• No results found

GEOCOMmunicatie 25 over fossielen vanaf, het ontstaan van het leven, (of wat daar op lijkt), tot maatregelen tegen illegale handel

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "GEOCOMmunicatie 25 over fossielen vanaf, het ontstaan van het leven, (of wat daar op lijkt), tot maatregelen tegen illegale handel"

Copied!
6
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

GEOCOMmunicatie 25

overfossielen

vanaf,

hetontstaanvan het

leven,

(of

watdaar op

lijkt),

tot

maatregelen

tegen illegale

handel

A.J.+(Tom)

vanLoon*

Inleiding

Fossielen uit het Precambrium:

biogene

oorsprong oudste ‘fossielen’ ter discussie

Zo’n tien

jaar geleden

stamden de oudstefossielen

uitgesteentenvan

3,45

miljard jaar geleden.

Inmid-dels is de

organische

oorsprongvandeze ‘fossielen’ ech-ter ech-terdiscussie

gesteld.

Dat is nietzovreemd als hetop

heteerste

gezicht

mag

lijken,

wanthoe ouder

(en

primi-tiever)

het

leven,

hoe

moeilijker

hunrestanten te

interpre-teren

zijn.

Dat

geldt

zekervoor derestanten vandeeerste levensvormen op aarde.

De discussie overde

3,45

miljard jaar

oude‘fossielen’ betekent

overigens

niet dat daarmee de oorsprongvanhet leven

opaarde

dichterbij

in de

tijd gekomen

is.

Integen-deel,

in 1996 werdeen

opvallend

artikel

gepubliceerd

over

grafietinsluitsels

die in Groenlandwaren

gevonden

in

apatietkristallen.

De

verhouding

tussen de diverse

kool-stof-isotopen (een

relatief

lage

concentratievan

C-13)

was

(en is)

niet

goed

teverklaren als het nietgaatomderesten van

(uiteraard

zeer

primitieve) organismen.

De

desbetref-fende

gesteenten zijn

minstens

3,85 miljard jaar oud,

en hoewel

bij grafietinsluitsels

geen

sprake

isvanechte

fos-sielen,

werden deze toch beschouwd als

geochemische

bewijzen

voorhet bestaanvan leven

destijds. Op

zichzelf

opmerkelijk,

wantde aarde stondtoenblootaan een zwaar bombardementvan

meteorieten;

niet

bepaald

eenmilieu waarin

je je

hetontstaanvanleven

gemakkelijk

kunt voor-stellen.

De Groenlandse

gesteenten

waarinde

apatietkristallen

met de

grafietinsluitsels

waren

gevonden

waren

geïnterpreteerd

als ‘banded iron formation’

(een

type

gesteente

dat in het

vroege Precambrium op tal van

plaatsen

is

gevormd,

en waarvande

vorming

op

enigerlei

- maar

nog niet

geheel

duidelijke

-

wijze lijkt

samen te

hangen.

De

afwisseling

van

ijzerrijke

enminder

ijzerrijke laagjes zorgt

voorhet karakteristieke beeldvanbanden. Hetdesbetreffende ge-steenteheeft sinds de vondstvanhet

‘organische’ grafiet

uiteraard veel

belangstelling

van

aardwetenschappen

ge-trokken.Dat leiddeondermeertoteen

zorgvuldige

nieuwe

kartering

van het

gebied,

entot

analyse

van de gesteen-ten.

Bij

die

analyse

kwamen

eigenschappen

aanhet licht die sterk

afwijken

vandievanandere ‘banded iron forma-tions’. Zo

wijken

de concentratiesvande

sporenelementen

sterk af.

Volgens

deonderzoekers

gaat

hetom een

magne-siumrijk

vulkanisch

gesteente

dat door tektoniek sterk is

verkneed,

enwaarin intrusiesvan

kwartsrijke

vloeistof-fenhebben

gezorgd

voor eensoort

banding.

Maar diezou nietvansedimentaire aard

zijn:

hetzou in

zijn

totaliteit om een

stollingsgesteente

gaan.Daarinkunnen uiteraard geen fossielen

voorkomen,

wat betekent dat de

grafiet-insluitselseen

niet-organische

oorsprongmoetenhebben. De discussie is fel

opgelaaid.

De

geochemicus

Stephen

Mojzis

die in 1996methet

opzienbarende

berichtover de ‘fossielen’

kwam,

isnu vanoordeeldat hetdesbetreffende

pakket

weliswaargeen

typische

‘banded iron formation’

is,

maar een

kwartsrijk sedimentgesteente

dat door

magne-siumrijk

magma is

geïntrudeerd.

De nieuwe

analyses

zou-den irrelevant

zijn

omdat die op het

magmatische

deel

betrekking hebben,

en niet op hetsedimentaire

gedeelte

waarin

volgens

hem de

grafietinsluitsels

voorkomen.

