• No results found

De effecten van de persoonlijkheid van moeders en negatieve affectiviteit van hun baby’s op het competentiegevoel in de opvoeding

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De effecten van de persoonlijkheid van moeders en negatieve affectiviteit van hun baby’s op het competentiegevoel in de opvoeding"

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De effecten van de Persoonlijkheid van moeders en Negatieve Affectiviteit van hun baby’s op het Competentiegevoel in de opvoeding

Nynke M. de Graad- de Boer

Masterscriptie Pedagogische wetenschappen UvA; Opvoedingsondersteuning

Begeleiders:

Eerste beoordelaar: dr. A.L. van den Akker Tweede beoordelaar: dr. F.B. van Rooij

(2)

Inhoudsopgave Abstract

Competentiegevoel in de opvoeding……….……..……..……….……...………4

Persoonlijkheid van de moeders en competentiegevoel…..………..…..……….………5

Negatieve affectiviteit van de baby’s en competentiegevoel………..……….…….6

Interactie persoonlijkheid moeder en negatieve affectiviteit baby…….……...……..….7

Huidig onderzoek………...……..…..…...8 Methode………...…...………9 Participanten……….………..………..….…….……9 Procedure……….….10 Meetinstrumenten……….………..…………..………10 Competentiegevoel in de opvoeding……….…..………….………10

Persoonlijkheid van de moeders……...………….…….…...………10

Negatieve affectiviteit van de baby’s ……….……….………12

Analyseplan………..………12

Resultaten……….………...……….13

Discussie ……….……….16

(3)

The effects of the Personality of mothers and Negative Affectivity of their infants on the Parental Sense of Competence

Abstract

This study examines the effects of the personality of mothers and their infants negative affectivity on the parental sense of competence. When mothers achieve a sense of competence they feel better able to cope with challenges and to endure in hardships in parenting. Parental sense of competence is identified as determinant for parenting and child outcomes. The sample included 239 mother-and-child pairs measured on three waves: during

pregnancy, at six- and at twelve months postpartum. Mothers completed questionairs about parental sense of competence (NOSI), personality (BFI) and negative affectivity (IBQ-R). Using a hierarchical regression analysis there was found that mothers who scored high on conscientiousness during pregnancy reported a higher sense of competence when their child

was twelve months old. Rearing a baby with a higher score on negative affectivity at six months was related to a lower sense of competence. No interaction effects were found.

Keywords: Personality, Big five, Infant temperament, Negative affectivity, Parenting behavior, Self-efficacy, Parental sense of competence, Socioeconomic Status.

(4)

Wanneer er een baby in een gezin komt verandert de rol van de moeder en komen er nieuwe uitdagingen op haar pad. Een moeder draagt de verantwoordelijkheden die bij het moederschap horen en moet leren inspelen op de behoeften van haar baby en passende strategieën ontwikkelen om het kind veilig en gezond op te voeden. Wanneer ze hierin slaagt zal ze zich competenter in de opvoeding gaan voelen doordat ze leert vertrouwen op haar vaardigheden als moeder (Hutteman et al., 2014). Hoe een moeder omgaat met de

uitdagingen van het ouderschap en de emoties van haar baby is mede afhankelijk van haar persoonlijkheid (Clark, Kochanska, & Ready, 2000). Na de geboorte van het kind kan een moeder bijvoorbeeld een daling in emotionele stabiliteit ervaren (Hutteman et al., 2014). Wanneer ze emotioneel instabiel is kan het extra lastiger zijn om een gevoel van competentie in de opvoeding te krijgen.

De affectiviteit van de baby kan mede invloed hebben de persoonlijke ontwikkeling en het competentiegevoel van de moeder (Clark et al., 2000). Als een baby geboren wordt met een moeilijk temperament waarbij het veel negatieve emoties laat zien zoals boosheid, frustratie en verdriet, is het voor de moeder moeilijker om zichzelf goed te voelen in haar rol en te leren vertrouwen op haar vaardigheden (Gartstein & Rothbart, 2003). In deze studie wordt gekeken naar de (interactie)effecten van de persoonlijkheid van de moeder en negatieve affectiviteit van de baby op het competentiegevoel in de opvoeding. Competentiegevoel in de opvoeding

In de jaren zeventig schreef Bandura (1977) over het belang van het gevoel van

zelfwerkzaamheid voor het effectief aan kunnen gaan van uitdagingen in het leven. Hij stelde dat verwachtingen over het persoonlijk slagen invloed hebben op het aangaan van

uitdagingen in het leven en op het volhouden van gedrag. Inmiddels is het concept van ‘self-efficacy’, ook wel competentiegevoel genoemd, een basisbegrip geworden en wordt het gezien als een belangrijke determinant van gedrag (Bartholomew, Parcel, Kok, Gottlieb, &

(5)

Fernández, 2011). Het competentiegevoel behelst het vertrouwen dat iemand heeft in dat hij/zij beschikt over de juiste kennis en vaardigheden om bepaald gedrag succesvol uit te voeren en om uitdagingen in het leven succesvol het hoofd te kunnen bieden. Bandura (1997) stelt dat ervaringen uit het verleden en de waargenomen mate van vaardigheden en kennis invloed kunnen hebben op het competentiegevoel.

