• No results found

‘Reysen’ en ‘Scencken’. De politieke netwerken van Hoorn en Haarlem, 1464-1575

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "‘Reysen’ en ‘Scencken’. De politieke netwerken van Hoorn en Haarlem, 1464-1575"

Copied!
96
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘Reysen’ en ‘Scencken’

De politieke netwerken van Hoorn en Haarlem, 1464-1575

Tycho Krom Masterscriptie MA Geschiedenis Mario Damen 24-06-2016

(2)

1

Inhoud

Inleiding ... 2

Deel 1: Schenkingen: Theorie, historiografie en de bronnen ... 8

De theorie, de historiografie en de bronnen over schenkingen en reizen ... 9

Deel 2: Kwantitatieve analyse schenkingen en reizen ... 19

Patronen in de schenkingen en reizen ... 20

Deel 3: Regio, economie, beden en processen: de politieke netwerken van Hoorn en Haarlem ... 31

Hoorn en Haarlem in de regio ... 32

Economische belangenbehartiging ... 41

De beden van de landsheren ... 52

Processen en steekpenningen... 63

Deel 4: De Opstand ... 69

Continuïteit en verandering ... 70

Conclusie... 79

Bijlage ... 83

Lijst van archivalia ... 87

Literatuurlijst ... 89

(3)

2

Inleiding

‘Item ghefen mijn heer van Wassennaer sefen pont grot ende 10 st., beter ghefen dan ghelaten.’1

In 1517 schonk Hoorn aan Jan II van Wassenaar (1483-1523), de krijgsheer in Habsburgse dienst, een klein geldbedrag toen hij in de stad was in verband met de Friese en Gelderse strooptochten in Holland.2

Deze schenking volgde op een reis naar Purmerend waar de stad contact met hem zocht.3 In datzelfde jaar

reisden gedeputeerden van Haarlem af naar Hoorn om met Jan II te spreken over de oorlog en toen hij later naar Haarlem kwam om te beraadslagen over hoe de Friezen en Geldersen bij Alkmaar te verslaan, schonk de stad hem twee kannen rijnwijn (ongeveer twee en een halve liter).4 In 1517 gingen Hoorn en

Haarlem zo door middel van schenkingen en reizen een relatie aan met Jan II om hun belangen in de oorlog te behartigen.

In de vijftiende en zestiende eeuw moesten deze steden ook op andere gebieden hun belangen behartigen.5 Dit te midden van het toenemende staatsvormingsproces in de Nederlanden door toedoen van

de Bourgondische en Habsburgse landsheren. Zij kregen het namelijk voor elkaar om verschillende vorstendommen in de Nederlanden te bemachtigen door een gewiekste dynastieke politiek, enkele militaire overwinningen en puur toeval. Binnen deze personele unie probeerden de landsheren de bovengewestelijke integratie te bevorderen, waardoor er binnen de unie meerdere bestuurlijke niveaus ontstonden: het regionale, het gewestelijke en dan ook het bovengewestelijke (of centrale). Deze integratie was geen lineair proces en ook niet op alle fronten succesvol, maar zij zorgde wel voor allerlei

institutionele vernieuwingen en veranderingen.6 En sinds de aansluiting van Holland in de personele unie

in 1433 hadden ook de Hollandse steden daarmee te maken.7

Binnen dit politieke veld moesten steden als Hoorn en Haarlem hun belangen proberen te

behartigen door relaties aan te gaan op de verschillende bestuurlijke niveaus, en de schenkingen en reizen

1 Westfries archief, 0348 Oud archief stad Hoorn (1356-1815), inv.nr. 188, 1517, fol. 3v.

2 W.P. Blockmans, ‘De vorming van een politieke unie (veertiende-zestiende eeuw)’, in: J.C.H. Blom en E. Lamberts ed., Geschiedenis van de Nederlanden (4de druk; Amersfoort 2012) 46-113, aldaar 93-95. Die strooptochten dat jaar waren onderdeel van de Gelderse oorlogen (1502-1543).

3 Westfries archief, 0348 Oud archief stad Hoorn (1356-1815), inv.nr. 188, 1517, fol. 2r.

4 Noord-Hollands archief, 1573 Stadsbestuur van Haarlem (1245-1572), inv.nr. 399, 1517, fol. 40v & 57v. 5 A. van Steensel, ‘Giften aan vrienden en invloedrijken. Schenkgewoonten van de stad Haarlem gedurende de Bourgondische en Habsburgse periode’, Holland 37 (2005) 1-22, aldaar 1. Ook in de eeuwen hiervoor moesten de steden hun belangen behartigen, maar omdat ik mij richt op de vijftiende en de zestiende eeuw heb ik het alleen over deze eeuwen.