Hij

vindt

bij

die

opvatting

echter

weinig

medestandersmeer. De discussie zal echter zeker nogeen

tijd doorgaan.

Referenties:

1, 4,

5 Dit

is,

zoals ik al

geruime tijd geleden

heb

aangekondigd,

mijn

laatste

bijdrage

in devorm van een GEOCOM-municatie. De reden is zeker niet daternietsmeerte ver-tellen

valt,

maar naruimzes

jaar

een

bijdrage

in ieder nummer

moetje

oppassen niet

bij

‘het meubilair’tegaan horen. En inmiddels heeft

mijn

roepvan

destijds

om een

opvolger

alweer

geruime tijd geleden

succes

opgeleverd,

in devorm vande

‘Lapilli’

die door Lars van den Hoek Ostendetoteeninmiddels ook al

groot pakket zijn

opge-bouwd;

hij

iseen

waardig opvolger!

Voor de

talrijke

reacties die ik in de

loop

vande

tijd

van de lezersmocht ontvangen,zegik

hartelijk dank,

evenals

voorhun

suggesties

enhunsoms-terecht!-kritische

com-mentaren.En uiteraard wil ik graag

mijn erkentelijkheid

tonen

jegens

deredactiedieersteeds weervoor

zorgde

dat

mijn bijdragen

in steeds mooierevormwerden gepre-senteerd. Ik

hoop

daarvan in de toekomst ook nog wel eens vante

genieten,

want- ook al zal dat dan zeker in

eenanderevorm

gebeuren

- ik zalvast

nogweleensiets tevertellen hebben. Maarnu nogeen ‘ouderwetse’

GEOCOMmunicatie,

met wat

nieuwtjes

over

fossielen,

vanheteerste

begin

vanhet leventotde

dag

van

vandaag.

Want als ik iets heb

hopen

tebereiken metdeze serie

bij-dragen,

danwas het wel dat alle WTKG’ers zich ervan bewust zouden worden

(en

datnu

hopelijk

ook

zijn!)

dat erook veel

vreugde

valtterbelevenaan de

geologie

uit era’svanvoorhet

Tertiair,

evenals aanrecente

geologie.

(2)

Fossielen uit hetPaleozoïcum:de eerste

sporenop hetland

Dieren hebben zich veeleerder op hetland

gewaagd

daneerderwerdaangenomen.Veel eerder betekent hier:

ongeveer40-80

miljoen jaar.

Totnu toewaren de oudste

duidelijke

sporenvandieren op het land

afkomstig

van

spinachtigen

en

duizendpootachtigen

die omstreeks 420

miljoen jaar geleden

leefden.

Nog

oudere

‘sporen’,

van on-geveer 460

miljoenjaar geleden,

worden door demeeste

pa-leontologen

nietbeschouwdalsechte

sporen,maarals struc-turendie

zijn

ontstaandooreen

samenloop

vanprocessen.

Nu

zijn

erechter nog veeloudere sporen

gevonden

die geen enkele

twijfel

over hunoorspronglaten bestaan. Het

gaat

omsporen ineenzandsteendieongeveer505

miljoenjaar

geleden,

op de grens tussen Cambriumen Ordovicium,

werd

gevormd

inwatnude CanadesestaatOntario is.

Op-vallend is

hierbij

dat het nietgaatom

afzettingen

die min ofmeeropdegrenstussenlanden zee

zijn gevormd (wat

teverwachtenzou

zijn,

omdat het

dierlijk

leven zich inzee heeft

ontwikkeld),

maar omeolische

afzettingen.

Dat

blijkt

uit de windribbels

(eerder

tenonrechte als stroomribbels

geïnterpreteerd)

die in het

pakket

tevinden

zijn.

Het is

ove-rigens

nietuittesluiten dat het

gaat

omkustduinen,of

wel-licht zelfs de

hoogste

delenvan een

strandafzetting;

dan is dezeedus niet veraf

geweest.

Een verrassend facet is dat het niet

gaat

om

onduidelijke,

kleine sporen van een

onduidelijke

vorm van leven. De

sporen

zijn

zo

duidelijk

dat deonderzoekers konden vast-stellen dathetmoetgaanom eendiermet16-22poten,die bovendieneenstaartachter zich

aansleepte.

Dit maakt het

waarschijnlijk

dat hetom een

geleedpotig

dier

ging (een

arthropode), mogelijk

een

duizendpootachtige.

Het moe-ten

goed

ontwikkelde dieren

zijn geweest,

vanongeveer

eenhalvemeter

lang.

Wat de dierenertoe noopteom hetland optezoeken is niet

duidelijk.

