• No results found

Gij of Uwe Edelheid? Het ontstaan van het beleefdheidspronomen u.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Gij of Uwe Edelheid? Het ontstaan van het beleefdheidspronomen u."

Copied!
96
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Gij of Uwe Edelheid?

Het ontstaan van het beleefdheidspronomen u

Alysa Sinke 10385231 10 juni 2016 MA Scriptie

Mw. dr. S.P. Aalberse

Nederlandse Taal en Cultuur

Faculteit der Geesteswetenschappen Universiteit van Amsterdam

(2)
(3)

3

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 Inleiding 5

Hoofdstuk 2 Theoretisch kader 9

1 Beleefdheid in pronomina 9

2 Ontstaan van het beleefde u als subject 11

2.1 Het beleefdheidspronomen u uit Uwe Edelheid 12

2.2 U als overgeneralisatie van gij 15

2.3 U als overgeneralisatie met beleefde connotatie 16

2.4 Het ontstaan van u? 18

2.5 Hypotheses en verwachtingen 19

Hoofdstuk 3 Methode 21

1 Corpus en selectie toneelstukken 21

2 Voorkomens van u 24 3 Annoteren 26 4 Analyse 30 Hoofdstuk 4 Resultaten 33 1 Data 33 2 Analyses 41

2.1 Zeventiende eeuw en achttiende eeuw 42

2.2 Negentiende eeuw 43

3 Interpretatie 44

Hoofdstuk 5 Conclusie 47

Bibliografie 51

Appendix 1: Onderzochte toneelstukken 55

Appendix 2: Gehele lijst reflexieve verba (ANS) 71 Appendix 3: Geannoteerde voorkomens per verbum 73

Appendix 4: Vormen 75

(4)
(5)

5

Hoofdstuk 1 Inleiding

Al meer dan honderd jaar is er een discussie gaande over het ontstaan van het pronomen u. De discussie richt zich op twee problemen: het ontstaan van u als subject waar het eerst alleen de niet-nominatiefvorm van gij was, en u als beleefde aanspreekvorm waar het eerst geen beleefde connotatie had. In 1911 publiceerde Kern een artikel waarin drie visies op het ontstaan van u naar voren komen. De eerste hypothese houdt in dat u zou zijn voortgekomen uit de abstracte aanspreekvorm Uwe Edelheid. Deze werd vaak afgekort tot U.E., wat werd uitgesproken als uwé, wat weer zou moeten hebben geleid tot het hedendaagse u. Dit zou verklaren waarom het hedendaagse u een beleefde connotatie heeft en waarom het congrueert met een persoonsvorm in de derde persoon enkelvoud: Uwe Edelheid congrueerde ook met een persoonsvorm in de derde persoon enkelvoud. Volgens de tweede hypothese zou u een overgeneralisatie zijn van de niet-nominatiefvorm u van gij. Tabel (1) toont het paradigma van gij voordat u als subject werd gebruikt. Deze ontwikkeling is vergelijkbaar met de hedendaagse overgeneralisatie van hun als nominatief voor de derde persoon meervoud in plaats van zij. Deze hypothese zou verklaren hoe u in subjectpositie is gekomen en waarom het hedendaagse u congrueert met een persoonsvorm in de tweede persoon.

Nominatief Gij

Genitief Uwer/U

Datief U

Accusatief U

Tabel (1): Paradigma van gij (Van Gestel et al., 1992: 54).

De derde hypothese combineert de eerste twee hypotheses en houdt in dat u een

overgeneralisatie van de niet-nominatiefvorm van gij zou zijn die in de negentiende eeuw een beleefde connotatie kreeg door de gelijkenis met Uwe Edelheid. Deze hypothese verklaart hoe u als subject is ontstaan en hoe het een beleefde connotatie heeft gekregen (Kern, 1911: 131-132). Daarnaast verklaart deze hypothese waarom u soms congrueert met een

persoonsvorm in de tweede persoon en soms met een persoonsvorm in de derde persoon enkelvoud. Het gebruik van zeer gespecificeerde bijzondere vormen is namelijk een

beleefdheidsstrategie1. Deze strategie uit zich bij u door een voorkeur voor een persoonsvorm

(6)

6 in de gespecificeerde tweede persoon bij modale hulpwerkwoorden (zoals zult in plaats van

zal). Als de tweede en derde persoon beide gespecificeerd zijn, wordt gekozen voor de meest

bijzondere vorm. Dit is te zien bij hebben, waar heeft de voorkeur heeft boven hebt. Elke hypothese heeft dus enkele voordelen, maar heeft ook enkele zaken die niet worden verklaard. Het grootste probleem met de U.E.-hypothese is dat de afkorting uwé pas vanaf 1615 in gebruik was, terwijl u al in 1599 als subject werd gebruikt (Paardekooper, 1987: 505; Paardekooper, 1996: 70). Het grootste probleem met de gij-hypothese is dat deze niet kan verklaren hoe u een beleefde connotatie heeft gekregen. In het Middelnederlands werd du voor de tweede persoon enkelvoud gebruikt en ghi voor de tweede persoon meervoud. In deze tijd had ghi een beleefde connotatie. In de loop van de zestiende eeuw verdween du. Hierdoor werd ghi het pronomen in de tweede persoon voor zowel het

enkelvoud als het meervoud en verloor het de beleefde connotatie (Van der Wal & Van Bree, 1992: 266). Als u inderdaad zou zijn voortgekomen uit de niet-nominatiefvorm van gij, dan zou de beleefde connotatie van het pronomen niet worden verklaard. Daarnaast zijn

beleefdheidsvormen conservatief en worden vormonderscheidingen behouden. Er wordt daarom niet verwacht dat er juist bij een beleefde vorm overgeneralisatie optreedt en niet bij een informele vorm zoals jij (met de niet-nominatiefvorm jou) (Aalberse, 2009: 59).

De derde hypothese combineert de voordelen van de eerste twee hypotheses. Als u in eerste instantie een overgeneralisatie van gij zou zijn, dan klopt de datering, waar dit niet het geval is voor de U.E.-hypothese. De associatie met Uwe Edelheid zorgt voor de beleefde connotatie van het pronomen, die niet te verklaren is met de gij-hypothese. Ook verklaart de associatie met Uwe Edelheid de congruentie van u met een persoonsvorm in de derde persoon enkelvoud aangezien Uwe Edelheid een nomen is en dus met een persoonsvorm in de derde persoon congrueert.

In de jaren na deze uiteenzetting van de drie hypotheses door Kern (1911) bleef onduidelijk welk van de hypotheses het meest plausibel zou zijn. Van der Wal en Van Bree geven aan dat de eerste hypothese het meest waarschijnlijk is omdat u niet alleen congrueert met een persoonsvorm in de tweede persoon, maar ook met een persoonsvorm in de derde persoon enkelvoud (1992: 267). Paardekooper is juist van mening dat u een overgeneralisatie van de niet-nominatiefvorm van gij moet zijn omdat de eerste voorkomens van u congrueren met een persoonsvorm in de tweede persoon (1996: 70).

Ondanks dat er veel literatuur is over het ontstaan van u als beleefdheidspronomen en er ook duidelijke hypotheses zijn, zijn er nog weinig data die het mogelijk maken de

(7)

7 presenteren enkele historische voorkomens van u die hun hypothese ondersteunen. Zo toont Paardekooper drie voorkomens van u als subject om aan te geven dat het in eerste instantie congrueerde met een persoonsvorm in de tweede persoon. Er is echter nog geen grootschalig empirische studie gedaan naar het ontstaan van u. Hierdoor is nog onduidelijk welke

hypothese die in de literatuur naar voren komt het meest waarschijnlijk.

Dit onderzoek biedt een empirische studie naar de diachronische ontwikkeling van u. Om vast te stellen welk van de drie hypotheses het meest plausibel is, heb ik

corpusonderzoek gedaan naar toneelstukken tussen 1600-1900, de periode vanaf het eerste voorkomen van u als subject, beschreven door Paardekooper (1996), tot en met de periode waarin u als subject een beleefde connotatie zou moeten hebben gekregen. Toneelstukken bevatten veel aanspreekvormen en komen het dichtst in de buurt van de spreektaal uit de tijd waarin zij zijn geschreven (Brown & Gilman, 1960: 171-172). Ik heb naar voorkomens van u gekeken in combinatie met enkele werkwoorden waarbij de vervoegingen in de tweede persoon en derde persoon enkelvoud niet homofoon zijn. Deze werkwoorden zijn hebben,

zijn, willen, kunnen, zullen en mogen.

De opbouw van deze scriptie is als volgt. In hoofdstuk 2 behandel ik de ontwikkeling van aanspreekvormen in zijn algemeenheid en richt ik me specifiek op de

ontstaanshypotheses van u. Hoofdstuk 3 bevat de methodologie, waar ik behandel welke data binnen de gebruikte database, de Digitale Bibliotheek voor Nederlandse Letteren (DBNL) voor dit onderzoek van belang zijn. Ook licht ik mijn keuze toe om uitsluitend voorkomens van u in toneelstukken te analyseren en behandel ik de E-test, de statistische toets die ik heb gebruikt om vast te stellen met welke persoonsvorm u vaker congrueert. Hoofdstuk 4 bevat de resultaten van het corpusonderzoek, waarin ik bespreek hoe vaak u in de verschillende eeuwen voorkomt als subject en of u per verbum en per eeuw vaker voorkomt met een verbum in de tweede persoon of in de derde persoon enkelvoud. De scriptie eindigt met hoofdstuk 5, de conclusie.

