kopasz et al. (2010) concluderen dat er voldoende bewijs is dat slaap het werkgeheugen en de consolidatie van het geheugen bevordert (Kopasz et al., 2010). Het verbeteren en uitbreiden van slaap draagt bij aan een verbeterd functioneren van het werkgeheugen (De Bruin et al., 2016). De consolidatie van het geheugen neemt toe bij slaap direct na het leren. Dit zou een positief effect kunnen hebben op het schools presteren (De Bruin et al., 2016).

Prefrontale cortex

De prefrontale cortex speelt een cruciale rol in het executief functioneren en is daarom relevant om ook te benoemen. Het prefrontale hersengebied is een regelgebied voor de meer complexe aspecten van executief gedrag, zoals planning, overzicht en beslissingen nemen waarbij informatie moet worden geïntegreerd (Gazzaniga et al., 2009). Het is een netwerk dat verschillende hersengebieden met elkaar verbindt en een filter waardoor informatie wordt uitgewisseld met het werkgeheugen (Gazzaniga et al., 2009; Kok 2016). De prefrontale cortex als gebied in de hersenen is erg gevoelig voor slaaptekort (Killgore, 2010). Echter moet rekening gehouden worden met een individuele kwetsbaarheid die per persoon kan verschillen (Durmer & Dinges, 2005). De prefrontale cortex is een hersengebied dat volop in

ontwikkeling is tijdens de adolescentie. De cognitieve vaardigheden die afhankelijk zijn van dit gebied, zullen ook veranderen in deze periode (Blakemore & Choudhury, 2006). De ontwikkeling van executieve functies wordt beïnvloed door slaaptekort, terwijl de

adolescentie met name de periode is waarin de executieve functies zich ontwikkelen (Owens, 2014).

Vanwege de hiervoor beschreven redenen wordt in dit onderzoek de vraagstelling onderzocht of er een verband bestaat tussen chronisch slaaptekort en executief functioneren bij adolescenten. Om te kijken of onderliggende variabelen invloed hebben op de samenhang wordt in de analyses gecontroleerd voor leeftijd, sekse en depressie. Als deelvragen zijn opgenomen wat de prevalentie is van slaaptekort en of er sprake is van sekseverschillen op chronisch slaaptekort, depressie en verminderd executief functioneren onder adolescenten. Er

(9)

is voor gekozen om in de analyses te starten met de deelvragen om op deze manier aan een opbouw te werken richting de hoofdvraag.

Op basis van de gevonden literatuur zijn de volgende hypotheses geformuleerd: - Er is een hoge prevalentie van chronisch slaaptekort onder adolescenten.

- Er is sprake van sekseverschillen in de prevalentie van chronisch slaaptekort, depressie en executief functioneren onder adolescenten.

- Er is een verband tussen chronisch slaaptekort en verminderd executief functioneren, waarbij depressie, leeftijd en sekse als co-variaten functioneren.

In dit onderzoek wordt onderzocht of deze verwachtingen kunnen worden bevestigd. Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van data uit het screeningsonderzoek van de GGD, een preventief gezondheidsonderzoek uit de regio Amsterdam, Zaanstreek-Waterland en Drenthe.

Methode Onderzoeksopzet

In de regio Amsterdam, Zaanstreek-Waterland en Drenthe is preventief gezondheidsonderzoek uitgevoerd door de Jeugdgezondheidszorg van de GGD. De

gezondheid werd in kaart gebracht om problemen van jongeren tijdig te signaleren en indien nodig passende zorg te kunnen bieden. De GGD maakte gebruik van de werkwijze ‘Jij en je gezondheid’ (JEJG; https://www.jijenjegezondheidinfo.nl). Jongeren vullen hierbij periodiek online vragenlijsten in over hun gezondheid. De vragen gaan over emotionele problemen (zoals angst en depressie), genotmiddelengebruik (zoals roken, alcohol en drugs) en leefgewoonten (zoals eten en bewegen).

Deelnemers

Aan dit onderzoek hebben 19.604 adolescenten in de leeftijd van 10 tot en met 19 jaar deelgenomen. Deelnemers jonger dan 10 jaar en ouder dan 19 jaar, vallen buiten de leeftijd range voor adolescenten volgens de World Health Organization

(http://www.who.int/topics/adolescent_health/en/) en zijn om die reden uitgesloten van deelname. De vragenlijsten zijn ingevuld door jongens (50.1%) en meisjes (49.9%). De gemiddelde leeftijd van deze groep was 14.6 jaar. De adolescenten kwamen van verschillende middelbare scholen in de regio’s Amsterdam, Zaanstreek-Waterland en Drenthe. De

deelnemers zaten in de 2e en 4e klas van de middelbare school, of in de 1e klas van het middelbare beroepsonderwijs. De ouders en de leerlingen kregen voor de vragenlijst afname

(10)

een informatiebrief van de GGD thuisgestuurd. Meedoen was niet verplicht en aan deelname waren geen kosten verbonden. De leerlingen hebben geen beloning gekregen.

Materialen/ meetinstrumenten

De gemeten variabelen in het onderzoek zijn chronisch slaaptekort en executief

functioneren. Als controle variabelen zijn leeftijd, sekse en depressie meegenomen. Daarnaast is etniciteit gemeten.

De mate van chronisch slaaptekort is gemeten met negen items uit de Nederlandse versie van de Sleep Reduction Screening Questionnaire (SRSQ) (Van Maanen et al., 2014). De vragenlijst meet drie aspecten van de symptomen van slaaptekort met elk drie items, namelijk beperktheid van de slaap, slaperigheid en verlies van energie. Alle items hebben drie antwoord mogelijkheden, die per item verschillen. Een voorbeeld item is ‘Voel je je overdag slaperig?’ met antwoordmogelijkheden, nee, soms, ja. De minimale score is 9 en de maximale score is 27. Een hogere score betekent een hogere mate van slaaptekort. De grens ligt bij een score boven de 17. Een score van 18 en hoger kan bij een cutoff van 17.3 gezien worden als een klinische score (Van Maanen et al., 2014). De SRSQ heeft een acceptabele

betrouwbaarheid (Cronbach’s α = .79) en de test – hertest betrouwbaarheid was onder een groep van 113 adolescenten in Amsterdam zeer hoog (r = .88) (Van Maanen et al., 2014). De betrouwbaarheid in dit onderzoek was Cronbach’s α = .81.

Executieve functies zijn gemeten met tien items uit de zelfrapportage vragenlijst van de schaal werkgeheugen van de Nederlandse versie van de Behavior Rating Inventory of Executive Function (BRIEF) (Huizinga & Smidts, 2010). Deze schaal meet het vermogen om informatie te onthouden terwijl een taak voltooid moet worden. Alle items van deze schaal hebben drie antwoordmogelijkheden; nooit, soms, vaak. Een voorbeeld item is ‘Ik ben er met mijn gedachten niet bij’. De minimale totaalscore is 10 en de maximale totaalscore is 30. Een hogere score betekent een hogere mate van verminderd executief functioneren, oftewel een hogere score geeft aan dat het executief functioneren minder goed ontwikkeld is. De schaal werkgeheugen heeft een goede betrouwbaarheid (Cronbach’s α = .90) en de test – hertest betrouwbaarheid voor de schaal werkgeheugen is hoog (r = .73) (Huizinga & Smidts, 2010). De betrouwbaarheid in dit onderzoek was Cronbach’s α = .82.

