• No results found

De reiskoffer op zolder. De Nederlandse herinneringscultuur van de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog in vier familiegeschiedenissen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De reiskoffer op zolder. De Nederlandse herinneringscultuur van de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog in vier familiegeschiedenissen"

Copied!
55
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)
(3)

‘Als je de persoonlijke kant van het verleden niet in de

geschiedschrijving betrekt, ben je een slecht historicus.'

1

Geert Mak

Voorblad: Ephraim Rubenstein, The Great War and me, (1997-1998).

1 Wim Wirtz, ‘Het persoonlijke verleden wint’, De Volkskrant (16 mei 2003). Online in te zien op:

www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/het-persoonlijke-verleden-wint~bd39f803/ [Geraadpleegd op 28 juni 2019].

(4)

2

Inhoud

Inleiding ... 3

I. Historici, politici, veteranen ... 6

Het verleden dichtbij ... 7

Indiëveteranen in het maatschappelijk debat ... 10

Verdeeldheid in de politiek ... 13

II. De stem van een nieuwe generatie ... 17

Distantiëren en verbinden ... 18

The era of the witness ... 20

The floating gap – A life beyond life ... 22

III. Vier (groot)vaders, vier oorlogen ... 25

De reiskoffer op zolder ... 25

Het nooit gevoerde gesprek ... 28

Gedachtenlezen ... 30

Stilistische trucs ... 31

De onderzoeker als hoofdpersoon ... 32

De romantiek van het archief ... 33

IV. Familiegeschiedenis als historische wetenschap ... 36

De voordelen en valkuilen van persoonlijke herinnering ... 36

Interdisciplinair onderzoek ... 38 Reshaping operation ... 40 Het publiek ... 42 Conclusie ... 45 Abstract ... 47 Literatuurlijst ... 48

Kranten-, weekblad- en internetartikelen ... 48

Websites & Video’s... 51

(5)

3

Inleiding

Bijna tachtig jaar na de onafhankelijkheid van Indonesië komen er nog regelmatig boeken uit die nieuwe inzichten bieden in de gebeurtenissen tijdens de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog. Grootschalig institutioneel onderzoek naar de dekolonisatie van Indonesië is volop in gang. Rémy Limpachs De Brandende Kampongs van Generaal Spoor (2016) probeert antwoord te geven op de vraag of er gedurende de oorlog sprake is geweest van geweldsexcessen of

structureel geweld en eind 2016 besluit de Nederlandse regering financiële steun te bieden voor het nationale onderzoeksprogramma Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië, 1945-1950 van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV), het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) en het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust-, en Genocidestudies.2

Naast dit geïnstitutionaliseerde onderzoek staan onderzoeken die verricht worden door onafhankelijke individuen. Wie tegenwoordig in een willekeurige boekwinkel op de plank over Indonesië kijkt komt veel boeken tegen geschreven door (klein)kinderen van Indiëveteranen over de oorlogservaringen van hun (groot)vader. Boeken over individuele herinneringen van Indiëveteranen bestaan al langer, maar het eerste boek geschreven door een kleinkind van een Indiëveteraan komt pas in 2012 uit: in De laatste man (2012) schrijft historicus Hans Goedkoop over de ervaringen van zijn grootvader die vocht in de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog. Twee jaar later verschijnt het eerste boek van een niet-historicus: journaliste Ilse Akkermans duikt in haar vaders ‘verzwegen verleden’ in Bestemming Soerabaja (2014). Daarna volgen Maarten Hidskes met Thuis gelooft niemand mij (2016) en Ronald Nijboer met Tabé Java, tabé

Indië (2017).3 In deze scriptie staat de vraag centraal wat de familiegeschiedenissen van

Goedkoop, Akkermans, Hidskes en Nijboer ons vertellen over de huidige Nederlandse herinneringscultuur rondom de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog.

Dat de boeken over de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog pas vanaf 2012 verschijnen is namelijk zeer opvallend. Al sinds het einde van de vorige eeuw doet het genre ‘familiegeschiedenis’ het erg goed bij het grote publiek. Volgens historica Annette Wieviorka leefden we toen al in The era of the witness.4 Historici proberen de geschiedenis door de ogen van voorgaande generaties te bekijken en beschrijven. Het gebruiken van persoonlijke verhalen

2 Remy Limpach, De brandende kampongs van generaal Spoor (Amsterdam 2016); voor de website van de

onderzoekswerkgroep Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië: www.ind45-50.org.

3 Hans Goedkoop, De laatste man. Een herinnering (Amsterdam 2012); Ilse Akkermans, Bestemming

Soerabaja. Een verzwegen verleden in Nederlands-Indië (Amsterdam 2014); Maarten Hidskes, Thuis gelooft niemand mij. Zuid-Celebes 1946-1947 (Amsterdam 2016); Ronald Nijboer, Tabé Java, tabé Indië. De

koloniale oorlog van mijn opa (Amsterdam 2017).

4 Wieviorka, Annette, The era of the witness (Ithaca 2006) vertaling door Jared Stark. Het origineel kwam

(6)

4

en het contact leggen met tijdgenoten van de geschiedenis is zeer typerend voor deze tijd. De

Eeuw van mijn vader (1999) van Geert Mak en Het Zwijgen van Maria Zachea (2001) van Judith

Koelemeijer zijn hier twee vroege voorbeelden van.5 Bij uitkomst zijn deze geschiedenisboeken

gelijk immens populair. In 2003 schrijft Wim Wirtz in De Volkskrant: ‘Kennelijk is er grote behoefte aan boeken over geschiedenis of tijdsbeelden, voor zover ze althans zijn opgehangen aan personen.’6 Op dat moment heeft De Eeuw van mijn Vader reeds 450 duizend exemplaren

verkocht. De boeken waarin (klein)kinderen onderzoek doen naar de ervaringen van hun (groot)vaders tijd als soldaat in Indonesië laten dan nog tien jaar op zich wachten. Er

verschijnen weleens boeken van Indiëveteranen zelf, voornamelijk van Anton P. de Graaff die twintig boeken schrijft over zijn ervaringen in Nederlands-Indië, maar dit blijft uitzonderlijk.7

Waarom hebben de boeken van (klein)kinderen van Indiëveteranen zo lang op zich laten wachten, om vervolgens achter elkaar te verschijnen? In het eerste hoofdstuk van dit onderzoek staat de vraag centraal waarom 2012 – het jaar waarin het boek van Goedkoop uitkomt – een omslagjaar is voor onderzoek naar de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog. Deze vraag wordt beantwoord door te kijken naar drie belangrijke groepen die de voorgaande decennia het maatschappelijk debat rondom de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog hebben gevormd: historici, politici en Indiëveteranen. Sinds de soevereiniteitsoverdracht in 1949 hebben deze groepen regelmatig gediscussieerd over het (gebrek aan) onderzoek naar de rol van

Nederlandse militairen in het oorlogsgeweld dat heeft plaatsgevonden tijdens de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog. In 2012 kwam dit debat tot een hoogtepunt nadat de Nederlandse staat het jaar daarvoor een rechtszaak over het Bloedbad van Rawagede verloor. Omdat media in de discussie rondom de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog een grote rol spelen bestaat dit hoofdstuk voornamelijk uit een analyse van krantenartikelen en opiniestukken in

weekbladen van de afgelopen twintig jaar.

Het tweede hoofdstuk behandelt een belangrijke maatschappelijke verandering die de afgelopen jaren aan het plaatsvinden is: hoe heeft het langzaam uitsterven van de generatie Indiëveteranen de herinneringscultuur van de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog doen veranderen? En wat voor invloed heeft deze generatieshift gehad op het verschijnen van de publicaties van de (klein)kinderen van Indiëveteranen? Voor de boeken van Goedkoop,

Akkermans, Hidskes en Nijboer is de generatieshift een zeer belangrijke gebeurtenis. Drie van de vier boeken zouden niet geschreven kunnen worden zolang hun hoofdpersoon nog in leven zou

5 Geert Mak, De eeuw van mijn vader (Amsterdam 1999); Judith Koelemeijer, Het zwijgen van Maria Zachea

(Amsterdam 2001).

6 Wim Wirtz, ‘Het persoonlijke verleden wint’, De Volkskrant 16 mei 2003. Online in te zien op:

www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/het-persoonlijke-verleden-wint~bd39f803/.

7 Het eerste boek: Anthon P. de Graaf, De heren worden bedankt. Met het vergeten leger in Indië. 1945-1950

(Franeker 1986); Het laatste boek: Anthon P. de Graaf, Vaarwel, Kameraad! Met het vergeten leger in Indië (Franeker 2008).

(7)

5

zijn. De theorieën van bijvoorbeeld Aleida en Jan Assmann over communicatief en cultureel geheugen zullen een groot deel van dit tweede hoofdstuk beslaan. Paul Kleps Persoonlijk

verleden (2005) en Steffi de Jongs The witness as object kunnen ons helpen in te zien hoe onze

omgang met het koloniale verleden de afgelopen twintig jaar veranderd is.8 Tevens besteedt dit

hoofdstuk aandacht aan oproepen van individuen of onderzoeksinstituten om zelf een

familiegeschiedenis te schrijven. Voorbeelden hiervan zijn de instructieboeken Hoe schrijf je een

familiegeschiedenis (2008) van Marijke Hilhorst en Istori Kita (2016) van Simone

Berger-Straakenbroek.9 Ook de oproep van Hans Goedkoop om het oorlogsverhaal van je eigen

(groot)vader te delen op zijn website, delaatsteman.nl, of Geert Maks website die verwijst naar

uwlevengeschreven.nl om zelf ook een familiegeschiedenis op te schrijven zijn interessant.10

In het derde hoofdstuk worden de boeken van Goedkoop, Akkermans, Hidskes en

Nijboer geanalyseerd op thema’s en stijlfiguren en met elkaar vergeleken. De boeken hebben alle vier een voor deze tijd zeer kenmerkende schrijfstijl. Hoe vertelt de vorm waarin de boeken verschijnen iets over de huidige trends in publiekshistorische literatuur, waarin het persoonlijke verhaal centraal staat? Wat voor vragen worden er gesteld en wat voor bronnen worden er gebruikt? De antwoorden op deze vragen tonen aan hoe de boeken aansluiten bij de huidige Nederlandse herinneringscultuur rondom de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog.