(8)
(9)

9

Hoofdstuk 2 Theoretisch kader

In dit hoofdstuk behandel ik als eerste de notie beleefdheid in pronomina in het algemeen in paragraaf 1. In de paragrafen die hierop volgen staan de theorieën achter de drie hypotheses die in dit onderzoek centraal staan. Dit zijn de U.E.-hypothese, die verwacht dat u is

voortgekomen uit Uwe Edelheid, de gij-hypothese, die voorspelt dat u een overgeneralisatie is van de niet-nominatiefvorm van gij, en de hybride hypothese, die deze twee hypotheses combineert. Paragraaf 2.1 gaat in op de U.E.-hypothese, paragraaf 2.2 behandelt de gij-hypothese en paragraaf 2.3 behandelt de hybride gij-hypothese. Paragraaf 2.4 behandelt kort de tegengestelde meningen in het debat over het ontstaan van u. Tot slot bespreek ik in paragraaf 2.5 de hypotheses en verwachtingen van dit onderzoek die voortkomen uit de literatuur.

1 Beleefdheid in pronomina

Alvorens in te gaan op de beleefdheidsvorm u, zal ik eerst beleefdheid in pronomina

behandelen. Pronomina kunnen worden opgedeeld in twee soorten: informele pronomina en beleefde pronomina. In navolging van Brown en Gilman (1960), zal ik het symbool T gebruiken voor informele pronomina en het symbool V voor beleefde pronomina. In het hedendaagse Nederlands is het pronomen jij de T voor de tweede persoon enkelvoud en jullie de T voor de tweede persoon meervoud. Het pronomen u is de V en kan voor zowel de

tweede persoon enkelvoud als de tweede persoon meervoud worden gebruikt (Haeseryn et al., 1997).

Het verschil tussen T en V komt voort uit twee semantische systemen: de semantiek van macht en de semantiek van solidariteit. Macht is een eenzijdige relatie waarbij degene die macht heeft wordt aangesproken met V en degenen over wie deze persoon de macht heeft worden aangesproken met T (Brown & Gilman, 1960: 255). Het gebruik van V komt voort uit de manier waarop staatshoofden werden aangesproken en werd uiteindelijk ook gebruikt in het kerngezin, waar ouders werden toegesproken met V en zij hun kinderen aanspraken met

T. Bij een asymmetrische machtsrelatie is er dus één partij die de V gebruikt en één partij die

de T gebruikt. Bij een gelijke machtsrelatie gebruiken beide partijen dezelfde vorm. In de Middeleeuwen gebruikte men in de hogere lagen van de samenleving onderling de V. De T werd gebruikt in de lagere klassen (Brown & Gilman, 1960: 256). Het wederzijdse gebruik van V is in veel Middeleeuwse samenlevingen geïntroduceerd in de hogere klassen. Hierdoor ontstond er een connotatie tussen het gebruik van de V en de hoge status van de spreker. De V

(10)

10 ontstond dus door verschillen in macht maar werd wederzijds gebruikt als er verschillen waren tussen de gesprekspartners die niet gebaseerd waren op macht. Zo werd in het

zeventiende-eeuwse Frankrijk wederzijds V gebruikt in de relatie tussen ouders en volwassen kinderen (Brown & Gilman, 1960: 257).

De semantiek van solidariteit vormt het tweede verschil tussen T en V. V werd dus gebruikt bij machtsverschillen, T werd juist gebruikt in gevallen van solidariteit. Dit is een symmetrische relatie waarbij er geen verschil is tussen de spreker en de toehoorder. Er is dus een positieve relatie tussen solidariteit en T: hoe meer solidariteit, hoe waarschijnlijker dat beide partijen T gebruiken. Dit betekent ook dat de waarschijnlijkheid dat V wordt gebruikt afneemt bij een hogere mate van solidariteit (Brown & Gilman, 1960: 258). Gelijkenissen die een rol spelen bij de keuze voor T zijn gebaseerd op gelijkgezindheid of soortgelijke

neigingen tot handelen. Enkele voorbeelden die hiertoe kunnen leiden zijn religie, beroep en geslacht. Brown en Gilman noemen als voorbeelden van hoge solidariteit onder andere dat de gesprekspartners dezelfde ouders hebben, naar dezelfde school zijn geweest of hetzelfde beroep uitoefenen (1960: 258). Waar eerst de semantiek van macht een grotere rol speelde, heeft sinds de afgelopen eeuw de semantiek van solidariteit meer invloed op de keuze voor T of V. Solidariteit speelde voornamelijk een rol tussen individuen die dezelfde sociale stand hadden (Brown & Gilman, 1960: 259).

In de keuze tussen T en V in Europa zijn vier stadia te onderscheiden (Wales, 1983: 112). In het eerste stadium werd alleen de T gebruikt. Het enige onderscheid dat bestond tussen verschillende aanspreekvormen was tussen enkelvoud en meervoud. In het tweede stadium werd de machtsfactor geïntroduceerd. Hierdoor gebruikten individuen met hoge macht V tegen elkaar en T tegen individuen met minder macht. Personen uit de lagere klassen gebruikten T tegen elkaar en V tegen iemand uit een hogere klasse. In het derde stadium werd de factor van solidariteit toegevoegd, wat de keuze voor aanspreekvormen compliceerde. In sommige gevallen contrasteerde de solidariteitsfactor namelijk met de machtsfactor. Door solidariteit zouden individuen met dezelfde sociale status elkaar moeten aanspreken met T en individuen van een andere sociale status met V. Hierdoor zouden individuen met meer macht iemand met minder macht uit een andere sociale klasse moeten toespreken met V, waar zij hier eerst T voor gebruikten. Iemand met minder macht zou iemand met meer macht van dezelfde sociale klasse hierdoor met T moeten aanspreken, waar hier eerst V voor werd gebruikt. Tot slot, in het vierde stadium, is solidariteit de doorslaggevende factor. Hierdoor gebruiken individuen T op basis van solidariteit en V als er een niet-solidaire relatie is, onafhankelijk van de machtspositie van de individuen (Wales, 1983: 112).

(11)

11 In het Middelnederlands waren er twee pronomina voor de tweede persoon: het

informele du (T) en het formele ghi (V). In de zestiende eeuw nam het gebruik van du af, waardoor het pronomen in de loop van de zeventiende eeuw verdween: slechts ghi bleef over en werd gebruikt zowel in beleefde als in informele contexten (Van der Wal & Van Bree, 1992: 266). Empirisch onderzoek van Aalberse (2009) bevestigt deze aanname. Aalberse (2009) vindt in zestiende-eeuwse corpora dat de aanspreekvorm ghi sterk in de meerderheid is ten opzichte van du. Van de aanspreekvormen die zij heeft bekeken zijn 97% ghi en 3% du (Aalberse, 2009: 123).

Vor der Hake (1908) stelt dat het gebruik van de tweede persoon meervoud (in het Nederlands ghi/gij) in plaats van de tweede persoon enkelvoud (du) om de toehoorder op een beleefde manier aan te spreken in bijna alle Europese talen voorkomt. Wel is in de meeste talen de tweede persoon enkelvoud naast deze vorm in gebruik gebleven. In eerste instantie was het gebruik van de tweede persoon meervoud voor één individu iets dat alleen gebeurde als de keizer werd aangesproken. Het was een teken van eerbied en onderdanigheid. Doordat het aantal mensen dat op deze manier werd aangesproken steeds groter werd, veranderde deze vorm uiteindelijk in een beleefdheidspronomen (Vor der Hake, 1908: 12-13). Dit gebruik breidde zich nog verder uit, met als gevolg dat de tweede persoon enkelvoud in het

Nederlands is verdwenen. Het verdwijnen van du zorgde ervoor dat ghi/gij overbleef als het enige pronomen voor de tweede persoon. Hierdoor verloor gij de beleefde connotatie. In het noorden werd naast gij ook de variant jij gebruikt, die vaak niet in teksten werd gebruikt. In andere gevallen werden gij en jij juist in één tekst naast elkaar gebruikt (Van der Wal & Van Bree, 1992: 266).

2 Ontstaan van het beleefde u als subject

Er is onduidelijkheid in de literatuur over het ontstaan van u als subject en over hoe u een beleefde connotatie heeft gekregen. Paardekooper meent dat u in de zestiende eeuw in subjectpositie opkwam. Het ontstaan van u als subject dateert Paardekooper rond 1585 (Paardekooper, 1987: 499, 502). Kern beweert juist dat u halverwege de achttiende eeuw of aan het begin van de negentiende eeuw voor het eerst als subject (met beleefde connotatie) werd gebruikt (1911: 131). Er is dus geen eensgezindheid over hoe u in subjectpositie is gekomen en hoe het een beleefde connotatie heeft gekregen. Uit de literatuur komen drie mogelijkheden naar voren:

(12)

12 - De beleefde aanspreekvorm u is voortgekomen uit Uwe Edelheid of de bijbehorende

afkorting uwé.

- De beleefde aanspreekvorm u is een overgeneralisatie van u als niet-nominatiefvorm van gij.

- De beleefde aanspreekvorm u is ontstaan als overgeneralisatie van de

niet-nominatiefvorm van gij en heeft een beleefde connotatie gekregen door de associatie met Uwe Edelheid en de afkorting uwé.

In de volgende paragrafen zal ik dieper ingaan op deze standpunten.

