• No results found

e eeuw 18 e eeuw 19 e eeuw Totaal

U hebt/hebt u 1 0 24 25 U heeft/heeft u 0 0 59 59 U bent/bent u 0 0 3 3 U is/is u 0 0 41 41 U kunt/kunt u 0 0 10 10 U kan/kan u 0 0 9 9 U wilt/wilt u 3 0 6 9 U wil/wil u 0 0 16 16 U zult/zult u 0 0 28 28

36

U zal/zal u 0 0 4 4

4 0 200 204

Tabel 3: Subjecten per verbum per eeuw.

De drie hypotheses die zijn getest hebben een duidelijk beeld van welke persoonsvorm frequenter voor zou moeten komen samen met u. De U.E.-hypothese verwacht dat dit een persoonsvorm in de derde persoon enkelvoud is, de gij-hypothese verwacht dat dit de tweede persoon is en de hybride hypothese verwacht de tweede persoon of ondergespecificeerde vormen in de zeventiende en achttiende eeuw, gevolgd door een opkomst van een bijzondere persoonsvorm in de negentiende eeuw.

Uit tabel (3) blijkt dat sommige vormen in de zeventiende en achttiende eeuw niet zijn aangetroffen in de onderzochte teksten. Deze vormen zijn heeft, bent, is, kunt, kan, wil, zult en zal. Opvallend is dat dit vervoegingen in de tweede persoon (bent, kunt en zult) zijn, vervoegingen in de derde persoon enkelvoud (heeft) en ondergespecificeerde vormen (kan,

wil en zal). Op basis van de hybride hypothese zou worden verwacht dat u ten tijde van het

ontstaan van de beleefde connotatie van u in de negentiende eeuw zou congrueren met een persoonsvorm die bijzonder is. Voor willen, kunnen en zullen betekent dit dat de

ondergespecificeerde vorm (wil, kan en zal) die niet expliciet is gemarkeerd voor persoon wordt vermeden. Bij hebben en zijn wordt juist een persoonsvorm in de derde persoon (heeft,

is) gebruikt omdat deze meer afwijkt dan de persoonsvorm in de tweede persoon. Dat heeft en is in de zeventiende en achttiende eeuw nog niet voorkomen in de onderzochte teksten maar

in de negentiende eeuw wel voorkomen is in lijn met deze hypothese.

In de zeventiende eeuw komen uitsluitend persoonsvormen in de tweede persoon voor. Van de vier voorkomens met u als subject, congrueert één met hebt, wat expliciet gemarkeerd is voor de tweede persoon. In de andere drie voorkomens van u als subject congrueert het met wilt, ook expliciet gemarkeerd voor de tweede persoon. Voorbeelden van deze voorkomens zijn te vinden in voorbeeld (9) en 10. In de achttiende eeuw is er geen voorkomen van u als subject met de onderzochte verba gevonden.

(9) Voorkomen van hebt met u als subject in de zeventiende eeuw in ‘Spel van de Rijckeman’ van Samuel Coster (1615)

Daer by ghemackelijck ghenoten hebt u lust, Doe dese Lazarus noch troost en vand noch rust,

37 Maer wierd van u, O Mensch, onwaerdichlijck verstooten: […]

(10) Voorkomen van wilt met u als subject in de zeventiende eeuw in ‘Palamedes oft Vermoorde onnooselheyd’ van Joost van de Vondel (1625)

Daer wilt u niet me quellen.

De negentiende eeuw toont een grote toename van het aantal voorkomens van u als subject. In deze eeuw worden voor het eerst een aantal vormen gebruikt in de tweede persoon (bent,

zult en kunt), derde persoon enkelvoud (is en heeft) of ondergespecificeerde vormen (kan, wil

en zal). Voorbeelden van alle vormen die in de negentiende eeuw voorkomen zijn te vinden in voorbeeld (11) tot en met (20).

(11) Voorkomen van hebt met u als subject in de negentiende eeuw in ‘Emma Berthold’ van J.J. Cremer (1870)

U hebt haar uw liefde verklaard.