Tot slot kijkt dit onderzoek in het vierde hoofdstuk naar de wetenschappelijke en maatschappelijke waarde van de geschiedenisboeken van (klein)kinderen van Indiëveteranen. Wat zijn de voor- en nadelen van geschiedvertelling vanuit het individuele familieperspectief op het koloniale verleden? En wat vindt het publiek van de boeken van Goedkoop, Akkermans, Hidskes en Nijboer? Dit hoofdstuk maakt gebruik van voornamelijk wetenschappelijke literatuur over geschiedschrijving, zoals Paul Kleps Persoonlijk verleden, Frank van Vree’s theorieën over de voor- en nadelen van een persoonlijk vertelperspectief in de geschiedschrijving en Paul Thompsons The voice of the past.11

8 Paul Klep e.a., Persoonlijk verleden. Over geschiedenis, individu en identiteit (Amsterdam 2005); Steffi de

Jong, The witness as object. Video testimony in memorial museums (New York 2018).

9 Marijke Hilhorst, Hoe schrijf je een familiegeschiedenis? (Amsterdam 2008); Simone Berger, Istori Kita.

Jouw familiegeschiedenis (Tiel 2016).

10 www.delaatsteman.nl; www.uwlevengeschreven.nl is tegenwoordig niet meer online.

11 Paul Klep, Verborgen verleden; Frank van Vree, ‘Door de ogen van de slachtoffers. De gevaren van een

beperkt perspectief op de Tweede Wereldoorlog’, Kleio 52 2 (2011) 4-9; Paul Thompson, The voice of the

(8)

6

I. Historici, politici, veteranen

Historici besteden steeds meer aandacht aan geweld tijdens de Indonesische

Onafhankelijkheidsoorlog, voornamelijk door de ogen van tijdgenoten, zoals bijvoorbeeld de publicatie van Gert Oostindie, Soldaat in Indonesië, aantoont.12 Sinds het begin van het huidige

decennium begint grootschalig onderzoek naar de getuigen van deze periode in de geschiedenis pas echt op gang te komen. Ook in de politiek, de media en onder amateur- of hobbyhistorici wordt er sinds een aantal jaren steeds meer gepraat en geschreven over de mate waarin Nederlanders en Indonesiërs buitensporig geweld toepasten tijdens de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog. Dit hoofdstuk vat samen hoe het maatschappelijk debat rondom onderzoek naar de oorlogsmisdaden tijdens de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog sinds 1949 verandert en waarom er sinds het huidige decennium plotseling veel meer onderzoek plaatsvindt dan voorheen. Centraal in dit hoofdstuk staan steeds drie groepen die de

herinneringscultuur rondom de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog vormgeven: historici, politici en Indiëveteranen.

Dat we pas sinds het begin van het huidige decennium grootschalig onderzoek doen naar de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog betekent niet dat er voorheen geen aandacht voor deze thematiek is geweest. In 1970 schreven J.A.A. van Doorn en W.J. Hendrix Ontsporing van

Geweld¸ naar aanleiding van de Excessennota die het jaar daarvoor was verschenen. In 1988

verscheen het 12e deel van Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog van

historicus Loe de Jong, waarin hij kritisch was tegenover het geweld van Nederlandse zijde tijdens de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog.13 Het boek van De Jong leverde toentertijd

nog een flink debat op. Ook schreef, zoals hierboven reeds vermeld, Indiëveteraan Anthon P. de Graaff tussen 1986 en 2008 twintig boeken over de oorlog in Indonesië. In deze boeken wordt wel gesproken over geweldsexcessen, maar nooit op de schaal die bijvoorbeeld Gert Oostindie in 2015 in zijn Soldaat in Indonesië of Remy Limpach in 2016 in De brandende kampongs van

Generaal Spoor schetsten. Ook Een mooi woord voor oorlog van Ad van Liempt uit 1994 krijgt in

2012 een meer kritische heruitgave onder de naam Nederland valt aan.14

Boeken over de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog, maar ook over bijvoorbeeld de Bersiapperiode die daaraan vooraf ging, waren tot voor kort zeer oppervlakkig en verschenen

12 Gert Oostindie, Soldaat in Indonesië, 1945-1950. Getuigenissen van een oorlog aan de verkeerde kant van

de geschiedenis (Amsterdam 2015).

13 Loe de Jong, Het koninkrijk der Nederland in de Tweede Wereldoorlog (Leiden 1989) Deel 12.

14 Ad van Liempt, Een mooi woord voor oorlog. Ruzie, roddel en achterdocht op weg naar de

Indonesië-oorlog (Den Haag 1994); Ad van Liempt, Nederland valt aan. Op weg naar Indonesië-oorlog met Indonesië, 1947 (Amsterdam 2012).

(9)

7

maar heel zelden, zo valt ook historicus William H. Frederick op. Hij heeft het over ‘postkoloniaal geheugenverlies’ als het op het schrijven over de periode 1945-1950 aankomt. 15 Zowel

Nederland als Indonesië doen niet graag onderzoek naar deze jaren. Frederick: ‘Ik bespeur nog steeds de tendens bij zowel niet-Indonesiërs als Indonesiërs om die revolutie als min of meer onschuldig en, althans op wereldschaal, als niet zo gewelddadig te beschouwen.’ Dit probleem wordt vaker genoemd. Nederland mag wellicht fouten hebben gemaakt, maar om imagoschade te voorkomen heeft de Nederlandse politiek geprobeerd om de Indonesische

Onafhankelijkheidsoorlog niet ‘onze Vietnamoorlog’ te laten worden.16 Oudere publicaties

misten vaak de persoonlijke verhalen uit ooggetuigenverslagen, omdat conclusies over buitensporig geweld vooral gebaseerd waren op officiële documenten van de Nederlandse krijgsmacht waarin geweldsexcessen, uiteraard, niet uitvoerig beschreven staan. Het onderzoek dat pas sinds het afgelopen decennium verricht wordt richt zich veel meer op de persoonlijke verhalen van Indiëveteranen, microgeschiedenissen, en dat blijkt een veel succesvollere methode te zijn om de schaal waarop geweld plaatsvond tijdens de Indonesische

Onafhankelijkheidsoorlog te onderzoeken. Om te kunnen begrijpen waarom onderzoek naar persoonlijke geschiedenissen pas na zestig jaar verricht wordt is een samenvatting van de veranderende Nederlandse herinneringscultuur naar de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog nodig.

Het verleden dichtbij

Na de soevereiniteitsoverdracht van Indonesië op 27 december 1949 in het Paleis op de Dam werd er weinig meer over de gebeurtenissen tijdens de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog gesproken. Van groter belang was de repatriëring van de 300.000 Indische Nederlanders tussen 1950 en 1968.17 De teruggekeerde Indiëveteranen zochten een baan en probeerden hun normale

leven weer op te pakken. Over Indië werd weinig meer gesproken, totdat psycholoog en

Indiëveteraan Joop Hueting in januari 1969 voor veel ophef zorgde door zijn televisie-interview bij Achter het Nieuws. Tijdens deze uitzending sprak hij openlijk over de oorlogsmisdaden die

15 Redactie ANP, ‘Moord op Indische Nederlanders Genocide’, nu.nl (18 november 2013). Online in te zien

op: https://www.nu.nl/buitenland/3631162/moord-indische-nederlanders-genocide.html [Geraadpleegd op 9 mei 2019].

16 Dit wordt overigens regelmatig betoogd. Zie: Lidy Nicolasen, ‘Een oorlog als in Vietnam, maar zonder de

beelden’, de Volkskrant (3 december 2014). Online in te zien op:

https://www.volkskrant.nl/wetenschap/-een-oorlog-als-in-vietnam-maar-zonder-de-beelden-~b0219a4a/ [Geraadpleegd op 9 mei 2019]; Wilma Kieskamp, ‘”Indonesië was ons Vietnam” Kees Princen: Van broer van “de schoft” tot broer van “de held”’, Trouw (12 januari 1995. Online in te zien op: https://www.trouw.nl/home/-indonesie-was-ons-vietnam-kees-princen-van-broer-van-de-schoft-tot-broer-van-de-held-~adc6f5aa/ [Geraadpleegd op 9 mei 2019].

17

Raymond van den Boogaard, ‘Hardvochtige integratie’, NRC (30 januari 2015). Online in te zien op:

https://www.nrc.nl/nieuws/2015/01/30/hardvochtige-integratie-1461041-a835917 [Geraadpleegd op 26 juni 2019].