2.1 Het beleefdheidspronomen u uit Uwe Edelheid

Voordat ik inga op de U.E.-hypothese, bespreek ik eerst kort wat voor type aanspreekvorm

Uwe Edelheid is. Paardekooper (1987) onderscheidt drie typen aanspreekvormen: direct,

indirect en halfdirect. Het eerste type zijn de directe pronomina zoals het hedendaagse jij. Het tweede type zijn indirecte aanspreekvormen, waarbij iemand wordt aangesproken op een manier die normaal wordt gebruikt als de persoon in kwestie niet deelneemt aan het gesprek. Dit is onder andere het geval als iemand wordt aangesproken met een nomen, zoals in voorbeeld (1) (Paardekooper, 1987: 491). Tot slot zijn er nog halfdirecte aanspreekvormen, ook wel abstracte aanspreekvormen genoemd. Deze aanspreekvormen bestaan uit een

metafoor voor macht zoals Uwe Hoogheid en Uwe Majesteit, of uit een possessief pronomen en een metafoor, zoals Uwer Liefde en Uwe Edelheid (Aalberse, 2009: 55). Deze halfdirecte (of abstracte) aanspreekvormen congrueren met een persoonsvorm in de derde persoon enkelvoud (Schönfeld, 1970: 139). Dit type aanspreekvorm is te zien in voorbeeld (2).

(1) Komt dominee terug? (Paardekooper, 1987: 491)

(2) Ah! quiteert V.E. la Cour? (Huygens, 1672: 106).

Uwe Edelheid werd als beleefder ervaren dan Uwer Liefde (Schönfeld, 1970: 139). Het

pronomen was al zeker in 1575 in gebruik en werd onder andere afgekort tot uwer E. en Uwe

edelh.. Rond 1615 maakten deze afkortingen plaats voor de afkorting U.E. (Paardekooper,

1987: 505). U.E. werd in de zeventiende eeuw al uitgesproken als uwé en werd vaak afgewisseld met gij (Kern, 1911: 127-129). De eerste hypothese over het ontstaan van u als

(13)

13 subject houdt in dat u de grammaticaliseerde vorm van de abstracte aanspreekvorm Uwe

Edelheid of de afkorting daarvan, uwé, zou zijn.

De hypothese dat u als subject is ontstaan uit Uwe Edelheid wordt onder andere in het Woordenboek der Nederlandse Taal (WNT) gepresenteerd als de “meest aanvaarde

opvatting” (GTB, 2015). Dit zou verklaren waarom u een beleefde connotatie heeft: het zou deze connotatie hebben overgenomen van Uwe Edelheid. U kan zijn voortgekomen uit Uwe

Edelheid, zoals het Spaanse usted dat is voortgekomen uit vuestra merced. Dit is echter

onlogisch omdat crosslinguïstisch gezien een dergelijke grammaticalisatie stapsgewijs zou moeten verlopen (Aalberse, 2009: 59). Zo is de Spaanse beleefde aanspreekvorm usted voortgekomen uit een stapsgewijze fonetische reductie van Vuestra merced > vuessarced >

vuessansted > vuessasted > vuessasté > voarced > vuested > vusted > usted (Bentivoglio,

2003: 188-189). In het Nederlands is deze stapsgewijze grammaticalisatie niet te zien bij Uwe

Edelheid.

De afwezigheid van een stapsgewijs grammaticalisatieproces zoals in het Spaans wordt door sommige aanhangers van de hypothese omzeild door ervan uit te gaan dat u uit

uwé is voortgekomen (o.a. Van der Wal & Van Bree, 1992: 267). In dat geval is het proces

als volgt: Uwe Edelheid > uwé > u. Deze hypothese heeft echter als bezwaar dat de klemtoon van uwé op de tweede syllabe ligt. Logischerwijs zou dit leiden tot de vorm –wé, niet de vorm u (Kern, 1911: 131). Enkele onderzoekers zijn echter van mening dat de klemtoon in de uitspraak van uwé waarschijnlijk naar de eerste syllabe kon worden verschoven (o.a. Muller, 1926: 170). Michels (1926) noemt enkele versregels van Constantijn Huygens, afkomstig uit 1655, waarin de afkorting U.E. is opgenomen en constateert dat U.E. in het gedicht

uitgesproken dient te worden als een woord met twee syllaben (uwé) (Michels, 1926: 305). Op basis van deze constatering van Michels meent Kern (1927) dat uwé al in de zeventiende eeuw in gebruik was en dat uwe, met de klemtoon op de eerste syllabe, ook in gebruik was. Wel is onduidelijk hoe en wanneer dit in gebruik is geraakt. Een mogelijke hypothese is dat men U.E. als uwe las in plaats van uwé doordat de betekenis van de afkorting niet bekend was. Een andere hypothese is dat naast de uitspraak uwé het ook mogelijk was de klemtoon op de eerste syllabe te leggen (Kern, 1911: 130). In de versregels van Huygens heeft U.E. namelijk de klemtoon op de eerste syllabe. Dit zou ertoe hebben geleid dat uwe (met de klemtoon op de eerste syllabe) is afgezwakt tot u. Wel constateert Kern (1927) dat het

wenselijk is om meer gegevens te verzamelen ter ondersteuning van de claim dat de klemtoon van uwé op de eerste syllabe kon liggen.

(14)

14 Aanhangers van het idee dat u als subject is voortgekomen uit de afkorting U.E. zijn onder andere Van der Wal en Van Bree (1992) en Schönfeld (1970). Volgens Van der Wal en Van Bree heeft U.E., wat werd gebruikt in geschreven teksten, geleid tot de vorm uwé in de uitspraak. Na een klemtoonverschuiving van de tweede syllabe naar de eerste syllabe vond er reductie van de tweede syllabe plaats, waardoor de vorm u overbleef. Het subjectpronomen u moet hieruit zijn voortgekomen. Opvallend genoeg zijn Van der Wal en Van Bree van

mening dat de hypothese dat u een overgeneralisatie is van de niet-nominatiefvorm van gij minder waarschijnlijk is door de variatie bij de persoonsvorm en het reflexief. Het feit dat u in het hedendaagse Nederlands congrueert met een persoonsvorm in zowel de tweede als de derde persoon enkelvoud en dat zowel het reflexief u als zich mogelijk is, is voor hen een argument dat u moet zijn voortgekomen uit uwé (Van der Wal & Van Bree, 1992: 267). Aan het eind van de achttiende eeuw moet de beleefdheidsvorm uwé van de hogere kringen zijn afgezakt naar de lagere kringen. Hierdoor werd uwé, later u, de beleefde aanspreekvorm (Van der Wal & Van Bree, 1992: 270).

Schönfeld (1970) is ook van mening dat u moet zijn voortgekomen uit uwé. Schönfeld geeft als verklaring voor de klemtoonverschuiving van de tweede naar de eerste syllabe dat dit voorkomt uit het gebruik van uwees in de genitief. Deze vorm, met de klemtoon op de eerste syllabe, wordt vervolgens overgenomen in de nominatief, waar het de vorm uwe krijgt. Na een snelle ontwikkeling aan het begin van de zeventiende eeuw veranderde uwe naar u in subjectspositie. Ook Schönfeld noemt de congruentie met een persoonsvorm in de derde persoon enkelvoud en het reflexief zich als argumenten ter ondersteuning van dit standpunt. De persoonsvorm in de derde persoon zou echter meer vormelijk zijn dan die in de tweede persoon, waardoor u nu ook congrueert met persoonsvormen in de tweede persoon

(Schönfeld, 1970: 139-140).

De U.E.-hypothese verklaart dus hoe u als subject is ontstaan: U.E. werd ook als subject gebruikt. Daarnaast verklaart de hypothese de beleefde connotatie van u: U.E. werd gebruikt om beleefdheid uit te drukken en u heeft deze eigenschap overgenomen. Er is echter één probleem met de U.E.-hypothese. Dit is de datering van U.E. en het eerste gebruik van u als subject. Kern (1911, 1927) constateert dat uwé in de zeventiende eeuw in gebruik was. Paardekooper geeft een preciezere schatting aan het eerste voorkomen van de afkorting U.E. en meent dat deze vanaf 1615 in gebruik was. Het eerste voorkomen van u als subject dateert hij echter rond 1585 (Paardekooper, 1987: 505). Subject u kan niet zijn voortgekomen uit

(15)

15

2.2 U als overgeneralisatie van gij

De tweede visie over de ontstaanswijze van u als subject houdt in dat het een

overgeneralisatie is van de niet-nominatiefvorm u van gij. Vor der Hake stelt dat u in subjectpositie eigenlijk de accusatief van gij is (1911: 18). Deze overgeneralisatie kan

vergeleken worden met de opkomst van de genitiefvorm hun als nominatief, in plaats van zij. Vor der Hake geeft aan dat het gebruik van onder andere u en hun als subject waar dit niet de “correcte” nominatiefvormen zijn een verschijnsel is dat in heel West-Europa voorkomt. Zowel Keltische, als Germaanse en Romaanse talen kennen het verschijnsel. De

overgeneralisatie van niet-nominatiefvormen als subject zou voor het eerst in de lagere klassen zijn voorgekomen (1911: 24).

Vroege voorkomens van u als subject kunnen worden gezien als een bevestiging van de gij-hypothese. In 1996 publiceerde Paardekooper een artikel met voorkomens van subject

u, afkomstig uit 1599. Beide teksten komen uit de dagregisters van de Tweede Schipvaart der

Nederlanders naar Oost-Indië. Eén voorkomen van subject u is in de zin van ‘men’ en congrueert met hebt, een persoonsvorm in de tweede persoon. Dit voorkomen is te zien in voorbeeld (3). Hier heeft u geen beleefde connotatie. Het tweede voorkomen van subject u, te zien in voorbeeld (4), interpreteert Paardekooper als een beleefd pronomen (1996: 70). De brief waarin het voorkomt bevat twee keer v.l., de afkorting voor Uwer Liefde, een halfdirecte aanspreekvorm met een iets minder beleefde connotatie dan Uwe Edelheid (Schönfeld, 1970: 139). De afkorting v.l. wordt in de brief gebruikt als object en indirect object. Door dit gebruik van v.l. vat Paardekooper het subject v op als een beleefdheidsvorm (1996: 70).