Depressie is gemeten met de Nederlandse versie van de Revised Child Anxiety and Depression Scale-25 (RCADS-25) (Muris, Meesters, & Schouten, 2002). Een zelfrapportage vragenlijst waarmee symptomen van angststoornissen en depressie beoordeeld kunnen worden. Alle vragen hebben 4 antwoord morgelijkheden; nooit, soms, vaak, altijd. Een voorbeeld item is ‘Ik voel me verdrietig of leeg vanbinnen’. De minimale score is 0 en de

(11)

maximale score is 75. De RCADS-25 heeft een acceptabele betrouwbaarheid voor het meten van depressie (Cronbach’s α = .65) en de test-hertest betrouwbaarheid is zeer hoog (r = .85) (Muris, Meesters, & Schouten, 2002). De betrouwbaarheid in dit onderzoek was Cronbach’s α = .88.

Procedure

Vanuit het planbureau van de GGD werd een informatiebrief naar de ouders en

leerlingen op hun huisadres verstuurd voor deelname aan het gezondheidsonderzoek. Er werd een flyer over het preventief geneeskundig onderzoek meegestuurd. In de brief werd de mogelijkheid geboden om bezwaar te maken en om bijzonderheden of zorgen te vermelden.

Op de vooraf geplande dag zijn er klassikaal vragenlijsten afgenomen. De vragenlijsten werden online door de deelnemers zelf ingevuld. Het invullen van de

vragenlijsten duurde gemiddeld een half uur. Vooraf aan het invullen kregen de leerlingen het filmpje ‘Check ’t even’ te zien. Vervolgens kregen de leerlingen instructies van de

jeugdverpleegkundige van de GGD in hun regio. De leerlingen kregen de opdracht de vragenlijsten zo eerlijk mogelijk in te vullen en een antwoord te kiezen dat het beste bij ze paste. Uitgelegd werd dat er geen goede of foute antwoorden mogelijk waren en dat de deelnemers niet werden beoordeeld op hun antwoorden.

Statistische analyses

Statistische analyses zijn uitgevoerd met het programma Statistical Package for the Social Sciences (SPSS). De mate van executief functioneren is geoperationaliseerd door de scores van de BRIEF. De mate van slaaptekort is geoperationaliseerd door de scores op SRSQ. De mate van depressie is geoperationaliseerd door de scores op de RCADS-25. De interne consistentie van de gebruikte vragenlijsten is geëvalueerd door het berekenen van de Cronbach’s alpha met de data van dit onderzoek. Op basis van de literatuur zijn sekse (verschil jongens en meisjes) (Matricciani, et al., 2011), leeftijd (Carskadon, 2002;

Matricciani et al., 2011) en depressie (Lovato & Gradisar, 2014; Owens, 2014) als controle variabelen in het onderzoek opgenomen. Van alle variabelen zijn de gemiddelden en de standaarddeviaties berekend.

Om de vraagstelling te beantwoorden is als eerste de prevalentie van chronisch slaaptekort onder adolescenten in kaart gebracht. Met de chi-kwadraat toets is onderzocht of er sprake is van afhankelijkheid tussen sekse en etniciteit. Om de groepen jongens en meisjes met elkaar te vergelijken of er significante verschillen zijn op chronisch slaaptekort, depressie en verminderd executief functioneren zijn onafhankelijke t - toetsen uitgevoerd. Vervolgens is met de chi-kwadraat toets gekeken naar proporties jongens en meisjes binnen de scores die

(12)

meer dan 1 SD boven de gemiddelde scores vallen. Ook is de sekse verdeling over leeftijd en in kaart gebracht met onafhankelijke t - toetsen.

Daarnaast is getoetst of er sprake is van samenhang tussen de variabelen. Pearson Correlaties zijn berekend tussen chronisch slaaptekort en executief functioneren, tussen depressie en chronisch slaaptekort en tussen depressie en executief functioneren. Ook de samenhang tussen deze variabelen en leeftijd en sekse is getoetst.

Ten slotte is gebruikt gemaakt van multiple regressieanalyse om te kunnen toetsen of chronisch slaaptekort mogelijk invloed heeft op het executief functioneren, waarbij leeftijd, sekse en depressie als co-variaten zijn ingevoerd. Een multiple regressie kan in één keer meten of meerdere onafhankelijke variabelen invloed hebben op een afhankelijke variabele. De scores op de BRIEF zijn meegenomen als de afhankelijke continue variabele, de scores op de SRSQ als de onafhankelijke continue variabele. Daarnaast zijn leeftijd en depressie als continue onafhankelijke variabelen en sekse (categorisch) als dummy variabele meegenomen.

Resultaten Beschrijvende resultaten

De beschrijvende statistieken van sekse, leeftijd en etniciteit zijn weergegeven in Tabel 1.

Tabel 1

Verdeling sekse over leeftijd en etniciteit Jongens (n = 9814) Meisjes (n = 9790) Totaal (n =19604 ) Statistics Leeftijd M (SD) 14.64 (1.25) 14.56 (1.22) 14.60 (1.24) t (19590,52) = 4.68** Etniciteit n (%) 𝑋𝑋2(6) = 2.35 Nederlands 5142 (52.4%) 5123 (52.3%) 10265 (52.4%) Surinaams 803 (8.2%) 794 (8.1%) 1597 (8.1%) Antill/ Arubaans 111 (1.1%) 96 (1.0%) 207 (1.1%) Turks 556 (5.7%) 571 (5.8%) 1127 (5.7%) Marokkaans 1059 (10.8%) 1098 (11.2%) 2157 (11.0%) Overig westers 900 (9.2%) 881 (9.0%) 1781 (9.1%)

(13)

Overig niet-west 1240 (12.6%) 1225 (12.5%) 2465 (12.6%)

Onbekend 3 2 5

* significant, p < .05 ** significant, p < .001

Om missende data vast te stellen is er een analyse uitgevoerd op missing values. Bij de vragenlijst chronisch slaaptekort (SRSQ) en de vragenlijst executief functioneren (BRIEF) zijn de missing values geïmputeerd per vragenlijst. Bij de depressievragenlijst (RCADS-25) zijn de missing values geïmputeerd per schaal, namelijk de angst en depressieschaal. De imputatie is gedaan met expectation maximization (Acock, 2005).