6 Blockmans, ‘De vorming van een politieke unie’, 70, 72-75 & 91-99; M. Damen, ‘Corrupt of hoofs gedrag? Geschenken en het politieke netwerk van een laatmiddeleeuwse Hollandse stad’, Tijdschrift voor sociale en

economische geschiedenis 2 (2005) 68-94, aldaar 68-69.

(4)

3 waren daar de middelen voor.8 Zij creëerden op deze manier een politiek netwerk dat door een

lange-termijnanalyse van de schenkingen en reizen, die in de stadsrekeningen te vinden zijn, kan worden achterhaald. Aangezien Hoorn en Haarlem van grootte verschilden, zullen ook hun politieke netwerken van elkaar verschillen. In deze scriptie onderzoek ik de vorming van deze politieke netwerken van Hoorn en Haarlem en hoe zij van elkaar verschilden en overeenkwamen. Maar vooral hoe die politieke

netwerken te verklaren zijn. Daarbij richt ik mij op de periode 1464-1575 vanwege de beschikbaarheid van de Hoornse stadsrekeningen (zij zijn vanaf 1464 voorhanden) en het begin van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.

In de historiografie is er vaker geschreven over hoe de schenkingen van steden een politiek netwerk blootleggen, vanwege het idee dat schenkingen de ontvanger zouden verplichten om een

tegenprestatie te leveren in de (nabije) toekomst en zo een relatie vormen.9 Een van de eersten die dit soort

onderzoek deed, was Marc Boone (1988). Hij onderzocht de schenkingen van de stad Gent om zo de relaties van het stadsbestuur binnen de stad te onderzoeken.10 Een ander bekend onderzoek is dat van

Valentin Groebner in zijn boek Liquid assets, dangerous gifts (2002). Daarin analyseerde hij de relaties van de Bovenrijnse steden met de buitenwereld en vergeleek die met elkaar.11 Voor Holland hebben Mario

Damen (2005) en Arie van Steensel (2005) onderzoek gedaan naar de schenkculturen van respectievelijk Leiden en Haarlem, waarbij zij ingingen op de relaties van de steden; deze culturen verschilden overigens weinig van elkaar.12

Aangezien Damen en Van Steensel door middel van schenkingen verschillende relaties van deze steden blootlegden, hebben hun studies veel raakvlakken met mijn eigen onderzoek; Van Steensels artikel gaat zelfs over Haarlem. Toch richten hun onderzoeken zich sterk op alleen de schenkculturen en niet (expliciet) op de politieke netwerken. Mijn onderzoek richt zich daar wel op en ziet de schenkingen net als de reizen als middelen om die politieke netwerken te analyseren (zie hoofdstuk 1). Bovendien staat in mijn scriptie een vergelijking centraal tussen twee steden, waardoor mijn onderzoek verschilt met die van Damen en Van Steensel. Maar omdat Haarlem wel al onderzocht is, is Hoorn bij mij de leidende stad en fungeert Haarlem vooral als een middel om te vergelijken. Om die reden zijn er ook andere bronnen onderzocht voor Haarlem dan Van Steensel deed voor zijn onderzoek.

8 Van Steensel, ‘Giften aan vrienden en invloedrijken’, 1-3.

9 A.E. Komter, ‘Introduction’, in: Aafke E. Komter ed., The gift. An interdisciplinary perspective (Amsterdam 1996) 3-13, aldaar 3.

10 M. Boone, ‘Dons et pots-de-vin. Aspects de la sociabilité urbaine au bas Moyen Age. Le cas gantois pendant la période bourguignonne’, Revue du Nord 70 (1988) 471-487, aldaar 486-487.

11 V. Groebner, Liquid assests, dangerous gifts. Presents and politics at the end of the middle ages (Philadelphia 2002) 2.

12 Damen, ‘Corrupt of hoofs gedrag?’, 71; Van Steensel, ‘Giften aan vrienden en invloedrijken’, 2 & 22. Het enige verschil dat Van Steensel opmerkt, is dat Haarlem nog minder dan Leiden schonk binnen de stad.

(5)

4 Door de nadruk te leggen op Hoorn wordt deze stad ook vanuit een nieuw perspectief onderzocht. In vergelijking met Haarlem is Hoorn zeer summier onderzocht voor de periode voor het ontstaan van de Republiek.13 Wel zijn er enkele economisch georiënteerde monografieën verschenen die Hoorn over een

lange termijn behandelen en zo ook de periode voor 1575. Het boek Hoorn als stedelijk knooppunt.

