GEOCOMmunicatie 25
overfossielen
vanaf,
hetontstaanvan het
leven,
(of
watdaar oplijkt),
tot
maatregelen
tegen illegale
handelA.J.+(Tom)
vanLoon*Inleiding
Fossielen uit het Precambrium:
biogene
oorsprong oudste ‘fossielen’ ter discussie
Zo’n tien
jaar geleden
stamden de oudstefossielenuitgesteentenvan
3,45
miljard jaar geleden.
Inmid-dels is deorganische
oorsprongvandeze ‘fossielen’ ech-ter ech-terdiscussiegesteld.
Dat is nietzovreemd als hetopheteerste
gezicht
maglijken,
wanthoe ouder(en
primi-tiever)
hetleven,
hoemoeilijker
hunrestanten teinterpre-teren
zijn.
Datgeldt
zekervoor derestanten vandeeerste levensvormen op aarde.De discussie overde
3,45
miljard jaar
oude‘fossielen’ betekentoverigens
niet dat daarmee de oorsprongvanhet levenopaarde
dichterbij
in detijd gekomen
is.Integen-deel,
in 1996 werdeenopvallend
artikelgepubliceerd
overgrafietinsluitsels
die in Groenlandwarengevonden
inapatietkristallen.
Deverhouding
tussen de diversekool-stof-isotopen (een
relatieflage
concentratievanC-13)
was(en is)
nietgoed
teverklaren als het nietgaatomderesten van(uiteraard
zeerprimitieve) organismen.
Dedesbetref-fende
gesteenten zijn
minstens3,85 miljard jaar oud,
en hoewelbij grafietinsluitsels
geensprake
isvanechtefos-sielen,
werden deze toch beschouwd alsgeochemische
bewijzen
voorhet bestaanvan levendestijds. Op
zichzelfopmerkelijk,
wantde aarde stondtoenblootaan een zwaar bombardementvanmeteorieten;
nietbepaald
eenmilieu waarinje je
hetontstaanvanlevengemakkelijk
kunt voor-stellen.De Groenlandse
gesteenten
waarindeapatietkristallen
met degrafietinsluitsels
warengevonden
warengeïnterpreteerd
als ‘banded iron formation’(een
typegesteente
dat in hetvroege Precambrium op tal van
plaatsen
isgevormd,
en waarvandevorming
openigerlei
- maarnog niet
geheel
duidelijke
-wijze lijkt
samen tehangen.
Deafwisseling
van
ijzerrijke
enminderijzerrijke laagjes zorgt
voorhet karakteristieke beeldvanbanden. Hetdesbetreffende ge-steenteheeft sinds de vondstvanhet‘organische’ grafiet
uiteraard veel
belangstelling
vanaardwetenschappen
ge-trokken.Dat leiddeondermeertoteen
zorgvuldige
nieuwekartering
van hetgebied,
entotanalyse
van de gesteen-ten.Bij
dieanalyse
kwameneigenschappen
aanhet licht die sterkafwijken
vandievanandere ‘banded iron forma-tions’. Zowijken
de concentratiesvandesporenelementen
sterk af.Volgens
deonderzoekersgaat
hetom eenmagne-siumrijk
vulkanischgesteente
dat door tektoniek sterk isverkneed,
enwaarin intrusiesvankwartsrijke
vloeistof-fenhebben
gezorgd
voor eensoortbanding.
Maar diezou nietvansedimentaire aardzijn:
hetzou inzijn
totaliteit om eenstollingsgesteente
gaan.Daarinkunnen uiteraard geen fossielenvoorkomen,
wat betekent dat degrafiet-insluitselseen
niet-organische
oorsprongmoetenhebben. De discussie is felopgelaaid.
Degeochemicus
Stephen
Mojzis
die in 1996methetopzienbarende
berichtover de ‘fossielen’kwam,
isnu vanoordeeldat hetdesbetreffendepakket
weliswaargeentypische
‘banded iron formation’is,
maar eenkwartsrijk sedimentgesteente
dat doormagne-siumrijk
magma isgeïntrudeerd.
De nieuweanalyses
zou-den irrelevantzijn
omdat die op hetmagmatische
deelbetrekking hebben,
en niet op hetsedimentairegedeelte
waarin
volgens
hem degrafietinsluitsels
voorkomen.Hij
vindtbij
dieopvatting
echterweinig
medestandersmeer. De discussie zal echter zeker nogeentijd doorgaan.