(3) ende u hebt in deze wech al 7 vame 6 vame ende bij lant komende 5 vamen (Keuning, 1947: 95).

(4) Wat belangt die regerijnge is off soude te lanck sijn te verhaelen, dat sult v alles verstaen godt onss met lijff in Nerlant helpende (Keuning, 1949: 139, 201).

Voor zover bekend is het voorkomen in voorbeeld (4) dus één van de eerste voorkomens van subject u en wellicht het eerste voorkomen van subject u met een beleefde connotatie. Ook dit voorkomen congrueert met een persoonsvorm in de tweede persoon, ditmaal sult, wat erop wijst dat het voorkomen van v niet bijvoorbeeld een afkorting van v.l. kan zijn geweest. Uwer

(16)

16 enkelvoud, net als Uwe Edelheid met alle afkortingen (Schönfeld, 1970: 139). De

persoonsvorm sult kan echter uitsluitend worden gebruikt in combinatie met een pronomen in de tweede persoon. De eerste voorkomens van u als subject congrueerden dus met een

persoonsvorm in de tweede persoon, net als gij.

Het probleem met de gij-hypothese is dat deze hypothese niet de beleefde connotatie van u kan verklaren. In de zestiende eeuw was gij het enige pronomen voor de tweede persoon enkelvoud en meervoud en had het geen beleefde connotatie (Van der Wal & Van Bree, 1992: 266). Dit is ook te zien in de voorbeelden van Paardekooper (1996): hoewel Paardekooper één voorkomen noemt waarbij u een beleefde connotatie heeft (voorbeeld 4), heeft het voorkomen uit voorbeeld (3) geen beleefde connotatie. Ook verklaart de hypothese niet waarom het hedendaagse u met een persoonsvorm in de derde persoon enkelvoud kan congrueren. Gij congrueert immers alleen met een persoonsvorm in de tweede persoon. Met de gij-hypothese kan worden verklaard hoe u als subject is ontstaan, maar blijft dus

onduidelijk hoe u als beleefdheidspronomen is ontstaan.

2.3 U als overgeneralisatie met beleefde connotatie

De derde hypothese, de hybride hypothese, houdt in dat u een overgeneralisatie is van de niet-nominatiefvorm van gij en vervolgens de beleefde connotatie van U.E. overnam. De overgeneralisatie zou kunnen komen doordat de hogere klassen een nieuwe beleefde aanspreekvorm wilden die niet door de middenklassen werd gebruikt, zoals bij uwé wel het geval was. De hogere klassen richtten zich op de schrijftaal in de zoektocht naar een nieuwe aanspreekvorm. Daar werd gij nog volop gebruikt als subject, maar in spreektaal kan het onnatuurlijk hebben geklonken. Om deze reden besloot men om de bijbehorende

objectiefvorm u en de possessief uw te gebruiken, die minder onnatuurlijk klonken (Kern, 1911: 132). Het voordeel hiervan was dat de vormen sterk op uwé leken en de beleefde connotatie van dit woord overnamen. Kern (1911) noemt dit meteen als reden voor de afname van het gebruik van uwé: men besloot u niet alleen als niet-nominatiefvorm te gebruiken, maar gebruikte het ook in de nominatief.

Met deze aanname gaat Kern (1911) in tegen Vor der Hake (1911). Waar Vor der Hake stelt dat de lage klassen voor het eerst u overgeneraliseerde, is Kern juist van mening dat de opkomst van u door de hogere kringen van de samenleving komt, waar de vorm voor het eerst als subject werd gebruikt. Het gebruik van u vergelijkt Kern met het gebruik van

(17)

17 lagere klassen de vorm overnamen (Kern, 1911: 123). Dit sluit aan bij de aanname van

Brown en Gilman dat de V vaak eerst in de hogere klassen wordt gebruikt (1960: 257) De opkomst van u is voor het eerst te zien in de steden in Holland. Dit komt overeen met de claim van onder andere Wales dat de V vaak opkomt in steden (1983: 117).

Op basis van versregels van Huygens stelde Kern (1927) vast dat uwé waarschijnlijk ook kon worden uitgesproken met de klemtoon op de eerste syllabe (uwe). Hierdoor kan de vorm mogelijk zijn gereduceerd tot u. Dit is voor Kern geen argument voor de

U.E.-hypothese maar juist voor de hybride U.E.-hypothese. Kern meent ook met deze informatie nog steeds dat het huidige beleefdheidspronomen u is voortgekomen uit een overgeneralisatie van

gij. Het feit dat uwe kan hebben geleid tot u geeft alleen maar meer aanleiding om aan te

nemen dat de beleefde connotatie van deze afkorting is overgenomen door de overgeneralisatie u, waardoor u als beleefde aanspreekvorm ontstond (Kern, 1927).

Kern schrijft de opkomst van u toe aan de connotatie die de vorm had. Uit geschriften uit het begin van de achttiende eeuw blijkt dat u een minder gemaakte connotatie had dan gij. In de schrijftaal blijft gij met u als niet-nominatief echter in gebruik, waarschijnlijk meer dan in de spreektaal het geval was. Hierdoor is onduidelijk wanneer men u als subjectvorm ging gebruiken. Kern schat in dat u als beleefdheidspronomen in de loop van de achttiende eeuw of het begin van de negentiende eeuw opkwam (Kern, 1911: 131).

De associatie met uwé biedt behalve een verklaring voor de beleefde connotatie van u ook een verklaring voor de persoonsvorm waarmee u congrueert. Als u een overgeneralisatie van gij zou zijn, verwacht men een persoonsvorm in de tweede persoon. U congrueert echter ook met een persoonsvorm in de derde persoon. Dit kan komen doordat uwé ook met een persoonsvorm in de derde persoon congrueerde (Kern, 1911: 132). Een andere verklaring hiervoor is gebaseerd op de theorie van Simon (2003) over het uiten van beleefdheid. Simon (2003) beschrijft het ontstaan van de beleefde aanspreekvorm Sie (derde persoon meervoud) in het Beiers. Omdat ook de bijbehorende accusatief homofoon was aan sie (derde persoon enkelvoud), een vorm zonder beleefde connotatie, werden de vormen vaak verward, zeker omdat er geen objectcongruentie is in het Duits. Dit leidde ertoe dat men minder beleefd over kon komen dan bedoeld was. Om dit te voorkomen, werd een afwijkende vorm van elders in het paradigma genomen: Eana, de datief. Deze vorm werd overgenomen als objectsvorm, waardoor voor de luisteraar duidelijk werd dat de spreker beleefdheid wilde uitdrukken (Simon, 2003: 108).

Voor u is eenzelfde beleefdheidsstrategie denkbaar, maar dan met de persoonsvorm waarmee u congrueert. Op het moment dat u een beleefde connotatie kreeg, zou het moeten

(18)

18 combineren met een “bijzondere” persoonsvorm, een persoonsvorm die zoveel mogelijk afwijkt van de andere vormen in het paradigma. Deze vorm is niet voor alle verba hetzelfde. Voor hebben en zijn is dit de derde persoon (heeft en is). De vormen in de tweede persoon lijken meer op die in de eerste persoon (respectievelijk hebt en heb, bent en ben) en zijn daarmee niet afwijkend genoeg. Voor modale hulpwerkwoorden is de meest bijzondere vorm juist de tweede persoon. Bij deze verba wordt de ondergespecificeerde vorm gebruikt voor zowel de tweede als derde persoon. Modale hulpwerkwoorden hebben echter ook een vorm die expliciet gemarkeerd is voor de tweede persoon. Deze vorm onderscheidt zich van de andere vormen door de –t flexie (bijvoorbeeld zult in plaats van zal). Om beleefdheid uit te drukken wordt dus soms een persoonsvorm in de tweede persoon en soms in de derde persoon enkelvoud gekozen.

De hybride hypothese kan dus verklaren waarom u congrueert met een persoonsvorm in de tweede en de derde persoon. Daarnaast verklaart de theorie waarom de eerste

voorkomens van u zoals beschreven door Paardekooper (1996) geen beleefde connotatie hadden: u kreeg pas in de negentiende eeuw een beleefde connotatie (Kern, 1911: 131).

2.4 Het ontstaan van u?

Het is onduidelijk hoe u als subject en als beleefdheidspronomen is ontstaan. Kern (1911) schat in dat u in de achttiende eeuw of aan het begin van de negentiende eeuw opkwam als subject en een beleefde connotatie had. Paardekooper (1996) presenteert echter een

voorkomen, te zien in voorbeeld (3), waarin u al ver voor die tijd (namelijk in 1599) als subject werd gebruikt, maar niet werd gebruikt als beleefdheidsvorm. Er is dus geen eensgezindheid over het ontstaan u als subject en als beleefde aanspreekvorm. In dit

onderzoek zullen daarom een aantal hypotheses worden getest die voorspellingen doen over het ontstaan van u als subject en als beleefdheidspronomen. In de literatuur zijn dus drie standpunten te onderscheiden:

- De U.E.-hypothese. U is voortgekomen uit Uwe Edelheid of de afkorting uwé. - De gij-hypothese. U is een overgeneralisatie van u als niet-nominatiefvorm van gij. - De hybride hypothese. U is ontstaan als overgeneralisatie van de niet-nominatiefvorm

van gij en heeft een beleefde connotatie gekregen door de associatie met Uwe

(19)

19 Op dit moment is nog niet bekend welk van de drie standpunten het meest waarschijnlijk is. Hoewel er veel te zeggen valt voor de derde visie, zijn er toch aanhangers van de eerste hypothese. Als u zou zijn voortgekomen uit Uwe Edelheid of een afkorting daarvan, zijn de voorkomens van u die Paardekooper (1996) beschrijft (voorbeeld 3 en 4) onlogisch omdat

Uwe Edelheid met een persoonsvorm in de derde persoon enkelvoud congrueert en de

voorkomens die Paardekooper beschrijft met een persoonsvorm in de tweede persoon congrueren. Daarnaast heeft u in voorbeeld (3) geen beleefde connotatie, terwijl Uwe

Edelheid dat wel heeft. Tot slot werd de afkorting uwé voor het eerst gebruikt rond 1615,

jaren na de datering van de eerste voorkomens van u als subject in 1599 (Paardekooper, 1987: 505). Een ander argument is dat een dergelijke ontwikkeling uit Uwe Edelheid stapsgewijs zou moeten verlopen, zoals onder andere in het Spaans is gebeurd (Kern, 1911: 131). In het Nederlands is dit niet het geval geweest: Uwe Edelheid is door de spelling U.E. meteen afgekort naar uwé, wat bovendien de klemtoon op de tweede syllabe heeft. Hoewel onder andere Kern (1927) en Muller (1926) aangeven dat het wellicht mogelijk was dat de

klemtoon naar de eerste syllabe kon worden verschoven, geeft Kern toch toe dat er meer data nodig is voordat die aanname bevestigd kan worden.