Het competentiegevoel van moeders in de opvoeding houdt in dat zij het vertrouwen hebben dat ze effectief om kunnen gaan met de taken en uitdagingen die het ouderschap biedt (Bandura, 1977). De Haan et al. (2009) stellen dat wanneer moeders zich niet competent voelen, ze waarschijnlijk minder gemotiveerd zijn om uitdagingen aan te gaan en eerder opgeven omdat ze verwachten te falen. Moeders die het gevoel hebben dat ze weinig invloed hebben op het gedrag van hun kind kunnen zich hopeloos gaan voelen. Hierdoor beleven ze mogelijk minder plezier aan de opvoeding van hun kind en zijn ze mogelijk minder warm in de interacties met hun kinderen. Volgens de theorie van Bandura (1977) wordt verwacht dat wanneer moeders zich competent voelen ze beter om kunnen gaan met uitdagingen in de opvoeding. Uit een overzicht onderzoek van Locke en Prinz (2002) naar manieren om discipline en zorgzaamheid van ouders eenduidig te meten, kwam naar voren dat het

competentiegevoel van de moeder een belangrijke voorspeller is van haar vaardigheid om een stimulerende en verzorgende opvoedingsomgeving voor haar kind te creëren.

Persoonlijkheid van de moeders en competentiegevoel

Het competentiegevoel dat moeders ervaren ontstaat volgens Bandura (1993) door vier verschillende interne processen, namelijk cognitieve-, motivationele-, affectieve en selectieve processen. Deze processen kunnen vertaald worden naar de kennis die moeders hebben, bijvoorbeeld door; hun algemene ontwikkeling of intelligentie (cognitief), de doelen die moeders hebben en hun doorzettingsvermogen (motivationeel), de manier waarop

(6)

de sociale verwachtingen van de omgeving (selectief). Bandura (1993) stelt dat hoe moeders deze processen beleven en doormaken individueel is en mogelijk te maken heeft met hun persoonlijkheid.

Persoonlijkheid wordt veelal beschreven en onderzocht op basis van een

persoonsbeschrijving van individuele verschillen, de ‘Big five’. Dit vijf-factormodel bestaat uit de volgende dimensies: Neuroticisme (emotionele stabiliteit), extraversie (hartelijkheid), openheid (creativiteit), consciëntieusheid (ordelijkheid), en aangenaamheid (vriendelijkheid) (De Haan et al., 2009; John, Naumann, & Soto, 2008; Prinzie, et al., 2009;). De

persoonlijkheidsdimensies zijn onafhankelijk van elkaar (John et al., 2008) en kunnen op hun eigen manier bijdragen aan de interne processen die leiden tot het competentiegevoel in de opvoeding.

De genoemde persoonlijkheidsdimensies kunnen vergeleken worden met de interne processen die gerelateerd zijn aan de ontwikkeling van competentiegevoel zoals beschreven door Bandura (1993). Zo kan bijvoorbeeld het proces van de algemene ontwikkeling

(Bandura, 1993) van moeders vergeleken worden met de persoonlijkheidsdimensie openheid, dat te maken heeft met scherpzinnigheid en nieuwsgierigheid naar verschillende dingen (John, Naumann, & Soto, 2008). Het proces van omgaan met stress (Bandura, 1993) kan vergeleken worden met de persoonlijkheidsdimensie “neuroticisme”, welke te maken heeft met de mate van gespannenheid en stressgevoeligheid van moeders (John, Naumann, & Soto, 2008). Het stellen van doelen en het doorzettingsvermogen (Bandura, 1993) kan vergeleken worden met de persoonlijkheidsdimensie “consciëntieusheid”, welke te maken heeft met grondigheid en efficiëntie en volhouden tot de gestelde taak af is (John, Naumann, & Soto, 2008). De mate van het willen voldoen aan de sociale verwachtingen (Bandura, 1993) kan vergeleken worden met de persoonlijkheidsdimensie “extraversie” welke te maken heeft met de sociabiliteit van moeders. Uit longitudinaal onderzoek (De Haan et al., 2009) bij

(7)

adolescenten bleek dat de persoonlijkheidsdimensies neuroticisme, extraversie, openheid en

aangenaamheid van ouders gerelateerd zijn aan competentiegevoel in de opvoeding. Er is momenteel nog weinig empirisch onderzoek gedaan naar de rol van persoonlijkheid van de ouders in het ontstaan van competentiegevoel in de opvoeding.

Negatieve affectiviteit van de baby’s en Competentiegevoel.

Belsky (1984) stelt dat naast de kenmerken van moeders zoals kennis, vaardigheden en persoonlijkheid, de karakteristieken van het kind ook invloed hebben op het opvoedproces. De mate van competentie die een moeder in de opvoeding ervaart kan bijvoorbeeld afhangen van het temperament van de baby (Belsky, 1984). Goldsmith et al. (1987) omschrijven het temperament van een baby als tweeledig, namelijk reactiviteit en zelfregulatie. Reactiviteit wordt omschreven als de prikkelbaarheid van de baby met betrekking tot emotionele en motorische responsen (Goldsmith et al., 1987). Emotionele reactiviteit en zelfregulatie zijn geassocieerd met positieve gedragingen zoals (glim)lachen en met moeilijk gedrag zoals snel overstuur raken door nieuwe stimuli en ontroostbaar huilen (Verhage, Oosterman, &

Schuengel, 2013).