Het kan haast niet anders dan dat hetom

een

tijdelijk

bezoek

ging, hetzij

om aan

‘jagers’

inzeete

ontkomen, hetzij

omeierente

leggen, hetzij

om teparen. Het

lijkt

uiterst

onwaarschijnlijk

datzehet land

opgingen

om voedselte

zoeken,

want van

(andere)

landdieren uit die

tijd

is nognooiteenspoor

gevonden,

endeoudst beken-de

landplanten

stammenuitdezelfde

tijd

enbestonden uit

algenmatten

die zekergeenbeter voedsel

opleverden

dan inzeetevindenwas. Geheel uittesluiten dat hetom een zoektochtnaarvoedsel

ging

is het echter niet: ook in dit

verre

geologische

verledenmoeten veel dode zeedieren door de

golfwerking

op het strand

zijn

geworpen.

Moge-lijk

warendedieren die de sporen achterlietenaasetersdie

op deze

wijze gemakkelijk (want

zonder

concurrentie)

aan etenkondenkomen.

Hoehetook

zij,

het idee dat de flora zicheerst

goed

op het land

gevestigd

moesthebben voordater

dierlijk

leven op het land

mogelijk

was,

lijkt

metdeze vondst achterhaald.

Daarbij

moetdan wel worden

aangetekend

dat Tom

Clarke,

ineencommentaarop deze

vondst, opmerkt

dat niet

bij

voorbaat mag worden

uitgesloten

dat de

datering

vanhet

betrokkengesteenteonvoldoendeaccuraat is.

Hij

stelt dan ook

voorzichtig

dat dezeenevondstnogonvoldoende

aan-leiding

isomalleboekenoverde

ontwikkeling

vanhet

le-venop aardete

herschrijven.

Referenties: 3,

8

Fossielen uit hetMesozoïcum:een

verspoeld

bos

De

paleobiogeografie

vanhet vroegere

supercontinent

Gondwanaland

is,

voorwathet

huidige

Afrika

betreft,

insterkemate

gebaseerd

opfossiele vertebraten. De

laat-ste

tijd

gaan echterook steedsmeervondstenvan

planten

eenrol

spelen.

Dat isvan

belang

omdat die-samenmetde

vertebraten-

goed

inzicht kunnen geven in het

paleokli-maat.Fossiele

plantenresten zijn

echter vaak

onvolledig,

waardoor het

moeilijk

is om de verschillende onderdelen

aan elkaar te

koppelen;

vaak hebben

wortels,

stammen,

bladerenenvruchtenvan een

bepaalde plant

dan ook ver-schillendenamen.De vondstvan

complete planten

is dan ookvangroot

belang

om een

juist

beeldte

krijgen

vande

eigenschappen

vande vroegere flora.

In Mali hebbenonderzoekersnu eengrootaantal

verspeel-de bomen

aangetroffen.

Helaas gaat hetin alle

gevallen

om

exemplaren

vanslechts éénsoort,maardaarvan is dan wel zoveelmateriaal

letterlijk

voorhet

oprapendat

vrij-welalle

eigenschappen

nu

goed

bekend

zijn.

Het

gaat

om

Metapodocarpoxylon

libanoticum

(Edwards)

Dupéron-Laudoueneix &Pons,die is

aangetroffen

inwatinformeel wordt

aangeduid

als de ‘Continental Intercalaire’. De ou-derdomvandeze continentale

afzetting

is niet

goed

be-kend,

maarwordt verondersteldovereentekomenmet ma-riene

afzettingen

tussenhet Namurienenhet

Cenomanien;

het

pakket

in noordoost Mali waarin de

exemplaren

van

Metapodocarpoxylon

werden

aangetroffen,

wordt veron-dersteldtedateren uit Laat-Juratot

Vroeg-Krijt.

Op

de

vindplaats,

die in noord-zuid

richting

enkele kilo-meters

lang

iseninoost-west

richting

ongeveereenhalve

kilometer

breed,

komen grote hoeveelheden verkiezelde

stammenvoor.Deze

zijn

alle

duidelijk verspoeld,

en

lig-genhorizontaal ineen

afzetting

die bestaat uitsomsdoor mangaan-en

ijzeroxiden

verkitte

conglomeraten

en

grof-korrelige zandstenen;

soms

zijn

de

afzettingen

nog

nau-welijks

verhard. De zandstenenvertonen

trogvormige

scheve

gelaagdheid;

in de

conglomeraten zijn

geen sedi-mentairestructuren

aangetroffen.

Dekarakteristieken

wij-zenalleopde

afzetting

van eenverwilderde rivierwaarin water

(soms)

meteen

hoge energie

stroomde.De boom-stammen

liggen

voorhetovergrotemerendeel

georiënteerd

ineennoordoost-zuidwest

richting,

wat een

aanduiding

is voorde

stroomrichting.

In destammenkomen verkiezelde

opvullingen

vansediment in barstenvoor.