Er zijn dus verschillende argumenten tegen de U.E.-hypothese. Het feit dat deze hypothese toch de “meest aanvaarde opvatting” is (GTB, 2015), wijst erop dat er überhaupt geen eensgezindheid is over het ontstaan van u in de subjectpositie. Dit kan komen door te weinig data over de eerste voorkomens van u als pronomen. Paardekooper (1996) noemt bijvoorbeeld slechts twee voorkomens van subject u waarbij duidelijk is dat het congrueert met een tweede persoon. Meer data over het ontstaan van u in subjectpositie is wenselijk. Daarom is in dit onderzoek het ontstaan van het pronomen u als subject empirisch

bestudeerd.

2.5 Hypotheses en verwachtingen

De bovenstaande ideeën over het ontstaat van u als beleefde aanspreekvorm zijn voor dit onderzoek vertaald naar drie hypotheses: de U.E.-hypothese, de gij-hypothese, en de hybride hypothese. Deze hypotheses zijn getest door middel van een corpus bestaande uit

toneelstukken afkomstig uit de periode 1600-1900.

De U.E.-hypothese houdt in dat u is voortgekomen uit Uwe Edelheid of de afkorting

uwé. Als u hiervan zou zijn afgeleid, zou het congrueren met een persoonsvorm in de derde

(20)

20 congrueert met een dusdanige persoonsvorm. Dit zou de hypothese bevestigen. De hypothese wordt gefalsificeerd als u vaker congrueert met een persoonsvorm in de tweede persoon.

De gij-hypothese houdt in dat u een overgeneralisatie is van u, de

niet-nominatiefvorm van gij. Aangezien gij congrueerde met een persoonsvorm in de tweede persoon, is de verwachting dat u in het corpus vaker congrueert met een persoonsvorm in de tweede persoon. De hypothese wordt gefalsificeerd als u vaker met een persoonsvorm in de derde persoon enkelvoud congrueert.

De laatste hypothese is de hybride hypothese. Deze houdt in dat u in eerste instantie een overgeneralisatie van de niet-nominatiefvorm van gij was. In de negentiende eeuw kreeg

u een beleefde connotatie. In de zeventiende en achttiende eeuw zou u dus moeten

congrueren met een persoonsvorm in de tweede persoon, net als gij. Op basis van de ontwikkeling van de beleefde aanspreekvorm Eana in het Beiers, beschreven door Simon (2003: 108), wordt verwacht dat men in de negentiende eeuw voor u ook een “bijzondere” of afwijkende vorm koos, hier niet voor het pronomen zelf maar wel voor de bijbehorende persoonsvorm. De hypothese wordt dus bevestigd als u in de zeventiende en achttiende congrueert met een persoonsvorm in de tweede persoon of een ondergespecificeerde

persoonsvorm (zoals zal, wat voor zowel de tweede als derde persoon enkelvoud kan worden gebruikt). In de negentiende eeuw zou u congrueren met een gespecificeerde persoonsvorm (bijvoorbeeld zult). Mochten er twee specifieke vormen zijn, zoals bij hebben en zijn het geval is, dan wordt de meest bijzondere vorm gekozen. De hypothese wordt gefalsificeerd als

u in de zeventiende of achttiende eeuw voor hebben en zijn congrueerde met een

persoonsvorm in de derde persoon of als u in de negentiende eeuw congrueerde met een ondergespecificeerde persoonsvorm.

(21)

21

Hoofdstuk 3 Methode

In dit hoofdstuk ga ik in op hoe ik het onderzoek heb uitgevoerd. In paragraaf 1 beschrijf ik het gebruikte corpus, de Digitale Bibliotheek voor de Nederlands Letteren (DBNL) en onderbouw ik mijn keuzes bij het selecteren van de toneelstukken die deel zijn van het corpus. In paragraaf 2 ga ik in op de voorkomens van u in combinatie met verschillende verba die zijn geselecteerd en geannoteerd in dit onderzoek. In paragraaf 3 bespreek ik de keuzes die zijn gemaakt bij het annoteren en de zaken waar ik tegenaan ben gelopen. Paragraaf 4 ligt de gebruikte statistische toets (de E-test) toe.

1 Corpus en selectie toneelstukken

Voor dit onderzoek heb ik toneelstukken onderzocht uit de periode 1600-1900, vanaf de eerste voorkomens van u zoals beschreven door Paardekooper (1996) tot wanneer u een beleefde connotatie zou hebben gekregen (Kern, 1911). Er zijn drie redenen om

toneelstukken te onderzoeken. Voor eerdere periodes is er beperkte keuze voor bronnen die spreektaal bevatten. Er zijn verschillende soorten schriftelijke bronnen uit de periode 1600-1900, zoals poëzie, proza en non-fictie. Toneelstukken komen echter het dichtst in de buurt van gesproken taal aangezien deze geschreven zijn met het idee dat de tekst als het ware spontaan wordt uitgesproken (Salmon, 1965: 106). Daarnaast zijn toneelstukken de beste bron om aanspreekvormen te onderzoeken omdat er vrijwel uitsluitend gebruik wordt gemaakt van dialogen. De kans om pronomina in de tweede persoon te vinden in

toneelstukken is daardoor groot. Tot slot bevatten toneelstukken verwijzingen naar de sociale verhoudingen tussen de participanten van het gesprek (Brown & Gilman, 1989: 171-172).

Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van de database van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlands Letteren (DBNL), toegankelijk via http://dbnl.org. De DBNL is een dienst van de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag, in samenwerking met de Nederlandse Taalunie en de Vlaamse Erfgoedbibliotheek. De database biedt teksten uit verschillende tijden. De eerste tekst komt uit circa 1200 en de laatste tekst is dit jaar (2016) toegevoegd. Elke maand of elke twee maanden worden er nieuwe teksten toegevoegd aan de database. De teksten in de DBNL komen uit Nederland, België, Suriname en Zuid-Afrika en zijn over het algemeen Nederlandstalig.

De teksten in de DBNL hebben uiteenlopende onderwerpen en genres. De DBNL bevat vijf overkoepelende genres: drama, jeugdliteratuur, non-fictie, poëzie en proza. De

(22)

22 DBNL bevat zowel primaire als secundaire bronnen. Zo bevat de database vrijwel alle

werken van Joost van den Vondel, alsmede enkele bibliografieën, studies naar Vondel en audio- en videofragmenten waarin Vondel is genoemd. Daarnaast bevat de DBNL veel studies over de Nederlandse taal- en letterkunde. Deze studies gaan over uiteenlopende onderwerpen van de taalkunde, zoals morfologie, psycholinguïstiek en Nederlands als tweede taal.

Voor dit onderzoek zijn teksten binnen het genre “drama” onderzocht, dat vrijwel uitsluitend toneelstukken bevat. Binnen dit genre zijn er verschillende subgenres: abel spel, bijbeltekst, blijde inkomste, blijspel/komedie, bloemlezing, dialoog, emblematiek, epos, esbattement, hekeldicht, klucht, leerdicht, legende-sage-mythe, libretto, lijkdicht, lofdicht, monoloog, moraliteit, mysteriespel, fictie/brieven, fictie/koloniën-reizen, non-fictie/muziek-ballet-toneel-film-tv, non-fictie/psychologie, non-fictie/schoolboek, pastorale, poëtica, proefschrift, refreinen, satire, schelmenverhaal, sinnespel, sprookjes, tafelspel, tijdschrift/jaarboek, toneeltekst (modern), tragedie/treurspel, tragikomedie, vertaling, verzameld werk en wedstrijdbundel.

Van sommige subgenres zijn geen teksten bestudeerd. Dit heeft verschillende redenen. Sommige subgenres, zoals non-fictie/psychologie, hebben uitsluitend teksten die beschikbaar zijn als scan. Veel documenten in de DBNL zijn beschikbaar in getranscribeerde tekst. Sommige teksten zijn echter niet overgetypt, maar zijn alleen beschikbaar in scans van hun oorspronkelijke medium, boeken. Er is voor gekozen om deze scans niet mee te nemen in de data omdat in deze scans uitsluitend handmatig naar voorkomens van u gezocht zou

kunnen worden. Daarnaast zijn veel toneelstukken in een andere editie wel in

getranscribeerde tekst opgenomen in de DBNL. Vondel’s ‘Lucifer’ is bijvoorbeeld in vijf verschillende edities uitsluitend als scan beschikbaar, maar is ook twee keer in

getranscribeerde-tekstvorm toegankelijk.