Als een moeder een baby krijgt die veel negatieve affectiviteit toont, dan huilt de baby vaak, is het snel boos, gefrustreerd, bang en verlegen (Gartstein & Rothbart, 2003). Baby’s met een aanleg voor negatieve emoties zijn vaker ontevreden wanneer ze in de wieg worden gelegd en gaan moeilijk slapen. Ze schrikken snel van bijvoorbeeld onverwachte bewegingen en geluiden en houden er niet van om door vreemden opgepakt te worden (Gartstein & Rothbart, 2003). Baby’s met veel negatieve emoties laten zich minder goed troosten en moeders kunnen minder goed aan de behoeftes van hun baby voldoen. Doordat moeders minder bevestiging van baby’s met een aanleg voor negatieve emoties krijgen dat ze de juiste kennis vaardigheden en opvoedstrategieën gebruiken, rapporteren deze moeders mogelijk een lager competentiegevoel rapporteren dan moeders van baby’s die meer positieve emoties

(8)

tonen (Coleman & Karraker, 1998). Dit is in lijn met de theorie van Bandura (1977) die stelt dat een gevoel van competentie verworven wordt door het vertrouwen dat moeders hebben in het beschikken over de juiste kennis en vaardigheden om hun kind succesvol op te voeden. Interactie Persoonlijkheid moeder en Negatieve affectiviteit baby

Zowel de persoonlijkheid van de moeder als de emotionaliteit van de baby kunnen invloed hebben op de opvoeding (Belsky, 1984). Clark, Kochanska en Ready (2000) onderzochten of machtsgebruik en responsiviteit van moeders te voorspellen was op basis van hun persoonlijkheid en negatieve emotionaliteit van hun baby’s. Uit het onderzoek bleek dat de negatieve emoties van hun baby het verband tussen extraversie en machtsgebruik van de moeder significant modereert. Ook zagen zagen ze een trend waarbij negatieve emoties van het kind het verband tussen consciëntieusheid en responsiviteit modereert (Clark et al., 2000). Daarnaast is gebleken dat verlegenheid bij kinderen van gemiddeld 6 jaar en

neuroticisme van de moeder een positieve voorspeller zijn voor overprotectief gedrag van de moeder (Coplan et al., 2009).

Er is echter nog weinig onderzoek gedaan naar de werking van persoonlijkheid van moeders en negatieve emoties van baby’s op het competentiegevoel in de opvoeding. Het zou kunnen dat moeders die laag scoren op neuroticisme emotioneel stabiel zijn, op een kalme en rustige manier met hun baby omgaan en hierdoor beter om kunnen gaan met boosheid van hun baby. Moeders die hoog scoren op extraversie, dat verband houdt met optimisme en sociale relaties, zullen meer geneigd zijn om positieve ervaringen met hun baby’s te

benadrukken en hierdoor beter om kunnen aan met een baby met een negatieve affectiviteit. Moeders die hoog scoren op openheid zullen creatieve manieren vinden om met hun baby om te gaan en zich om kunnen gaan met een baby met een negatieve affectiviteit. Een hoge mate van consciëntieusheid kan helpen om structuur aan te brengen en vol te houden in de

(9)

een moeder hoog scoort op aangenaamheid lukt het misschien beter om positief te blijven ondanks de negatieve affectiviteit van haar baby.

Huidig onderzoek

Deze studie richt zich op het competentiegevoel in de opvoeding en de hoofd- en interactie-effecten van persoonlijkheid van moeders en negatieve affectiviteit van baby’s hierop. Hoewel er onderzoek gedaan is naar de interactie van het temperament van het kind en de persoonlijkheid en opvoedgedragingen van de moeder om probleemgedrag op latere leeftijd te voorspellen (Prinzie, Deković, & Reitz, 2008; Puff & Renk, 2015; Verhage et al., 2013) is er minder bekend over het interactie-effect van het temperament van de baby en persoonlijkheid van de moeder op het competentiegevoel. Wanneer moeders zich competent voelen in de opvoeding zullen ze mogelijk beter om kunnen gaan met stress en uitdagingen die het ouderschap biedt (Bandura, 1977; De Haan et al., 2009). Door meer inzicht te krijgen in de werking tussen de persoonlijkheid van moeders en negatieve emoties van hun baby’s kan er gerichter geïntervenieerd worden om een hoger competentiegevoel in de opvoeding te bewerkstelligen.

De verwachting in deze studie is dat de vijf persoonlijkheidsdimensies in meer of mindere mate gerelateerd zijn aan het competentiegevoel in de opvoeding (De Haan et al., 2009). Ook wordt verwacht dat moeders van baby’s met een negatieve affectiviteit een lager competentiegevoel in de opvoeding rapporteren dan moeders die meer positieve affectiviteit van hun baby ervaren (Jones & Prinz, 2005; Verhage et al., 2013). Als laatste wordt verwacht dat de relatie tussen de persoonlijkheid van de moeder en haar competentiegevoel in de opvoeding gemodereerd wordt door negatieve affectiviteit van haar baby (Belsky, 1984; Hutteman, 2014). Er zal gekeken worden of de achtergrondvariabelen; sekse van de baby, leeftijd- en opleidingsniveau van de moeder, gerelateerd zijn aan negatieve affectiveit van de baby en het competentiegevoel in de opvoeding.

(10)

Methode Participanten

In een longitudinaal onderzoek van de Universiteit van Amsterdam werden aanstaande moeders (N = 239, Mleeftijd = 30.4 SD = 4.11 range = 19-42 jaar) uit heel

Nederland geworven. De power van deze steekproefgrootte met elf predictoren was hoog (1-β = 0.99, α = 0.05, F² = 0.15) uitgerekend met G*Power (Faul, Erdfelder, Buchner, & Lang, 2009). Bijna alle moeders (96%) waren van Nederlandse afkomst, een klein deel was van Surinaams-Nederlandse (1%)-, Antilliaans-Nederlandse (0,5%)- en overige (2,5%) afkomst. De moeders waren vooral gemiddeld- (MBO, 32%) tot hoogopgeleid (HBO/WO, 67%), er waren weinig moeders met een lage opleiding (LBO, 2%). Bijna alle moeders hadden een partner (98%).