Kennelijk zijn

de bomen

tijdens

het

transport

in de rivier

veelvuldig

hard

tegen

de

grond

of tegenbanken

geslagen, waarbij

(3)

Degroottevandestammen

loopt

uiteen,maar er

zijn

tal-rijke exemplaren

meteendoorsnedevan meerdan 60cm. Dezezouden,in

analogie

met water vande bomen uit die

tijd

bekend

is, afkomstig

moeten

zijn

vanbomenmeteen

hoogte

van35-50m.Van destammenhebben de onder-zoekersmonsters genomenwaarvan

slijpplaatjes zijn

ge-maakt diezemetde

microscoop

hebben onderzocht. Uit dezo waargenomenkarakteristieken kon desoort

goed

worden

vastgesteld.

Hetgaat

daarbij

om een

conifeer,

die behoorttot de inmiddels

uitgestorven

groepvan de

Podocarpaceae,

die zowel in

tijd

als in ruimte slechtseen

beperkte verbreiding

hadden.

Metapodocarpoxylon

was een

harsrijke

soortvandittaxon.

Deonderzochtemonsters

blijken

zeerslecht ontwikkelde

jaarringen

tehebben. Dit

wijst

opeenstabielklimaatmet

weinig

verschillentussende diverse seizoenen. Dat sluit aan

bij

eerdere

veronderstellingen

daterin het Mesozoï-cumveel minder

uitgesproken

seizoenenwarendannuhet

geval is,

zeker in dezonetussen32°N.B.en32°Z.B. De

vindplaats

in Mali

ligt

inderdaad ruimschoots binnen deze

band.

Waarschijnlijk groeide Metapodocapoxylon

ineen

moe-rassige omgeving

meteenwarm,

droog

klimaatwaar niet-teminruimschoots water

aanwezig

was.

Waarschijnlijk

heefteenzware

regenstorm grote

hoeveelhedenbomenin

hetmoeras

geveld,

waarnadeze door de

aangezwollen

ri-vier werden

meegesleurd.

Referentie:

2

Fossielen op de

K/T-grens:

derelatie tussen

planten

en insecten

De massale

uitsterving

van soorten op

(of om)

de

grenstussen

Krijt

enTertiairwasnietvooriederegroep

planten

of diereneven

ernstig.

De insectenvormen een groep dieerrelatief

weinig

onder

lijkt

tehebben

geleden.

Als reden daarvoor worden wel hun

geringe afmetingen,

hun flexibele

levenswijze

enhun

grote

aantalindividuen

genoemd.

Er

zijn

echter veel minder fossiele

exemplaren

bekendvaninsecten danvanveel andere

diergroepen.

De

schijnbaar geringe

invloedvan de

inslag

opde

K/T-grens

op deze groepzou

volgens sommige

onderzoekersdanook kunnen berusten op eenstatistisch nieterg verantwoord aantal vondstenvoor en nade

inslag.

Een creatieve

aanpak

dooreen aantalAmerikaanseonder-zoekers heeft daarinnuklaarheid

gebracht.

Ze

gingen bij

hun

analyse

niet uitvandefossielerestenvaninsecten

zelf,

maar vandesporen diezehebben

achtergelaten

op

plan-ten,

bijv.

in devormvanvraatsporen. Daartoebekekenze 13.441 fossiele

planten,

waarvan9.292vanvlak onderen 4.149vanvlak boven de

K/T-grens,

diezeverzamelden in het WillistenBekken,in de Amerikaansestaat Noord-Dakota. Voor iedere

plant

inventariseerdenzewat voort

sporen insectenereventueel op hadden

achtergelaten.

Daarbij

bleek datereen

innige

relatie bestondtussen

be-paalde

insectensoortenenbepaaldeplantensoorten:ze kon-den 51 van

dergelijke

relaties vaststellen. Hoenauwerde

relatie,

hoe kwetsbaarder de insecten blekenvoorde

ge-volgen

vande

inslag.

De meesteinsectensoorten die zich

hadden

gespecialiseerd

in het verzamelenvanvoedselvan één enkele

plantensoort,

bleken op de grens uitte sterven. Hoemeer

plantensoorten

als voedselbrondienden,hoe

gro-terde kans dat desoortde catastrofe overleefde.

De resultatenvan het onderzoek ondersteunen de nog steeds felbediscussieerde

stelling

dat het uitsterven van

soortenop de grenseen

abrupte gebeurtenis

was.Een

der-gelijke terugval

in associatiesvaninsectenen

planten

ken-nende onderzoekers nietvanandere grenzen, zoals die

tus-senPaleoceenen

Eoceen,

toende

temperatuur

sterk

steeg.

Deinsecten kunnen zich

kennelijk goed

aanveranderende

omstandigheden

aanpassen. De

inslag

op de

K/T-grens

was echter ookvoorvelevanhente

bezwaarlijk.