Vervolgens zijn de gemiddelde totaalscores berekend, Tabel 2. Ook zijn de variabelen gecontroleerd of ze normaal verdeeld zijn. De variabele slaaptekort is niet normaal verdeeld, er is een lichte skewness naar rechts, (D(19604) = .10, p < .05). De variabele executief functioneren is niet normaal verdeeld, er is een skewness naar rechts, (D(19604) = .12, p < .05). De variabele depressie is niet normaal verdeeld, er is een skewness naar rechts,

(D(19604) = .11, p < .05). De z - waardes van Skewness en de Kurtonis liggen buiten -1.96 en 1.96. Maar omdat de steekproef groter is dan N > 30, kan volgens de Central Limit Theorem de aanname van een normale verdeling worden voldaan (Field, 2009).

Tenslotte is gekeken naar de outliers door de z - scores te berekenen. De SRSQ heeft geen outliers groter of kleiner dan een z - waarde van 3 standaarddeviaties van het

gemiddelde. De BRIEF en RCADS-25 hebben wel outliers die liggen buiten een z - waarde van 3 standaarddeviaties van het gemiddelde. Na het verwijderen van de outliers bij de BRIEF en de RCADS-25 heeft dit niet tot gevolg gehad dat de uitkomsten wel normaal verdeeld waren. Om deze reden en vanwege de geringe invloed op de gemiddelde scores is ervoor gekozen om de outliers niet uit de dataset te verwijderen (Field, 2009).

Onderzoeksresultaten

Om een beeld te geven van de prevalentie van slaaptekort onder adolescenten is gekeken naar de scores op de SRSQ. Een score van 18 of hoger kan gezien worden als klinisch (Van Maanen et al., 2014). Deze klinische scores zijn gemeten bij 26.6 % van de adolescenten, 73.4 % had geen klinische score en zat onder de cutoff van 18.

Om te onderzoeken of er sprake is van afhankelijkheid tussen sekse en etniciteit is de chi–kwadraattoets uitgevoerd. Uit de chi-kwadraattoets blijkt dat sekse en etniciteit

onafhankelijk zijn van elkaar, (𝑋𝑋2 (6) = 2.35, p > .05, Tabel 1). Er is geen significant verschil

(14)

verdeling van sekse ten opzichte van leeftijd is een onafhankelijke t - toets uitgevoerd, de groep jongens en meisjes verschillen significant van elkaar, (t (19590.52) = 4.68, p < .001, Tabel 1).

Om eventuele andere verschillen tussen de groepen jongens en meisjes te onderzoeken, zijn onafhankelijke t - toetsen uitgevoerd. Uit de analyses is naar voren gekomen dat meisjes significant hoger scoren op chronisch slaaptekort dan jongens.

Daarnaast dat meisjes een significant hogere score haalden op de BRIEF, een hogere score is minder goed ontwikkelde executieve functies. Dit betekent dat jongens significant beter functioneren op executieve functies dan meisjes. En tenslotte dat meisjes significant hoger scores op depressie en angst dan jongens, zowel op de afzonderlijke angst- en

depressieschalen als op de totaalschaal van de RCADS-25. De resultaten zijn weergegeven in Tabel 2.

Vervolgens zijn de gevonden verschillen verder onderzocht door een chi-kwadraat toets. Bij alle vragenlijsten is de nulhypothese dat er geen verschil is in de proportie jongens en meisjes binnen de klinische scores. Voor chronisch slaaptekort is een cutoff score van 18 of hoger een klinische score (Van Maanen et al., 2014). Uit de resultaten blijkt dat de

proportie meisjes bij de klinische scores op chronisch slaaptekort significant groter is (𝑋𝑋2 (12)

= 66.32, p < .05, Tabel 2). De alternatieve hypothese wordt aangenomen, namelijk dat de verschillen niet op toeval berusten. Voor executief functioneren is gebruikt gemaakt van een cutoff score van 19.14, dit is 1 SD boven het gemiddelde. Uit de resultaten blijkt dat de

proportie meisjes bij de klinische score op executief functioneren significant groter is (𝑋𝑋2 (12)

= 30.10, p < .05, Tabel 2). De alternatieve hypothese wordt aangenomen, namelijk dat de verschillen niet op toeval berusten. Voor de depressieschaal is gebruik gemaakt van een cutoff score van 8.94, dit is 1 SD boven de gemiddelde score. De proportie meisjes is bij deze

klinische score op de depressieschaal significant groter (𝑋𝑋2 (21) = 63.11, p < .05, Tabel 2).

Voor de angstschaal is gebruik gemaakt van een cutoff score van 9.69, dit is 1 SD boven de gemiddelde score. De proportie meisjes is bij deze klinische score is significant groter (𝑋𝑋2

(27) = 66.93, p < .05, Tabel 2). Voor de depressie totaalscore is gebruik gemaakt van een cutoff score van 17.86, dit is 1 SD boven de gemiddelde score. De proportie meisjes bij deze klinische score op de depressie totaalscore is significant groter (𝑋𝑋2 (46) = 90.54, p < .05,

Tabel 2). Bij de afzonderlijke schalen van angst en depressie evenals op de totaalscore wordt de alternatieve hypothese aangenomen, namelijk dat de verschillen niet op toeval berusten.

(15)

Tabel 2

Ruwe totaal scores

Jongens M (SD) Meisjes M (SD) Totaal M (SD) t 𝑋𝑋2 SRSQ 14.66 (3.49) 15.84 (3.85) 15.25 (3.72) (19404.66) -22.61* (12) 66.32** BRIEF 15.00 (3.48) 15.87 (3.86) 15.44 (3.70) (19386.13) -16.58* (12) 30.10** Depressieschaal RCADS - 25 4.34 (3.31) 5.98 (4.03) 5.16 (3.78) (18879.71) -31.29* (21) 63.11** Angstschaal RCADS – 25 4.18 (3.77) 6.36 (4.75) 5.27 (4.42) (18611.89) -35.51* (27) 66.93** RCADS – 25 8.52 (6.31) 12.34 (7.96) 10.43(7.43) (18610.18) -37.27* (46) 90.54** * Significant, p < .001 ** Significant, p < .05

Om te onderzoeken of er samenhang bestaat tussen de verschillende variabelen zijn Pearson Correlaties berekend, de resultaten zijn weergegeven in Tabel 3. Er is een

middelgrote (Cohen,1992) significante positieve samenhang tussen chronisch slaaptekort en executief functioneren. Dit betekent hoe meer chronisch slaaptekort, hoe meer er sprake is van een verminderd executief functioneren. Daarnaast is er een middelgrote (Cohen, 1992)

significante positieve samenhang gevonden tussen slaaptekort en depressie. Uit de analyse per schaal blijkt dat depressie sterker dan angst samenhangt met chronisch slaaptekort. Dit houdt in dat hoe meer chronisch slaaptekort hoe meer depressieve kenmerken. Eveneens is er een middelgrote (Cohen, 1992) positieve samenhang gevonden tussen executief functioneren en depressie. Ook hier blijkt uit de analyse per schaal dat depressie sterker dan angst samenhangt met verminderd executief functioneren. Dus hoe meer er sprake is van verminderd executief functioneren, hoe meer depressieve kenmerken. Een negatieve samenhang is gevonden tussen leeftijd en de angstschaal, dus naarmate leeftijd toeneemt, neemt angst af. Deze negatieve samenhang geldt ook in mindere mate voor de samenhang tussen de totaalscore van de RCADS-25 en leeftijd. Terwijl er een positieve samenhang bestaat tussen leeftijd en de depressie schaal, dus depressieve kenmerken nemen toe met leeftijd. Ten slotte bleek de Pearson Correlatie tussen leeftijd en executief functioneren niet significant, Tabel 3.