(10)

8

Nederlanders begaan zouden hebben in Indonesië tijdens de Indonesische

Onafhankelijkheidsoorlog.18 De uitspraken waren aanleiding voor het kabinet De Jong om een

onderzoekswerkgroep in te stellen ter inventarisatie van de geweldsexcessen waar Hueting in zijn interview over sprak. Vijf maanden later lag de Excessennota, geschreven onder leiding van historicus Cees Fasseur, op tafel.19 De publicatie van de resultaten in de landelijke media werd

maar weinig opgepakt. De kranten stonden in de week van 2 juni 1969 vooral vol met

berichtgeving over de stakingen van Trinta di mei die al enige dagen bezig waren op Curaçao. De Excessennota kwam daarom niet eens op de voorpagina’s terecht.20 Een jaar later wist de

publicatie van J.A.A. van Doorn en W.J. Hendrix, Ontsporing van Geweld, ook niet veel aandacht te krijgen in de media, ondanks het feit dat dit boek was geschreven door twee Indiëveteranen en kritisch tegenover de zwakke conclusies in de Excessennota stond.

‘Iedereen wist het, maar niemand kon het zeggen’ is de titel van de in 2016 verschenen opinie van Anne-Lot Hoek in NRC Handelsblad. Hoek is journalist en onderzoeker bij de

onderzoekswerkgroep Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië. In haar artikel probeert ze te verklaren waarom het zeventig jaar heeft geduurd voordat er een

onderzoek zoals dat van Limpach kon verschijnen. Volgens Hoek heeft het wegkijken van moeilijke vraagstukken over de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog door historici het denkkader van jonge historici beïnvloed.21 Vooral de Excessennota was een te oppervlakkig en

overhaast onderzoek en dat is, voor een officiële overheidsnota, natuurlijk zeer kwalijk. Zelfs Fasseur zelf was niet te spreken over de onderzoekscommissie waarin hij terecht kwam:

Ik kwam in die commissie terecht met een aantal ambtenaren van andere departementen: Buitenlandse Zaken, Onderwijs, Defensie, Binnenlandse Zaken, en tot m'n verrassing bleek dat die allemaal geselecteerd waren op hun Indische achtergrond. Ze waren allemaal in Indië geweest als ambtenaar of militair en ze hadden eigenlijk helemaal geen zin in dat onderzoek, ze vonden het bijna een aantasting van hun eigen eer en goede naam. Ze wilden er weinig mee te maken hebben, maar lieten mij verder m'n gang maar gaan.22

18 VARA, Achter het nieuws, 1969. Online in te zien op:

https://www.npostart.nl/interview-joop-hueting/22-10-2015/WO_VPRO_2344733 [Geraadpleegd op 24 juni 2019].

19 Jan Bank, De excessennota (Den Haag 1995). Dit betreft een later gepubliceerde uitgave uit 1995 met

inleiding door Jan Bank.

20 Karin van den Born, ‘De excessennota’, Andere Tijden. Online in te zien op:

https://www.anderetijden.nl/programma/1/Andere-Tijden/aflevering/551/De-excessennota [Geraadpleegd op 9 mei 2019].

21 Anne-Lot Hoek, ‘Iedereen wist het, maar niemand kon het zeggen’, NRC (16 september 2016). Online in

te zien op: https://www.nrc.nl/nieuws/2016/09/16/iedereen-wist-het-maar-niemand-kon-het-zeggen-4264914-a1521914 [Geraadpleegd op 9 mei 2019].

(11)

9

Aan de vooravond van het Kamerdebat over de Excessennota schrijft Fasseur onder het pseudoniem B.B. van Dongen een brief naar Vrij Nederland waarin hij betoogt dat de Excessennota niet kritisch genoeg is en verder onderzoek naar de Indonesische

Onafhankelijkheidsoorlog noodzakelijk is.23 Maar als Fasseur zo ontevreden was over de

Excessennota, waarom heeft hij dan zelf nooit verder onderzoek gedaan naar dit onderwerp? Volgens Gert Oostindie werd onderzoek naar geweld in Indië onder de vorige generatie historici gezien als ‘niet salonfähig’.24 Geweld is een moeilijk onderwerp voor de historicus. Het

is lastig te definiëren – zeker in tijden van oorlog – en het is nog lastiger om toestemming te krijgen de juiste archieven in te mogen. Journalist Remco Meijer interviewde in 1995

verschillende historici over de dekolonisatie van Indonesië voor zijn boek Oostindisch doof.25

Wat opviel is dat de historici het moeilijk vonden om het geweld in Indonesië als een historisch onderwerp te behandelden.26 Daarvoor lag het onderwerp nog veel te gevoelig in de

maatschappij, voornamelijk bij de veteranen. Ook Fasseur liet in een interview met onderzoekers van het KITLV in 2014 weten dat dit bij hem een argument was tegen

waarheidsvinding: ‘Je eigen vaders, broers, om dan te zeggen, jij misschien niet, maar je maten hebben zich schuldig gemaakt aan oorlogsmisdaden?’27

Historica Stef Scagliola ziet het allemaal anders: ‘Om dit onderwerp geagendeerd te krijgen was iemand met macht en autoriteit nodig die zijn lot er aan wilde verbinden.’28 Ze

omschrijft de houding van Fasseur als ‘de discretie van de leidende klasse: wegkijken voor zaken die ongemakkelijk zijn.’ Hoek betoogt dat universiteiten vroeger veel meer geld en vrijheid hadden om een onderzoek op te zetten naar onderwerpen die ze zelf als urgent zagen. Met die vrijheid hadden ze gemakkelijk een onderzoek naar de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog kunnen starten. ‘Vermoedelijk uit angst om niet serieus genomen te worden, stond er lang geen historicus op die van de gebaande paden afweek.’29

Waarschijnlijk is het allemaal wat complexer dan dat. Het gebrek aan onderzoek in de twintigste eeuw naar geweld tijdens de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog is de schuld van zowel historici, als politici en veteranen. Ook in de twintigste eeuw waren historici namelijk afhankelijk van subsidies, politiek en media. In de jaren vijftig suggereerde het RIOD al om een onderzoek te doen naar ‘het beleid der regering inzake Nederlands-Indië in de periode

23 Harm Ede Botje, ‘Cees Fasseur pleitte al in 1969 anoniem voor nader onderzoek naar excessen in Indië’,

Vrij Nederland (14 maart 2016). Online in te zien op:

https://www.vn.nl/onder-pseudoniem-pleitte-cees-fasseur-al-in-1969-voor-onderzoek-naar-excessen-in-indie/ [Geraadpleegd op 9 mei 2019].

24 Ibidem.

25 Remco Meijer, Oostindisch doof. Het Nederlandse debat over de dekolonisatie van Indonesië (Amsterdam

1995).

26 Botje, ‘Cees Fasseur pleitte al in 1969 anoniem voor nader onderzoek naar excessen in Indië’. 27 Ibidem.

28 Ibidem. 29 Ibidem.

(12)

10

1950’. Dit onderzoek werd destijds afgewezen door de regering.30 Historici moesten ook toen

verantwoording afleggen voor hun onderzoek. Dat is niet één groep – of nog specifieker één persoon – te verwijten. Fasseur stelde in 2008 in een interview met de Groene Amsterdammer over de Excessennota: ‘Als je echt wilt weten hoe het zat met de Nederlandse oorlogsmisdaden moet het onderzoek opnieuw. Langduriger, met veel meer historici en onder veel betere begeleiding.’31

Indiëveteranen in het maatschappelijk debat

Een van de redenen waarom onderzoek doen naar geweld tijdens de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog anno 2019 een stuk haalbaarder is, is omdat de generatie Indiëveteranen langzaam aan het uitsterven is. Het zwijgen, dat zo typerend is voor deze

generatie, wordt na zeventig jaar eindelijk gevuld met woorden. Dit is niet alleen merkbaar in de boeken van Goedkoop, Akkermans, Hidskes en Nijboer – de (klein)kinderen die het zwijgen doorbreken zoals dit onderzoek in het derde hoofdstuk zal aantonen – maar ook in de politiek en in de media. Sinds 2010 verschijnen er op grote schaal boeken, documentaires, krantenartikelen en onderzoeken over de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog. Nooit eerder werd het

onderwerp zo breed uitgemeten als nu en dat heeft alles te maken met de generatieshift waarin we ons bevinden.

Indiëveteranen kwamen na de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog terug in een land dat geen idee had wat er in Nederlands-Indië gespeeld had. Het was lastig om het gewone leven weer op te pakken en door woningnood was het vinden van een huis ook niet eenvoudig. Maar hoewel de materiële opvang van de veteranen voor de rest redelijk was, werd er op

psychologisch gebied geen enkele steun verleend.32 Het land waarin zij terugkeerden had een

heel ander beeld van de oorlog die zij hadden gevochten, dan in werkelijkheid het geval was. Meer uit onbegrip dan uit onwil werd er niet geluisterd naar de verhalen van de Indiëveteranen. Het zwijgen waar de generatie Indiëveteranen zo om bekend staat is op die manier vanzelf ontstaan. Er werd jarenlang niet veel gesproken over de oorlog, totdat het televisie-interview met Hueting en de Excessennota van Fasseur het daglicht zagen. Het is begrijpelijk dat de veteranen hier toen niet op zaten te wachten. De kritiek die veel onderzoekers hadden op de manier van oorlogvoering heeft dan ook altijd op veel tegenstand van de veteranen kunnen rekenen.

30 Karin van den Born, ‘De excessennota’.

31 Joeri Boom, ‘De excessennota moet opnieuw’, De groene Amsterdammer (5 december 2008). Online in te

zien op: https://www.groene.nl/artikel/de-excessennota-moet-opnieuw [Geraadpleegd op 24 juni 2019).