(12) Voorkomen van heeft met u als subject in de negentiende eeuw in ‘De kiesvereeniging van Stellendijk’ van Lodewijk Mulder (1880)

U heeft het woord.

(13) Voorkomen van bent met u als subject in de negentiende eeuw in ‘Het sonnet’ van Frederik van Eeden (1884)

Waarachtig mijnheer, u bent in de war.

(14) Voorkomen van is met u als subject in de negentiende eeuw in ‘Artiest’ van Marcellus Emants (1895)

Tante, is u hier?

(15) Voorkomen van kunt met u als subject in de negentiende eeuw in ‘Een lief vers’ van Lodewijk Mulder (1881)

38 (16) Voorkomen van kan met u als subject in de negentiende eeuw in ‘De neven’

van P.T. Helvetius van den Bergh (1858)

Het minne haar, wier hand u kan vereeren.

(17) Voorkomen van wilt met u als subject in de negentiende eeuw in ‘Een vriendendienst’ van Lodewijk Mulder (1896)

Ik heb er nu eenmaal pleizier in, en u wilt me toch wel een pleizier doen?

(18) Voorkomen van wil met u als subject in de negentiende eeuw in ‘Fatsoen’ van Marcellus Emants (1890)

Als u wil, zal ik het eens voor u onderzoeken.

(19) Voorkomen van zult met u als subject in de negentiende eeuw in ‘Emma Berthold’ van J.J. Cremer (1870)

Moeder, u zult hem ontvangen niewaar?

(20) Voorkomen van zal met u als subject in de negentiende eeuw in ‘Op hoop van zegen’ van Herman Heijermans (1900)

U zal wel geen visser trouwe, juffrouw, […]

Voor hebben en zijn is in de negentiende eeuw duidelijk te zien dat u vaker voorkomt met de derde persoon enkelvoud dan met de tweede persoon. Zo heeft u bent maar drie voorkomens tegenover 41 voorkomens van u is. Bij kunnen en zullen lijken echter de persoonsvormen in de tweede persoon vaker voor te komen (hoewel het verschil tussen u kunt en u kan miniem is). Het lijkt erop dat in de negentiende eeuw niet de persoonsvormen in de tweede persoon of in de derde persoon enkelvoud duidelijk vaker voorkomen. In plaats daarvan, lijkt de hybride hypothese hier grotendeels te kloppen: is en heeft komen vaker voor dan ben en hebt. Bij de modale hulpwerkwoorden kunnen en zullen komen de persoonsvormen in de tweede persoon vaker voor dan de ondergespecificeerde vormen. Alleen willen lijkt een uitzondering: juist de ondergespecificeerde vorm wil komt vaker voor dan wilt.

In tabel (3) zijn de frequenties van de verba opgenomen zonder te specificeren voor woordvolgorde. Tabel (5) in appendix (4) toont per combinatie de frequenties per

39 combinatie u hebt voorkomt in het corpus met u als subject. De kolom “inversie” laat zien wat de frequentie is van combinaties zoals hebt u.

Allereerst is te zien dat de reguliere volgorde in 45,1% van de gevallen wordt gebruikt en daarmee minder frequent is dan inversie, wat in 54,9% van de voorkomens wordt gebruikt. Bij sommige vervoegingen komt één van de volgordes vaker voor, bij andere verba is het verschil tussen de frequenties minimaal. De rechterwoordvolgorde is vooral frequent bij u

zult, waar het in 67,9% van de voorkomens wordt gebruikt. Daarnaast is de

rechterwoordvolgorde bij u hebt en u bent iets frequenter dan inversie. Bij deze twee vervoegingen wordt inversie echter bijna even vaak gebruikt.