Andere subgenres, zoals de abele spelen, vallen niet binnen de bestudeerde

tijdsperiode van 1600-1900. Het subgenre non-fictie/koloniën-reizen bevat juist uitsluitend teksten die niet uit Nederland of België afkomstig zijn. Alleen Nederlandse teksten uit Nederland en België zijn geanalyseerd. Dit betekent dat teksten uit Suriname en Zuid-Afrika niet zijn opgenomen in het corpus. Dit is omdat in Suriname en Zuid-Afrika u wellicht een andere ontwikkeling heeft doorgemaakt dan in Nederland en België.2 Daarnaast zijn er in de DBNL subcategorieën voor Friese en Limburgse literatuur. Ook voor deze streken geldt dat

2 In het Afrikaans van de achttiende eeuw werd bijvoorbeeld jou ook gebruikt als subject

(23)

23 de ontwikkeling van u anders kan zijn geweest dan die in de andere delen van Nederland en België, waardoor teksten uit deze streken niet zijn opgenomen in het corpus.

Onder andere het subgenre non-fictie/muziek-ballet-toneel-film-tv bevat een tekst die slechts een korte samenvatting van een toneelstuk geeft, maar niet het daadwerkelijke

toneelstuk bevat. Het subgenre vertaling bevat, zoals de naam al suggereert, geen enkele tekst die oorspronkelijk Nederlands is. De DBNL bevat namelijk Nederlandstalige vertalingen van buitenlands werk, vertaald uit het Frans, het Duits en het Spaans. Deze zijn allemaal vertaald naar het Nederlands in de onderzochte periode, waardoor het taalgebruik in de vertalingen dicht in de buurt komt van die van de Nederlandstalige toneelstukken. Cruciaal voor dit onderzoek is echter de opkomst van het beleefdheidspronomen u. In toneelstukken die origineel in het Nederlands zijn en dus in de buurt van de spreektaal komen, kan deze verandering worden waargenomen. In vertalingen is er sprake van een extra factor die het taalgebruik beïnvloedt: het taalgebruik in de oorspronkelijke buitenlandse bron. Als in deze vertalingen u zou worden gebruikt, is onduidelijk of dit een taalkeuze is van de vertaler of dat de keuze wellicht is beïnvloed door de oorspronkelijke tekst. Omdat er niet gecontroleerd kan worden voor deze factor, zijn de vertaalde toneelstukken niet opgenomen in dit onderzoek.

Tot slot is een toneelstuk niet opgenomen in de analyse als het toneelstuk meerdere keren in de DBNL staat. Van enkele toneelstukken, vooral van bekende schrijvers zoals Bredero en Vondel, zijn verschillende edities beschikbaar in de DBNL. Zo zijn in de eerste helft van de twintigste eeuw enkele verzamelbundels uitgebracht met alle werken van Vondel. De toneelstukken in deze bundels zijn vaak ook echter in een eerdere uitgave met alleen het toneelstuk beschikbaar in de DBNL. Hierdoor staat één toneelstuk meerdere keren in de database. In gevallen waar er meerdere uitgaven van een tekst zijn, is ervoor gekozen om de oudste te kiezen en alleen die op te nemen in het corpus. De oudste tekst is vaak een editie uit de tijd van de eerste publicatie. Deze komt dan het dichtst is de buurt van de oorspronkelijke tekst (en is in veel gevallen zelfs de oorspronkelijke uitgave van het toneelstuk). Daarnaast zijn er enkele gevallen waar een toneelstuk meerdere keren

beschikbaar is maar waar in één geval de auteur anoniem is en deze in een andere editie wel bekend is. In deze gevallen is de editie gekozen waarbij de auteur wel bekend is.

Toneelstukken zijn dus niet bestudeerd als er uitsluitend scans van beschikbaar zijn, als ze niet uit de juiste tijdsperiode zijn, als ze niet uit Nederland of België komen, als het toneelstuk een vertaling van een anderstalige tekst is of als het toneelstuk meerdere keren in de DBNL staat (in dit laatste geval is slechts één editie onderzocht). Uiteindelijk zijn de volgende genres opgenomen in de analyse: blijde inkomste, blijspel/komedie, epos, klucht,

(24)

24 lijkdicht/treurzang, lofdicht, mysteriespel, satire, sinnespel, toneeltekst (modern),

tragedie/treurspel, tragikomedie. Tussen 1600-1900 bevat de DBNL 350 teksten binnen het genre “drama”. Hiervan zijn er 263 opgenomen in het corpus, die samen 28319 voorkomens van u bevatten. Appendix (1) bevat een lijst van alle onderzochte toneelstukken.

2 Voorkomens van u

Aangezien het niet haalbaar was om alle 28319 voorkomens van u te bestuderen in de tijd die beschikbaar was voor dit onderzoek, heb ik een selectie gemaakt. Voor dit onderzoek heb ik gekeken of u congrueert met een persoonsvorm in de tweede persoon of de derde persoon enkelvoud. Voor veel verba zijn deze vormen voor de tweede persoon en de derde persoon enkelvoud homofoon. Er zijn echter enkele verba waarvoor de tweede persoon en derde persoon enkelvoud niet homofoon zijn. Dit zijn de verba zijn, hebben, willen, kunnen, zullen en mogen. De modale hulpwerkwoorden hebben een vorm speciaal voor de tweede persoon (wilt, kunt, zult en moogt) en een stamvorm voor zowel de tweede persoon als de derde persoon enkelvoud (wil, kan, zal en mag). Hebben heeft een vorm die alleen in de tweede persoon wordt gebruikt: hebt. Ook heeft hebben een vorm exclusief voor de derde persoon:

heeft. Zijn heeft een vorm voor de derde persoon enkelvoud (is), voor de tweede persoon

enkelvoud (bent, vaak geassocieerd met het pronomen jij) en voor de tweede persoon meervoud (zijt, vaak geassocieerd met het pronomen gij). Om de hypotheses te testen, is per verbum gekeken naar met welke vervoeging u vaker congrueert.

Behalve de vorm van deze zes verba, zijn er nog twee manieren om vast te stellen of u als tweede persoon of als derde persoon enkelvoud werd gebruikt. De tweede manier is door te kijken naar voorkomens van u in combinatie met een reflexief pronomen. Net als bij de verba die hierboven zijn besproken, zijn hier twee opties waaruit het persoon naar voren komt. U kan gebruikt worden met het reflexief u, wat de tweede persoon aangeeft. Daarnaast kan het reflexief zich worden gebruikt, wat de derde persoon aanduidt (Haeseryn et al., 1997).

Een laatste manier om vast te stellen of u als tweede persoon of als derde persoon enkelvoud werd gebruikt, is door te kijken naar inversie bij vragen. Bij inversie verplaatst het verbum naar de positie voor het subject. Een persoonsvorm in de tweede persoon verliest bij inversie de –t flexie die het in de rechterwoordvolgorde wel heeft. Als een verbum dat congrueert met u in inversie geen –t flexie heeft, dan wijst dit erop dat u is gebruikt als tweede persoon. Voor dit onderzoek is deze methode echter niet gebruikt. Om de totale data in te perken heb ik een document gemaakt met alle geselecteerde toneelstukken en binnen dit

(25)

25 document gezocht op voorkomens van u adjacent aan vervoegingen van de zes verba die hierboven naar voren zijn gekomen en vervoegingen van verba die reflexieven genereren. De onderzochte verba zijn te zien in tabel (2).

Vorm 2e persoon [2] 3e persoon enkelvoud [3] Ondergespecificeerd [-]

Verbum: Hebben Hebt Heeft

Verbum: Zijn Bent/zijt Is

Verbum: Kunnen Kunt Kan

Verbum: Willen Wilt Wil

Verbum: Zullen Zult Zal

Verbum: Mogen Moogt Mag

Reflexieven U Zich

Tabel 2: Vormen van de verba en reflexieven die zijn onderzocht.

Ik heb in dit onderzoek dus twee manieren gebruikt om vast te stellen of u als tweede persoon of als derde persoon enkelvoud is gebruikt: de vorm van de verba hebben, zijn, kunnen,

willen, zullen en mogen, en het bestuderen van reflexieve pronomina die worden gegenereerd

door bepaalde verba. Bij het annoteren van de voorkomens van u is gekeken of het is gebruikt als subject, direct object, indirect object, possessief, voorzetselvoorwerp of als reflexief. Binnen de data is dus een selectie gemaakt waarbij is gezocht naar de relevante verba adjacent aan u met alle mogelijke spellingswijzen. Er is bijvoorbeeld gezocht op u zijt, u sijt en u zyt maar ook op zijt u, sijt u en zyt u. Door alle combinaties en mogelijke spellingswijzen van de verba zijn, hebben, willen, kunnen, zullen en mogen te nemen, zijn er 38 mogelijke combinaties.

Om te achterhalen met welk reflexief u congrueerde, heb ik ook voorkomens van verba die reflexieven genereren geannoteerd. Ook bij deze verba heb ik uitsluitend gekeken naar voorkomens waarbij u adjacent is aan het verbum. Zo heb ik niet naar alle voorkomens van bijvoorbeeld bedenkt gekeken, maar alleen naar u bedenkt en bedenkt u. Net als bij zijn,

hebben en de modale hulpwerkwoorden heb ik dit gedaan om de data in te perken. Bij de

(26)

26 persoonsvorm. Vervolgens heb ik gekeken of er een reflexief wordt gebruikt en, als dit het geval was, welk reflexief er dan is gebruikt, u of zich.