De onderzoe-kers concluderen op basis vanhun

waarnemingen

dat het

uitstervenvansoortentweeoorzaken kan

hebben,

die

mo-gelijk

beideeenrol

gespeeld

hebben:

(1)

de

omstandig-heden directnade

inslag

kunnen het levenvoor

sommige

insectensoorten

onmogelijk

hebben

gemaakt,

en

(2)

bin-nenkorte

tijd

stierven de

planten

die als voedsel

dienden,

waardoorde desbetreffendeinsectensoortenuitstierven.De

tweede

mogelijkheid speelde

in ieder

geval

eenrol.

Referentie:

6

Fossielen uit het Pleistoceen: deresten van

een oude Chinese heer

Er

zijn weinig

fossielen dietotzoveelverbitterde

dis-cussies leidenalsde fossieleresten vanonzevroege voor-ouders. Het

zijn gewoonlijk

geen

geologen

die zich met de studievanfossielerestantenvanhominiden

bezighou-den,endat uit zich in devoor

natuurwetenschappers

vaak

verbazingwekkende

wijze

waarop

bijna

iedere vondst wordt

gepresenteerd

als de sleuteltoteenbeter

begrip

van

onze

afstamming.

Minimaleverschillenin

grootte

ofvorm, die haast iedere

paleontoloog

zou beschouwen als inhe-rentaande

natuurlijke

variatie binneneensoort,worden

gebruikt

als

argument

voorhet invoerenvan een nieuwe soortof op

zijn

minsteennieuwe variëteit. En die wordt danweer

gebruikt

omde bestaande stamboomvandemens

volledig overhoop

te

gooien. Daarbij

wordt veelal ook nog op een voor

aardwetenschappen

nogal onbegrijpelijke

manier omgegaanmet

stratigrafie

en

dateringen.

Als

ge-volg

daarvanisernu

weinig overzichtelijks

meer aande

afstamming

vandemens.

Uiteraard

speelt bij

de stamboomvande mens,netals

bij

de evolutievanandere soorten, de ouderdomvande vond-steneen

belangrijke

rol. Die ouderdom is echter inder-daad meestal

moeilijk

vast te

stellen; enerzijds

omdat

menselijke

restenhaast

altijd

voorkomen in terrestrische

afzettingen

die

weinig

of

geen fossielen bevatten waar-aande ouderdommet

enige

accuratesse valt afte

lezen,

(4)

anderzijds

doordatvoor

dateringen

inde ordevan

grootte

van50.000

jaar

toteenpaar

miljoen jaar weinig

bruikbare radiometrischemethoden voorhanden

zijn.

Het

gebrek

aan

goede dateringen

van derestantenvanhominiden

draagt

in

hoge

mate

bij

aande chaos inonzestamboom. Soms iser

gelukkig

een

lichtpuntje,

doordat

goed

van

geo-logische

gegevens

gebruikt

wordt

gemaakt.

Dat isnuhet

geval bij

de

zogeheten

DaliMan,een

bijna volledige

sche-delvan een

vroegtypeHomo

sapiens,

dat in 1978 werd ontdekt

nabij Jiefang

in noord-centraalChina. De schedel werd

aanvankelijk

beschouwd alseenovergangsvorm

tus-senHomoerectusenHomo

sapiens

neanderthalensis

(de

Neanderthaler),

maarwordtnubeschouwd alseenandere variëteitvan Homo

sapiens

dan de Neanderthaler. Dat maakt deze schedel

bijzonder,

en daarom is een

goede

datering

van

groot belang.

Drie Chinese onderzoekers hebbennu de

vindplaats

op basisvan

geologische

corre-laties met

redelijke

zekerheid

vrij nauwkeurig

weten te dateren. Ze deden dat op basis van de

loess-stratigrafie.

Loess is in China

wijdverbreid

enzeer

dik,

met talvan

fossielebodems.Debodems werden in het Pleistoceen

gevormd

in

perioden

dat het minder koudwasenwaarin minder

fijne deeltjes

door de wind werden

verplaatst.

De

afwisseling

vandeze

omstandigheden

met

perioden

waarin geen bodems werden

gevormd

enhet

loesspakket

zich

juist

verder

ophoogde, hangt

uiteraardsamen met klimaat-fluctuaties.

Soortgelijke

fluctuatiesdedenzich

natuurlijk

ookelders voor, envooral in centraal

Europa

is opdie basis een

nauwkeurige loess-stratigrafie

ontwikkeld. In China is

hovendien_(net

als op diverse andere

plaatsen)

de

stratigrafie

nogeens

verfijnd

doorookde

magnetische

gevoeligheid

van de diverse eenhedentekarakteriseren

(die hangt

samen metde concentratieende

korrelgrootte

van

magnetische korrels).

Op

basisvan dit onderzoek trekken de Chinezen de

con-clusiedateenbodem op 20mboven de

vindplaats

vande

schedel 245.000

jaar

oudmoet

zijn.

Deschedelmoetdus

minimaalzooud

zijn,

maar

waarschijnlijk

eenstukouder.