Bij de meeste vervoegingen blijkt inversie frequenter te zijn dan de

rechterwoordvolgorde. Dit is het geval voor vervoegingen in de derde persoon enkelvoud, zoals heeft u en is u, en voor vervoegingen die zowel tweede persoon als derde persoon enkelvoud zijn (kan u, wil u en zal u). Inversie blijkt ook voor een aantal vervoegingen in de tweede persoon frequenter te zijn dan de rechterwoordvolgorde (wilt u en kunt u).

Aangezien er niet genoeg tijd was om naar elk voorkomen van u te kijken, besloot ik in eerste instantie alle voorkomens van u adjacent aan de onderzochte verba te annoteren. Hierdoor wordt echter een groot deel van het corpus niet geselecteerd dat wellicht ook voorkomens van u met de onderzochte verba bevat, alleen dan niet met de persoonsvorm adjacent aan u. Dit kan een vertekend beeld geven van de data. Omdat ik benieuwd was in hoeverre dit het geval was, heb ik alle voorkomens van heeft en hebt in het hele corpus onderzocht. In totaal heb ik 9712 voorkomens van heeft bekeken die niet adjacent zijn aan u en 4059 niet-adjacente voorkomens van hebt, samen 13771 voorkomens. In tabel (6) in appendix (4) is te zien hoe vaak u als subject bij deze vormen in het corpus voorkomt.

Net als bij de adjacente voorkomens, zijn ook hier weinig voorkomens waarbij u als subject wordt gebruikt. Voor de losse voorkomens van hebt (dus niet de voorkomens die adjacent zijn aan u) wordt u twintig keer als subject gebruikt (0,5% van alle niet-adjacente voorkomens van hebt), voor heeft is dit slechts elf keer (0,1%). Bij de losse voorkomens van

hebt samen met de voorkomens die adjacent zijn aan u komt u in totaal 45 keer voor als

subject (1,1% van alle 4170 voorkomens met hebt). Bij alle voorkomens van heeft, zowel adjacent als niet-adjacent, komt u 70 keer voor als subject (0,7% van alle 10146 voorkomens met heeft).

Ook voor de niet-adjacente voorkomens van hebt en heeft is per eeuw gekeken welke vorm het meeste voorkomt. Tabel (4) toont de frequenties van de vormen per eeuw.

40

Verbum 17e eeuw 18e eeuw 19e eeuw Totaal

Hebt 5 4 11 20

Heeft 0 0 11 11

5 4 22 31

Tabel 4: Aparte voorkomens van heeft en hebt per eeuw.

Net als bij de adjacente voorkomens, komt u vooral als subject voor in de negentiende eeuw (71,0%). Opvallend genoeg zijn er meer niet-adjacente voorkomens waarbij u het subject is in de zeventiende en achttiende eeuw dan adjacente voorkomens uit die eeuw waarbij u het subject is. Bij de negentiende eeuw zijn er meer adjacente voorkomens met u als subject.

De zeventiende en achttiende eeuw laten hetzelfde patroon zien. In beide eeuwen is alleen hebt, de persoonsvorm in de tweede persoon, in gebruik. Pas in de negentiende eeuw wordt naast hebt ook heeft gebruikt. In deze eeuw komen de twee vormen even vaak voor. Deze ontwikkeling past binnen de hybride hypothese, die verwacht dat in de zeventiende en achttiende eeuw u congrueert met een persoonsvorm in de tweede persoon. De combinatie van u met een persoonsvorm in de derde persoon zou pas in de negentiende eeuw opkomen. De niet-adjacente voorkomens van hebt en heeft tonen precies deze verandering.

Het is opmerkelijk dat de niet-adjacente voorkomens een ander beeld schetsen van de frequentieverdeling van hebt en heeft dan de adjacente voorkomens. In de achttiende eeuw komt hebt vaker niet-adjacent voor aan u dan adjacent, waar het helemaal niet voorkomt. Tot slot is ook voor de negentiende eeuw een andere verdeling zichtbaar voor de niet-adjacente voorkomens dan voor de adjacente voorkomens. Waar voor de adjacente voorkomens heeft vaker voorkwam dan hebt, is er geheel geen verschil tussen de frequenties van hebt en heeft voor de niet-adjacente voorkomens in de negentiende eeuw.