32 J. Hoffenaar, ‘De militaire aftocht uit Indonesië. 1949-1951’, De militaire spectator 159 9 (1990)

(13)

11

Eind jaren tachtig gingen veteranen die gevochten hadden in Nederlands-Indië zich in grote getale verenigen. Ze waren allemaal net een paar jaar met pensioen, waardoor ze veel tijd over hadden om op te komen voor hun belangen. In 1985 werd hiervoor de Vereniging Oud Militairen Indië en Nieuw-Guineagangers Nederland (VOMI) opgericht. De organisatie werkte in 1989 samen met andere veteranenorganisaties om een veteranenbeleid tot stand te doen komen. Dit doel werd bereikt met de beleidsnota Zorg voor veteranen in samenhang, met als gevolg onder andere de oprichting van de Stichting Dienstverlening Veteranen.33 In de jaren negentig groeide

de zogenaamde ‘veteranenlobby’ of ‘Indië-lobby’ uit tot een machtige stem in het Nederlandse publieke debat. Hun strijdbaarheid bleek op het moment dat Loe de Jong in 1987 bezig was met het schrijven van het twaalfde deel van zijn serie Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede

Wereldoorlog. In deze epiloog blikt hij terug op de gebeurtenissen tijdens de Indonesische

Onafhankelijkheidsoorlog en spreekt met duidelijke taal over oorlogsmisdaden in plaats van geweldsexcessen. Hij vergelijkt het optreden van de Nederlanders zelfs met dat van de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog. Een van De Jongs mede-onderzoekers was oud-officier van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger en was niet gediend van het manuscript. Hij stuurde het stuk door naar De Telegraaf en er ontstond al snel veel ophef. Na een grote protestcampagne van de Indiëveteranen ging De Jong uiteindelijk door het stof: hij bood zijn excuses aan en paste zijn tekst aan. De Jong concludeert in zijn uiteindelijke publicatie ‘[dat] ik wegens het verschil in karakter tussen, enerzijds, het Duitse en het Japanse beleid in de Tweede Wereldoorlog en anderzijds het Nederlandse beleid in de worsteling met de Republiek, mij moest onthouden van het maken van vergelijking en met de verhoudingen in Nederland tijdens de Duitse of in Indië tijdens de Japanse bezetting.’34 De term ‘Oorlogsmisdrijven’ maakte zodoende toch ruimte voor

de term ‘excessen’.35

Vijf jaar later stuitte Graa Boomsa op tegenstand van de veteranen. Tijdens een interview in 1992 zei de schrijver dat de Indiëveteranen door de dingen die zij gedaan hebben soms wel vergeleken kunnen worden met SS-ers.36 De uitspraak werd direct gevolgd door een strafklacht

bij justitie wegens smaad en belediging, ingediend door een Indiëveteraan.37 In een artikel in De

Groene Amsterdammer reageerde Boomsa geschokt: ‘Het is nog nooit voorgekomen dat de staat

33 Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 490, nr. 2. Online in te zien op:

https://www.veteraneninstituut.nl/wp-content/uploads/2016/02/KST-21490-2-kamerbrief-zorg-voor-veteranen-in-samenhang.pdf [Geraadpleegd op 24 juni 2019].

34 Loe de Jong, Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. 1939-1945. Deel 12. Tweede helft

(Leiden 1988).

35 Harm Ede Botje en Anne-Lot Hoek, ‘Onze vuile oorlog’, Vrij Nederland (10 juli 2012). Online in te zien

op: https://www.vn.nl/onze-vuile-oorlog-2/ [Geraadpleegd op 9 mei 2019].

36 Jetske Mijs, ‘De tentakels van de indie-lobby’, De Groene Amsterdammer (11 januari1995). Online in te

zien op: https://www.groene.nl/artikel/de-tentakels-van-de-indie-lobby [Geraadpleegd op 05-04-2019].

37 Alfred Meester, ‘‘Dit is geen schrijversproces’. Boete geëist tegen Graa Boomsma wegens smaad’, Trouw

(27 mei 1994). Online in te zien op: https://www.trouw.nl/home/-dit-is-geen-schrijversproces-boete-geeist-tegen-graa-boomsma-wegens-smaad~aed227b5/ [Geraadpleegd op 24 juni 2019].

(14)

12

in de vorm van het openbaar ministerie in beroep gaat tegen een schrijver. Het is alarmerend omdat er een intimiderende werking van uitgaat. (…) Als dit soort vergelijkingen niet meer mogen in de kunst, in de literatuur, dan is dat heel ernstig.’38 Boomsma werd na twee processen

uiteindelijk vrijgesproken, maar het was duidelijk dat de veteranen een grote invloed hadden op het maatschappelijk debat. Boomsma: ‘Het gaat steeds om angst, permanente angst om met de waarheid te worden geconfronteerd. De waarheid is namelijk dat we daar een verkeerde oorlog hebben gevoerd op een verkeerd moment. Zij grijpen steeds naar middelen die alle discussie smoren en zij bewerken daartoe ook politici. Het is angstwekkend dat een paar machtige mensen, zowel binnen justitie als in de politiek, nog zoveel actie kunnen ondernemen.’39

Ook tijdens de kwestie Poncke Princen in de jaren negentig bleek hoe sterk de stem van de Indiëveteranen was. Princen stond onder de veteranen bekend als landverrader, omdat hij tijdens de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog tot tweemaal toe deserteerde en uiteindelijk overliep naar de Indonesische kant. In De Telegraaf stond in 1952 een artikel waarin Princen wordt beschreven als brute moordenaar van zijn eigen landgenoten: ‘Princen ontziet zich niet om in zijn KL-uniform, soms gesierd door de onderscheidingstekenen van korporaal,

Nederlandse militaire jeeps of wagens aan te houden. De inzittenden van deze wagens houden hem veelal voor een liftende Nederlandse militair, een wapenbroeder…. Wanneer zij stoppen is hun dood zeker…’40 Princen heeft dit soort acties altijd ontkend. Na de Indonesische

Onafhankelijkheidsoorlog werd Princen door Soekarno onderscheiden met de Guerilla Star. In de jaren zestig richtte Princen de eerste Indonesische mensenrechtenorganisatie op (Lembaga Pembela Hak-Hak Azasi Manusia), waarmee hij onder andere streed voor de vrijlating van de linkse schrijver Pramoedya Ananta Toer, die op dat moment door het Soehartoregime gevangen gehouden werd.

In 1993 deed Princen een visumaanvraag bij de Nederlandse ambassade in Jakarta om na bijna vijftig jaar voor het eerst weer voet in zijn geboorteland te zetten om zijn familie op te zoeken met kerstmis. De aanvraag veroorzaakte veel ophef onder de Indiëveteranen en werd uiteindelijk geweigerd. In een aflevering van Nova in augustus 1993, waarin Leoni Sipkes (GroenLinks) en Frans Weisglas (VVD) te gast waren, vertelt Weisglas dat hij Princen erkent en respecteert als mensenrechtenactivist, maar een visum niet mogelijk is: ‘hij is simpelweg gedeserteerd. Alles afwegende is het beter als Princen zijn leven lang geen bezoek meer aan Nederland brengt.’41 Via de De Telegraaf klonk er een hevige stem vanuit de veteranenlobby

tegen de komst van Princen in het publieke debat. In een artikel in De Telegraaf van 14 augustus

38 Jetske Mijs, ‘De tentakels van de indie-lobby’. 39 Ibidem.

40 Redactie De Telegraaf, ‘Landverrader Princen in Indonesië gepromoveerd. Waar blijft het verzoek om

uitlevering?’, De Telegraaf (29 december 1952) 3. [Geraadpleegd op 10 juni 2019 via Delpher].

41 Carolien Brugsma, ‘Onverwerkte oorlog in Indonesië’, Andere tijden. Online in te zien op:

(15)

13

1993 werd Princen net als in de jaren vijftig geïntroduceerd als ‘landverrader Jan Poncke Princen (…) die in 1948 overliep om aan de zijde van de Indonesische nationalisten tegen zijn oude makkers te vechten’.42 De krant betrok zelfs de zoon van een overleden Indiëveteraan erbij:

‘Harry van den Boogaard overtuigd dat commandogroep van landverrader zijn vader de dood injoeg’, staat met rode letters bovenaan de pagina. Van den Boogaard in het artikel: ‘In die dagen was er maar één groep in dat gebied actief, het commando van Poncke Princen. Als hij nu zegt dat hij zijn kleinkinderen wil zien, hoor ik mijn 6-jarige zoontje Wouter: “Papa, waar is opa, waarom ziet hij er zo jong uit op die foto’s?”’43

Toen Kabinet-Kok I in 1994 plaatsnam in de Tweede Kamer werd Hans van Mierlo (D66) minister van Buitenlandse Zaken. Begin 1994 had Van Mierlo tijdens een ontmoeting met

Princen in Jakarta al beloofd dat hij hem een visum zou geven als hij het ooit voor het zeggen had. Zo gezegd zo gedaan. Zodra Van Mierlo minister van Buitenlandse Zaken werd mocht Princen met kerst wel naar Nederland komen.44 De discussie van het jaar daarvoor begon weer

van vooraf aan. Opiniestukken van beide kampen verschenen wederom in de Nederlandse dag- en weekbladen en met emotie werd niet zuinig omgegaan. ‘De regering heeft de Kerstdagen van duizenden veteranen verpest’, stelde G. Veenendaal, voorzitter van de Werkgroep Indië-veteranen Nederland, op 27 december 1994 tijdens de herdenking van de

soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië.45 Er waren dat jaar maar enkele tientallen veteranen

en nabestaanden aanwezig. Normaal gesproken zouden er honderden gekomen zijn, maar volgens Veenendaal hadden veel mensen afgebeld, ‘overmand door emoties nu Princen in Nederland toegelaten is.’ Veenendaal hoorde zelfs van ‘enkele oud-Indiëgangers die medische hulp nodig hebben gehad.’46