Deze

interpretatie

wordt

gesteund

door onderzoeknaar de sedimentaire karakteristieken van de

vindplaats.

Het

gaat

daarbij

om terrassen, die ontstaan

zijn

in eenaantal

insnijdingsfases.

Ook die kunnen worden

gedateerd,

waar-bij opnieuw

de correlatiemetloess-eenhedeneen

belang-rijke

rol

speelt.

De ouderdom die uit dit onderzoek

volgt

is 270.000

jaar,

watdus

goed

overeenstemtmethet

gege-vendat de schedel oudermoet

zijn

dan

245.000jaar.

Ana-lyses

die correlatie

mogelijk

makenmetmariéne

afzettin-gen, leveren eenouderdomopvan

vergelijkbare orde,

namelijk

275.000

jaar.

De onderzoekersmenen dat de

nauwkeurigheid

hetgrootstis

bij

de correlatiemetde loess-eenheden. De in China

gevonden

oude

heer,

dieeenvan deeerste

vertegenwoordigers

moet

zijn

geweestvanHomo

sapiens,

leefde dus ongeveer 270.000

jaar geleden.

Ver-der terugin de

geschiedenis

hoevenwedus niettegaan als we onzefamiliestamboomwillen uitzoeken.

Referentie:

9

Fossielen uit het

Holoceen:

bossen invuur

en vlam

In het

kustgebied

vande Amerikaansestaat

Oregon

worden in de Holocene

afzettingen

talvan

houtskoollagen

gevonden.

Die

wijzen

op

frequente

branden.Dat is

opval-lend,

wanthet

gebied

wordtnubedekt door denatste bos-sen van de

Verenigde

Staten. De vraag is dan ookwat er

gebrand heeft,

welke

begroeiing

er

destijds

was,en waar-om ertoen veel meerbrandenwaren dan

tegenwoordig.

Dat isonderzochtaande handvanboorkemen die uit de bodemsedimentenvan

Taylor

Lake werden genomen,en waaruitstuifmeelkorrelsenhoutskoolwerden onderzocht. Dat

gebeurde

door uit de boorkemenmonsters te onder-zoeken op

geringe onderlinge (vertikale)

afstanden.

Op

basis van

dateringen

metkoolstof-14 en lood-210kon

worden

vastgesteld

dat

dit, geologisch gezien,

overeen-komtmet een

vrijwel

continue reeks van

waarnemingen.

Die betreffen de laatste 4600

jaar.

Uit deze

waarnemingen

kon de

geschiedenis

worden

ge-registreerd

vanzowel de

begroeiing (en

daarmee ookvan het

klimaat)

alsvande branden. Interessant

bij

dat laatste is datertweehistorisch bekende branden

zijn,

die beide ook in de kern werden

teruggevonden

in devorm van

houtskoollaagjes (1911

en

1973);

dat

bewijst

debetrouw-baarheidvande zowelmonstemameals de

datering.

Met

betrekking

totde

‘brandlaagjes’

in

prehistorische tijd

kon worden

vastgesteld

datertweezones

zijn

te

onder-scheiden;deoudste

loopt

van

4600-2700jaar B.P.,

de

jong-stevan2700

jaar

B.P.tothethistorische

traject.

In de oud-stezonewerden

brandlaagjes gevonden

meteen

frequen-tievaneensper140

(±30) jaar;

in de

jongere

fasewasde

frequentie aanzienlijk lager:

eensper 240

(±30) jaar.

Ken-nelijk

veranderden de

omstandigheden

zo’n 2700

jaar

ge-leden

aanzienlijk.

Dat

blijkt

ook uit de

vegetatie,

zoals die uit stuifmeelkorrelsnaar vorenkomt.

In het oudstedeelwas

sprake

van een

bosvegetatie

waarin soorten overheersten dieaangepast

zijn

aan

plotselinge

sterke

verstoringen

vanhetecosysteem,vooral Alnus rubra

(de

rode

els)

met

25-44%,

metnog

aanzienlijke bijdragen

van

Tsuga heterophylla (de

westcanadese

den)

met

10-38%

enPicea sitchensis

(de

Sitka

spar)

met

14-30%,

en eenveel kleiner aandeelvan

Cupressaceae (cypressen)

met 5-17%.De bossenmoeten

tijdens

diteersteintervalmeer open

zijn

geweestdannu, enhet klimaatmoetkoel en

vochtig zijn

geweest,maarmet

droge

zomers.

In de tweede

fase,

vanaf 2700 B.P. bestond de

vegetatie

vooral uit bomen die

gevoelig zijn

voor

branden,

zoals

Tsuga heterophylla

(17-49

%)

enPicea sitchensis

(6-28%)

-deze beide boomsoortendominerenook

nunog het

kust-gebied

in het noordwestenvande

Verenigde

Staten-maar

ook Alnus mbra

(16-44%)

had

nogeen

behoorlijk

aan-deel. Het aandeel van de

Cupressaceae

bleef ongeveer

gelijk (5-11 %).