Referenties:
1, 4,
5 Ditis,
zoals ik algeruime tijd geleden
hebaangekondigd,
mijn
laatstebijdrage
in devorm van een GEOCOM-municatie. De reden is zeker niet daternietsmeerte ver-tellenvalt,
maar naruimzesjaar
eenbijdrage
in ieder nummermoetje
oppassen nietbij
‘het meubilair’tegaan horen. En inmiddels heeftmijn
roepvandestijds
om eenopvolger
alweergeruime tijd geleden
succesopgeleverd,
in devorm vande
‘Lapilli’
die door Lars van den Hoek Ostendetoteeninmiddels ook algroot pakket zijn
opge-bouwd;
hij
iseenwaardig opvolger!
Voor de
talrijke
reacties die ik in deloop
vandetijd
van de lezersmocht ontvangen,zegikhartelijk dank,
evenalsvoorhun
suggesties
enhunsoms-terecht!-kritischecom-mentaren.En uiteraard wil ik graag
mijn erkentelijkheid
tonen
jegens
deredactiedieersteeds weervoorzorgde
dat
mijn bijdragen
in steeds mooierevormwerden gepre-senteerd. Ikhoop
daarvan in de toekomst ook nog wel eens vantegenieten,
want- ook al zal dat dan zeker ineenanderevorm
gebeuren
- ik zalvastnogweleensiets tevertellen hebben. Maarnu nogeen ‘ouderwetse’
GEOCOMmunicatie,
met watnieuwtjes
overfossielen,
vanheteerstebegin
vanhet leventotdedag
vanvandaag.
Want als ik iets hebhopen
tebereiken metdeze seriebij-dragen,
danwas het wel dat alle WTKG’ers zich ervan bewust zouden worden(en
datnuhopelijk
ookzijn!)
dat erook veelvreugde
valtterbelevenaan degeologie
uit era’svanvoorhetTertiair,
evenals aanrecentegeologie.
Fossielen uit hetPaleozoïcum:de eerste
sporenop hetland
Dieren hebben zich veeleerder op hetland
gewaagd
daneerderwerdaangenomen.Veel eerder betekent hier:ongeveer40-80
miljoen jaar.
Totnu toewaren de oudsteduidelijke
sporenvandieren op het landafkomstig
vanspinachtigen
enduizendpootachtigen
die omstreeks 420miljoen jaar geleden
leefden.Nog
oudere‘sporen’,
van on-geveer 460miljoenjaar geleden,
worden door demeestepa-leontologen
nietbeschouwdalsechtesporen,maarals struc-turendie
zijn
ontstaandooreensamenloop
vanprocessen.Nu
zijn
erechter nog veeloudere sporengevonden
die geen enkeletwijfel
over hunoorspronglaten bestaan. Hetgaat
omsporen ineenzandsteendieongeveer505
miljoenjaar
geleden,
op de grens tussen Cambriumen Ordovicium,werd
gevormd
inwatnude CanadesestaatOntario is.Op-vallend is
hierbij
dat het nietgaatomafzettingen
die min ofmeeropdegrenstussenlanden zeezijn gevormd (wat
teverwachtenzou
zijn,
omdat hetdierlijk
leven zich inzee heeftontwikkeld),
maar omeolischeafzettingen.
Datblijkt
uit de windribbels(eerder
tenonrechte als stroomribbelsgeïnterpreteerd)
die in hetpakket
tevindenzijn.
Het isove-rigens
nietuittesluiten dat hetgaat
omkustduinen,ofwel-licht zelfs de
hoogste
delenvan eenstrandafzetting;
dan is dezeedus niet verafgeweest.
Een verrassend facet is dat het niet
gaat
omonduidelijke,
kleine sporen van een
onduidelijke
vorm van leven. Desporen
zijn
zoduidelijk
dat deonderzoekers konden vast-stellen dathetmoetgaanom eendiermet16-22poten,die bovendieneenstaartachter zichaansleepte.
Dit maakt hetwaarschijnlijk
dat hetom eengeleedpotig
dierging (een
arthropode), mogelijk
eenduizendpootachtige.
Het moe-tengoed
ontwikkelde dierenzijn geweest,
vanongeveereenhalvemeter
lang.
Wat de dierenertoe noopteom hetland optezoeken is niet
duidelijk.