Verdeeldheid in de politiek

Met De Telegraaf en de rechtse politieke partijen aan hun zijde was de invloed van de

veteranenlobby op het publieke debat over Nederlands-Indië in de jaren negentig zeer sterk. Tot halverwege het eerste decennium van deze eeuw zou de kracht van deze beweging nog

merkbaar zijn. Dertien jaar later, in 2007, deed Jeffry Pondaag namens het Comité Nederlandse Ereschulden een oproep aan de Tweede Kamer tot agendering van erkenning en excuses jegens de Indonesische slachtoffers bij het bloedbad van Rawagede. Kamerlid Krista van Velzen (SP) moedigde dit initiatief aan, maar de VVD moest hier niets van weten. Hans van Baalen (VVD): ‘De Nederlandse militairen hebben zich grosso modo uitstekend gedragen. En dat is de mening van

42 Charles Sanders, ’”Als Princen komt sterft mijn moeder”’, De Telegraaf (14 augustus 1993) 17. 43 Ibidem.

44 Poncke Princen & Joyce Fenema, Een kwestie van kiezen, (Den Haag 1995) 205.

45 Redactie ANP, ‘”Regering heeft kerstdagen veteranen verpest”’, ANP (27 december 1994). 46 Ibidem.

(16)

14

mijn partij, wij staan dus ook achter de veteranen, achter de mensen die gestuurd zijn, van excuses in geen sprake.’47

In 2008 stapte Pondaag samen met een groep Indonesische slachtoffers van het bloedbad in Rawagede naar de advocaten Gerrit Jan Pulles en Liesbeth Zegveld. Zij stelden de Nederlandse staat aansprakelijk voor de moorden op familieleden van tien nabestaanden uit Rawagede. De landsadvocaat beriep zich op verjaring, maar begin 2009 maakte de minister van Ontwikkelingssamenwerking bekend dat er 850.000 euro zou worden vrijgemaakt voor hulp aan Rawagede.48 Ondanks dat dit een stap in de juist richting was voor Pondaag, was er nog

altijd geen sprake van erkenning en excuses, waar de strijd eigenlijk om gestreden werd. De rechtszaak werd daarom voortgezet en tot ieders verbazing eind 2011 gewonnen door de aanklager: Nederland was aansprakelijk voor de schade aan de nabestaanden van Rawagede.49

Kabinet-Rutte I besloot niet in hoger beroep te gaan en de Nederlandse ambassadeur in Indonesië bood zijn excuses aan voor het bloedbad in Rawagede.

Wat vonden de Indiëveteranen hiervan? Ditmaal bleef het vooral heel erg stil bij deze groep. In De Telegraaf verscheen nog wel een artikel van dezelfde Charles Sanders die in 1993 zo fel was tegen het bezoek van Princen aan Nederland: ‘Veteranen verontwaardigd. Nederland betaalt Indische weduwen vanwege oorlogsmisdrijf’. 50 Echt diep op deze verontwaardiging gaat

het artikel echter niet in en in de weken daarna verscheen er nauwelijks nieuws over de

gewonnen rechtszaak en de verdere afloop in De Telegraaf. De veteranen lijken het verleden op dat moment liever te laten rusten, wat ook niet vreemd is; veteranen die in 1946 18 jaar oud waren, waren in 2011 inmiddels 83 jaar oud. En zo zwakte de stem van de veteranen langzaam af. Inmiddels zijn de jongste veteranen minimaal 90 jaar oud. Een enkeling doet nog weleens zijn verhaal, maar hun generatie staat tegenwoordig niet meer midden in het maatschappelijk debat. De uitspraak eind 2011 luidt dan ook het begin van een nieuwe periode van onderzoek naar de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog in. De politiek lijkt omgeslagen en bereid te zijn meer onderzoek naar de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog te financieren. Minister Bert

47Redactie EénVandaag , ‘Excuses voor Nederlands bloedblad?’, ÉénVandaag (2 februari 2008) tijdcode

3:06. Online in te zien op: https://eenvandaag.avrotros.nl/politiek/item/excuses-voor-nederlands-bloedblad/ [Geraadpleegd op 9 mei 2019].

48 Redactie Trouw, ‘Minister Koenders belooft Rawagede ontwikkelingshulp.’ Trouw (21 februari 2009).

Online in te zien op: https://www.trouw.nl/home/minister-koenders-belooft-rawagede-ontwikkelingshulp~a1ec5ef7/ [Geraadpleegd op 9 mei 2019].

49 Redactie Volkskrant, ‘Staat aansprakelijk voor bloedbad Rawagede’, de Volkskrant (14 september 2011).

Online in te zien op: https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/staat-aansprakelijk-voor-bloedbad-rawagede~b901c6af/ [Geraadpleegd op 9 mei 2019].

50 Charles Sanders, ‘Veteranen verontwaardigd; Nederland betaalt Indische weduwen vanwege

(17)

15

Koenders van Buitenlandse Zaken stelt: ‘We moeten in de spiegel van ons eigen verleden durven kijken.’51

In een artikel in Vrij Nederland stelt Stef Scagliola dat historici compromisloze figuren nodig hebben om onderzoek op gang te kunnen zetten: ‘Historici kunnen niet zonder

klokkenluiders, provocateurs.’52 Jeffry Pondaag is zo’n klokkenluider, zo beweert ook

onderzoeker bij de werkgroep Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië Henk Schulte Nordholt: ‘Hij is een wonderlijk figuur (…) maar hij is wél een katalysator

geweest.’53 Pondaag was overigens niet de enige katalysator in die tijd. In juli 2012 doken er

voor het eerst foto’s op van executies tijdens de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog die door het Nederlandse leger worden uitgevoerd.54 De foto’s werden gevonden in een vuilcontainer

door een medewerker van het gemeentearchief in Enschede. Op de foto’s worden drie

Indonesiërs geliquideerd. De greppel waar de drie mannen wachten op hun executie ligt vol met dode lichamen. De foto’s geven een ander beeld van de oorlog, waarvan het enige beeldmateriaal tot dan toe de Nederlandse propagandafilms waren. Op het moment van de ontdekking hebben het NIMH, NIOD en KITLV net hun eerste aanvraag gedaan om de onderzoekswerkgroep Onafhankelijkheid, Dekolonisatie, Geweld en Oorlog in Indonesië op te zetten en is Limpach hoogstwaarschijnlijk al bezig met zijn onderzoek voor De Brandende Kampongs van Generaal

Spoor. Een maand later komt het boek van Hans Goedkoop De Laatste Man uit.

De eerste aanvraag van het NIOD, NIMH en KITLV om een onderzoekswerkgroep op te zetten werd door de Nederlandse regering afgekeurd. De instituten zouden volgens de

betrokken ministers over eigen onderzoeksbudget beschikken om de studie uit te voeren. Daarbij komt dat het idee was om het onderzoek in samenwerking met Indonesische

onderzoekers uit te voeren. Allereerst was er nog geen duidelijkheid of Indonesië hieraan wilde meewerken, ook wilde het kabinet de goede verhoudingen met Indonesië niet op het spel zetten.55 In 2016 besluit de Nederlandse regering dan toch een subsidie van 4.1 miljoen euro te

verstrekken voor het onderzoek. Vooral op aandringen van minister van Buitenlandse Zaken Bert Koenders (PvdA), die grondig onderzoek naar de ‘zwarte bladzijde uit de Nederlandse geschiedenis’ wel zag zitten. Ook de VVD steunt het initiatief van dit onderzoek, maar benadrukt

51 Redactie NOS, ‘Kabinet: we moeten in de spiegel van het Indië-verleden durven kijken’, NOS (2

december 2016). Online in te zien op: https://nos.nl/artikel/2146126-kabinet-we-moeten-in-de-spiegel-van-het-indie-verleden-durven-kijken.html [Geraadpleegd op 24 juni 2019].

52 Harm Ede Botje en Anne-Lot Hoek, ‘Onze vuile oorlog’. 53 Ibidem.

54 Lidy Nicolasen, ‘Eerste foto’s ooit van executies Nederlands leger in Indië’, de Volkskrant (10 juli 2012).

Online in te zien op: https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/eerste-foto-s-ooit-van-executies-nederlands-leger-in-indie~bbd223d6/ [Geraadpleegd op 24 juni 2019].

55 Meindert van der Kaaij, ‘Het komt er eindelijk: een breed onderzoek naar geweld tijdens de

dekolonisatie’, Trouw (2 februari 2016). Online in te zien op: https://www.trouw.nl/home/het-komt-er-eindelijk-een-breed-onderzoek-naar-geweld-tijdens-de-dekolonisatie~a0e62faa/ [Geraadpleegd op 9 mei 2019].

(18)

16

nog altijd haar band met de Indiëveteranen met een aantal criteria. Zo laat premier Rutte weten het belangrijk te vinden dat er intensief contact is tussen de onderzoekers en de veteranen. Zij moeten nauw betrokken blijven bij het project. En ook vindt hij het belangrijk dat er niet alleen gekeken wordt naar Nederlands, maar ook Indonesisch geweld, zoals tijdens de Bersiap-periode.56

(19)

17

II. De stem van een nieuwe generatie

Historici, politici en veteranen hebben zich sinds 1949 elk op hun eigen manier bemoeid met hoe er wordt teruggekeken op de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog. Uit het vorige hoofdstuk blijkt dat het verdwijnen van de generatie Indiëveteranen ervoor zorgt dat het makkelijker wordt om over taboes te praten bij onderzoek naar de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog. Er zijn immers geen directe betrokken meer die gekwetst kunnen worden door het traumatische verleden weer tot leven te wekken. Het brengt echter ook een voor de hand liggend probleem met zich mee: de veteranen nemen hun nooit vertelde verhalen mee het graf in. Zodra de ooggetuigen van een bepaalde historische gebeurtenis uitsterven wordt onderzoek naar die periode volledig afhankelijk van de volgende generaties. In dit hoofdstuk staat de vraag centraal waarom tweede en derde generatie nakomelingen van Indiëveteranen zoals Goedkoop,

Akkermans, Hidskes en Nijboer onderzoek doen naar de geschiedenis van hun (groot)vader en wat het maatschappelijke belang hiervan is.