Hetklimaatmoethet hele

jaar

door

voch-tiger zijn

geweestdan

daarvoor,

enhetmoetietswarmer

zijn geworden.

(5)

Derelatief

hoge frequentie

van bosbranden in het

Mid-den-Holoceenkan worden

toegeschreven

aan de

droge

zomer van

destijds,

eenseizoen waarin ook relatiefvaak zwaar onweermoethebben

plaatsgevonden.

Dat verklaart derelatief

hoge frequentie

vandebosbranden. In de tweede fasewashetveel

vochtiger,

waardoor bosbranden minder

gemakkelijk

ontstonden. Ook kleine fossielen zoals stuif-meelkorrels kunnen hele verhalen vertellen!

Referentie:

7

Fossielen nu: China structureert

maatregelen tegen illegale

fossielenhandel

De

talrijke

zeer

bijzondere

fossielen-zoals

gevederde

dinosaurussenenvroege

vogels

- die

tegenwoordig

metgrote

regelmaat

(maar

ongetwijfeld

ook

dankzij

het werkvan

ontzagwekkend

veel

mensen)

in China worden

gevonden,

hebbeneen

grote

zwartemarkt doenontstaan.

Daartegen

had de Chineseoverheidal talvan

maatrege-len

uitgevaardigd,

maardiewaren zo

versnipperd

dat

hand-having

ervan

onmogelijk

bleek. Per 1 oktober 2002

zijn

erechter- navier

jaar

van

voorbereiding

- nieuwe

regels

vankracht

geworden

die

goedkeuring

voor

opgraving

en

verkoop

van

bijzondere

fossielen

bij

ééninstantie

onder-brengt.

De

maatregelen

hebben vooral

positieve

reacties

uitgelokt bij

de

geologische gemeenschap,

al

zijn

erook

geluiden

dat de nieuwe

regels

het onderzoekvan

derge-lijke

fossielen kunnen belemmeren.

De methet toezichtbelaste instantie is een

geologische

afdeling

binnenhetMinisterie vanLandbouwen

hulp-bronnen. De

directeur, Jiang Jianjum (een gepromoveerd

paleontoloog),

heeft

goede hoop

datnuook

duidelijk

zal worden welke fossielen onder de nieuwe

regels

vallen. Datwasin hetverledenniet het

geval,

waterin veel

geval-lentoeleiddedat onderzoekers min ofmeerop

eigen houtje

een

regeling

troffenmet de lokale autoriteiten. De

lijst

metfossielenmoetnog worden

vrijgegeven,

maarhetgaat

in ieder

geval

om

type-exemplaren,

fossielen dieeen sleu-telrol

spelen

in de

evolutie,

enfossielenvan

sommige

be-roemde

vindplaatsen.

Al metal zal het een

lange lijst

worden,

watzou kunnen leiden dat

goedkeuring

voorde

opgraving

of hetexporterenvan een

bepaald fossiel

veel

tijd

zal vergen.

Jiang bevestigt

daterin ieder

geval

een

hoop papierwerk

aantepaszal

komen,

maardat het voor-deelvoorde

geologische gemeenschap

op

langere termijn

veel groterzal

zijn

dan de

nadelen,

ondermeeromdat de

opgravingen

zorgvuldiger

zullen

plaatsvinden

enomdat de

vindplaatsen

beter

toegankelijk

zullen worden

gemaakt

voor

‘vergunninghouders’.

NietalleChinese

geologen zijn

echter

optimistisch.

Vooral

zij

die werken ineen

organisatie

die ondereenander mi-nisterievalt,vrezen datze

bij

de

mogelijkheden

tot on-derzoek zullen worden

achtergesteld bij collega’s die,

di-rectof

indirect,

het MinisterievanLandbouwen

Hulp-bronnen als

werkgever

hebben. Die

angst

is

gebaseerd

op

ervaringen

in het recente

verleden,

toenhet

geologen

van

sommige organisaties vrijwel onmogelijk

werd

gemaakt

om

opgravingen

tedoen.

Ookvooronderzoekersvanbuiten China zouden de nieu-we

maatregelen

kunnen leidentot extra

problemen.

Vol-gens Luo

Zhexi,

een

paleontoloog

vanhet

Camegie

Mu-seumof Natural

History

in

Pittsburgh,

die in het verleden

opgravingen

in China heeft

gedaan,

is het inderdaad

waar-schijnlijk

dat buitenlandse

geologen

in deeerste

tijd nogal

wat

problemen tegen

zullen komen.

Hij

vertrouwter

ech-terop dat hetnaeen

inwerkperiode

allemaal

soepel

zal

gaan

verlopen.