Het kan haast niet anders dan dat hetomeen
tijdelijk
bezoekging, hetzij
om aan‘jagers’
inzeeteontkomen, hetzij
omeierenteleggen, hetzij
om teparen. Hetlijkt
uiterstonwaarschijnlijk
datzehet landopgingen
om voedselte
zoeken,
want van(andere)
landdieren uit dietijd
is nognooiteenspoorgevonden,
endeoudst beken-delandplanten
stammenuitdezelfdetijd
enbestonden uitalgenmatten
die zekergeenbeter voedselopleverden
dan inzeetevindenwas. Geheel uittesluiten dat hetom een zoektochtnaarvoedselging
is het echter niet: ook in ditverre
geologische
verledenmoeten veel dode zeedieren door degolfwerking
op het strandzijn
geworpen.Moge-lijk
warendedieren die de sporen achterlietenaasetersdieop deze
wijze gemakkelijk (want
zonderconcurrentie)
aan etenkondenkomen.Hoehetook
zij,
het idee dat de flora zicheerstgoed
op het landgevestigd
moesthebben voordaterdierlijk
leven op het landmogelijk
was,lijkt
metdeze vondst achterhaald.Daarbij
moetdan wel wordenaangetekend
dat TomClarke,
ineencommentaarop dezevondst, opmerkt
dat nietbij
voorbaat mag wordenuitgesloten
dat dedatering
vanhetbetrokkengesteenteonvoldoendeaccuraat is.
Hij
stelt dan ookvoorzichtig
dat dezeenevondstnogonvoldoendeaan-leiding
isomalleboekenoverdeontwikkeling
vanhetle-venop aardete
herschrijven.
Referenties: 3,
8Fossielen uit hetMesozoïcum:een
verspoeld
bosDe
paleobiogeografie
vanhet vroegeresupercontinent
Gondwanaland
is,
voorwathethuidige
Afrikabetreft,
insterkemategebaseerd
opfossiele vertebraten. Delaat-ste
tijd
gaan echterook steedsmeervondstenvanplanten
eenrolspelen.
Dat isvanbelang
omdat die-samenmetdevertebraten-
goed
inzicht kunnen geven in hetpaleokli-maat.Fossiele
plantenresten zijn
echter vaakonvolledig,
waardoor het
moeilijk
is om de verschillende onderdelenaan elkaar te
koppelen;
vaak hebbenwortels,
stammen,bladerenenvruchtenvan een
bepaalde plant
dan ook ver-schillendenamen.De vondstvancomplete planten
is dan ookvangrootbelang
om eenjuist
beeldtekrijgen
vandeeigenschappen
vande vroegere flora.In Mali hebbenonderzoekersnu eengrootaantal
verspeel-de bomen
aangetroffen.
Helaas gaat hetin allegevallen
om
exemplaren
vanslechts éénsoort,maardaarvan is dan wel zoveelmateriaalletterlijk
voorhetoprapendat
vrij-welalleeigenschappen
nugoed
bekendzijn.
Hetgaat
omMetapodocarpoxylon
libanoticum(Edwards)
Dupéron-Laudoueneix &Pons,die isaangetroffen
inwatinformeel wordtaangeduid
als de ‘Continental Intercalaire’. De ou-derdomvandeze continentaleafzetting
is nietgoed
be-kend,
maarwordt verondersteldovereentekomenmet ma-rieneafzettingen
tussenhet NamurienenhetCenomanien;
hetpakket
in noordoost Mali waarin deexemplaren
vanMetapodocarpoxylon
werdenaangetroffen,
wordt veron-dersteldtedateren uit Laat-JuratotVroeg-Krijt.
Op
devindplaats,
die in noord-zuidrichting
enkele kilo-meterslang
iseninoost-westrichting
ongeveereenhalvekilometer
breed,
komen grote hoeveelheden verkiezeldestammenvoor.Deze
zijn
alleduidelijk verspoeld,
enlig-genhorizontaal ineen
afzetting
die bestaat uitsomsdoor mangaan-enijzeroxiden
verkitteconglomeraten
engrof-korrelige zandstenen;
somszijn
deafzettingen
nognau-welijks
verhard. De zandstenenvertonentrogvormige
scheve
gelaagdheid;
in deconglomeraten zijn
geen sedi-mentairestructurenaangetroffen.
Dekarakteristiekenwij-zenalleopde
afzetting
van eenverwilderde rivierwaarin water(soms)
meteenhoge energie
stroomde.De boom-stammenliggen
voorhetovergrotemerendeelgeoriënteerd
ineennoordoost-zuidwestrichting,
wat eenaanduiding
is voordestroomrichting.