De ANS biedt een lijst van verschillende verba die een reflexief pronomen genereren (Haeseryn et al., 1997). Stroop (2016) laat zien dat lang niet alle verba die in het hedendaagse Nederlands een reflexief generen dit in eerdere periodes ook hebben gedaan. Eén van deze voorbeelden is zich beseffen, dat in de hedendaagse spreektaal in opkomst is maar ook tot de zestiende eeuw in gebruik was. Voor dit onderzoek zijn alle reflexieve verba uit de ANS opgenomen in de analyse, hoewel het dus mogelijk is dat ze in de onderzochte periode (1600-1900) misschien niet een reflexief pronomen genereerden. Appendix (2) bevat een lijst met alle verba die reflexieven genereren die zijn gebruikt voor dit onderzoek.

Tot slot heb ik voor één verbum, hebben, niet alleen gekeken naar voorkomens die adjacent waren aan u, maar naar alle voorkomens van de vervoegingen. Het is denkbaar dat u niet adjacent is aan de persoonsvorm, maar wel het subject is. Voor hebt en heeft heb ik daarom naar alle voorkomens gekeken. Uiteindelijk hebben de verschillende zoekopdrachten (u adjacent aan vervoegingen van hebben, zijn, kunnen, willen, zullen, mogen en de verba die reflexieven genereren en alle voorkomens van heeft en hebt) geleid tot 17096 voorkomens. In de tabellen in appendix (3) is te vinden hoeveel voorkomens er per verbum zijn geannoteerd.

3 Annoteren

Voor de annotaties van alle voorkomens van u is met drie programma’s gewerkt: Microsoft Excel, TextWrangler en Findword. In Excel zijn alle titels van de toneelstukken met een link naar het toneelstuk in de DBNL opgeslagen. Daarnaast is bij elk toneelstuk de auteur en het jaartal genoteerd. Voor het jaartal is niet het jaartal van de uitgave van de desbetreffende editie maar die van de eerste uitgave van het toneelstuk genoteerd. Enkele toneelstukken hebben namelijk een editie uit de jaren 90 van de afgelopen eeuw of recenter, terwijl de originele tekst uit bijvoorbeeld de zeventiende eeuw afkomstig is. Van enkele toneelstukken is het jaartal niet geheel bekend, maar is in de DBNL wel een schatting gemaakt van het jaar waaruit de tekst zou kunnen stammen. In deze gevallen is de schatting gebruikt als jaartal.

In TextWrangler zijn alle geselecteerde toneelstukken uit de DBNL in chronologische volgorde gekopieerd in zogenaamde plain text, tekst zonder opmaak. Dit was van belang voor FindWord, het programma waarmee vervolgens de voorkomens van u in combinatie met de onderzochte verba zijn geselecteerd. In FindWord kan binnen het tekstdocument worden gezocht op één woord. Voor dit onderzoek is door middel van FindWord gezocht op alle

(27)

27 vervoegingen en mogelijke spellingswijzen van de onderzochte verba. FindWord vindt alle voorkomens en geeft daarvan vervolgens een output in Microsoft Excel. Bij elke combinatie worden vijftien woorden vóór en 25 woorden na het woord waar op is gezocht weergegeven. Op deze manier is bij elk voorkomen een korte context weergegeven. Mocht de context niet voldoende zijn, dan is het mogelijk om meer regels rondom de voorkomens te tonen, of om het betreffende toneelstuk op te zoeken in het plain text document. Op basis hiervan heb ik vastgesteld of u met de onderzochte verba voorkwam als subject of niet.

Binnen Excel zijn alle woorden waar op is gezocht gesorteerd op basis van het woord ervoor en het woord erna. Door het woord vóór het gezochte woord, bijvoorbeeld hebt, te sorteren, worden alle voorkomens van bijvoorbeeld u hebt gegroepeerd. Hetzelfde geldt voor het sorteren op basis van het woord dat volgt op het gezochte woord: hierdoor worden bijvoorbeeld alle voorkomens van hebt u gegroepeerd. Per combinatie is vervolgens vastgesteld of u in subjectpositie werd gebruikt of als een andere constituent. Als u het subject was, is op basis van het verbum dan wel het reflexief bepaald of u in de tweede persoon of in de derde persoon enkelvoud stond. Per voorkomen is dit in hetzelfde Excel-bestand genoteerd.

Bij het annoteren waren er twee zaken die het interpreteren van de voorkomens lastig maakten. Dit waren de onpersoonlijke constructie en de genus –n. De onpersoonlijke

constructie is een constructie die in ieder geval tot 1700 nog in gebruik was, maar in het moderne Nederlands niet meer voorkomt (Van Gestel et al., 1992: 70). Kenmerkend aan de onpersoonlijke constructie zijn de nominale en verbale flexie. In de onpersoonlijke

constructie ontbreekt een constituent in de nominatief. In plaats daarvan staat degene die ervaart in de datief (Van Gestel et al., 1992: 71). Daarnaast staat de persoonsvorm altijd in de derde persoon enkelvoud en markeert de persoonsvorm dus geen persoon. De onpersoonlijke constructie komt onder andere voor bij de verba vergeten en bewust zijn. Een bekende onpersoonlijke constructie is te zien in voorbeeld (5). Het voorbeeld komt uit het

Gruuthusehandschrift, dat ongeveer in 1400 is ontstaan (KB, 2016). In dit voorbeeld ervaart de datief mi (‘mij’). De persoonsvorm, lanct (‘verlangt’), staat in de derde persoon enkelvoud (Van Gestel et al., 1992: 70-71; GTB, 2015; Phillipa et al., 2009).

(5) mi lanct na di

mij verlangt naar jou ‘Ik verlang naar jou’

(28)

28 Het hedendaags Nederlands heeft twee constructies die lijken op de onpersoonlijke

constructie. De eerste is het onpersoonlijk passief, zoals in de zin er wordt hard gewerkt. In deze constructie is er geen nominatief en staat de persoonsvorm ook in de derde persoon. De constructie kan echter alleen worden gebruikt met passieve zinnen, waar de onpersoonlijke constructie ook actief gebruikt kan worden (Van Gestel et al., 1992: 71). Een tweede soortgelijke constructie zijn zinnen zoals dat bevalt mij, dit behaagt mij en dit staat mij aan waarbij degene die ervaart (mij) in de datief staat. Het verschil tussen dit soort zinnen en de onpersoonlijke constructie is dat bevallen en soortgelijke verba wel om een constituent in de nominatief vragen (in deze zinnen dat en dit).

De onpersoonlijke constructie maakte het interpreteren van enkele voorkomens lastig omdat de constructie erg kan lijken op een reguliere constructie met een nominatief. In het corpus kwam meerdere malen de constructie u is bewust voor, zoals te zien is in voorbeeld (6). In het hedendaagse Nederlands zou u hier het subject zijn in de nominatief, waardoor het mogelijk zou zijn dat de nominatief u hier congrueert met de persoonsvorm is. In deze gevallen is echter sprake van de onpersoonlijke constructie. U is de niet-nominatiefvorm van

gij en is dus ook de datief. Daarnaast staat de persoonsvorm in de derde persoon enkelvoud,

waardoor de constructie voldoet aan alle eisen van de onpersoonlijke constructie. Hoewel hier sprake lijkt te zijn van het gebruik van u als subject met een persoonsvorm in de derde persoon enkelvoud, is er dus sprake van een onpersoonlijke constructie, waarbij u niet als subject wordt gebruikt.

(6) a Onpersoonlijke constructie uit ‘Aurelia’ van Theodoor Rodenburg (1632)

Mijn heer, is u bewist of zijne Majesteijt dees' wech komt van de Jacht

(6) b Onpersoonlijke constructie uit ‘Karel, erf-prins van Spanje’ van Govert Bidloo (1679)

Princes, u is bewust, in welk een staat ik leef.

Behalve de onpersoonlijke constructie, werd het annoteren ook bemoeilijkt door de genus –n. In ouder Nederlands werd gebruik gemaakt van naamvallen bij onder andere lidwoorden. Zo was het lidwoord voor een mannelijk nomen in de nominatief de en voor een mannelijk nomen in de datief of accusatief den. Ook onzijdige nomina en nomina in het meervoud kregen voor de datief het lidwoord den. Dit lidwoord werd niet gebruikt voor de nominatief (Van Gestel et al., 1992: 55-56). Vanaf de zeventiende eeuw kwam in het Nederlands echter

(29)

29 niet alleen de casus –n voor, zoals in deze voorbeelden, maar was er ook sprake van een genus –n. De –n werd in sommige dialecten een teken van het mannelijk geslacht (Van Gestel et al., 1992: 67). In alle grammaticale functies voor het mannelijk enkelvoud trad deze –n op, ook bij het lidwoord de, waardoor den ontstaat. Hierdoor geeft het lidwoord den niet alleen de datief en de accusatief aan, maar ook de nominatief. Enkele voorbeelden zijn den brief,

den hertoghe en den man, allemaal mannelijke nomina die een lidwoord met de genus –n

krijgen (Hermkens, 1985: 538). De genus –n kwam in de zeventiende eeuw onder andere voor in dialecten in het zuiden van Nederland (Hermkens, 1985: 537), het Antwerps en het Hollands (Hermkens, 1981: 67-68). Wel werd de genus –n minder gebruikt in Noord-Holland (Hermkens, 1981: 71). Ook Oost-Nederlands dialecten in de negentiende eeuw tonen het gebruik van de genus –n (Twilhaar, 2005: 98).