Voor de buitenwacht zal eeneventuele

inwerkproble-matiek

nauwelijks

temerken

zijn:

er

ligt

nog zoveel ma-teriaal

op onderzoeken

beschrijving

tewachten datwe ookin de

nabije

toekomsteen

blijvende

stroomvan

gege-vens over

exceptioneel

fraai

geconserveerde

- en vaak evolutionairheel interessante- fossielen mogen

verwach-ten.Al dan nietmeteen

exceptionele

falsificatie zoals die

van

‘Archaeoraptor’,

een

‘dinovogel’

die

kunstig

uittwee

exemplaren

in elkaarbleekte

zijn geknutseld

...

Referentie:

10

Geraadpleegde

literatuur

1

Balter, M.,

1996.

Looking

forclues tothe

mystery

of

lifeonEarth. Science

273,

p.870-872.

2

Bamford, M.K., Roberts,

E.M., Sissoko, F., Bouaré,

M.L. &

O’Leary,

M.A.,2002. An extensive

deposit

of fossil conifer wood from theMesozoic of

Mali,

South-ern Sahara.

Palaeogeography, Palaeoclimatology,

Palaeoecology

186,

p. 115-126.

3

Clarke, T.,

2000. A foot in thepast. Nature

417,

p. 129.

4

Fedo,

Chr.M.&

Whitehouse, MJ.,

2002.Metasomatic

origin

of

quartz-pyroxene rock, Akilia, Greenland,

and

implications

for Earth’s earliest life. Science

296,

p. 1448-1452.

5

Kerr, R.A.,

2002. Reversalsreveal

pitfalls

in

spotting

ancient and E.T.life. Science

296,

p. 1384-1385.

6

Labandeira,

C.C., Johnson,

K.R. &

Wilf, P.,

2002.

Impact

of the terminal Cretaceouseventon

plant-insect

associations.

Proceedings

of the National

Academy

of Sciences

99,

p. 2061-2066.

7

Long,

C.J. &

Whitlock, C.,

2002. Fire and

vegetation

history

from the Coastal rain forestofthewestern

Ore-goncoastrange.

Quatemary

research

58,

p.215-225.

8

MacNaughton,

R.B.,

Cole,

J.M.,

Dalrymple,

R.W.,

Braddy,

S.J.,

Briggs,

D.E.G. &

Lukie, T.D.,

2002. First

stepsonland:

arthropod trackways

in Cambrian-Ordo-vicium eolian

sandstone,

southeastem

Ontario,

Canada.

Geology 30,

p. 391-394.

9

Xiao,

J.,

Jin,

C. &

Zhu, Y.,

2002.

Age

of the fossil Dali Man innorth-centralChinadeducedfront

chrono-stratigraphy

of the

loess-paleosol

sequence.

Quatemary

Science Reviews

21,

p.2191-2198.

(6)

10

Yimin,

D. &

Lei, X.,

02. China issues rulesonfossil excavation. Science

297,

p. 1981.

*Werk-adres vandeauteur:

GeocomB.V.,Postbus 336,6860AH Oosterbeek e-mail:

tonuvan.loon@wxs.nl

Nieuw

privé-adres:

Valle del Portel 17

bajo,

03726 Benitachell

(Alicante),

Spanje

e-mail:

tom_vanjoon@eresmos.

com

Thais

(Polytrapa)

tetragana

(J. de C.Sow., 1Ö23)

afzettingenvan de Schelde

(Tek.

Cor

Karnekamp)

PWocene

Thais

(Palytropa)

Lapillus

incrassata

(J.

de C. Sow..1Ö23)

Pliocene afzettingenvan de Schelde

(Tele.

Car

Karnekamp)

Thais

(Polytrapa)

tetragona

(J.

de C. Sow.,

1Ö23)

Pliocene

afzettingen

van de Schelde

(Tek.

Cor

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

LIVE Services zijn zogenoemde ‘live connected’- services: actuele informatie en updates voor elke service, zoals verkeersinformatie of weerberichten, worden via Bluelink

Hoeveel waarheid gaat niet verscholen achter stilzwijgen of meepraten, uit vrees voor erger.. We menen de waarheid te kennen en

Voor het project Balunda-ba-Mikalayi kan ik daar samen met de rest van het team zowel mijn technische kennis als mijn liefde voor Congo 100 % inzetten, en dat zal ik met

Daarnaast heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een brief aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2016/17, 31 142, nr. 7-9) het voornemen kenbaar gemaakt

Want Baert heeft ook begrip voor zijn artsen en hulpverleners: ‘Meneer

De juiste vraag is hoeveel kanker we kunnen voorkomen met bekende maatregelen, zonder te

Omdat levensverwachtingen wiskundig rare dingen zijn, zijn de kansen om een

Evenals voorgaande jaren organiseert onze jeugdafdeling weer Jeugd Toernooien.. Deze toernooien zijn voor zowel voor de jongens als voor