Tot slot is het opvallend dat de frequentieverdeling van hebt en heeft voor de niet- adjacente voorkomens niet overeenkomt met die van de adjacente voorkomens. Bij de niet- adjacente voorkomens is u hebt (64,5%) frequenter dan u heeft (35,5%), terwijl dit voor de adjacente voorkomens precies andersom is. Daar is u heeft (70,2% van de adjacente

voorkomens met een vervoeging van hebben) frequenter dan u hebt (29,8%). Daarnaast is absoluut gezien het aantal niet-adjacente voorkomens van u hebt vrijwel gelijk met het aantal adjacente voorkomens. Voor u heeft is het absolute aantal adjacente voorkomens veel hoger dan het aantal niet-adjacente voorkomens met een verschil van 48. Het lijkt erop dat het selecteren van de data door uitsluitend adjacente voorkomens te annoteren gevolgen heeft

41 voor het beeld dat wordt geschetst omdat de niet-adjacente voorkomens een ander beeld tonen.

2 Analyses

In dit onderzoek staan drie hypotheses centraal: de U.E.-hypothese, die voorspelt dat u vaker voorkomt met een persoonsvorm in de derde persoon enkelvoud, de gij-hypothese, die voorspelt dat u vaker congrueert met een persoonsvorm in de tweede persoon, en de hybride hypothese, die voorspelt dat u in de zeventiende en achttiende eeuw congrueerde met een persoonsvorm in de tweede persoon of de ondergespecificeerde vorm en pas in de

negentiende eeuw ook congrueerde met een bijzondere persoonsvorm. Voor hebben en zijn is dit de derde persoon enkelvoud, voor willen, zullen en kunnen is dit de persoonsvorm in de tweede persoon. Om te achterhalen welke hypothese het meest plausibel is, zijn enkele analyses uitgevoerd. Per verbum (hebben, zijn, kunnen, willen en zullen) is door middel van de E-test per verbum per eeuw gekeken welke vorm vaker voorkomt in het corpus: de tweede persoon of de derde persoon enkelvoud.

Niet over alle vormen is er een E-test uitgevoerd. Over mogen is er geen analyse uitgevoerd omdat beide vervoegingen (u moogt en u mag) in het corpus niet voorkomen met

u als subject. Daarnaast is er ook geen E-test uitgevoerd tussen de reflexieven u en zich

omdat zich geen enkele keer voorkomt als reflexief bij de onderzochte verba. Voor zijn zijn drie vormen geannoteerd bij het verzamelen van de data: zijt, bent en is. Omdat zijt geen enkele keer met u als subject voorkomt in het corpus, is er voor het verbum zijn alleen een E- test uitgevoerd tussen bent en is. Dit is te zien in tabel (5), die ook de andere paren toont waarover de E-test is uitgevoerd. Tot slot zijn voor sommige vormen in de zeventiende en achttiende eeuw geen E-tests uitgevoerd omdat die vormen in geen van de onderzochte teksten voorkomen. Tabel (6) toont om welke vormen het gaat. In deze tabel zijn alle gegevens opgenomen, zowel de adjacente als niet-adjacente voorkomens.

Vorm 2e persoon [2] 3e persoon enkelvoud [3] Ondergespecificeerd [-]

Verbum: Hebben Hebt Heeft

42

Verbum: Kunnen Kunt Kan

Verbum: Willen Wilt Wil

Verbum: Zullen Zult Zal

Tabel 5: Vormen van de verba en reflexieven die zijn onderzocht.

Verbum 17e eeuw 18e eeuw 19e eeuw

U hebt/hebt u 6 4 35 U heeft/heeft u 0 0 70 U bent/bent u 0 0 3 U is/is u 0 0 41 U kunt/kunt u 0 0 10 U kan/kan u 0 0 9 U wilt/wilt u 3 0 6 U wil/wil u 0 0 16 U zult/zult u 0 0 28 U zal/zal u 0 0 4 9 4 222

Tabel 6: Subjecten per verbum per eeuw.