(16)

Tabel 3 Correlaties SRSQ (r) BRIEF (r) Depres sie (r) Angst (r) RCADS totaal (r) Geslacht Leeftijd SRSQ 1 BRIEF .54** 1 Depr .63** .59** 1 Angst .39** .48** .64** 1 RCAD – 25 totaal .55** .58** .89** .92** 1 Geslacht .16** .12** .22** .25** .26** 1 Leeftijd .09** .00 .02* -.09** -.04** -.33** 1 ** significant, p < .01 * significant, p < .05

Om te onderzoeken of chronisch slaaptekort een voorspeller is van verminderd executief functioneren, is een multiple regressieanalyse uitgevoerd waarbij op basis van de theorie, depressie, leeftijd en sekse als controle variabelen zijn meegenomen. In het eerste model zijn chronisch slaaptekort (SRSQ), leeftijd, sekse en de depressieschaal en de

angstschaal uit de RCADS-25 opgenomen als voorspeller van executief functioneren. In het tweede model zijn chronisch slaaptekort (SRSQ), leeftijd, sekse en de mate van depressie als totaalscore van de RCADS-25 als voorspeller van executief functioneren opgenomen.

In het eerste model kan 41% van de variantie in executief functioneren verklaard worden door de mate van chronisch slaaptekort, angst, depressie, sekse en leeftijd. De resultaten zijn weergegeven in Tabel 4.

Er is een significant verband tussen executief functioneren als afhankelijke variabele en chronisch slaaptekort, angst en depressie, leeftijd en sekse als voorspellers, (F(5, 19598) = 2763.37, p < .001). De variabele leeftijd blijkt een significante voorspeller bij p < .05. De 0 hypothese dat er geen verband is wordt hiermee verworpen. De alternatieve hypothese dat er een verband is tussen executief functioneren en chronisch slaaptekort, angst, depressie, leeftijd en sekse wordt aangenomen.

De b - waardes geven informatie over de relatie tussen executief functioneren en elke afzonderlijke voorspeller. Positieve b - waardes geven een positieve relatie aan. Daarnaast geeft de b - waarde aan in welke mate elke voorspeller het executief functioneren beïnvloedt

(17)

als de andere voorspellers constant worden gehouden. In model 1 betekent dit als de mate van chronisch slaaptekort toeneemt en de mate van depressie en angst toenemen, dan neemt de mate van verminderd executief functioneren ook toe, waarbij er een effect is van sekse en leeftijd. Chronisch slaaptekort, depressie en sekse hebben ongeveer gelijke b - waardes en hebben hiermee een ongeveer gelijk aandeel in het verklaren van de variantie. Angst heeft een veel kleinere bijdrage. In dit eerste regressie model scoren meisjes lager op de BRIEF. Dit betekent dat de executieve functies bij jongens minder goed functioneren, wanneer de variabelen chronisch slaaptekort, depressie, angst en leeftijd constant worden gehouden. Leeftijd heeft een negatieve b - waarde (b = -.04). Dus hoe ouder de adolescent hoe beter het executief functioneren.

Aan de grote van de t - waardes is te zien dat chronisch slaaptekort in dit eerste model de grootste significante bijdrage levert om verminderd executief functioneren te voorspellen, Tabel 4.

In het tweede model kan 41% van de variantie in executief functioneren verklaard worden door de mate van chronisch slaaptekort, de depressie totaalscore en sekse. De resultaten zijn weergegeven in Tabel 4. Er is een significant verband tussen de mate van executief functioneren als afhankelijke variabele en chronisch slaaptekort, de mate van depressie en sekse als voorspellers, (F(4, 19599) = 3400.99, p < .001). De 0 hypothese dat er geen verband is wordt hiermee verworpen. De alternatieve hypothese dat er een verband is tussen executief functioneren en chronisch slaaptekort, angst, depressie en sekse wordt aangenomen. Echter de variabele leeftijd blijkt in dit tweede model geen significante voorspeller.

Uit de b - waardes blijkt als chronisch slaaptekort toeneemt en de depressie totaalscore toeneemt, dan neemt de mate van verminderd executief functioneren ook toe, waarbij er een effect is van sekse. Chronisch slaaptekort en sekse hebben ongeveer gelijke b - waardes en verklaren de meeste variantie. Ook in dit tweede model scoren meisjes lager op de BRIEF. Dit betekent dat de executieve functies bij jongens minder goed functioneren, wanneer de

variabelen chronisch slaaptekort en depressie constant worden gehouden.

Aan de grote van de t - waardes is te zien dat in het tweede model de depressie totaalscore de grootste significante bijdrage levert om verminderd executief functioneren te voorspellen, Tabel 4.

(18)

Tabel 4

Multiple regressie

Model 1 Model 2 Model 1 Model 2

t t b b Depressieschaal 35.63** .29 Angstschaal 25.15** .15 RCAD totaal 62.30** .21 Slaaptekort 40.88** 47.65** .29 .31 Sekse -6.89** -7.23** -.29 -.30 Leeftijd -2.51* -1.62 -.04 .03 ** Significant, p < .001 * Significant, p < .05

Afhankelijke variabele: Executief functioneren

Discussie

In dit onderzoek is om te beginnen als deelvraag onderzocht wat de prevalentie is van chronisch slaaptekort onder adolescenten. Uit de resultaten komt naar voren dat meer dan een kwart, namelijk 26.6%, van de adolescenten een klinische score laat zien op chronisch

slaaptekort. De hypothese dat de prevalentie van chronisch slaaptekort onder adolescenten hoog is wordt daarmee aangenomen.

Deze resultaten komen overeen met eerder onderzoek van Ohayon et al. (2000), waarbij ongeveer 25% van de adolescenten uit Europese landen symptomen van slaaptekort laten zien. Echter moet worden opgemerkt dat in het onderzoek van Ohayon et al. (2000) de leeftijdsrange niet helemaal overeenkomt met dit onderzoek, omdat de deelnemers ouder waren (tussen de 15 en 18 jaar). In het onderzoek van Kaneita et al. (2010) was de

leeftijdsrange van de deelnemers 12 tot 19 jaar. Er werd gekeken naar leerlingen van de 7e

klas (highschool) tot en met de 12e klas (senior high school). Het onderzoek onder deze

Japanse adolescenten geeft een hoger percentage van overmatige slaperigheid overdag van 33.3% (Kaneita et al., 2010). Dit verschil in uitkomst ten opzichte van dit onderzoek kan mogelijk verklaard worden vanwege culturele verschillen tussen Europese en Japanse adolescenten rondom slaap of werkhouding op de middelbare school.