Het uitsterven van een generatie gaat vaak gepaard met een oproep vanuit historici: vraag nu naar hun verleden, want straks kan het niet meer.57 Dergelijke oproepen zien we de

afgelopen jaren vanuit allerlei hoeken opkomen. Zo doet Hans Goedkoop op de website die speciaal voor De laatste man gelanceerd is een oproep aan alle lezers:

Iedereen heeft een ander verhaal. Opa zweeg over de gebeurtenissen van toen. Ze zijn vaak te pijnlijk en je sprak er niet over. Voor mijn moeder was het te ver weg. Maar voor mij, opa’s kleinzoon, de derde generatie, is die historie van grote betekenis. Ik heb voldoende afstand gekregen om gewoon nieuwsgierig te worden. Ik vlei me met de hoop dat dat voor veel kinderen en kleinkinderen geldt. Er is gehoor voor verhalen van toen. Daarom hebben we een website gelanceerd, www.delaatsteman.nl, waarop iedereen zijn of haar

persoonlijke verhalen over dit onderwerp kwijt kan.58

Waarom doet Goedkoop deze oproep? Waarom is de geschiedenis van zijn grootvader voor hem ‘van grote betekenis’? In 2016 komt Istori Kita van Simone Berger-Straakenbroek uit. Een boek dat oproept om herinneringen aan Nederlands-Indië op papier te zetten. Het boek richt zich specifiek op de tweede en derde generaties: ‘Ben jij nieuwsgierig naar de familieverhalen van je

57 Arno Haijtema, ‘Voltooid verleden’, de Volkskrant (29 juni 2012). Online in te zien op:

https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/voltooid-verleden~b93a1af8/) [Geraadpleegd op 15 mei 2019]. ‘In hoog tempo sterven de Indiëgangers uit. Dat is behalve onvermijdelijk ook zonde voor de geschiedschrijving, want talrijke aangrijpende ervaringen zullen daardoor onverteld blijven.’

58 De website van Goedkoops publicatie. Online in te zien op: www.delaatsteman.nl [Geraadpleegd op 24

(20)

18

grootouders of ouders die in Nederlands-Indië zijn geboren en opgegroeid?’59 Het genre van

deze familiegeschiedenissen leeft enorm. In 2008 schreef Marijke Hilhorst de handleiding Hoe

schrijf je een familiegeschiedenis.60 Ook de onderzoekswerkgroep Onafhankelijkheid,

dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië zette een oproep op de website voor het project Getuigen & Tijdgenoten waarin betrokkenen – mensen die tussen 1945 en 1950 in Indonesië verbleven en hun kinderen – hun persoonlijke ervaringen met de onderzoekers kunnen delen.61

Waar komt deze interesse voor het persoonlijke verhaal van onze voorouders vandaan?

Distantiëren en verbinden

Literatuurwetenschapper en historica Aleida Assmann specialiseert zich in herinneringscultuur en collectief geheugen. Volgens haar is het onderzoek doen naar voorgaande generaties zeer typerend voor deze tijd. Jonge generaties zijn geïnteresseerd in het verleden van oudere generaties, omdat ze zich graag tegen hun verleden willen afzetten. Ze stelt dat het concept van sociale klassen als complexe sociale groepen ruimte heeft moeten maken voor het concept generaties.62 Op dezelfde manier waarop multiculturele maatschappijen onderscheid maken

tussen etnische identiteit, maken ‘monoculturele’ maatschappijen onderscheid tussen

verschillende generaties. Dit onderscheid uit zich in een strijd om wie beter en wie minder is. Te vergelijken met organismen in de biologie of goederen in de economie staat het woord

‘generatie’ symbool voor een vervanging van het niet meer goed functionerende ‘oude’. Nieuwe technologische ontwikkelingen – zoals op het gebied van auto’s of computers – worden altijd gedefinieerd als nieuwe generaties: een beter, nieuwer product dan voorheen. Bij menselijke generaties is de overgang van de oude generatie naar de nieuwe generatie geen abrupte gebeurtenis, maar een transitie over een langere tijdspanne. Daarbij komt dat de generatie waartoe iemand behoort complexer is dan slechts iemands geboortedatum. Toch zijn de menselijke generaties wel te vergelijken met biologische of economische generaties. Karl Mannheim, de ‘oprichter’ van sociaalwetenschappelijk onderzoek naar generaties stelt dat twee opeenvolgende generaties altijd in gevecht zijn met een respectievelijke andere vijand in de wereld en in zichzelf. Assmann gaat een stap verder en stelt dat deze vijand de voorgaande

59 Simone Berger, Istori Kita. Jouw familiegeschiedenis (Tiel 2016) Achterzijde. 60 Marijke Hilhorst, Hoe schrijf je een familiegeschiedenis? (Amsterdam 2008).

61 Op de website van het onderzoeksproject Onafhankelijkheid, Dekolonisatie, Geweld en Oorlog staat

meer geschreven over dit project. Online in te zien op: https://www.ind45-50.org/oproep-deel-uw-verhalen-met-ons [Geraadpleegd op 15 mei 2019].

62 Aleida Assmann, ‘Limits of understanding. Generational identities in recent German memory litareture’,

in Laurel Cohen-Pfister e.a., Victims and perpetrators. (Re)Presenting the past in post-unification culture (Berlijn 2006) 29.

(21)

19

generatie zelf is: ‘[Generations] continually identify and characterize themselves as essentially “different” from the preceding, older generation.’63

Maar volgens Assmann is er nog een andere reden waarom jonge generaties op zoek gaan naar het verleden van hun voorgaande generatie: ‘young persons – and this is also a new development – no longer focus exclusively on what they have consciously experienced and absorbed, but are also more and more keenly interested in the history of the family into which they were born.’64 Volgens Assmann is identiteit tegenwoordig groter dan het individu. Mensen

identificeren zichzelf niet alleen met wat ze onderscheidt van anderen, maar ook met wat ze verbindt met anderen. Zo vergelijkt Assmann het met een citaat van Nietzsche: ‘For we are merely the resultant of previous generations, we are also the resultant of their errors, passions, and crimes; it is impossible to shake off this chain. Though we condemn the errors and think we have escaped them, we cannot escape the fact that we spring from them.’65

Ook in Duitsland is een belangrijke generatie ooggetuigen die de Tweede Wereldoorlog heeft meegemaakt aan het uitsterven. Hier valt op dat schuldgevoelens over fouten in de

geschiedenis overgedragen worden op volgende generaties. De identiteit van een generatie komt hier voort uit de daden van vorige generaties. Al in de jaren zeventig en tachtig kwam in

Duitsland het genre Väterliteratur op en in de jaren negentig en begin eenentwintigste eeuw kwam de Familienroman op, die veel overeenkomsten vertoont met de boeken die in dit onderzoek geanalyseerd worden. De genres, die allebei gaan over de omgang van jongere generaties met de traumatische geschiedenis van hun voorouders, richten zich op voorouders die nationaalsocialist waren tijdens de jaren dertig en veertig. Väterliteratur gaat vooral over een rebellie of breuk met deze vorige generatie, terwijl de Familienroman vooral begrip en continuïteit nastreeft. Het is een manier tot een zekere vorm van Vergangenheitsbewältigung: in het reine komen met het verleden. Volgens Assmann is de identiteit van jonge generaties niet alleen opgebouwd uit gedeelde percepties en ervaringen, maar ook uit de manier waarop historische gebeurtenissen van voorgaande generaties omgezet en uitgewisseld worden als herinneringen. 66 Een belangrijk aspect van de Familienroman is dat de verteller erkent dat een

significant deel van zijn identiteit verweven is met de geschiedenis van zijn voorouders.

Assmann: ‘This attitude favors retrospection, curiosity, and a willingness to understand (which

63 Ibidem, 31.

64 Assman, ‘Limits of understanding’, 33.

65 Ibidem 32. ‘Denn da wir nun einmal die Resultate früherer Geschlechter sind, sind wir auch die

Resultate ihrer Verirrungen, Leidenschaften und Irrtümer, ja Verbrechen; es ist nicht möglich, sich ganz von dieser Kette zu lösen. Wenn wir jene Verirrungen verurteilen und uns ihrer für enthoben erachten, so ist die Tatsache nicht beseitigt, daβ wir aus ihnen herstammen.’ (vertaling door Assmann).