Stedensystemen tijdens de late middeleeuwen en de vroegmoderne tijd (1990) van C.M. Lesger is daarvan

de meest recente.14 Uit deze economische studies blijkt dat Hoorn aan het einde van de vijftiende eeuw

haar economische voorspoed verloor en dat zij tot de jaren zestig van de zestiende eeuw het economisch zwaar had (daarna groeide de economie weer). Daarnaast beweert Lesger dat Hoorn een centrale functie had binnen de regio.15 De gekozen periode van mijn scriptie valt samen met deze economische

conjunctuur en biedt daarom een interessante, politieke aanvulling op deze onderzoeken. Overigens zijn er wel enkele andere historische studies die Hoorn voor 1575 (kort) behandelen.16

Om de politieke netwerken van Hoorn en Haarlem te vergelijken en verklaren, is deze scriptie opgedeeld in vier delen. In het eerste deel komt de theorie van het schenken aan bod samen met de historiografie. In dit deel wordt uitgelegd hoe schenkingen zorgen voor relaties en hoe deze theorie is toegepast op het verleden. Daarnaast ga ik in op hoe reizen een rol speelden in het politieke netwerk. Het tweede deel staat in het teken van de kwantitatieve aspecten om zo de schenkings- en reispatronen van beide steden te onderzoeken. Ook draait dit deel om schenkingen die belangrijk zijn voor het politieke netwerk maar niet passen binnen de thema’s van het volgende deel. In het derde deel staan namelijk vier thema’s centraal: de regio, economie, beden en processen. Deze thema’s zijn gekozen omdat zij het mogelijk maken om de schenkingen en reizen tegelijk te bestuderen, en omdat zij alle bestuurlijke niveaus bevatten: regionaal, gewestelijk en centraal (bovengewestelijk).17 Dit derde deel onderzoekt de periode tot

en met 1565, vlak voor het smeekschrift der edelen en de beeldenstorm. De periode tot 1575 komt dan ook aan bod in het vierde deel om te onderzoeken of en hoe het begin van de Opstand invloed had op de politieke netwerken.

13 Er is hier een uitzondering op en die is: R. van Marle, Hoorn au moyen-age. Son histoire et ses institutions

jusqu’au début du 16e siècle (Den Haag 1910).

14 J.E. van Dierendonck, Hoorn van zee- tot landstad. Een studie over het ontstaan en de kenmerken van de centrale

funktie van Hoorn (Hoorn 1948); C.M. Lesger, Hoorn als stedelijk knooppunt. Stedensystemen tijdens de late middeleeuwen en de vroegmoderne tijd (Hilversum 1990).

15 Van Dierendonck, Hoorn van zee- tot landstad, 10, 12 & 15; Lesger, Hoorn als stedelijk knooppunt, 19, 24-26, 53-54, 64-65 & 213-214.

16 Onder andere: A. van Zoonen, “Stap op en laat je wegen”. De geschiedenis van 550 jaar Hoornse kermis (Hoorn 1996); Ben van Tartwijk e.a., Hoorn en de zee (Hoorn 2002); L. Zoon, ‘“Beter gegeven dan gelaten”. De fiscale belangenbehartiging van Alkmaar en Hoorn 1540-1560’, Historisch Tijdschrift Holland 38 (2006) 16-37; J. van der Lee e.a., ’t Wees huys in Hoorn. Geschiedenis van het Mariaklooster, Burgerweeshuis en Protestants (Hoorn 2009). 17 Deze niveaus zijn op basis van de bestuurlijke indeling van de Habsburgse Nederlanden in de zestiende eeuw zoals Serge ter Braake haar presenteert: S. ter Braake, Met recht en rekenschap. De ambtenaren bij het Hof van Holland en

(6)