Naast verschillen in leeftijd zijn niet in alle onderzoeken dezelfde vragenlijsten en onderzoeksmethoden gebruikt. In het onderzoek van Ohayon et al. (2000) zijn telefonische interviews afgenomen in plaats van het zelfstandig invullen van vragenlijsten. Dit zou kunnen

(19)

leiden tot andere antwoorden dan een vragenlijst invullen zonder direct persoonlijk contact. Wel gaat het in deze aangehaalde onderzoeken om zelfrapportage. Een belangrijk aanvullend aandachtspunt is dat zelf gerapporteerde slaapduur in vergelijking met meer objectieve metingen (zoals actigraphy) niet altijd overeenkomen. Vaak wordt de zelf gerapporteerde slaapduur overschat ten opzichte van de werkelijke slaapduur (Arora, Broglia, Pushpakumar, Lodhi, & Taheri, 2013). Dit zou kunnen betekenen dat chronisch slaaptekort onder

adolescenten nog meer voorkomt dan in dit onderzoek is gemeten.

Als tweede deelvraag is onderzocht of er sprake is van sekseverschillen onder adolescenten bij chronisch slaaptekort, depressie en executief functioneren. Als eerste blijkt uit de resultaten dat er sekseverschillen zijn gevonden bij chronisch slaaptekort. Meisjes laten een significant hogere mate van chronisch slaaptekort zien dan jongens. Binnen de klinische scores is de proportie meisjes significant groter. Dit komt overeen met de gevonden literatuur. Eerder onderzoek laat zien dat slaaptekort meer voorkomt onder meisjes (Johnson et al., 2006; Matricciani et al., 2011; Amaral et al., 2013). Ook in het onderzoek onder Japanse

adolescenten komt slaaptekort meer voor onder meisjes, namelijk 38.4%, ten opzichte van 28.1% onder jongens (Kaneita et al., 2010). De hypothese dat er sprake is van

sekseverschillen bij chronisch slaaptekort onder adolescenten wordt daarmee aangenomen en door dit onderzoek bevestigd. Een verklaring zou kunnen zijn dat slaaptekort kan

samenhangen met hormonale verschillen tussen jongens en meisjes. Johnson et al. (2006) vonden dat de verschillen ontstonden na de menstruatie. Een andere mogelijke verklaring zou kunnen liggen in de samenhang tussen depressie en chronisch slaaptekort (Carskadon, 1990; Owens, 2014). Omdat depressie meer voorkomt onder meisjes zouden ze om deze reden meer last van chronisch slaaptekort kunnen hebben (Hankin et al., 1998).

Ten tweede blijkt ook uit de resultaten van dit onderzoek dat meisjes significant meer depressieve kenmerken laten zien dan jongens. Onder de klinische scores is de proportie meisjes significant groter. Deze bevinding wordt ondersteund door de literatuur.

Longitudinaal onderzoek van Hankin et al. (1998) laat duidelijke sekseverschillen zien in de prevalentie van depressie. De sekseverschillen beginnen vanaf de leeftijdsgroep 13 tot 15 jaar. Zelfs blijkt dat depressie dubbel zoveel voorkomt bij meisjes dan bij jongens in de

leeftijdsgroep van 15 tot 18 jaar. Van 14.07% op 18 jaar bij jongens en 27.51% bij meisjes op 18 jaar als lifetime prevalentie (Hankin et al., 1998). De hypothese dat er sprake is van

sekseverschillen bij depressie kan worden aangenomen en wordt door dit onderzoek

(20)

Depressieve kenmerken nemen toe met leeftijd. Ook dit wordt ondersteund door het onderzoek van Hankin et al. (1998).

Ten derde scoorden meisjes hoger op de BRIEF. Deze hogere score betekent minder goed ontwikkelde executieve functies. Jongens laten daarmee beter executief functioneren zien dan meisjes. Ook onder de klinische scores is de proportie meisjes significant groter. De hypothese dat er sprake is van sekseverschillen bij executief functioneren kan worden

aangenomen. Omdat hersenen van meisjes eerder pieken in rijping dan jongens (Lenroot & Giedd, 2010) is dit verschil opvallend. Ook bleek uit recent onderzoek dat meisjes juist een betere zelfcontrole en zelfmonitoring als aspecten van executief functioneren laten zien dan jongens (Van Tetering & Jolles, 2017). Echter het onderzoek van Van Tetering en Jolles (2017) gaat alleen over jonge adolescenten en is er geen sprake van zelf rapportage. Hierdoor is mogelijk een verschil in uitkomsten met de resultaten uit dit onderzoek ontstaan.

Een verklaring voor de significant hogere score bij de meisjes op de BRIEF, zou kunnen zijn dat de resultaten samenhangen met de hogere mate van depressie onder oudere meisjes. Snyder (2013) toont namelijk in een meta – analyse verminderde prestaties aan op executief functioneren bij depressie onder volwassenen. Het is nog onvoldoende duidelijk welke rol leeftijd speelt bij die uitkomsten (Snyder, 2013). Dit zou dus ook bij adolescenten voor kunnen komen. Aansluitend is in de resultaten van dit onderzoek eveneens een

middelgroot verband tussen depressie en executief functioneren gevonden. De gevonden samenhang tussen depressie en executief functioneren was zelfs iets groter dan de samenhang tussen slaaptekort en executief functioneren, Tabel 3. Ook dit ondersteunt de verklaring dat depressie er mede voor kan zorgen dat bij meisjes sprake is van minder goed executief functioneren.

Zoals de resultaten laten zien bij het beantwoorden van de deelvragen, is het zeer relevant dat bij het beantwoorden van de hoofdvraag depressie is meegenomen als co–variaat in de analyses.

In dit onderzoek is als hoofdvraag onderzocht of er een verband bestaat tussen

chronisch slaaptekort en executief functioneren bij adolescenten. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat er een middelgroot verband bestaat tussen chronisch slaaptekort en executief functioneren. Om meer te weten over de richting van het verband en mogelijke causaliteit, is daarnaast onderzocht of chronisch slaaptekort voorspellend is voor verminderd executief functioneren en of er een effect is van depressie, leeftijd en sekse. Hiervoor zijn twee multiple regressie modellen met elkaar vergeleken.

(21)

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat chronisch slaaptekort een significante bijdrage levert aan het voorspellen van verminderd executief functioneren in beide modellen. In het eerste model waar angst en depressie als aparte schalen uit de SRSQ zijn meegenomen leveren de co-variaten, angst, depressie, sekse en leeftijd, een significante bijdrage. In het tweede model waarbij depressie als totaalscore van de SRSQ is meegenomen, leveren depressie en sekse een significante bijdrage, maar leeftijd levert geen significante bijdrage. Dit effect van chronisch slaaptekort op executief functioneren is groter bij jongens in beide modellen. Dus in het eerste model wanneer de co–variaten, depressie, angst en leeftijd

constant worden gehouden. En in het tweede model wanneer depressie als totaalscore constant wordt gehouden. De hypothese dat er een verband is tussen chronisch slaaptekort en executief functioneren, waarbij depressie, sekse en leeftijd effect hebben, kan worden aangenomen. In dit onderzoek heeft leeftijd echter geen significante bijdrage op het executief functioneren in het tweede model.