(22)

20

is not the same as a willingness to forgive), and results in a meshing of individual, family history and national history.’67

Het gevoel jezelf beter te leren kennen door onderzoek te doen naar de geschiedenis van je voorouders verklaart ook het succes van televisieprogramma’s als Who do you think you are (2004) en de Nederlandse variant Verborgen verleden (2010). Het gaat hier om identiteitsbesef; een zoektocht naar jezelf in de geschiedenis van je voorouders. Dit gevoel staat ook beschreven op de site van Verborgen Verleden: ‘De voorouders die zij in hun stamboom tegenkomen, hebben immers allemaal een eigen verhaal dat ook iets vertelt over de persoonlijkheid van de

hoofdpersonen zelf.’68

Ook in de familiegeschiedenissen van Goedkoop, Akkermans, Hidskes en Nijboer vinden we, zoals het volgende hoofdstuk aan zal tonen, motieven terug die te maken hebben met identiteitsbesef. De schrijvers identificeren zich met de keuzes van hun (groot)vader of vragen zich af of ze op dezelfde manier gehandeld zouden hebben als ze in hun schoenen zouden staan. Het identiteitsbesef dat centraal staat is een van de redenen waarom bijvoorbeeld de boeken van Geert Mak en Judith Koelemeijer het zo goed doen, volgens Historicus Herman Pleij: ‘De behoefte aan identiteit is heel kenmerkend voor deze tijd, en in het bijzonder voor Nederland, waar mensen vanouds hun identiteit ontleenden aan de zuil waartoe ze behoorden. Door de afbraak van de zuilen is een geweldig vacuüm ontstaan. Houvast en verbondenheid wordt nu gezocht in een gedeeld verleden.’69 Ook volgens historicus Kees Ribbens neemt het besef van verwantschap

met voorgaande generaties toe. De verklaring hiervoor is echter wat paradoxaal. Deels komt dit idee van verwantschap met voorgaande generaties voort uit een soort tegenbeweging tegen het Westerse individualisme. Anderzijds, zo stelt Ribbens, zou je ook kunnen stellen dat het juist individualistisch is om onderzoek te doen naar je eigen verwantschap.70

The era of the witness

Een andere reden waarom de boeken van Goedkoop, Akkermans, Hidskes en Nijboer zo typerend zijn voor deze tijd, is omdat we in de eeuw van de getuigen leven, zoals Annette Wieviorka het beschrijft in haar The era of the witness (1998), waarin ze schrijft over getuigenissen van overlevenden van de Holocaust.71 Op zoek gaan naar getuigen van een

bepaalde historische gebeurtenis is niet meer weg te denken uit historisch onderzoek.

67 Ibidem, 34.

68 Citaat van de website van het televisieprogramma Verborgen Verleden. Online in te zien op:

https://www.ntr.nl/Verborgen-Verleden/77 [Geraadpleegd op 15 mei 2019].

69 Thijs Broer, ‘Geert Mak. De bindende buitenstaander’, VN (28 februari 2004). Online in te zien op:

https://www.vn.nl/geert-mak-de-bindende-buitenstaander/ [Geraadpleegd op 24 juni 2019].

70 Kees Ribbens, Een eigentijds verleden. Alledaagse historische cultuur in Nederland. 1945-2000 (Hilversum

2002) 117.

(23)

21

Persoonlijk verkiest Wieviorka liever analyse boven emotie, abstractie boven individuele verhalen en intellectuele nauwkeurigheid boven sentiment en sentimentaliteit.72 Maar om een

goed geschiedenisverhaal te vertellen zijn amateurhistorici tegenwoordig liever op zoek naar mensen die ‘erbij’ waren. Getuigen van historische gebeurtenissen halen er zelfs een zekere trots uit, zo stelt historica Steffi de Jong.73 De populariteit van het gebruik van getuigen in historisch

onderzoek blijkt bijvoorbeeld uit het succes van De eeuw van mijn vader en Het zwijgen van

Maria Zachea, maar ook uit de oproepen van musea en historici zoals Hans Goedkoop of het

NIOD, KITLV en NIMH om persoonlijke verhalen te delen. Er bestaan zelfs competities onder jongeren, georganiseerd door scholen, om interviews te houden met oudere generaties; de getuigen van het verleden.74 Getuigenisplatformen bestaan tegenwoordig op YouTube en

Facebook en er zijn websites speciaal voor getuigenisverhalen. 75 Ook op het gebied van

Nederlands-Indië valt op dat de getuigenis, het persoonlijke verhaal, een trend is. zoals het project Erfgoed van de Oorlog in samenwerking met het NIOD.76

Hoe stel je vragen aan mensen uit het verleden die reeds zijn overleden? Ook zonder een levende getuige zijn hier manieren voor. Het uitsterven van een generatie is geen reden om een getuigenis niet in je verhaal te kunnen verwerken. En er zijn meerdere manieren om reeds overleden getuigen van de geschiedenis te laten spreken. Regisseur Eric Friedler liet in zijn Duitstalige documentaire Aghet – Ein Völkermord Duitse acteurs getuigenissen van de Armeense Genocide voorlezen in een televisiestudio. De acteurs werden eerst geïntroduceerd onder hun eigen naam – er werd gefilmd hoe ze in de studio werden neergezet – vanaf dat moment ‘spelen’ ze de persoon wiens getuigenis ze voorlezen. Het geeft een dramatisch effect, de getuigenissen komen tot leven, waardoor de geschiedenis dichterbij komt.77

De boeken van Goedkoop, Hidskes en Nijboer laten tevens zien hoe je een persoon uit het verleden kunt laten spreken tot na zijn dood: het verhaal wordt in hun geval verteld door de ogen van het (klein)kind van de Indiëveteraan. De auteurs zijn in deze verhalen zelf de getuigen van de geschiedenis. Door de spullen van hun (groot)vader te onderzoeken, ontdekken ze

nieuwe verhalen over hun reeds overleden familieleden. De geschiedenis ontvouwt zich door het onderzoek naar de historische objecten vanzelf voor de ogen van de auteurs. Die hoeven deze geschiedenis alleen nog maar op papier te zetten.

72 Judith Greenberg, ‘Annette Wieviorka’s the era of the witness, translated by Jared Stark’, Women’s Studies

Quarterly 36 1/2 (2008) 287.

73 Steffi de Jong, The witness as an object. Video testimony in memorial museum (New York 2018) 66. 74 Ibidem, 68.

75 Bijvoorbeeld op www.getuigenverhalen.nl. [Geraadpleegd op 24 juni 2019]. 76 Arno Haijtema, ‘Voltooid verleden’, de Volkskrant.

(24)

22 The floating gap – A life beyond life

Een generatieshift, zoals nu aan de gang is bij de generatie van de Indiëveteranen, veroorzaakt een moment waarop het verhaal van de verdwijnende generatie moet worden opgeschreven, omdat het anders voor altijd in de geschiedenis zal verdwijnen. Assmann betoogt dat een verleden juist meer kan gaan leven, naarmate het verder weg gaat staan. Dit gebeurde onder andere in de jaren tachtig in Duitsland, toen de herinneringen aan Holocaust steeds meer besproken werden. Volgens Assmann – en dit gaat alleen op bij traumatische gebeurtenissen – komt dit door het feit dat er slachtoffers van de geschiedenis zijn die herdacht moeten worden. ‘There has to be, in the present, a new form of recognition of their stories and their

experiences.’78 De rol vol deze erkenning ligt bij media: boeken, films of

museumtentoonstellingen: zij zijn de dragers van de herinneringen, de zogenaamde figures of

memory, aan de slachtoffers van de geschiedenis: de tastbare herinneringen aan de verdwenen

generaties. De boeken van Goedkoop, Akkermans, Hidskes en Nijboer fungeren in het geval van herinneringen aan de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog als zulke figures of memory.

Volgens de Franse filosoof en socioloog Maurice Halbwachs kunnen mensen alleen herinneren in relatie met andere mensen met wie ze elke dag in contact staan. Zelfs als we compleet alleen zijn denken we aan anderen of beelden we ons andere mensen in die onze ervaringen met ons delen. Buiten dit individuele geheugen (mémoire individuelle) is er ook nog zoiets als een collectief geheugen (mémoire collective). Collectief geheugen bestaat uit

herinneringen die belangrijk zijn voor bepaalde groepen, maar die de leden van deze groepen niet per se zelf hebben meegemaakt. Dit collectieve geheugen kan veranderen, maar ook verdwijnen, als de sociale groep niet meer geïnteresseerd is in de herinnering, als de groep versnippert of als de groep uitsterft. Als Halbwachs over mémoire collective spreekt bedoelt hij echter groepen die niet groter zijn dan families. Als het over grote historische gebeurtenissen gaat spreekt Halbwachs van mémoire historique.79

Hedendaagse beoefenaars van deze memory studies, zoals Jan Assmann, passen de termen van Halbwachs wel toe op grotere sociale groepen, zoals op de samenleving als geheel. Zo gaan de herinneringen aan de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog in onze samenleving weer een rol spelen. Assmanns ‘communicatieve geheugen’ lijkt sterk op Halbwachs mémoire collective, maar is toepasbaar op de gehele samenleving. Het geheugen van de Indiëveteranen, de manier waarop zij en hun familie de oorlog herinneren, is een voorbeeld van dit

communicatief geheugen.80 Het enige criterium van het hebben van een communicatief

78 Citaat uit een video die gemaakt is ter gelegenheid van de uitreiking van de Dr. A.H. Heinekenprijs aan

Aleida Assmann in 2014. Online in te zien op: https://www.knaw.nl/nl/prijzen/laureaten/dr-a-h-heinekenprijs-voor-de-historische-wetenschap/aleida-assmann [Geraadpleegd op 15 mei 2019].

79 De Jong, The witness as object, 13. 80 Ibidem.

(25)

23

geheugen is echter dat het gebaseerd is op – zoals de term al doet vermoeden – communicatie. De zwijgende Indiëveteranen en de thuisblijvers staan er om bekend niet te hebben

gecommuniceerd over wat er tijdens de oorlog in Indonesië precies is gebeurd. Hierdoor hebben de veteranen een ander communicatief geheugen dan de thuisblijvers.