Procedure

Om de aanstaande moeders te motiveren deel te nemen aan het onderzoek werden onder de participanten waardebonnen van vijftig en honderd euro verloot. De moeders vulden op drie meetmomenten de online vragenlijsten in. Het eerste moment was tijdens de

zwangerschap, het tweede moment wanneer de baby zes maanden was en het derde meetmoment was wanneer het kind een jaar oud was. Niet alle moeders hebben alle vragenlijsten op de drie meetmomenten ingevuld, er miste in totaal 7,2 procent van de

vragenlijsten. Uit de Little’s Mcar test (Little, 1988) bleek dat deze data willekeurig miste ( χ² = 16.9, DF = 16, p = .33). De missende data kon daarom met de Expectation Maximization (EM) techniek worden geïmputeerd (Field, 2013).

Meetinstrumenten

Competentiegevoel in de opvoeding. Om het comptentiegevoel van de moeders te meten werd gebruik gemaakt van Nijmeegse Ouderlijke Stress Index (NOSI) (De Brock, Vermulst, Gerris & Abidin, 1992; Deković, Gerrits, Groenendaal, & Noom, 1996). De

(11)

moeders vulden deze online vragenlijst in op het derde meetmoment, wanneer hun baby’s een jaar waren. De schaal competentiegevoel in de opvoeding bestond uit 15 items (α = .84) en werd gescoord aan de hand van een 6-punts likertschaal (1= helemaal mee oneens tot 6 = helemaal mee eens). Een voorbeeldvraag is: “Ik geniet ervan ouder en opvoeder te zijn”. De schaalscore is het gemiddelde van de 15 items.

Persoonlijkheid van de moeders

Om de persoonlijkheid van de moeders te meten werd gebruik gemaakt van de Big Five Inventory (BFI) (Denissen, Geenen, Van Aken, Gosling, & Potter; John et al., 2008). De moeders vulden deze online vragenlijst op het eerste meetmoment in, tijdens hun

zwangerschap. De vijf persoonlijkheidsdimensies werden gemeten door middel van een 5-punts likertschaal (1 = sterk mee oneens tot 5 = sterk mee eens). De schaalscores zijn de gemiddelden van de items van de vijf persoonlijkheidsdimensies.

De schaal Neuroticisme bestond 8 items (α = .81), een voorbeeldvraag is: “Ik zie mijzelf als iemand die gespannen kan zijn”. De schaal Extraversie bestond uit 8 items (α = .81) een voorbeeldvraag is: “Ik zie mijzelf als iemand die spraakzaam is”. De schaal

Openheid bestond uit 9 items (α = .73), een voorbeeldvraag is: “Ik zie mijzelf als iemand die scherpzinnig, een denker is”. Consciëntieusheid bestond uit 9 items (α = .80), een

voorbeeldvraag is: “Ik zie mijzelf als iemand die grondig te werk gaat”. En Aangenaamheid bestond uit 9 items (α = .69), een voorbeeldvraag is: “Ik zie mijzelf als iemand die graag samenwerkt met anderen”.

Negatieve affectiviteit van de baby’s

Om negatieve affectiviteit van baby’s te meten werd gebruik gemaakt van de Infant Behavior Questionnaire Revised Short Form (IBQ-R) (Gartstein & Rothbart, 2003). De moeders vulden deze online vragenlijst op het tweede meetmoment in wanneer hun baby’s zes maanden waren. De schaal negatieve affectiviteit is onder te verdelen in de subschalen

(12)

‘sadness’, ‘fear’ en ‘distress to limitations’. Deze werden op een 6-punts likertschaal gemeten (1= helemaal mee oneens tot 6 = helemaal mee eens). Een voorbeeld vraag is: ‘Hoe vaak leek uw baby, zonder bepaalde reden, verdrietig?’. De schaalscore negatieve affectiviteit werd berekend door het gemiddelde van 19 items (α = .88).

De betrouwbaarheid van de schalen voldeden bijna allemaal aan de minimale eis van α = .70 (Field, 2013). De schaal aangenaamheid haalde deze eis net niet, er bleek geen verbetering mogelijk te zijn door bepaalde items weg te laten (Field, 2013).

Analyseplan

Om te effecten van de vijf persoonlijkheidsdimensies van de moeders en baby’s negatieve affectiviteit op competentiegevoel in de opvoeding te onderzoeken werd er eerst gekeken naar de correlaties van de variabelen; competentiegevoel, persoonlijkheid, negatieve affectiveit, en de achtergrondvariabelen; sekse van het kind, opleidingsniveau- en leeftijd van de moeder.

Om antwoord te geven op de onderzoeksvraag werd gebruik gemaakt van een hiërarchische regressie analyse (Field, 2013). De assumpties van lineariteit, normaliteit en homoscedasticiteit van het regressiemodel werden eerst door middel van plots gecontroleerd (Field, 2013). De interactietermen werden berekend door de predictoren te standaardiseren om problemen met multicollineariteit te voorkomen en te vermenigvuldigen.

Vervolgens werden de predictoren met behulp van de methode “Enter” (Field, 2013) in de hiërarchische regressie analyse ingevoerd met competentiegevoel in de opvoeding als afhankelijke variabele. Eerst werden de vijf persoonlijkheidsdimensies ingevoerd omdat verwacht werd dat deze het sterkste verband hebben met het competentiegevoel in de opvoeding (De Haan et al., 2009). Vervolgens werd negatieve affectiviteit aan het model toegevoegd. Als laatste werden de interactie-effecten van negatieve affectiviteit en de

(13)

persoonlijkheidsdimensies toegevoegd. Eventuele significante interactie-effecten werden geplot om de effecten te interpreteren.