Op basis van eerder onderzoek was de verwachting dat er voor leeftijd een effect zou worden gevonden. Oudere adolescenten laten meer slaaptekort zien (Matricciani et al., 2011; Amaral et al., 2013). De hogere mate van slaaptekort onder oudere adolescenten, leidt in dit onderzoek alleen significant tot een grotere mate van verminderd executief functioneren in het eerste model. Wanneer angst en depressie als aparte constructen worden meegenomen is er een significante bijdrage van leeftijd. Een mogelijke verklaring is dat dit wordt veroorzaakt door een negatief verband tussen leeftijd en angst. Angst neemt af als adolescenten ouder worden, Tabel 3. Maar er is een positief verband tussen depressie en leeftijd. Depressieve kenmerken nemen toe met leeftijd, Tabel 3. In het tweede model is dit niet terug te zien omdat er alleen een depressie totaalscore als co-variaat is gebruikt in de analyse. Een andere

mogelijke verklaring voor het tweede model zou kunnen zijn dat hoewel het slaaptekort toeneemt met leeftijd, oudere adolescenten beter ontwikkelde executieve functies hebben (Blakemore & Choudhury, 2006).

Een ander resultaat is dat in het eerste model slaaptekort, depressie en sekse ongeveer even grote voorspellers zijn van executief functioneren. In het tweede model zijn alleen slaaptekort en sekse de sterkste voorspellers, Tabel 4. Ook hier geldt dat het analyseren waarbij de constructen angst en depressie apart worden toegevoegd een gedetailleerder beeld geeft van mogelijke voorspellers van verminderd executief functioneren als gevolg van slaaptekort. Depressie is heeft een bijna twee keer zo groot aandeel in het voorspellen van verminderd executief functioneren als gevolg van slaaptekort, dan angst, Tabel 4. Dit komt overeen met onderzoek van Johnson, Roth, en Breslau (2006). Zij vonden dat bij

(22)

co-morbiditeit van stoornissen, bij 73% angststoornissen voorafgaan aan slapeloosheid

(insomnia), terwijl insomnia bij 69% vooraf ging aan depressie. Dit geeft aanwijzingen dat angst en depressie zich tijdens de adolescentie verschillend ontwikkelen (Johnson, Roth, & Breslau, 2006).

Het resultaat dat chronisch slaaptekort een significante bijdrage levert aan het voorspellen van verminderd executief functioneren komt overeen met eerder onderzoek waarin De Bruin et al., (2016) een afname van waakzaamheid rapporteerden als gevolg van slaaptekort. Dat cognitieve functies als alertheid, waakzaamheid en aandacht verminderen door onvoldoende slaap (Killgore, 2010) wordt bevestigd. De prefrontale cortex is het

regelgebied voor executief functioneren, de cognitieve processen om doelgericht gedrag in te zetten (Gazzaniga et al., 2009). Killgore (2010) toonde aan dat de prefrontale cortex gevoelig is voor slaaptekort. Dat executieve functies verminderen als gevolg van slaaptekort blijkt dus ook uit dit onderzoek. Dit is een belangrijk gegeven omdat met name tijdens de adolescentie executieve functies zich ontwikkelen (Blakemore & Choudhury, 2006; Owens, 2014) en ook met name tijdens de adolescentie een patroon van minder slaap voorkomt (Carskadon, 1990).

De gevonden resultaten geven goede aanwijzingen voor mogelijke causaliteit tussen chronisch slaaptekort en executief functioneren. In experimenteel onderzoek zou dit verder onderzocht kunnen worden. Dat er eerder een richting in het verband is gevonden blijkt uit het onderzoek van Beebe et al. (2008) waar onder experimentele omstandigheden werd

aangetoond dat slaapbeperking cognitieve tekorten kan veroorzaken (Beebe et al., 2008). Dit onderzoek kent een aantal beperkingen. De onderzochte groep adolescenten is niet representatief voor de Nederlandse bevolking. Als eerste wat betreft de verdeling autochtone deelnemers en deelnemers met een andere etnische achtergrond. In dit onderzoek is de verdeling autochtone adolescenten 52.4 % en adolescenten met een andere etnische achtergrond 47.6%. Landelijk gezien is deze verdeling 78.3% autochtoon ten opzichte van 21.7% van de totale Nederlandse bevolking met een andere etnische achtergrond (Centraal Bureau voor de Statistiek). Daarnaast zitten alle adolescenten in dit onderzoek op school en wordt de input van uitvallers op school of werkende adolescenten niet meegenomen. Hierdoor kan de generaliseerbaarheid minder sterk zijn. Mogelijk kunnen de resultaten minder

overdraagbaar zijn naar de gehele groep adolescenten in Nederland.

Een andere beperking kan zijn dat gedrag alleen is beoordeeld door de deelnemers zelf met de zelfrapportage vragenlijsten Er zijn geen vragenlijsten van ouders of leerkrachten toegevoegd of informatie uit objectieve metingen. Ook zijn de vragenlijsten eenmaal ingevuld

(23)

en kunnen de uitkomsten te veel gebaseerd zijn op een momentopname. Dit maakt mogelijk de overeenkomst met de dagelijkse praktijk wat minder betrouwbaar.

In dit onderzoek is gekeken naar de leeftijdsgroep adolescenten als geheel, zonder onderverdeling in verschillende leeftijdscategorieën. Dit is een beperking van het onderzoek. Het vergelijken van verschillende leeftijdsgroepen in vervolgonderzoek kan nieuwe en meer gedetailleerde informatie opleveren over verschillen tussen jongere en oudere adolescenten. Ook bleek in dit onderzoek de gemiddelde leeftijd significant te verschillen tussen de groep jongens en meisjes. Echter dit zal de resultaten naar verwachting nauwelijks hebben

beïnvloed. Vanwege de grootte van de steekproef is het leeftijdsverschil tussen de groepen significant, terwijl het slechts gaat om een verschil van 0.08 jaar.

Als gevolg van de genoemde beperkingen zijn er aanbevelingen voor

vervolgonderzoek. Een implicatie voor vervolgonderzoek is om objectieve informatie toe te voegen. Dit is mogelijk door bijvoorbeeld het bijhouden van een slaapdagboek of ouders of leerkrachten betrekken bij het invullen van vragenlijsten. Ook zou in vervolgonderzoek meer naar aparte leeftijdscategorieën gekeken kunnen worden. Aanvullend zou bij

vervolgonderzoek naar het sekseverschil in slaaptekort, depressie als controle variabele kunnen worden meegenomen om te kijken of dit een verandering in de uitkomsten geeft. Dit geldt ook voor onderzoek naar het sekseverschil in executief functioneren. Tenslotte zou experimenteel onderzoek naar het verband tussen chronisch slaaptekort en executief functioneren meer duidelijkheid kunnen geven over causaliteit.