Het communicatief geheugen heeft een tijdspanne van tachtig tot honderd jaar; ongeveer vier generaties. Daarna verdwijnen de herinneringen in de geschiedenis. Zo zullen ook de Indiëveteranen hun herinneringen meenemen in hun graf, tenzij de tweede en derde generaties in staat zijn om hun communicatieve herinnering te vereeuwigen. Dit vereeuwigen is mogelijk door het communicatieve geheugen op te nemen in de tweede vorm van collectief geheugen: het culturele geheugen. Deze vorm van herinneren verwijst naar de vorm waarbij het verleden wordt overgedragen door middel van de eerder genoemde figures of memory. Deze figures of

memory kunnen behalve boeken overigens ook monumenten, rituelen, gebouwen of objecten

zijn. Je zou het culturele geheugen kunnen omschrijven als een geïnstitutionaliseerde en geritualiseerde vorm van het communicatieve geheugen.

De link tussen het communicatieve en het culturele geheugen, het moment in de geschiedenis waarop het ene overgaat in het andere, noemt Assmann de ‘floating gap’. In het boek De stilte en de storm beschrijft Ilse Raaijmakers bijvoorbeeld een floating gap, die speelt rond de betekenissen van het Nationaal Monument op de Dam en de Nationale

Dodenherdenking. 81 Er heerst al decennia discussie over welke herinneringen we koppelen aan

deze twee figures of memory. Wie herdenken we? Herdenken we ieder oorlogsslachtoffer uit iedere oorlog sinds de Tweede Wereldoorlog of moet daar een ander monument voor komen? Organisatie Geen 4 mei voor mij vindt dat we geen gesneuvelde Nederlandse militairen in de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog mogen herdenken, omdat we geen oorlogsmisdadigers moeten herdenken.82 Het is een discussie die nog steeds erg levend is, omdat de directe

ooggetuigen van de Tweede Wereldoorlog aan het uitsterven zijn en volgende generaties er een blijvende betekenis aan moeten geven. Ook in het geval van de Indonesische

Onafhankelijkheidsoorlog bevinden we ons op dit moment in een floating gap.

Aleida Assmann deelt het culturele geheugen op in twee subcategorieën: het archief en de canon. Het archief is het cultureel geheugen dat vastgelegd is, maar niet actief aanwezig in de maatschappij. Het zijn ‘figures of history’ waarvan we wel weten dat ze bestaan, maar die geen actieve rol spelen in de vorming van ons huidige culturele geheugen: de ‘cultural reference

memory’. Ze liggen vaak letterlijk in het archief of in het museumdepot: ze zijn te vinden als je ze

zoekt, maar spelen op dat moment geen vormende rol. De canon is daarentegen een soort mix

81 Ilse Raaijmakers, De stilte en de storm. 4 en 5 mei sinds 1945 (Amsterdam 2017).

82 Arnout Maat, ‘Ter discussie stellen 4 mei begint traditie te worden’, De kanttekening (3 mei 2019).

Online in te zien op: https://dekanttekening.nl/samenleving/het-begint-traditie-te-worden-ter-discussie-stellen-van-4-mei/ [Geraadpleegd op 24 juni 2019].

(26)

24

tussen communicatief en cultureel geheugen. Dit zijn als het ware de objecten die op zaal hangen in de vaste of tijdelijke tentoonstelling van een museum: de ‘cultural working memory’. Zo zien we dat het culturele geheugen zich kan aanpassen aan de tijd. Zodra een herinnering is

vastgelegd in een figure of memory kan zij van canon naar archief en weer terug gaan naarmate de herinnering op dat moment relevant is voor de huidige maatschappij; bijvoorbeeld tijdens herdenkingsjaren.83

Steffi de Jong stelt in haar studie echter dat de theorieën van Aleida en Jan Assmann soms te schematisch zijn. Dat communicatief geheugen pas tijdens een floating gap omgezet kan worden in een cultureel geheugen is volgens De Jong niet waar. Lang voordat de eerste overlever van de Holocaust overleed was men al begonnen met het vastleggen van herinneringen in figures

of memory. Zelfs in Auschwitz waren de gevangen al bezig met het ontwerpen van een

monument voor Auschwitzslachtoffers.84 Het onderscheid tussen communicatief geheugen en

cultureel geheugen is daarom erg vaag. Volgens de Jong onderscheidt cultureel geheugen zich van communicatief geheugen door een ander tijdsbewustzijn, in plaats van door tijdsstructuur, zoals Jan Assmann beweert. De Jong: ‘whether an event enters cultural memory depends not so much on whether it is really part of an absolute past, but on whether the general feeling is that it is part of an absolute past.’85 Een evenement kan tegelijkertijd deel zijn van een communicatief

als van een cultureel geheugen.

De floating gap waarin we ons nu bevinden is een van de redenen waarom de verhalen van Indiëveteranen nu opgeschreven moeten worden. Het is de enige kans die er nog is om de herinneringen een ‘life beyond life’ te geven, om in de woorden van Aleida Assmann te spreken.86

Waar het Indiëverleden voorheen altijd in het communicatieve geheugen zat, kunnen we na het uitsterven van de ooggetuigen niet anders dan de geschiedenis doorgeven door middel van media, zoals de boeken van Goedkoop, Akkermans, Hidskes en Nijboer.

83 De Jong, The witness as object, 15. 84 De Jong, The witness as object, 15. 85 Ibidem.

86 Citaat uit een video die gemaakt is ter gelegenheid van de uitreiking van de Dr. A.H. Heinekenprijs aan

Aleida Assmann in 2014. Online in te zien op: https://www.knaw.nl/nl/prijzen/laureaten/dr-a-h-heinekenprijs-voor-de-historische-wetenschap/aleida-assmann [Geraadpleegd op 15 mei 2019].

(27)

25

III. Vier (groot)vaders, vier oorlogen

De publicaties van Hans Goedkoop (2012), Ilse Akkermans (2014), Maarten Hidskes (2016) en Ronald Nijboer (2017) gaan over (groot)vaders die als oorlogsvrijwilliger vochten in de

Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog. De vier boeken tonen veel gelijkenissen in schrijfstijl en thematiek. Ook maken de auteurs gebruik van dezelfde soort bronnen: persoonlijke brieven, dagboeken en foto’s, herinneringen van nog levende Indiëveteranen, archiefstukken uit het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) of het Nationaal Archief en algemeen

overzichtswerk over de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog zoals Ontsporing van geweld van J.A.A. van Doorn en W.J. Hendrix, of Remy Limpachs recent verschenen De brandende kampongs

van Generaal Spoor. Dit hoofdstuk analyseert de opvallendste overeenkomsten tussen de

boeken. Wat kenmerkt de schrijfstijl van de vier auteurs en hoe is deze te plaatsen in de huidige trend van onderzoek doen naar de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog? Wat zijn de grote terugkerende thema’s, en hoe gaan de auteurs om met de verschillende soorten bronnen die ze gebruiken?

Hans Goedkoop gaat in zijn boek De Laatste Man op zoek naar het verhaal van zijn grootvader in de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog, kolonel Van Langen. Hij zoekt in archieven naar bronnenmateriaal en spreekt een aantal veteranen die zijn opa gekend hebben. Ilse Akkermans doet onderzoek naar de Indiëtijd van haar vader in Bestemming Soerabaja. In tegenstelling tot de andere boeken is de hoofdpersoon tijdens het moment van schrijven nog in leven. Akkermans heeft daarom de kans om haar vader persoonlijk te spreken over zijn tijd in Nederlands-Indië en dat geeft het boek een iets ander karakter dan de andere boeken. Maarten Hidskes’ vader vocht als vrijwilliger bij het Depot Speciale Troepen, het elitekorps van het KNIL, onder leiding van kapitein Raymond Westerling. Thuis gelooft niemand mij speelt zich af in 1946-1947, in het vroegste stadium van de Indonesische Onafhankelijkheidsstrijd. Hidskes put uit een enorme lijst literatuur en gesprekken met soldaten die samen met zijn vader vochten onder Westerling. Het boek van Ronald Nijboer is het meest recent. In Tabé Java, Tabé Indië onderzoekt hij de geschiedenis van zijn grootvader Evert-Jan Nijboer aan de hand van de vele brieven, dagboeken en objecten die deze nalaat in zijn reiskoffer. Nijboer reist zelf af naar Indonesië om in de voetsporen van zijn opa te treden en spreekt een aantal veteranen die zij aan zij met hem hebben gevochten.

De reiskoffer op zolder

Twee van de vier boeken beginnen hun verhaal bij de pas opgedoken reiskoffer van

(groot)vader, die nog ergens op zolder verborgen lag. De reiskoffer is een goed uitgangspunt om de zoektocht te beginnen. Zo staat op de achterflap van Akkermans’ Bestemming Soerabaja:

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

uitwerking van deze autonome norm worden evenwel fundamentele verschillen zichtbaar: waar Brüll kiest voor een andere draagkrachtmaatstaf dan het inkomen, richten Van Dijck en

- Het is onduidelijk welke inventarisatiemethode gevolgd wordt: op welke manier de trajecten afgebakend worden en welke kensoorten (gebruikte typologie) specifiek worden

In de eerste twee bijdragen gaan Cyrille Fijnaut en Jan Wouters in op de crises waarmee de Europese Unie momenteel wordt geconfronteerd en op

Zo kunnen aansprekende politici met een migratieachtergrond op verkiesbare (aanbod) of invloedrijke posities (doorstroom) zorgen voor meer politieke participatie onder kiezers met

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Uit het onderhavige onderzoek blijkt dat veel organisaties in de quartaire sector brieven registreren (van 51% in het onderwijs tot 100% of bijna 100% in iedere sector in het

Vernieuwende initiatieven die tijdens de lockdown ontstonden, waren ener- zijds initiatieven die naar verwachting vooral bruikbaar zijn in crisistijd. Anderzijds ontstonden