Resultaten

Correlaties. Uit de correlatiematrix bleek dat de sekse van de baby, leeftijd en

opleidingsniveau van de moeder niet significant gerelateerd waren aan de gerapporteerde negatieve affectiviteit van de baby en het competentiegevoel in de opvoeding, zie tabel 1.1.

Moeders die meer negatieve affectiviteit van hun baby’s rapporteerden scoorden minder hoog op competentiegevoel in de opvoeding. Moeders met een hogere score op neuroticisme rapporteerden een lager competentiegevoel. Hogere scores op extraversie en consciëntieusheid waren positief gerelateerd aan het competententiegevoel in de opvoeding. Moeders die hoger scoorden op neuroticisme rapporteerden meer negatieve affectiviteit bij hun baby’s. Deze verbanden waren matig, zie tabel 1.1.

Moeders die hoger scoorden op aangenaamheid rapporteerden een hoger competentiegevoel in de opvoeding. Een hogere score op extraversie, openheid en

aangenaamheid was gerelateerd aan minder gerapporteerde negatieve affectiviteit van hun baby. Deze verbanden waren zwak, zie tabel 1.1.

Tabel 1.1

Beschrijvende Statistieken; Range, Gemiddelden, Standaardeviaties en Correlaties.

Variabelen (N = 239) Range M(S.D.) 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 Geslacht kind .0- 1.0 .50(.50) -.09 .08 -.03 .08 .05 .06 .15* -.11 .06 2 Leeftijd moeder 19-42 30.40(4.11) .27* -.10 .01 .18* -.02 .13* -.09 .05 3 Opleiding moeder 3.0-8.0 5.91(.83) -.10 .04 .22* .13 .10 -.03 .09 4 Neuroticisme 1.0-4.1 2.65(.64) -.46* -.17* .24* -.38* .26* -.24* 5 Extraversie 1.4-5.0 3.73(.59) .17* .22* .14* -.24* .24* 6 Openheid 1.4-5.0 3.39(.59) 0.2 .16* .04 .01 7 Consciëntieusheid 2.0-5.0 3.71(.58) .12 -.16* .24* 8 Aangenaamheid 2.4-4.8 3.80(.49) -.08 .13* 9 Negatieve affectiviteit 1.2-5.8 2.63(.80) -.39* 10 Competentiegevoel 3.3-6.0 5.32(.51) *p <.05

Hiërarchische regressie analyse. Om een hiërarchische regressie analyse uit te kunnen voeren moest eerst aan een aantal voorwaarden voldaan zijn. Een voorwaarde was dat de

(14)

afhankelijke variabele, competentiegevoel, normaal verdeeld was. Competentiegevoel bleek significant niet normaal verdeeld te zijn volgens de Kolmogorov-Smirnov- en de Shapiro-Wilk test (Field, 2013), linksscheef en gepiekt (skewness -1.33, kurtosis 2.25). De

onafhankelijke variabele negatieve affectiviteit bleek ook niet normaal verdeeld te zijn, rechtsscheef en gepiekt (skewness 1.06, kurtosis 2.02). Ter controle werd de hiërarchische regressie analyse uitgevoerd met getransformeerde variabelen door middel van de “Two step methode” (Templeton, 2011). Deze techniek wordt gebruikt om continue variabelen naar een normaalverdeling te transformeren door eerst de individuele scores om te zetten naar

percentielen (fractional rank) en vervolgens te transformeren (p = μ + √2 erf -¹(-1+2Pr) (Templeton, 2011). Door deze techniek te gebruiken behield de verdeling zijn vorm,

gemiddelde en standaarddeviatie. De uitkomsten van de hiërarchische regressie analyse van de getransformeerde data waren vrijwel gelijk aan die van de ongetransformeerde data. Daarom werd er gekozen om, hoewel de kurtosis boven het cutoff point was (Field, 2013), de ongetransformeerde data te rapporteren.

De uitkomst van de Durbin-Watson test was 2.10, daarmee werd de nulhypothese van gecorreleerde residuen verworpen (Field, 2013). Ook is er gecontroleerd voor

homoskedasticiteit door de residuen te plotten, deze bleken heteroscedastisch (Field, 2013). Er zaten geen vertekenende uitbijters in de data omdat Cook’s Distance lager was dan 1 (Field, 2013).

In totaal werd 21% van de variantie in het competentiegevoel van de moeders op eenjarige leeftijd van haar kind verklaard door haar persoonlijkheid (F = 5.98 p = .00 ; ΔR²= .114) en negatieve affectiviteit van de baby (ΔF = 27.04, p = .00, ΔR² = .093), zie tabel 1.2.

De hoofdeffecten extraversie en consciëntieusheid waren in eerste instantie positief gerelateerd aan het competentiegevoel in de opvoeding. Wanneer negatieve affectiviteit van

(15)

de baby werd toegevoegd aan het model verdween het significante effect van extraversie. Deze verbanden waren zwak.

Negatieve affectiviteit van de baby was negatief gerelateerd aan het competentiegevoel in de opvoeding. Dit verband was matig, zie tabel 1.2.

Er werden geen significante effecten gevonden voor de interactie tussen

persoonlijkheid van de moeder en negatieve affectiviteit van de baby (ΔF = .54, p = .81, ΔR² = .008) zie tabel 1.2.