Ondanks de beperkingen draagt dit onderzoek bij aan recent prevalentie onderzoek. Vanwege de grote groep deelnemers en de leeftijdsrange volgens de WHO-norm geeft het bruikbare en relevante informatie. De aangetoonde significante sekseverschillen bij chronisch slaaptekort en executief functioneren tijdens de adolescentie en het vermoedelijke effect van depressie zijn een goede start voor vervolgonderzoek. Verder ondersteunen de resultaten in dit onderzoek eerder wetenschappelijk onderzoek over de samenhang tussen chronisch

slaaptekort en executief functioneren. Het is daarnaast ook een uitbreiding hiervan omdat er in dit onderzoek wordt gecontroleerd voor depressie, leeftijd en sekse. Het verband is duidelijk aangetoond, maar ook de richting van het verband is onderzocht. De uitkomsten zijn zeker een belangrijke bijdrage, omdat er sterke aanwijzingen zijn dat er sprake kan zijn van causaliteit. Dit onderzoek is daarom verdiepend, het zegt meer dan alleen het aantonen van een verband. Dit onderzoek heeft daarmee belangrijk bijgedragen aan wetenschappelijke kennis die bruikbaar is voor het dagelijks functioneren van adolescenten.

(24)

Referenties

Acock, A. C. (2005). Working with missing values. Journal of Marriage and Family, 67(4), 1012-1028. doi: 10.1111/j.1741-3737.2005.00191.x

Arora, T., Broglia, E., Pushpakumar, D., Lodhi, T., & Taheri, S. (2013). An investigation into the strength of the association and agreement levels between subjective and objective sleep duration in adolescents. PloS one, 8(8), e72406. doi:

10.1371/journal.pone.0072406

Amaral, M. O. P., de Figueiredo Pereira, C. M., Martins, D. I. S., & Sakellarides, C. T. (2013). Prevalence and risk factors for insomnia among Portuguese

adolescents. European Journal of Pediatrics, 172(10), 1305-1311. doi: 10.1007/s00431-013-2037-0

Baddely, A. (2007). Working Memory, Thought, and Action. New York: Oxford University Press.

Baddely, A. (1992). Working Memory. Science New Series, 255(5044), 556-559. Opgehaald van http://www.jstor.org/stable/2876819

Beebe, D. W. (2011). Cognitive, behavioral, and functional consequences of inadequate sleep in children and adolescents. Pediatric Clinics of North America, 58(3), 649-665. doi: 10.1016/j.pcl.2011.03.002

Beebe, D. W., Fallone, G., Godiwala, N., Flanigan, M., Martin, D., Schaffner, L., & Amin, R. (2008). Feasibility and behavioral effects of an at‐home multi‐night sleep restriction protocol for adolescents. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 49(9), 915-923. doi: 10.1111/j.1469-7610.2008.01885.x

Beersma, D. (2001). Chronobiologie van de slaap. In Van Bemmel, A., Beersma, D., De Groen, J., & Hofman, W. Handboek slaap en slaapstoornissen. (pp.37-53). Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg.

Blakemore, S. J., & Choudhury, S. (2006). Development of the adolescent brain: implications for executive function and social cognition. Journal of child psychology and

psychiatry, 47(3‐4), 296-312. doi:10.1111/j.1469-7610.2006.01611.x

Borbély, A. A., Daan, S., Wirz‐Justice, A., & Deboer, T. (2016). The two‐process model of sleep regulation: a reappraisal. Journal of sleep research. doi: 10.1111/jsr.12371

(25)

Carskadon, M. A. (1990). Patterns of sleep and sleepiness in adolescents. Pediatrician, 17(1), 5-12. doi: 0300-1245/90/0171-000552.75/0

Carskadon, M. A. (Ed.). (2002). Adolescent sleep patterns: Biological, social, and psychological influences. Cambridge: Cambridge University Press.

Carskadon, M. A. (2011). Sleep in adolescents: the perfect storm. Pediatric Clinics of North America, 58(3), 637-647. doi: 10.1016/j.pcl.2011.03.003

Carskadon, M. A., Acebo, C., Richardson, G. S., Tate, B. A., & Seifer, R. (1997). An approach to studying circadian rhythms of adolescent humans. Journal of biological rhythms, 12(3), 278-289. doi: 10.1177/074873049701200309

Carskadon, M. A., & Dement, W. C. (2005). Normal human sleep: an overview. Principles and Practice of Sleep Medicine, 4, 13-23. doi: 10.1016/B0-72-160797-7/50009-4 Carskadon, M. A., Vieira, C., & Acebo, C. (1993). Association between puberty and delayed

phase preference. Sleep, 16(3), 258-262. doi: 10.1093/sleep/16.3.258

Cohen, J. (1992). A power primer. Psychological bulletin, 112(1), 155. doi: 10.1037/0033-2909.112.1.155

De Bruin, E. J., Van Run, C., Staaks, J., & Meijer, A. M. (2016). Effects of sleep

manipulation on cognitive functioning of adolescents: A systematic review. Sleep Medicine Reviews. doi: 10.1016/j.smrv.2016.02.006

Dewald, J. F., Meijer, A. M., Oort, F. J., Kerkhof, G. A., & Bögels, S. M. (2010). The influence of sleep quality, sleep duration and sleepiness on school performance in children and adolescents: a meta-analytic review. Sleep Medicine Reviews, 14(3), 179-189. doi: 10.1016/j.smrv.2009.10.004

Durmer, J. S., & Dinges, D. F. (2005). Neurocognitive consequences of sleep deprivation. Seminars in neurology, 25(1), 117-129. doi: 10.1055/s-2005-867080

Fallone, G., Owens, J. A., & Deane, J. (2002). Sleepiness in children and adolescents: clinical implications. Sleep medicine reviews, 6(4), 287-306. doi: 10.1053/smrv.2001.0192 Field, A. (2009). Discovering statistics using SPSS. London: Sage publications.

Gazzaniga, M. S., Ivry, R. B., & Mangun, G. R. (2009). Cognitive neuroscience. The biology of the mind. (3rd ed.). New York: W. W. Norton & Company.

(26)

Hankin, B. L., Abramson, L. Y., Moffitt, T. E., Silva, P. A., McGee, R., & Angell, K. E. (1998). Development of depression from preadolescence to young adulthood: emerging gender differences in a 10-year longitudinal study. Journal of abnormal psychology, 107(1), 128. doi: 10.1037/0021-843X.107.1.128

Huizinga, M., & Smidts, D. P. (2010). Age-related changes in executive function: A

normative study with the Dutch version of the Behavior Rating Inventory of Executive Function (BRIEF). Child Neuropsychology, 17(1), 51-66. doi:

10.1080/09297049.2010.509715

Johnson, E. O., Roth, T., & Breslau, N. (2006). The association of insomnia with anxiety disorders and depression: exploration of the direction of risk. Journal of psychiatric research, 40(8), 700-708. doi: 10.1016/j.jpsychires.2006.07.008

Johnson, E. O., Roth, T., Schultz, L., & Breslau, N. (2006). Epidemiology of DSM-IV insomnia in adolescence: lifetime prevalence, chronicity, and an emergent gender difference. Pediatrics, 117(2). doi: 10.1542/peds.2004-2629

Kaneita, Y., Munezawa, T., Suzuki, H., Ohtsu, T., Osaki, Y., Kanda, H., ... & Yamamoto, R. (2010). Excessive daytime sleepiness and sleep behavior among Japanese adolescents: A nation‐wide representative survey. Sleep and Biological Rhythms, 8(4), 282-294. doi: 10.1111/j.1479-8425.2010.00474.x

Kerkhof, G., & Coenen, A., (2001). Slaap: gedrag en fysiologie. In Van Bemmel, A., Beersma, D., De Groen, J., & Hofman, W. Handboek slaap en slaapstoornissen. (pp.13-35). Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg.