In destammenkomen verkiezeldeopvullingen
vansediment in barstenvoor.Kennelijk zijn
de bomen
tijdens
hettransport
in de rivierveelvuldig
hardtegen
degrond
of tegenbankengeslagen, waarbij
Degroottevandestammen
loopt
uiteen,maar erzijn
tal-rijke exemplaren
meteendoorsnedevan meerdan 60cm. Dezezouden,inanalogie
met water vande bomen uit dietijd
bekendis, afkomstig
moetenzijn
vanbomenmeteenhoogte
van35-50m.Van destammenhebben de onder-zoekersmonsters genomenwaarvanslijpplaatjes zijn
ge-maakt diezemetdemicroscoop
hebben onderzocht. Uit dezo waargenomenkarakteristieken kon desoortgoed
wordenvastgesteld.
Hetgaatdaarbij
om eenconifeer,
die behoorttot de inmiddelsuitgestorven
groepvan dePodocarpaceae,
die zowel intijd
als in ruimte slechtseenbeperkte verbreiding
hadden.Metapodocarpoxylon
was eenharsrijke
soortvandittaxon.Deonderzochtemonsters
blijken
zeerslecht ontwikkeldejaarringen
tehebben. Ditwijst
opeenstabielklimaatmetweinig
verschillentussende diverse seizoenen. Dat sluit aanbij
eerdereveronderstellingen
daterin het Mesozoï-cumveel minderuitgesproken
seizoenenwarendannuhetgeval is,
zeker in dezonetussen32°N.B.en32°Z.B. Devindplaats
in Maliligt
inderdaad ruimschoots binnen dezeband.
Waarschijnlijk groeide Metapodocapoxylon
ineenmoe-rassige omgeving
meteenwarm,droog
klimaatwaar niet-teminruimschoots wateraanwezig
was.Waarschijnlijk
heefteenzwareregenstorm grote
hoeveelhedenbomeninhetmoeras
geveld,
waarnadeze door deaangezwollen
ri-vier werdenmeegesleurd.
Referentie:
2Fossielen op de
K/T-grens:
derelatie tussenplanten
en insectenDe massale
uitsterving
van soorten op(of om)
degrenstussen
Krijt
enTertiairwasnietvooriederegroepplanten
of dierenevenernstig.
De insectenvormen een groep dieerrelatiefweinig
onderlijkt
tehebbengeleden.
Als reden daarvoor worden wel hun
geringe afmetingen,
hun flexibelelevenswijze
enhungrote
aantalindividuengenoemd.
Erzijn
echter veel minder fossieleexemplaren
bekendvaninsecten danvanveel anderediergroepen.
Deschijnbaar geringe
invloedvan deinslag
opdeK/T-grens
op deze groepzou
volgens sommige
onderzoekersdanook kunnen berusten op eenstatistisch nieterg verantwoord aantal vondstenvoor en nadeinslag.
Een creatieve
aanpak
dooreen aantalAmerikaanseonder-zoekers heeft daarinnuklaarheidgebracht.
Zegingen bij
hun
analyse
niet uitvandefossielerestenvaninsectenzelf,
maar vandesporen diezehebbenachtergelaten
opplan-ten,
bijv.
in devormvanvraatsporen. Daartoebekekenze 13.441 fossieleplanten,
waarvan9.292vanvlak onderen 4.149vanvlak boven deK/T-grens,
diezeverzamelden in het WillistenBekken,in de Amerikaansestaat Noord-Dakota. Voor iedereplant
inventariseerdenzewat voortsporen insectenereventueel op hadden
achtergelaten.
Daarbij
bleek datereeninnige
relatie bestondtussenbe-paalde
insectensoortenenbepaaldeplantensoorten:ze kon-den 51 vandergelijke
relaties vaststellen. Hoenauwerderelatie,
hoe kwetsbaarder de insecten blekenvoordege-volgen
vandeinslag.
De meesteinsectensoorten die zichhadden
gespecialiseerd
in het verzamelenvanvoedselvan één enkeleplantensoort,
bleken op de grens uitte sterven. Hoemeerplantensoorten
als voedselbrondienden,hoegro-terde kans dat desoortde catastrofe overleefde.
De resultatenvan het onderzoek ondersteunen de nog steeds felbediscussieerde
stelling
dat het uitsterven vansoortenop de grenseen
abrupte gebeurtenis
was.Eender-gelijke terugval
in associatiesvaninsectenenplanten
ken-nende onderzoekers nietvanandere grenzen, zoals dietus-senPaleoceenen
Eoceen,
toendetemperatuur
sterksteeg.