Tabel 1.2

Competentiegevoel in de opvoeding (12 maanden) op basis van Persoonlijkheid moeder (tijdens de zwangerschap) en Negatieve affectiviteit baby (6 maanden)

Competentiegevoel in de opvoeding Voorspellers b(S.E.) Β Enter 1 (constant) 4.48 (.51) Neuroticisme Extraversie Openheid Consciëntieusheid Aangenaamheid -.10(.06) .13(.06) -.04(.06) .15(.06) .06(.07) -.12 .15* -.05 .17** .05 Enter 2 (constant) 5.06 (.49) Neuroticisme Extraversie Openheid Consciënieusheid Aangenaamheid Negatieve afffectiviteit -.05(.06) .08(.06) -.02(.05) .13(.05) .06(.07) -.20(.04) -.07 .10 -.02 .15* .05 -.32** Enter 3 (constant) 5.06 (.51) Neuroticisme -.05(.06) -.06 Extraversie .09(.06) .10 Openheid -.03(.05) -.03 Consciënieusheid .13(.06) .14* Aangenaamheid .06(.07) .06 Negatieve afffectiviteit -.21(.04) -.32** Neur x N.affect Extr x N.affect Open x N.affect Cons x N.affect Aang x N.affect -.01(.07) -.01(.08) .08(.06) .00(.07) -.04(.08) -.01 -.01 .09 .00 -.03 Notitie. R² = .114** voor enter 1; R² = .206** voor enter 2 ; R² = .214 voor enter 3. Neur = Neuroticisme; Extr = Extraversie; Open = Openheid; Cons = Consciëntieusheid; Aang = Aangenaamheid; N.Affect = Negatieve affectiviteit.

(16)

Discussie

Het doel van dit onderzoek was om te kijken in welke mate de persoonlijkheid van de moeder en negatieve affectiviteit van de baby het competentiegevoel in de opvoeding

voorspellen. In de eerste stap van de analyse zijn de persoonlijkheidsdimensies extraversie en consciëntieusheid positief gerelateerd aan het competentiegevoel in de opvoeding. Deze resultaten wijken af van voorgaand onderzoek waaruit bleek dat extraversie, aangenaamheid, neuroticisme en openheid gerelateerd waren aan het competentiegevoel van ouders (De Haan et al., 2009). De steekproef van dit voorgaande onderzoek betrof adolescenten. Het kan zijn dat de opvoeding van baby’s een beroep doet op andere eigenschappen van ouders dan bij oudere kinderen.

Wanneer negatieve affectiviteit van de baby aan het model werd toegevoegd

verdween het significante effect van extraversie op het competentiegevoel in de opvoeding. Uit de resultaten blijkt dat er twee hoofdeffecten zijn op het competentiegevoel in de opvoeding wanneer de baby’s 12 maanden zijn, namelijk consciëntieusheid en negatieve affectiviteit. Wanneer moeders hoger scoren op consciëntieusheid tijdens de zwangerschap is dit positief gerelateerd aan het competentiegevoel in de opvoeding van het kind op eenjarige leefijd. Moeders die hoog scoren op consciëntieusheid kenmerken zich door plannen te maken en deze door te zetten, ordelijk en efficiënt te werk te gaan en vol te houden in hun taken tot deze af zijn (Denissen et al., 2008). Een gevoel van competentie ontstaat wanneer moeders de ervaring hebben dat ze de juiste kennis en vaardigheden hebben om de

uitdagingen in de opvoeding het hoofd te bieden (Coleman & Karraker, 1998). Het kan zijn dat bij de opvoeding van baby’s het vooral belangrijk is om structuur aan te brengen, plannen te maken, ordelijk te zijn en vol te houden.

De door de moeder gerapporteerde negatieve affectiviteit van de baby wanneer deze een half jaar oud is blijkt negatief gerelateerd te zijn aan het competentiegevoel van de

(17)

moeder wanneer het kind een jaar is. Dit is in lijn met de theorie van Belsky (1984) waarbij wordt gesteld dat naast de persoonlijkheid van de ouders ook de kindkenmerken invloed hebben op het opvoedproces. Wanneer een baby veel negatieve emoties toont kan dit ongeacht de persoonlijkheid van de ouders een negatief effect hebben op het

competentiegevoel van de ouders. Verhage et al. (2013) stellen dat moeders die hoger scoren op neuroticisme ook meer negatieve emoties van hun kind rapporteren. Uit de correlaties van dit onderzoek blijkt dat moeders die hoger scoren op neuroticisme inderdaad meer negatieve afectiviteit van baby rapporteren. Of hier sprake is van een wederkerig verband ligt buiten het bereik van dit onderzoek. Wel blijkt dat er geen interactie-effect is tussen neuroticisme van de moeders en negatieve emoties van hun baby’s op het competentiegevoel in de opvoeding.

Er werden geen interactie-effecten van de persoonlijkheid van de moeders en

negatieve emoties van hun baby’s gevonden. Clark, Kochanska en Ready (2000) en Coplan et al. (2009) vonden wel interacties tussen de persoonlijkheid van de moeder en hun kinderen. Het betrof hier de effecten van specifieke kindkenmerken of opvoedgedrag. Het

competentiegevoel van ouders overstijgt de specifieke opvoedgedragingen van ouders. Dit zou een reden kunnen zijn waarom er geen interactie-effecten gevonden zijn. Ter controle zou het competentiegevoel vergeleken kunnen worden met bepaalde dimensies van emotionaliteit van kinderen en opvoedgedragingen van ouders.

In dit onderzoek werd de persoonlijkheid van de moeder voor de geboorte van het kind getoetst en negatief affect van de baby wanneer deze zes maanden oud was. Hoewel het goed is dat deze elkaar niet beïnvloeden op het moment van rapportage, kan dit ook de reden zijn waarom er geen interactie-effect zichtbaar is in deze steekproef. Moeders rapporteerden hun persoonlijkheid voor de daadwerkelijke transitie naar het moederschap en voor de interactie met de emoties van hun kinderen. Het kan zijn dat moeders na de geboorte van hun kind

(18)

persoonlijke ontwikkelingen doormaken die in dit onderzoek niet zijn meegenomen (Belsky et al., 1991).