Killgore, W. D. S., (2010). Effects of sleep deprivation on cognition. Progress in Brain Research, 185, 105–129. doi: 10.1016/B978-0-444-53702-7.00007-5

Kok, A. (2016). Het hiërarchisch brein. Inleiding tot de cognitieve neurowetenschap. Amsterdam: Van Gorcum.

Kopasz, M., Loessl, B., Hornyak, M., Riemann, D., Nissen, C., Piosczyk, H., & Voderholzer, U. (2010). Sleep and memory in healthy children and adolescents–a critical

review. Sleep medicine reviews, 14(3), 167-177. doi: 10.1016/j.smrv.2009.10.006 Lenroot, R. K., & Giedd, J. N. (2010). Sex differences in the adolescent brain. Brain and

(27)

Lovato, N., & Gradisar, M. (2014). A meta-analysis and model of the relationship between sleep and depression in adolescents: recommendations for future research and clinical practice. Sleep Medicine Reviews, 18(6), 521-529. doi: 10.1016/j.smrv.2014.03.006 Matricciani, L., Olds, T., & Petkov, J. (2012). In search of lost sleep: secular trends in the

sleep time of school-aged children and adolescents. Sleep medicine reviews, 16(3), 203-211. doi: 10.1016/j.smrv.2011.03.005

Mercer, P. W., Merritt, S. L., & Cowell, J. M. (1998). Differences in reported sleep need among adolescents. Journal of Adolescent Health, 23(5), 259-263. doi:

10.1016/S1054-139X(98)00037-8

Millman, R. P. (2005). Excessive sleepiness in adolescents and young adults: causes, consequences, and treatment strategies. Pediatrics, 115(6), 1774-1786. doi: 10.1542/peds.2005-0772

Mulder, H., & Cragg, L. (2014). Executive functions and academic achievement: Current research and future directions. Infant and Child Development, 23(1), 1-3. doi: 10.1002/icd.1836

Muris, P., Meesters, C., & Schouten, E. (2002). A brief questionnaire of DSM‐IV‐defined anxiety and depression symptoms among children. Clinical Psychology &

Psychotherapy, 9(6), 430-442. doi: 10.1002/cpp.347

Ohayon, M. M., Roberts, R. E., Zulley, J., Smirne, S., & Priest, R. G. (2000). Prevalence and patterns of problematic sleep among older adolescents. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 39(12), 1549-1556. doi:

10.1097/00004583-200012000-00019

Owens, J., & Adolescent Sleep Working Group. (2014). Insufficient sleep in adolescents and young adults: an update on causes and consequences. Pediatrics, 134(3), doi:

10.1542/peds.2014-1696

Pilcher, J. J., Ginter, D. R., & Sadowsky, B. (1997). Sleep quality versus sleep quantity: relationships between sleep and measures of health, well-being and sleepiness in college students. Journal of psychosomatic research, 42(6), 583-596. doi: 10.1016/S0022-3999(97)00004-4

(28)

Rigter, J. (2013). Slaapstoornissen en slaapproblemen. Handboek

ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen (pp. 101-126). Bussum: Uitgeverij Coutinho.

Snyder, H. R. (2013). Major depressive disorder is associated with broad impairments on neuropsychological measures of executive function: A meta-analysis and review. Psychological Bulletin, 139(1), 81-132. doi.org/10.1037/a0028727

Stores, G. (2001). A clinical guide to sleep disorders in children and adolescents. Cambridge: Cambridge University Press.

Swaab, H., Bouma, A., Hendriksen, J., & König, C. (2013). Klinische kinderneuropsychologie. Amsterdam: Uitgeverij Boom.

Van Maanen, A., Dewald-Kaufmann, J. F., Oort, F. J., de Bruin, E. J., Smits, M. G., Short, M., ... & Meijer, A. M. (2014). Screening for sleep reduction in adolescents through self-report: development and validation of the Sleep Reduction Screening

Questionnaire (SRSQ). Child & Youth Care Forum, 43(5), 607-619. doi: 10.1007/s10566-014-9256-z

Van Tetering, M. A., & Jolles, J. (2017). Teacher Evaluations of Executive Functioning in Schoolchildren Aged 9–12 and the Influence of Age, Sex, Level of Parental

Education. Frontiers in Psychology, 8, 481. doi: 10.3389/fpsyg.2017.00481 Vgontzas, MD, A. N., & Kales, MD, A. (1999). Sleep and its disorders. Annual Review of

Medicine, 50(1), 387-400. doi: 10.1146/annurev.med.50.1.387

Wolfson, A. R., & Carskadon, M. A. (1998). Sleep schedules and daytime functioning in adolescents. Child Development, 69(4), 875-887. doi:

10.1111/j.1467-8624.1998.tb06149.x

Wolfson, A. R., & Carskadon, M. A. (2003). Understanding adolescent's sleep patterns and school performance: a critical appraisal. Sleep medicine reviews, 7(6), 491-506. doi: 10.1016/S1087-0792(03)90003-7

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

51 The pH has been tuned to be between values of 6.5 and 3.3 to control the surface charge and enable surface adsorption of either Na + or Cl − ions (the point of zero charge of TiO

The fourth chapter combines the different varieties of degrowth strategies discussed in chapter 2.2.3 with the degrowth policy alternatives discussed in chapter 3.2 in order to

Amsterdam was essentially not modern, because everyday life in it was such a long way from what we understand to be modern, as Braudel does. It is also possible to focus on

In this part of my thesis, I want to explore the structure of narrative temporality in Nabokov’s short stories based on the conception of exile as displacement.. Globalization

In the case of emotions we have in response to fictional characters of events, this objection is not particularly relevant, as the whole paradox arises precisely because there is

Boeken over individuele herinneringen van Indiëveteranen bestaan al langer, maar het eerste boek geschreven door een kleinkind van een Indiëveteraan komt pas in 2012 uit: in

Für die niederländischen Parteien ist es auch relevant, dass auch neuere Programme untersucht werden (2012 und 2017), auch weil 2017 eine neue Partei, die auch als

Budapest Hotel (2014); In the second chapter “Framing and Ironic Distance”, I analysis how irony is constructed through a sense of distance that is created by the framing technique