5 Dit onderzoek draait om de politieke netwerken van de steden aan de hand van de schenkingen en reizen van de steden in de periode 1464-1575 die te vinden zijn in hun stadsrekeningen. Dit zijn dan ook de voornaamste bronnen van mijn scriptie. Zoals ik hierboven al heb gezegd, is de beschikbaarheid van deze rekeningen voor Hoorn de aanleiding geweest voor de gekozen periodisering. Voor deze stad zijn namelijk alleen de rekeningen van 1464, 1490, 1497, 1502, 1511, 1517 en bijna alle rekeningen van de jaren 1541 tot en met 1575 voorhanden.18 De zes oudste beschikbare rekeningen heb ik voor deze scriptie

onderzocht en vanaf 1541 heb ik ze onderzocht met een interval van twee of drie jaar.19 Deze interval was

oorspronkelijk vijf jaar, maar door de beperkte inhoud van de Hoornse rekeningen is het interval

verkleind. Voor Haarlem daarentegen is het interval van vijf jaar behouden (vanaf 1541, daarvoor zijn de rekeningen gelijk aan Hoorn bestudeerd).20 De reden hiervoor is dat de Haarlemse rekeningen meer

informatie bieden dan die van Hoorn. Maar ook omdat er anders te veel bronnen onderzocht zouden moeten worden, want voor Hoorn was het noodzakelijk om ook andere bronnen te raadplegen: oorkonden, een resolutieboek en een kroniek over de stad Hoorn uit 1604 (en een aangevulde herdruk uit 1648) om context te kunnen bieden aan de schenkingen en reizen.21

De stadsrekeningen van Haarlem en Hoorn zijn dus de belangrijkste bronnen in deze scriptie. In vergelijking met literaire bronnen zijn deze rekeningen zeer betrouwbaar en staan ze vol met informatie, omdat het een verantwoording betreft van het financiële beleid. Volgens Damen zorgt dit ervoor dat ‘elk spoor van geheimzinnigheid’ ontbreekt.22 Hierbij moet wel de kanttekening geplaatst worden dat de

rekeningen niet voor iedereen openbaar waren.23 Naast deze betrouwbaarheid hebben rekeningen het

18 In het Westfries Archief is er sprake van de rekening van 1494, maar op basis van de inhoud moet geconcludeerd worden dat het gaat om 1497. In de rekening is namelijk sprake van een Harderwijkse gevangene. In het archief zijn oorkonden te vinden die ook gaan over deze persoon, maar uit 1497 komen. Daarom heb ik geconcludeerd dat de rekening van het jaar 1497 is en in deze scriptie wordt dan ook alleen daarover gesproken. Westfries archief, 0348 Oud archief stad Hoorn (1356-1815), inv.nr. 1193 & 1195.

19 Westfries archief, 0348 Oud archief stad Hoorn (1356-1815), inv.nr. 180 (1464), 182 (1490), 182 (1497, foutief aangeduid als 1494, zie n.18), 186 (1502), 187 (1511), 188 (1517), 189 (1541), 191 (1543), 193 (1545), 196 (1548), 198 (1550), 200 (1553), 202 (1555), 205 (1558), 207 (1560) 210 (1563), 212 (1565), 213 (1567), 215 (1569), 216 (1573), 217 (1575) & 219 (1575).

20 Noord-Hollands archief, 1573 Stadsbestuur van Haarlem (1245-1572), inv.nr. 350 (1464), 374 (1490), 380 (1497), 384/385 (1502), 393/394 (1511), 399/400 (1517), 424/425 (1541), 428/429 (1545), 433/434 (1550), 438/439 (1555), 443/444 (1560), 448/449 (1565) & 452/453 (1569); Noord-Hollands archief, 3993 Stadsbestuur van Haarlem (1572-1813), inv.nr. 1630/1631 (1575).

21 Onder andere: J.G. Smit e.a., Bronnen voor de geschiedenis der dagvaarten van de Staten en steden van Holland

voor 1544 (Den Haag 1991-2006) zes delen; Th. Velius, Chronijck vande stadt van Hoorn (gedrukt bij Willem

Andriesz.; Hoorn 1604); Th. Velius, Chroniick van Hoorn. Daer in verhaelt werden des selven Stadts eerste begin,

opcomen, en gedenckweerdige geschiedenissen tot op den Jare 1630 … Derde Druck (Gedrukt bij Isaac Willemsz.

Hoorn 1648).

22 Damen, ‘Corrupt of hoofs gedrag?’, 79; Van Steensel, ‘Giften aan vrienden en invloedrijken’, 1. 23 Groebner, Liquid assests, 20; Damen, ‘Corrupt of hoofs gedrag?’, 79.