Competentiegevoel in de opvoeding is in dit onderzoek gemeten wanneer het kind een jaar was. Het is niet duidelijk of de moeders zich tijdens de zwangerschap even competent voelden als wanneer het kind een jaar was. Bij volgend onderzoek kunnen de persoonlijkheid en het competentiegevoel op dezelfde momenten gemeten worden zodat een vergelijking kan worden gemaakt. Zo ontstaat er duidelijkheid over de richting van de ontwikkeling van competentiegevoel en persoonlijkheid. Hutteman et al. (2104) vonden bijvoorbeeld dat jonge ouders in het eerste levensjaar van hun kind minder emotioneel stabiel, vriendelijk en

consciëntieus worden en dat wanneer ze om leren gaan met de uitdagingen in de opvoeding dit effect verdwijnt.

Daarnaast is in dit onderzoek gebruik gemaakt van zelfrapportage. Om vertekening in de antwoorden te voorkomen zou gebruik gemaakt kunnen worden van observatieonderzoek om meer duidelijkheid verkrijgen over de interactie van de emotionaliteit van het kind en de persoonlijkheid van de moeder (Belsky et al., 1991).

De verklaarde variantie was laag in het regressiemodel, dit betekent dat er nog andere variabelen zijn die invloed hebben op competentiegevoel in de opvoeding die niet zijn meegenomen in dit onderzoek. Zo zijn naast persoonlijke psychologische determinanten en de karakteristieke determinanten van het kind ook contextuele- en omgevingsdeterminanten die invloed hebben op het competentiegevoel in de opvoeding (Belsky, 1984). Bijvoorbeeld ervaringen uit het verleden, stress en steun (Bandura, 1986). Deze factoren kunnen in vervolgonderzoek meegenomen worden om een completer beeld te krijgen van het proces van de ontwikkeling tot een competentiegevoel in de opvoeding.

Er is in deze studie gekeken naar het competentiegevoel van de moeder. Uit voorgaand onderzoek is gebleken dat vaders een iets lager competentiegevoel in de

(19)

opvoeding rapporteren dan moeders (Lipscomb, et al., 2011). En dat vaders op een andere manier met de emotionaliteit van hun jonge kind omgaan (Belsky et al., 1991). Het is dus interessant om vaders bij vervolgonderzoek te betrekken. Mogelijk heeft ook de kwaliteit van de relatie van de ouders en de gezamenlijke opvoedstrategie invloed op het

competentiegevoel in de opvoeding (Belsky et al., 1991).

De moeders in deze steekproef waren over het algemeen gemiddeld- tot

hoogopgeleid. Wanneer moeders hoger opgeleid zijn wordt dit mede geassocieerd met meer kennis over opvoeding en de ontwikkeling van kinderen (Bøe, Øverland, Lundervold, & Hysing, 2012). De opleiding van ouders kan zo direct en indirect invloed hebben op het competentiegevoel in de opvoeding. Tevens kan de economische status van het gezin invloed kan hebben op het welbevinden van de ouders en de emotionele ontwikkeling van kinderen (Bradley & Corwyn, 2002). Hoewel er minder moeders met een lage sociaal economische status hebben deelgenomen aan het onderzoek is het aannemelijk dat de steekproef

representatief is door de grootte en doordat deze uit de algemene populatie is getrokken. Bij volgend onderzoek zou er een grotere groep ouders met een lage economische status

betrokken kunnen worden om dit te controleren. Referenties

Bandura, A. (1977). Self-efficacy: Toward a unifying theory of behavioral change. Psychological Review, 84, 191.

Bandura, A. (1986). Social foundations of thought and action: A social cognitive theory. NJ: Prentice-Hall.

Bandura, A. (1993). Perceived self-efficacy in cognitive development and functioning. Educational Psychologist, 28, 117-148.

(20)

Bartholomew, L. K., Parcel, G. S., Kok, G., Gottlieb, N. H., & Fernández, M. E. (2011). Planning health promotion programs. An intervention mapping approach. San Francisco, US: Jossey-Bass.

Belsky, J. (1984). The determinants of parenting: A process model. Child Development, 83-96.

Belsky, J., Fish, M., & Isabella, R. A. (1991). Continuity and discontinuity in infant negative and positive Emotionality: Family antecedents and attachment

consequences. Developmental Psychology, 27, 421. doi:10.1037/0012-1649.27.3.421 Bøe, T., Øverland, S., Lundervold, A. J., & Hysing, M. (2012). Socioeconomic status and

children’s mental health: results from the Bergen Child Study. Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology, 47, 1557-1566.

Bradley, R. H., & Corwyn, R. F. (2002). Socioeconomic status and child development. Annual Review of Psychology, 53, 371-399.

Clark, L. A., Kochanska, G., & Ready, R. (2000). Mothers' personality and its interaction with child Temperament as predictors of parenting behavior. Journal of Personality and Social Psychology, 79, 274. doi:10.10371/0022-3514.79.2.274

Coleman, P. K., & Karraker, K. H. (1998). Self-efficacy and parenting quality: Findings and future applications. Developmental Review, 18, 47-85. doi:10.1006/drev.1997.0448 Denissen, J. J. A., Geenen, R., Van Aken, M. A. G., Gosling, S. D., & Potter, J. (2008).