Deinsecten kunnen zich
kennelijk goed
aanveranderendeomstandigheden
aanpassen. Deinslag
op deK/T-grens
was echter ookvoorvelevanhentebezwaarlijk.
De onderzoe-kers concluderen op basis vanhunwaarnemingen
dat hetuitstervenvansoortentweeoorzaken kan
hebben,
diemo-gelijk
beideeenrolgespeeld
hebben:(1)
deomstandig-heden directnade
inslag
kunnen het levenvoorsommige
insectensoorten
onmogelijk
hebbengemaakt,
en(2)
bin-nenkortetijd
stierven deplanten
die als voedseldienden,
waardoorde desbetreffendeinsectensoortenuitstierven.Detweede
mogelijkheid speelde
in iedergeval
eenrol.Referentie:
6Fossielen uit het Pleistoceen: deresten van
een oude Chinese heer
Er
zijn weinig
fossielen dietotzoveelverbitterdedis-cussies leidenalsde fossieleresten vanonzevroege voor-ouders. Het
zijn gewoonlijk
geengeologen
die zich met de studievanfossielerestantenvanhominidenbezighou-den,endat uit zich in devoor
natuurwetenschappers
vaakverbazingwekkende
wijze
waaropbijna
iedere vondst wordtgepresenteerd
als de sleuteltoteenbeterbegrip
vanonze
afstamming.
Minimaleverschilleningrootte
ofvorm, die haast iederepaleontoloog
zou beschouwen als inhe-rentaandenatuurlijke
variatie binneneensoort,wordengebruikt
alsargument
voorhet invoerenvan een nieuwe soortof opzijn
minsteennieuwe variëteit. En die wordt danweergebruikt
omde bestaande stamboomvandemensvolledig overhoop
tegooien. Daarbij
wordt veelal ook nog op een vooraardwetenschappen
nogal onbegrijpelijke
manier omgegaanmet
stratigrafie
endateringen.
Alsge-volg
daarvanisernuweinig overzichtelijks
meer aandeafstamming
vandemens.Uiteraard
speelt bij
de stamboomvande mens,netalsbij
de evolutievanandere soorten, de ouderdomvande vond-steneenbelangrijke
rol. Die ouderdom is echter inder-daad meestalmoeilijk
vast testellen; enerzijds
omdatmenselijke
restenhaastaltijd
voorkomen in terrestrischeafzettingen
dieweinig
ofgeen fossielen bevatten waar-aande ouderdommet
enige
accuratesse valt aftelezen,
anderzijds
doordatvoordateringen
inde ordevangrootte
van50.000jaar
toteenpaarmiljoen jaar weinig
bruikbare radiometrischemethoden voorhandenzijn.
Hetgebrek
aangoede dateringen
van derestantenvanhominidendraagt
in
hoge
matebij
aande chaos inonzestamboom. Soms isergelukkig
eenlichtpuntje,
doordatgoed
vangeo-logische
gegevensgebruikt
wordtgemaakt.
Dat isnuhetgeval bij
dezogeheten
DaliMan,eenbijna volledige
sche-delvan eenvroegtypeHomo
sapiens,
dat in 1978 werd ontdektnabij Jiefang
in noord-centraalChina. De schedel werdaanvankelijk
beschouwd alseenovergangsvormtus-senHomoerectusenHomo
sapiens
neanderthalensis(de
Neanderthaler),
maarwordtnubeschouwd alseenandere variëteitvan Homosapiens
dan de Neanderthaler. Dat maakt deze schedelbijzonder,
en daarom is eengoede
datering
vangroot belang.
Drie Chinese onderzoekers hebbennu devindplaats
op basisvangeologische
corre-laties metredelijke
zekerheidvrij nauwkeurig
weten te dateren. Ze deden dat op basis van deloess-stratigrafie.
Loess is in Chinawijdverbreid
enzeerdik,
met talvanfossielebodems.Debodems werden in het Pleistoceen
gevormd
inperioden
dat het minder koudwasenwaarin minderfijne deeltjes
door de wind werdenverplaatst.
Deafwisseling
vandezeomstandigheden
metperioden
waarin geen bodems werdengevormd
enhetloesspakket
zichjuist
verderophoogde, hangt
uiteraardsamen met klimaat-fluctuaties.Soortgelijke
fluctuatiesdedenzichnatuurlijk
ookelders voor, envooral in centraalEuropa
is opdie basis eennauwkeurige loess-stratigrafie
ontwikkeld. In China ishovendien_(net
als op diverse andereplaatsen)
destratigrafie
nogeensverfijnd
doorookdemagnetische
gevoeligheid
van de diverse eenhedentekarakteriseren(die hangt
samen metde concentratieendekorrelgrootte
vanmagnetische korrels).