De genus –n maakte het interpreteren van de voorkomens lastig omdat een constituent hierdoor in de nominatief soms een lidwoord had dat niet congrueert met de nominatief, namelijk den in plaats van de. De constituent lijkt dus een niet-nominatief te zijn, terwijl het dat wel is. Dit had gevolgen voor de interpretatie van u. Niet altijd kon aan de hand van lidwoorden worden vastgesteld of u het subject van de zin was of niet. Op basis van het casussysteem zou een constituent met het lidwoord den geen nominatief zijn, waardoor het mogelijk is dat u het subject van de zin is. Door de genus –n moest echter bij elk voorkomen van den zorgvuldig worden gekeken of de constituent een niet-nominatief was, of wel een nominatief was. Twee voorbeelden uit het corpus zijn te zien in voorbeeld (7). In voorbeeld (7a) lijkt het erop dat u het subject is dat het object den Heere beschermt, maar andersom is logischer gezien de context. In voorbeeld (7b) geldt hetzelfde: den schamelen boer lijkt het object en u lijkt het subject bij heeft. Op basis van de context kan echter worden vastgesteld dat den schamelen boer het subject is en u het object.

(7) a Gebruik van genus –n in ‘De Goudblomkens van Govda’ van Zacharias Heyns (1607)

Doch doet ghy u handen open met een betrouwen vast, Voor den nootdruftighen met grooter ontfermen, Ter contrarie dan, sal u den Heere beschermen.

(7) b Gebruik van genus –n in ‘Boere-klucht van Teeuwis de boer, en men juffer van Grevelinckhuysen’ van Samuel Coster (1612)

(30)

30 Wat heeft u den schamelen boer gedaen

Schaemt ghy u niet de sonde,

Geeft hem sijn ros sijn waghen weer, Laet hem varen tot sijn kinderen.

4 Analyse

In dit onderzoek zijn er drie hypotheses getoetst. De eerste is de U.E.-hypothese, die inhoudt dat u is voortgekomen uit Uwe Edelheid. De tweede hypothese is de gij-hypothese, die inhoudt dat u een overgeneralisatie is van de niet-nominatiefvorm u van gij. De laatste hypothese, de hybride hypothese, houdt in dat u in eerste instantie een overgeneralisatie is van gij (en dus congrueerde met een ondergespecificeerde persoonsvorm of een

persoonsvorm in de tweede persoon) en in de negentiende eeuw een beleefde connotatie kreeg (en dus congrueerde met een bijzondere persoonsvorm, wat voor hebben en zijn de derde persoon enkelvoud is en voor de modale hulpwerkwoorden de tweede persoon).

Voor de zes verba (zijn, hebben, willen, zullen, kunnen, mogen) en de reflexieven is gekeken of u vaker congrueerde met de tweede persoon of de derde persoon enkelvoud. Als u voor alle verba en de reflexieven vaker voorkomt met de derde persoon enkelvoud, betekent dit dat u waarschijnlijk is voortgekomen uit de afkorting U.E., wat ook congrueerde met de derde persoon enkelvoud. Als u voor de verba en de reflexieven vaker congrueert met de tweede persoon, wijst dit erop dat het waarschijnlijker is dat u is voortgekomen uit gij, wat met de tweede persoon congrueerde. Voor de hybride hypothese moet naar de frequenties per eeuw per verbum worden gekeken. Deze hypothese wordt bevestigd als u in de zeventiende en achttiende eeuw vaker congrueert met een persoonsvorm in de tweede persoon of een ondergespecificeerde vorm, zoals kan, zal, wil en mag. In de negentiende eeuw moet u voor

hebben en zijn vaker congrueren met een persoonsvorm in de derde persoon enkelvoud en

voor de modale hulpwerkwoorden met een persoonsvorm in de tweede persoon. Om vast te stellen of er een significant verschil is tussen de frequenties van de persoonsvormen, is gebruik gemaakt van een E-test. Deze statistische toets test of twee frequenties significant van elkaar verschillen (Krishnamoorthy & Thomson, 2004: 23-24). Daarmee lijkt deze toets op de C-test, de traditionele test die ook toetst voor significante verschillen tussen twee frequenties. De E-test is echter in verschillende opzichten beter dan de C-test. Ten eerste is de test nauwkeuriger dan de C-test doordat de test krachtiger is. De kracht van een test is de kans dat de test de nulhypothese correct afwijst. Een test die niet

(31)

31 krachtig is, neemt dus de nulhypothese aan terwijl deze in werkelijkheid vals is. Het is

daarom wenselijk om een krachtigere test te gebruiken, omdat deze eerder (terecht) een significant effect waarneemt (Krishnamoorthy & Thomson, 2004: 27). Ten tweede kan de E-test ook voor kleinere frequenties worden gebruikt. De C-E-test wordt krachtiger naarmate de steekproef groter is. De E-test heeft daarentegen een redelijk stabiele kracht die niet verandert aan de hand van de grootte van de steekproef. Aangezien sommige vormen die getoetst zijn weinig voorkomen en dus een lage frequentie hebben, is ervoor gekozen een E-test te gebruiken.

Aangezien de test onderzoekt of er een significant verschil tussen twee waarden is, moeten er altijd twee vormen worden vergelijken, bijvoorbeeld hebt en heeft. De E-test vergelijkt de twee vormen op basis van hoe vaak één vorm met u als subject is gebruikt en op basis van hoe vaak de vervoegingen samen voorkomen met u als subject. Het aantal

voorkomens van één vorm met u als subject wordt gedeeld door het aantal voorkomens van de twee vervoegingen met u als persoonsvorm in totaal. Dit wordt bijvoorbeeld gedaan voor

hebt en heeft, waarna de E-test deze waarden vergelijkt en vaststelt of één van de vormen

significant vaker voorkomt dan de andere. Omdat de hybride hypothese uitgaat van een verandering in de negentiende eeuw, zijn er E-tests uitgevoerd per verbum en per eeuw.

(32)
(33)

33

Hoofdstuk 4 Resultaten

In dit hoofdstuk zal ik de resultaten van het corpusonderzoek bespreken. In paragraaf 1 ga ik in op hoe vaak de verschillende combinaties van u met zijn, hebben en de modale

hulpwerkwoorden zullen, kunnen, willen en mogen voorkomen in het corpus en hoeveel hiervan bruikbaar zijn voor de analyses. Dit doe ik ook voor de combinaties van u met verba die reflexieven genereren. In paragraaf 2 behandel ik de analyses, waarbij ik per verbum per eeuw door middel van E-tests kijk of u vaker voorkomt met een verbum in de tweede persoon of in de derde persoon enkelvoud. Het hoofdstuk sluit af met paragraaf 3, een interpretatie van de data waarin ik aangeef dat de data de hybride hypothese bevestigt.

1 Data

In totaal zijn er 3256 adjacente voorkomens van u in combinatie met de verba hebben, zijn,

kunnen, willen, zullen en mogen onderzocht. Voor elk voorkomen is gekeken of u het subject

is of niet. In tabel (1) in appendix (4) is te zien hoe vaak elke combinatie in het corpus voorkomt en hoeveel van deze combinaties u als subject betreffen. Daarnaast zijn ook verschillende verba die een reflexief genereren onderzocht. In totaal heb ik 68 combinaties van u met een dergelijk verbum geannoteerd. Deze zijn te zien in tabel (2) in appendix (4). Het totale aantal adjacente voorkomens van hebben, zijn, kunnen, willen, zullen en mogen en de verba die reflexieven genereren is 3325.

Veel van de onderzochte voorkomens zijn niet relevant voor dit onderzoek. In de tabel (1) in appendix (4) is bijvoorbeeld te zien dat de combinaties u zal en zal u gezamenlijk 1330 keer voorkomen. Slechts in vier van deze voorkomens is u daadwerkelijk het subject en zal de persoonsvorm. Dit betekent dat maar vier van de 1330 voorkomens (0,3%) van belang zijn voor dit onderzoek. In andere gevallen, zoals u bent en bent u, kwam de combinatie op zich maar weinig voor (slechts drie voorkomens in het hele corpus). Beide vervoegingen van

mogen komen helemaal niet adjacent aan u met u als subject voor in het corpus. In het hele

corpus is het gebruik van u als subject niet frequent, in ieder geval met de onderzochte combinaties. Slechts 204 (6,1%) van de adjacente voorkomens congrueren met u als subject.

Uit tabel (2) in appendix (4) blijkt dat bij de reflexieven sprake is van een soortgelijke situatie. Sommige combinaties, zoals u vergist en u verspreekt komen slechts één keer voor in het corpus. Daarnaast zijn er in totaal maar twee gevallen waarin u het subject is en het bijbehorende verbum daadwerkelijk een reflexief genereert. In beide gevallen komt het

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het regieor- gaan gaat ervoor zorgen dat de beschik- bare middelen voor onderwijsonderzoek effectiever en efficiënter worden ingezet, onder andere door meer focus te leggen op

Als daar mensen met een heel brede visie in zitten en als politici praten met weten- schappers, moet dat bevorderlijk zijn voor de manier waarop geld wordt doorgesluisd.. Het

Terwijl de eerste UniBoards hun werk beginnen te doen, ligt het plan voor een opvolger trouwens al klaar. UniBoard- Square moet het nieuwe bord gaan heten. ‘Niet zomaar nummer

Eind mei sprak een Amerikaanse delegatie van het Department of Homeland Security (DHS) voor de vierde keer met een Nederlandse delegatie, onder andere bestaande

Verloskundigen doen een aanbod aan zwan- geren van wie zij verwachten dat ze moeite zullen hebben met hun rol als moeder, bijvoorbeeld door- dat ze nog heel jong zijn, hun

In vijf afleve- ringen wordt de kijker meegenomen naar exotische locaties waar Nederlandse wetenschappers onderzoek doen naar onder meer migratieroutes van zeeschild- padden,

Huisman en haar team maken een tool dat van pro- gramma’s bewijst of ze correct zijn opgebouwd. De informatici werken nu vooral aan programma’s in Java, maar willen het

Hij leidde een expliciete formule af waarin hij π ( x ) uitdrukte in een door Leonhard Euler (1707-1783) geïntroduceerde functie, de zètafunctie?. Kennen we de zètafunctie, dan