Development and validation of a Dutch translation of the Big Five Inventory (BFI). Journal of Personality Assessment, 90, 152-157. doi:10.1080/00223890701845229 Deković, M., Gerrits, L.A.W., Groenendaal, J.H.A., & Noom, M.J. (1996). Bronnen van

opvoedingsondersteuning - inventarisatie (BOO). Interne rapportage. Utrecht: Universiteit van Utrecht. Kind & Adolescent, 26, 15. doi:10.1007/bf03060933

(21)

De Brock, A. J. L. L., Vermulst, A. A., Gerris, J. R. M., & Abidin, R. R. (1992) Nijmeegse Ouderlijke Stress Index (NOSI). Lisse: Swets & Zeitlinger B.V.

De Haan, A. D., Prinzie, P., & Deković, M. (2009). Mothers’ and fathers’ personality and parenting: The mediating role of sense of competence. Developmental Psychology, 45, 1695. doi:10.1037/a0016121

Field, A. (2013). Discovering statistics using IBM SPSS statistics. London: Sage Publication.

Gartstein, M. A., & Rothbart, M. K. (2003). Studying infant temperament via the revised infant behavior questionnaire. Infant Behavior and Development, 26, 64-86. doi:10.1016/S0163-6383(02)00169-8

Goldsmith, H. H., Buss, A. H., Plomin, R., Rothbart, M. K., Thomas, A., Chess, S., et al. (1987). Roundtable: What is temperament? Four approaches. Child Development, 58, 505-529. doi:10.2307/1130527

, R., Bleidorn, W., Keresteš, G., Brković, I., Butković, A., & Denissen, J. J. (2014). Reciprocal associations between parenting challenges and parents personality development in young and middle adulthood. European Journal of Personality, 28, 168-179. doi:10.1002/per.1932

IBM Corp. (2015). IBM SPSS Statistics for Macintosh, Version 23.0. Armonk, NY: IBM Corp.

John, O. P., Naumann, L. P., & Soto, C. J. (2008). Paradigm shift to the integrative Big Five trait taxonomy history, measurement, and conceptual Issues. Handbook of

Personality: Theory and Research, 3, 114-158. NY: Guilford Press.

Johnston, C., & Mash, E. J. (1989). A measure of parenting satisfaction and efficacy.

(22)

Jones, T. L., & Prinz, R. J. (2005). Potential roles of parental self-efficacy in parent and childc adjustment: A review. Clinical Psychology Review, 25, 341–363.

doi:10.1016/j.cpr.2004.12.004

Lipscomb, S. T., Leve, L. D., Harold, G. T., Neiderhiser, J. M., Shaw, D. S., & Ge, X. (2011). Trajectories of parenting and child negative emotionality during infancy and toddlerhood: A longitudinal analysis. Child Development, 82, 1661–1675.

doi:10.1111/j.1467-8624.2011.01639.x

Locke, L. M., Prinz. R. J. (2002). Measurement of parental discipline and nurturance. Clinical Psychology Review, 22. 895-929.

Little, R. J. A. (1988) A test of missing completely at random for multivariate data with missing values, Journal of the American Statistical Association, 83, 1198-1202.

Parade, S. H., & Leerkes, E. M. (2008). The reliability and validity of the Infant Behavior Questionnaire-Revised. Infant Behavior and Development, 31, 637-646.

doi:10.1016/j.infbeh.2008.07.009

Prinzie, P., Stams, G. J. J., Deković, M., Reijntjes, A. H., & Belsky, J. (2009). The relations between parents’ Big Five personality factors and parenting: A meta-analytic review.

Journal of Personality and Social Psychology, 97, 351. doi:10.1037/a0015823

Templeton, Gary F. (2011). A two-Step approach for transforming continuous variables to normal: Implications and recommendations for IS research. Communications of the Association for Information Systems, 28, 4.

Teti, D. M., & Gelfand, D. M. (1991). Behavioral competence among mothers of infants in the first year: the mediational role of maternal self‐ efficacy. Child Development, 62, 918-929. doi:10.1111/j.1467-8624.1991.tb01580.x

(23)

Verhage, M. L., Oosterman, M., & Schuengel, C. (2013). Parenting self-efficacy predicts perceptions of infant negative temperament characteristics, not vice versa. Journal of Family Psychology, 27, 844. doi:10.1037/a0034263

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Baby’s vermaken zich het beste met materiaal waaraan ze veel zelf kunnen ontdekken op veel verschillende manieren.. Bekers, zakdoekjes,

Gegeven het feit dat de kansen tot JA toenemen en de aard ervan verandert als een kind leert lopen, wordt verwacht dat baby’s tussen de 11 en 16 maanden die kunnen lopen vaker

De bijlage “Houtstook informatie” helpt u om snel een algemeen beeld te krijgen van de houtstook problematiek.. Tegelijk krijgt u een beeld hoe onze buurgemeente Amersfoort

Mensen zijn door deze angst minder bereid om online kennis te delen omdat dit negatieve persoonlijke uitkomsten met zich mee kan brengen, zoals het verlies van

This was done by observing for how long rail signallers showed behaviours that were linked to observation, manual actions, planning behaviour, communication with team members

Uit de resultaten kwam naar voren dat wanneer negatieve emoties frequenter voorkwamen, de slagingskans van de onderhandeling verkleinde, er een negatief verband is tussen

BUN indicates blood urea nitrogen; CRP, C-reactive protein; EPO, erythropoietin; ESAM, endothelial cell-selective adhesion molecule; GDF-15, growth differentiation factor 15;

Als uw baby nog slaapt op een voedingsmoment, dan kunt u proberen uw baby wakker te maken door wat te praten en/of de baby te verschonen (als uw baby nog erg snel moe is, kunt u