(7)

6 voordeel dat de informatie dateerbaar en kwantificeerbaar zijn en daarom zijn er in deze scriptie enkele grafieken en tabellen te vinden die proberen de bevindingen uit de rekeningen te visualiseren.24

Ondanks al deze voordelen zijn er echter ook enkele kritiekpunten op de rekeningen die in het achterhoofd gehouden moeten worden. In het artikel ‘Laatmiddeleeuwse Brabantse rekeningen in het historisch onderzoek’ (1982) verwoordt Erik Aerts enige van deze kritiekpunten aan de hand van enkele voorbeelden uit de Brabantse rekeningen. Dat dit artikel al wat ouder is, laat zien dat historici de laatste decennia rekeningen hebben gezien als zeer betrouwbaar, waardoor zij (bijna) geen expliciete

bronnenkritiek uiten. In het artikel zag Aerts deze trend ook al in de jaren voordat hij zijn artikel schreef. Hij vindt daarom dat historici rekeningen te simpel hebben benaderd door ze te beschouwen als

gemakkelijke en betrouwbare bronnen. Om die reden wil Aerts met zijn artikel als een van de eersten een kritische, theoretische reflectie leveren op de rekening als bron.25

In het artikel deelt Aerts zijn kritiek op in drie segmenten: het middeleeuwse financiewezen, boekhoudkundige problemen en de diversiteit van de munt. Over het middeleeuwse financiewezen zegt Aerts dat historici moeten oppassen voor fraude en fouten of in ieder geval dat zij er bewust van moeten zijn dat deze twee kunnen voorkomen; al komt het waarschijnlijk niet vaak voor. Andere kritiekpunten van Aerts zijn de beperkingen van een boekjaar waardoor sommige posten over bepaalde jaren heen liepen.26 Andere boekhoudkundige problemen zijn volgens hem: de enkelvoudige boekhouding, het

gebrek aan systematiek, en fictieve en gefossiliseerde posten.27 Bij de middeleeuwse munt staat Aerts ook

even stil, want er was namelijk sprake van een enorme diversiteit aan munten en er werden vaak rekenmunten (vaak niet bestaande met een vaste waarde) gebruikt om de rekening te versimpelen.28 Al

met al levert Aerts veel kritiek op de rekeningen, maar dit neemt niet weg dat rekeningen ontzettend betrouwbare bronnen blijven.29

Toch moet ik bij de rekeningen van Hoorn en Haarlem enkele kanttekeningen worden geplaatst naast deze kritiek van Aerts en dan vooral bij die van Hoorn. De stadsrekeningen van Hoorn, ook wel de burgemeestersrekeningen genoemd, zijn zeer beperkte rekeningen. Zo staan alle uitgaven door elkaar heen en wordt niet elke uitgave toegelicht; vandaar dat andere bronnen noodzakelijk zijn om context te bieden. Wel zijn deze rekeningen de volledige financiële administratie van Hoorn en ontbreken er geen

gegevens.30 De rekeningen van Haarlem daarentegen zijn veel uitgebreider en geven bij bijna elke post

24 M. Damen, ‘Vorstelijke vensters. Glasraamschenkingen als instrument van devotie, memorie en representatie (1419-1519)’, Jaarboek voor middeleeuwse geschiedenis 8 (2005) 140-200, aldaar 144.

25 E. Aerts, ‘Laatmiddeleeuwse Brabantse rekeningen in het historisch onderzoek’, Gemeentekrediet van België.

Driemaandelijks tijdschrift 36 (1982) 275-294, aldaar 275-276.

26 Aerts, ‘Laatmiddeleeuwse Brabantse rekeningen’, 277-281. 27 Ibidem, 282-288.

28 Ibidem, 288-293.

29 Groebner, Liquid assests, 19-21.

(8)

7 een gedetailleerde omschrijving; om die reden heb ik ook minder Haarlemse rekeningen onderzocht. Dit is echter niet het geval voor de jaren 1490 en 1497, toen er in de rekeningen alleen de totaalbedragen werden gegeven; deze jaren zijn dan ook helaas niet onderzocht voor Haarlem.

Ik moet hierbij ook zeggen dat Hoorn de Paasstijl hanteerde in alle rekenjaren, waardoor de hierboven genoemde rekeningen beginnen rond april en lopen tot april het jaar erop. De rekeningen van Haarlem hanteerden in de onderzochte periode echter drie verschillende jaarstijlen: in 1464 de Paasstijl, tussen 1501-1536 de septemberstijl en daarna de nieuwjaarsstijl. Om beide steden precies synchroon te onderzoeken, heb ik de gegevens van Haarlem aangepast aan de Paasstijl. Dit wil zeggen dat in

bijvoorbeeld 1550 de rekening van dat jaar vanaf april is onderzocht en vervolgens de rekening van 1551 tot en met april. Zo lopen de schenkingen en reizen van Haarlem en Hoorn gelijk en zijn er geen