De E-test vergelijkt de twee vormen op basis van hoe vaak één vorm met u als subject is gebruikt en op basis van hoe vaak de vervoegingen samen voorkomen met u als subject. Het aantal voorkomens van één vorm met u als subject wordt gedeeld door het aantal voorkomens van de vervoegingen met u als persoonsvorm in totaal. Dit is 𝜆. Ter illustratie: voor u zult is 𝜆 (28/32) = 0,8750 en voor u zal is 𝜆 (4/32) = 0,1250. De E-test vergelijkt vervolgens 𝜆1 met 𝜆2 waarbij de nulhypothese 𝜆2-𝜆1 = 0 is. Op basis hiervan wordt vastgesteld of het verschil

tussen de 𝜆1 (de waarde van de ene vorm) en 𝜆2 (de waarde van de andere vorm) significant

is en of de ene vorm dus significant vaker voorkomt in het corpus dan de andere vorm.

2.1 Zeventiende eeuw en achttiende eeuw

Voor de zeventiende en achttiende eeuw zijn er geen E-tests uitgevoerd. In de zeventiende eeuw zijn er maar twee vormen geannoteerd met u als subject: hebt (adjacent en niet-adjacent aan u) en wilt. De tegenhangers van deze verba (respectievelijk heeft en wil) komen in de zeventiende eeuw niet voor in de onderzochte toneelstukken met u als subject. Om deze

43 reden zijn er geen E-tests uitgevoerd over deze vormen. Voor de achttiende eeuw geldt

hetzelfde: alleen hebt (niet-adjacent aan u) komt in deze eeuw voor met u als subject. Omdat ook hier de tegenhanger (heeft) niet voorkomt, is er geen E-test uitgevoerd.

2.2 Negentiende eeuw

Voor de negentiende eeuw zijn er E-tests uitgevoerd voor alle onderzochte verba aangezien alle verba voorkwamen in de onderzochte teksten van die eeuw. Voor hebben is een E-test uitgevoerd over de adjacente en niet-adjacente voorkomens samen. In totaal zijn er in de negentiende eeuw 105 voorkomens (adjacent en niet-adjacent aan u) waarbij hebt of heeft de persoonsvorm is. U hebt komt 35 keer voor met u als subject (𝜆 = 0,3333). U heeft komt 70 keer met u als subject voor (𝜆 = 0,6667). Uit de E-test komt naar voren dat er een significant verschil is tussen de twee vormen (p < 0,01). Dit betekent dat u heeft in de negentiende eeuw significant vaker voorkomt dan u hebt.

Voor zijn is een E-test uitgevoerd waarbij alleen u bent en u is zijn vergeleken. Gezamenlijk komen deze vormen 44 keer voor met u als subject in de negentiende eeuw. U

bent heeft 3 voorkomens met u als subject (𝜆 = 0,0682). De persoonsvorm in de derde

persoon, u is, komt 41 keer voor met u als subject (𝜆 = 0,9318). De E-test geeft aan dat het verschil tussen deze twee vormen significant is (p < 0,01). U is komt dus significant vaker voor in de negentiende eeuw dan u bent.

De vervoegingen van kunnen komen samen negentien keer voor in het corpus in de negentiende eeuw. U kunt komt tien keer voor met u als subject (𝜆 = 0,5263). U kan heeft negen voorkomens met u als subject (𝜆 = 0,4737). Ook voor dit verbum blijkt de E-test significant te zijn (p < 0,01), waaruit blijkt dat u kunt significant vaker voorkomt in de negentiende eeuw dan u kan.

U wilt en u wil komen samen 25 keer voor in het corpus met u als subject in de

negentiende eeuw. U wilt komt 9 keer voor met u als subject (𝜆 = 0,3600). U wil komt 16 keer voor met u als subject (𝜆 = 0,6400). Uit de E-test blijkt dat het verschil tussen deze twee vormen significant is (p < 0,01). U wil wordt in de negentiende eeuw significant vaker gebruikt dan u wilt.