Op
basisvan dit onderzoek trekken de Chinezen decon-clusiedateenbodem op 20mboven de
vindplaats
vandeschedel 245.000
jaar
oudmoetzijn.
Deschedelmoetdusminimaalzooud
zijn,
maarwaarschijnlijk
eenstukouder.Deze
interpretatie
wordtgesteund
door onderzoeknaar de sedimentaire karakteristieken van devindplaats.
Hetgaat
daarbij
om terrassen, die ontstaanzijn
in eenaantalinsnijdingsfases.
Ook die kunnen wordengedateerd,
waar-bij opnieuw
de correlatiemetloess-eenhedeneenbelang-rijke
rolspeelt.
De ouderdom die uit dit onderzoekvolgt
is 270.000jaar,
watdusgoed
overeenstemtmethetgege-vendat de schedel oudermoet
zijn
dan245.000jaar.
Ana-lyses
die correlatiemogelijk
makenmetmariéneafzettin-gen, leveren eenouderdomopvan
vergelijkbare orde,
namelijk
275.000jaar.
De onderzoekersmenen dat denauwkeurigheid
hetgrootstisbij
de correlatiemetde loess-eenheden. De in Chinagevonden
oudeheer,
dieeenvan deeerstevertegenwoordigers
moetzijn
geweestvanHomosapiens,
leefde dus ongeveer 270.000jaar geleden.
Ver-der terugin degeschiedenis
hoevenwedus niettegaan als we onzefamiliestamboomwillen uitzoeken.Referentie:
9Fossielen uit het
Holoceen:
bossen invuuren vlam
In het
kustgebied
vande AmerikaansestaatOregon
worden in de Holocene
afzettingen
talvanhoutskoollagen
gevonden.
Diewijzen
opfrequente
branden.Dat isopval-lend,
wanthetgebied
wordtnubedekt door denatste bos-sen van deVerenigde
Staten. De vraag is dan ookwat ergebrand heeft,
welkebegroeiing
erdestijds
was,en waar-om ertoen veel meerbrandenwaren dantegenwoordig.
Dat isonderzochtaande handvanboorkemen die uit de bodemsedimentenvan
Taylor
Lake werden genomen,en waaruitstuifmeelkorrelsenhoutskoolwerden onderzocht. Datgebeurde
door uit de boorkemenmonsters te onder-zoeken opgeringe onderlinge (vertikale)
afstanden.Op
basis vandateringen
metkoolstof-14 en lood-210konworden
vastgesteld
datdit, geologisch gezien,
overeen-komtmet eenvrijwel
continue reeks vanwaarnemingen.
Die betreffen de laatste 4600
jaar.
Uit deze
waarnemingen
kon degeschiedenis
wordenge-registreerd
vanzowel debegroeiing (en
daarmee ookvan hetklimaat)
alsvande branden. Interessantbij
dat laatste is datertweehistorisch bekende brandenzijn,
die beide ook in de kern werdenteruggevonden
in devorm vanhoutskoollaagjes (1911
en1973);
datbewijst
debetrouw-baarheidvande zowelmonstemameals dedatering.
Metbetrekking
totde‘brandlaagjes’
inprehistorische tijd
kon worden
vastgesteld
datertweezoneszijn
teonder-scheiden;deoudste
loopt
van4600-2700jaar B.P.,
dejong-stevan2700
jaar
B.P.tothethistorischetraject.
In de oud-stezonewerdenbrandlaagjes gevonden
meteenfrequen-tievaneensper140
(±30) jaar;
in dejongere
fasewasdefrequentie aanzienlijk lager:
eensper 240(±30) jaar.
Ken-nelijk
veranderden deomstandigheden
zo’n 2700jaar
ge-ledenaanzienlijk.