vertekeningen van de gegevens als gevolg van de manier waarop de steden hun uitgaven registreerden. De verschillen en overeenkomsten tussen de politieke netwerken van Hoorn en Haarlem staan centraal in deze scriptie. Daarbij is er speciale aandacht voor hoe een grote en een kleine stad zich

positioneerden en hun belangen behartigden. Hierdoor biedt deze scriptie een nieuwe blik op met name de kleine stad in Holland, die een mindere schenkcultuur had dan de grote stad, maar wel degelijk een politiek netwerk had. Er komt zo een beter beeld van de steden in Holland in de late middeleeuwen en het begin van de vroegmoderne tijd dan wanneer alleen de grote steden worden onderzocht.

(9)

8

Deel 1

(10)

9

De theorie, de historiografie en de bronnen over schenkingen en

reizen

‘[A] very complex redistribution of garden produce … enmeshes the whole community into a network of reciprocal obligations and dues, one constant flow of gift and counter-gift.’31

Antropoloog Bronisław Malinowski (1884-1942) constateerde in zijn artikel ‘The primitive economics of the Trobriand Islanders’ (1921) dat de bewoners van de Trobriand-eilanden binnen hun gemeenschap een netwerk van verplichtingen en rechten vormden door middel van het schenken en tegenschenken van tuinproducten. Dit idee dat giften een netwerk kunnen vormen binnen een gemeenschap is een van de centrale concepten in mijn scriptie. Maar hoe doen zij dat precies? Wat is de theorie achter het schenken en in hoeverre is die toepasbaar op het verleden? Deze vragen komen aan bod in dit eerste hoofdstuk door de theorie achter het schenken te behandelen in het licht van (een deel) van de uitgebreide historiografie over schenkingen in de premoderne tijd en de stadsrekeningen van Hoorn en Haarlem. Daarnaast kijk ik ook hoe reizen binnen deze theorie passen en samen met schenkingen het politieke netwerk vormen.

Marcel Mauss, de grondlegger van de theorie

De pionier van het giftuitwisseling onderzoek en daarmee tevens grondlegger van de moderne

wetenschappelijke discussie over schenkingen, is Marcel Mauss (1872-1950).32 In 1923-1924 formuleerde

hij in ‘Essai sur le don’ een model over hoe giftuitwisseling functioneerde in archaïsche samenlevingen. Mauss begint zijn model met te wijzen op het dualistische karakter van schenkingen: ‘… le caractère volontaire, pour ainsi diere, apparemment libre et gratuit, et cependant contraint et intéressé de ces

prestations.’33 Mauss bedoelt hiermee dat een gift niet alleen vrij en ongedwongen is, maar tegelijk ook de

verplichting met zich meebrengt om de schenking te reciproceren met een tegenschenking; ook wel het reciprociteitskarakter van een schenking genoemd. Dit leidt volgens Mauss tot een ketting van

schenkingen en tegenschenkingen met als resultaat een langdurige relatie tussen de gever en de ontvanger. Dit is hetzelfde wat Malinowski constateerde bij de Trobriand-Eilandbewoners en Mauss baseerde zich

31 B. Malinowski, ‘The primitive economics of the Trobriand Islanders’, The Economic Journal 31 (1921) 1-16, aldaar 8.

32 G. Algazi, ‘Introduction. Doing things with gifts’, in: Gadi Algazi e.a. ed., Negotiating the gift. Pre-modern

figurations of exchange (Göttingen 2003) 9-27, aldaar 9.

33 M. Mauss, ‘Essai sur le don. Forme et raison de l’échange dans les sociétés archaïques,’ L’Année Sociologique 1 (1923-1924) 30-186, aldaar 33.

(11)

10 dan ook op zijn werk, alleen paste hij het toe op alle archaïsche samenlevingen: schenkingen zorgden voor de relaties en de netwerken waar archaïsche samenlevingen op rusten.34

Doordat Mauss dit model van schenken bewust toepaste op alle archaïsche samenlevingen, betrok hij daar ook het Europese verleden bij.35 Volgens hem was er in dat verleden een belangrijke rol

weggelegd voor schenkingen, maar was die verdwenen door de opkomst van de markteconomie waarin giftuitwisselingen werden vervangen door markttransacties.36 Dat Mauss zijn model toepasbaar achtte op

het Europese verleden zorgde er echter voor dat in de jaren vijftig van de vorige eeuw ook historici onderzoek gingen doen naar schenkingen en giftuitwisselingen in premoderne Europese samenlevingen.37