Het laatste verbum waarover een E-test is uitgevoerd voor de negentiende eeuw, is

zullen, dat in totaal 32 keer voorkomt met u als subject. U zult heeft 28 voorkomens met u als

44 blijkt significant te zijn (p < 0,01). U zult komt dus in de negentiende eeuw vaker voor dan u

zal.

3 Interpretatie

Voor dit onderzoek zijn in totaal 17096 voorkomens geannoteerd. 3256 hiervan betreffen u adjacent aan hebben, zijn, kunnen, willen, zullen en mogen, 68 voorkomens betreffen u in combinatie met een verbum dat een reflexief genereert en de overige voorkomens zijn losse voorkomens van de vervoegingen van hebben. Om de hypotheses te kunnen onderzoeken, is het van belang om voorkomens te hebben waarbij u het subject is. Het overgrote deel van de voorkomens betreft echter u als niet-subject. Slechts in 235 (adjacente en niet-adjacente) voorkomens is u het subject van de zin. Dit is 1,4% van het gehele onderzochte corpus. Op basis hiervan kan worden gesteld dat u relatief weinig voorkwam als subject tussen 1600- 1900.

Er is een diachrone ontwikkeling te zien wat betreft u als subject. Waar u als subject adjacent aan de onderzochte verba in de zeventiende en achttiende eeuw slechts sporadisch of niet voorkwam (respectievelijk 0,2% en 0% van alle adjacente voorkomens per eeuw), was u in het overgrote deel van de adjacente voorkomens in de negentiende eeuw wel het subject (43,3%). Pas vanaf het einde van de negentiende eeuw (1858, 1870 of later) wordt u in combinatie met veel van de onderzochte vervoegingen voor het eerst als subject gebruikt, zoals te zien is appendix (5). Dit komt niet overeen met de schatting van Kern dat u opkwam als subject (met beleefde connotatie) in de loop van de achttiende eeuw of aan het begin van de negentiende eeuw (1911: 131). In plaats daarvan lijkt u als subject nog later te zijn ontstaan.

In dit onderzoek staan drie hypotheses centraal: de U.E.-hypothese, de gij-hypothese en de hybride hypothese. Met de E-tests die in de vorige paragraaf zijn besproken, zijn deze hypotheses getest. De U.E.-hypothese gaat ervan uit dat u is voortgekomen uit Uwe Edelheid of de afkorting uwé. Deze hypothese wordt bevestigd als u overwegend congrueert met een persoonsvorm in de derde persoon enkelvoud en wordt gefalsificeerd als u vaker voorkomt met een persoonsvorm in de tweede persoon. De gij-hypothese gaat ervan uit dat u een overgeneralisatie is van de niet-nominatiefvorm van gij. De hypothese wordt bevestigd als u vaker voorkomt met een persoonsvorm in de tweede persoon en wordt gefalsificeerd als u vaker congrueert met een persoonsvorm in de derde persoon enkelvoud. De hybride

45 van gij was die in de negentiende eeuw een beleefde connotatie kreeg. De bijbehorende verwachting is dat u in de zeventiende en achttiende eeuw congrueert met een persoonsvorm in de tweede persoon of een ondergespecificeerde vorm. In de negentiende eeuw zou u congrueren met een aparte persoonsvorm, wat de derde persoon enkelvoud is voor hebben en

zijn en de tweede persoon voor de modale hulpwerkwoorden. De hypothese wordt

gefalsificeerd als u in de zeventiende of achttiende eeuw voor hebben en zijn congrueerde met een persoonsvorm in de derde persoon of als u in de negentiende eeuw congrueerde met een ondergespecificeerde persoonsvorm.

Uit de uitgevoerde E-tests blijkt dat in de negentiende eeuw u heeft frequenter in de toneelstukken voorkomt dan u hebt. Ook drie van de andere E-tests uit de negentiende eeuw