Datblijkt
ook uit devegetatie,
zoals die uit stuifmeelkorrelsnaar vorenkomt.In het oudstedeelwas
sprake
van eenbosvegetatie
waarin soorten overheersten dieaangepastzijn
aanplotselinge
sterke
verstoringen
vanhetecosysteem,vooral Alnus rubra(de
rodeels)
met25-44%,
metnogaanzienlijke bijdragen
vanTsuga heterophylla (de
westcanadeseden)
met10-38%
enPicea sitchensis(de
Sitkaspar)
met14-30%,
en eenveel kleiner aandeelvanCupressaceae (cypressen)
met 5-17%.De bossenmoetentijdens
diteersteintervalmeer openzijn
geweestdannu, enhet klimaatmoetkoel envochtig zijn
geweest,maarmetdroge
zomers.In de tweede
fase,
vanaf 2700 B.P. bestond devegetatie
vooral uit bomen die
gevoelig zijn
voorbranden,
zoalsTsuga heterophylla
(17-49%)
enPicea sitchensis(6-28%)
-deze beide boomsoortendominerenook
nunog het
kust-gebied
in het noordwestenvandeVerenigde
Staten-maarook Alnus mbra
(16-44%)
hadnogeen
behoorlijk
aan-deel. Het aandeel van deCupressaceae
bleef ongeveergelijk (5-11 %).
Hetklimaatmoethet helejaar
doorvoch-tiger zijn
geweestdandaarvoor,
enhetmoetietswarmerzijn geworden.
Derelatief
hoge frequentie
van bosbranden in hetMid-den-Holoceenkan worden
toegeschreven
aan dedroge
zomer van
destijds,
eenseizoen waarin ook relatiefvaak zwaar onweermoethebbenplaatsgevonden.
Dat verklaart derelatiefhoge frequentie
vandebosbranden. In de tweede fasewashetveelvochtiger,
waardoor bosbranden mindergemakkelijk
ontstonden. Ook kleine fossielen zoals stuif-meelkorrels kunnen hele verhalen vertellen!Referentie:
7Fossielen nu: China structureert
maatregelen tegen illegale
fossielenhandelDe
talrijke
zeerbijzondere
fossielen-zoalsgevederde
dinosaurussenenvroege
vogels
- dietegenwoordig
metgrote
regelmaat
(maarongetwijfeld
ookdankzij
het werkvanontzagwekkend
veelmensen)
in China wordengevonden,
hebbeneengrote
zwartemarkt doenontstaan.Daartegen
had de Chineseoverheidal talvanmaatrege-len
uitgevaardigd,
maardiewaren zoversnipperd
dathand-having
ervanonmogelijk
bleek. Per 1 oktober 2002zijn
erechter- navierjaar
vanvoorbereiding
- nieuweregels
vankracht
geworden
diegoedkeuring
vooropgraving
enverkoop
vanbijzondere
fossielenbij
ééninstantieonder-brengt.
Demaatregelen
hebben vooralpositieve
reactiesuitgelokt bij
degeologische gemeenschap,
alzijn
erookgeluiden
dat de nieuweregels
het onderzoekvanderge-lijke
fossielen kunnen belemmeren.De methet toezichtbelaste instantie is een
geologische
afdeling
binnenhetMinisterie vanLandbouwenhulp-bronnen. De
directeur, Jiang Jianjum (een gepromoveerd
paleontoloog),
heeftgoede hoop
datnuookduidelijk
zal worden welke fossielen onder de nieuweregels
vallen. Datwasin hetverledenniet hetgeval,
waterin veelgeval-lentoeleiddedat onderzoekers min ofmeerop
eigen houtje
een
regeling
troffenmet de lokale autoriteiten. Delijst
metfossielenmoetnog worden
vrijgegeven,
maarhetgaatin ieder
geval
omtype-exemplaren,
fossielen dieeen sleu-telrolspelen
in deevolutie,
enfossielenvansommige
be-roemdevindplaatsen.
Al metal zal het eenlange lijst
worden,
watzou kunnen leiden datgoedkeuring
voordeopgraving
of hetexporterenvan eenbepaald fossiel
veeltijd
zal vergen.Jiang bevestigt
daterin iedergeval
eenhoop papierwerk
aantepaszalkomen,
maardat het voor-deelvoordegeologische gemeenschap
oplangere termijn
veel groterzal
zijn
dan denadelen,
ondermeeromdat deopgravingen
zorgvuldiger
zullenplaatsvinden
enomdat devindplaatsen
betertoegankelijk
zullen wordengemaakt
voor‘vergunninghouders’.
NietalleChinese
geologen zijn
echteroptimistisch.