En sinds de jaren tachtig is dat onderzoek door de ‘cultural turn’ alleen maar toegenomen.38 Deze

onderzoeken namen daarbij het model van Mauss vrij letterlijk over, zoals blijkt uit het historiografisch overzicht van historische studies naar de vroege middeleeuwen voor de jaren negentig van Arnoud-Jan Bijsterveld.39

Dat historici voor de oudheid en middeleeuwen Mauss overnamen is op zich niet verwonderlijk aangezien markttransacties in deze periode vrijwel afwezig waren.40 Maar het is op het eerste gezicht

tegenstrijdig dat historici ook voor de periode waarin markttransacties een steeds prominentere rol gingen

34 Mauss, ‘Essai sur le don’, 32-33, 33-40, 45-58, 71 & 126-39, zie ook de Engelse vertaling: M. Mauss, The gift.

From and reason for exchange in archaic societies, vert. W.D. Halls (New York en London 1990) 3, 5, 7, 11-17,

23-24, 46-53 & 65-70; N.Z. Davis, The gift in sixteenth-century France (Oxford etc. 2000) 4-5; I.K. Ben-Amos, The

culture of giving. Informal support and gif-exchange in Early Modern England (Cambridge etc. 2008) 5.

35 Mauss, ‘Essai sur le don’, 34; P.J. Geary, ‘Gift exchange and social science modeling. The limitations of a construct’, in: Gadi Algazi e.a. ed., Negotiating the gift. Pre-modern figurations of exchange (Göttingen 2003) 129-140, aldaar 134; Davis, The gift in sixteenth-century France, 4-13; J.L. Nelson, ‘Introduction’, in: Wendy Davies en Paul Fouracre ed., The languages of gift in the early middle ages (Cambridge 2010) 1-17, aldaar 1-5.

36 Mauss, ‘Essai sur le don’, 45-58, 71, 126-139; Davis, The gift in sixteenth-century France, 5; Ben-Amos, The

culture of giving, 5; P. Grinder-Hansen, ‘Aspects of gift giving in Denmark in the sixteenth century and the case of

the Rose Flower Cup’, Journal of Medieval History 37 (2011) 114-124, aldaar 115; F. Heal, The power of gifts.

Gift-exchange in Early Modern England (Oxford en New York 2014) 4.

37 A.-J.A. Bijsterveld, Do ut des. Gift giving, Memoria, and conflict management in the medieval Low Countries (Hilversum 2007) 20; Davis, The gift in sixteenth-century France, 10; P. Burke, History and social theory (2de druk; Cambridge en Malden 2005) 69.

38 Nelson, ‘Introduction’, 2.

39 Bijsterveld, Do ut des, 17-39 & 41, het artikel van Bijsterveld is in 1996 in het Nederlands verschenen (A.-J.A. Bijsterveld, ‘Middeleeuwse vrome schenkingen als instrument van sociale integratie en politieke machtsvorming. Een historiografisch overzicht’, Tijdschrift voor Geschiedenis 109 (1996) 443-464) en is vervolgens in 2001 in het Engels vertaald en gepubliceerd in een bundel (A.-J.A. Bijsterveld, ‘The Medieval Gift as Agent of Social Bonding and Political Power. A Comparative Approach’, in: E. Cohen, M.B. de Jong (eds.), Medieval transformations. Texts,

power, and gifts in context (Leiden 2001) 123-156). In 2007 heeft Bijsterveld het (Engelse) artikel opnieuw

gepubliceerd door het op te nemen in zijn boek Do ut des, waarnaar ik verwijs, en er een epiloog aan toegevoegd over de onderzoeken na de jaren negentig.

40 Davis, The gift in sixteenth-century France, 8-10. Dit is een versimpelde weergave. Markttransacties waren namelijk ook al aanwezig in de oudheid en middeleeuwen, maar zoals Davis zegt lag daar niet de nadruk op, wat wel het geval is in de periode volgend op de middeleeuwen.