Vooralzij
die werken ineenorganisatie
die ondereenander mi-nisterievalt,vrezen datzebij
demogelijkheden
tot on-derzoek zullen wordenachtergesteld bij collega’s die,
di-rectofindirect,
het MinisterievanLandbouwenHulp-bronnen als
werkgever
hebben. Dieangst
isgebaseerd
opervaringen
in het recenteverleden,
toenhetgeologen
vansommige organisaties vrijwel onmogelijk
werdgemaakt
om
opgravingen
tedoen.Ookvooronderzoekersvanbuiten China zouden de nieu-we
maatregelen
kunnen leidentot extraproblemen.
Vol-gens Luo
Zhexi,
eenpaleontoloog
vanhetCamegie
Mu-seumof NaturalHistory
inPittsburgh,
die in het verledenopgravingen
in China heeftgedaan,
is het inderdaadwaar-schijnlijk
dat buitenlandsegeologen
in deeerstetijd nogal
watproblemen tegen
zullen komen.Hij
vertrouwterech-terop dat hetnaeen
inwerkperiode
allemaalsoepel
zalgaan
verlopen.
Voor de buitenwacht zal eeneventuele
inwerkproble-matiek
nauwelijks
temerkenzijn:
erligt
nog zoveel ma-teriaal
op onderzoeken
beschrijving
tewachten datwe ookin denabije
toekomsteenblijvende
stroomvangege-vens over
exceptioneel
fraaigeconserveerde
- en vaak evolutionairheel interessante- fossielen mogenverwach-ten.Al dan nietmeteen
exceptionele
falsificatie zoals dievan
‘Archaeoraptor’,
een‘dinovogel’
diekunstig
uittweeexemplaren
in elkaarbleektezijn geknutseld
...
Referentie:
10Geraadpleegde
literatuur1
Balter, M.,
1996.Looking
forclues tothemystery
oflifeonEarth. Science
273,
p.870-872.2
Bamford, M.K., Roberts,
E.M., Sissoko, F., Bouaré,M.L. &
O’Leary,
M.A.,2002. An extensivedeposit
of fossil conifer wood from theMesozoic ofMali,
South-ern Sahara.
Palaeogeography, Palaeoclimatology,
Palaeoecology
186,
p. 115-126.3
Clarke, T.,
2000. A foot in thepast. Nature417,
p. 129.4
Fedo,
Chr.M.&Whitehouse, MJ.,
2002.Metasomaticorigin
ofquartz-pyroxene rock, Akilia, Greenland,
andimplications
for Earth’s earliest life. Science296,
p. 1448-1452.5
Kerr, R.A.,
2002. Reversalsrevealpitfalls
inspotting
ancient and E.T.life. Science296,
p. 1384-1385.6
Labandeira,
C.C., Johnson,
K.R. &Wilf, P.,
2002.Impact
of the terminal Cretaceouseventonplant-insect
associations.
Proceedings
of the NationalAcademy
of Sciences99,
p. 2061-2066.7
Long,
C.J. &Whitlock, C.,
2002. Fire andvegetation
history
from the Coastal rain forestofthewesternOre-goncoastrange.
Quatemary
research58,
p.215-225.8
MacNaughton,
R.B.,Cole,
J.M.,Dalrymple,
R.W.,Braddy,
S.J.,Briggs,
D.E.G. &Lukie, T.D.,
2002. Firststepsonland:
arthropod trackways
in Cambrian-Ordo-vicium eoliansandstone,
southeastemOntario,
Canada.Geology 30,
p. 391-394.9
Xiao,
J.,Jin,
C. &Zhu, Y.,
2002.Age
of the fossil Dali Man innorth-centralChinadeducedfrontchrono-stratigraphy
of theloess-paleosol
sequence.Quatemary
Science Reviews21,
p.2191-2198.10
Yimin,
D. &Lei, X.,
02. China issues rulesonfossil excavation. Science297,
p. 1981.*Werk-adres vandeauteur:
GeocomB.V.,Postbus 336,6860AH Oosterbeek e-mail:
tonuvan.loon@wxs.nl
Nieuw
privé-adres:
Valle del Portel 17
bajo,
03726 Benitachell(Alicante),
Spanje
e-mail:
tom_vanjoon@eresmos.
comThais
(Polytrapa)
tetragana(J. de C.Sow., 1Ö23)
afzettingenvan de Schelde
(Tek.
CorKarnekamp)
PWocene
Thais
(Palytropa)
Lapillusincrassata
(J.
de C. Sow..1Ö23)Pliocene afzettingenvan de Schelde
(Tele.
CarKarnekamp)
Thais(Polytrapa)
tetragona(J.
de C. Sow.,1Ö23)
Pliocene