(12)

11 spelen, de vroegmoderne tijd, het model van Mauss overnemen.41 Dit doen de zij echter juist om Mauss te

weerleggen op zijn punt dat schenkingen in de vroegmoderne tijd van minder belang werden door de markttransacties. Felicity Heal (1990) en Ilana Krausman Ben-Amos (2008) hebben bijvoorbeeld laten zien aan de hand van respectievelijk gastvrijheid en liefdadigheid dat schenkingen in vroegmodern Engeland nog steeds essentieel waren binnen de samenleving ondanks de opkomende markteconomie.42

Om dit te doen gebruikten zij wel Mauss’ ideeën over reciprociteit.43 Soortgelijk onderzoek is gedaan door

Irma Thoen in Strategic affection? Gift exchange in seventeenth-century Holland (2007). Zij richt zich op vroegmodern Holland en komt tot dezelfde conclusies als Heal en Ben-Amos en gebruikt daarvoor ook het model van Mauss.44

Deze drie studies laten zien dat tot ver in de vroegmoderne tijd schenkingen een belangrijke rol bleven spelen in het leggen van relaties en netwerken, maar het model van Mauss (de reciprociteit) blijft ondertussen vrijwel kritiekloos overeind.45 Dit in tegenstelling tot andere literatuur die sinds het begin van

de eenentwintigste eeuw is verschenen, waarin het aspect reciprociteit wordt geproblematiseerd. Vaak gebeurt dit aan de hand van antropologische of sociologische werken over schenkingen en

giftuitwisselingen.46

Het problematiseren van reciprociteit

Een van de eersten die reciprociteit problematiseerde was Natalie Zemon Davis in haar boek The gift in

sixteenth-century France dat gaat over de rol van schenkingen in zestiende-eeuws Frankrijk. Ook zij gaat

net als Heal, Ben-Amos en Thoen in tegen het idee van het verdwijnen van het belang van schenkingen in de vroegmoderne tijd, maar daar draait haar onderzoek niet om. Davis benadert schenkingen namelijk op een andere manier dan simpele reciprocerende relaties. Zij ziet giften als een van de drie ‘relational modes’, de ‘gift mode’. Hiermee bedoelt Davis dat giftuitwisselingen net als marktuitwisselingen en gedwongen uitwisselingen (bijvoorbeeld diefstal) belangrijk zijn voor het leggen van relaties, maar dat ze wel hun eigen regels, taal, etiquette en gebaren hebben. Dit houdt in dat het de context is waarin een gift geschonken wordt die bepaalt welke betekenis een gift krijgt en hoe een relatie zich vormt. Dit kan zelfs

41 Ibidem, 8-10; Burke, History and social theory, 69. Hierbij moet wel de aantekening worden gemaakt dat er grote discussies zijn over wanneer en welke rol markttransacties spelen in de vroegmoderne tijd. Dit neemt echter niet weg dat de vroegmoderne tijd door Mauss en vele met hem als kapitalistische wordt beschouwd.

42 F. Heal, Hospitality in Early modern England (Oxford en New York 1990) 389; Ben-Amos, The culture of giving, 383.

43 Heal, Hospitality in Early modern England, 19; Ben-Amos, The culture of giving, 5-9.

44 I. Thoen, Strategic affection? Gift exchange in seventeenth-century Holland (Amsterdam 2007) 18-19 & 223-229. 45 Heal, Hospitality in Early modern England, 19-21 & 389; Ben-Amos, The culture of giving, 5-9, 207 & 376; Thoen, Strategic affection?, 18-24 & 223.

(13)

12 betekenen dat een schenking averechts werkt wanneer de regels niet worden gevolgd (een ‘bad gift’) en er dus geen relatie ontstaat.47 Davis problematiseert zo niet alleen reciprociteit, maar maakt schenkingen ook

complexer dan het dualistische karakter van Mauss.

Deze kritiek dat een schenking verschillende betekenissen kan hebben die afhankelijk zijn van de context, komt nog duidelijker naar voren in de bundel Negotiating the gift. Pre-modern figuration of

exchange (2003). Deze bundel is volgens de samenstellers ontstaan vanuit het idee dat Mauss zijn eigen

model (nog) niet universeel vond en daarom bewust ruimte had opengelaten voor toevoegingen en aanpassingen. Het doel van de bundel is dan ook om enkele vragen te beantwoorden die Mauss stelde aan historici, betreffende de circulatie van goederen en diensten, de rol van schenkingen in het vormen van sociale banden, de veranderlijke relatie tussen mensen en goederen, en reciprociteit en verplichtingen. De bundel is hiermee in zekere zin een aanvulling op Mauss’ model, maar doet dat door het te

problematiseren en de toepasbaarheid op premoderne samenlevingen in twijfel te trekken.48

Elk artikel in de bundel heeft een ander onderwerp en daarmee een andere aanpak en visie op Mauss. Toch blijkt uit de introductie van Gadi Algazi dat de auteurs een gedeelde aanname hadden over schenkingen die zeer relevant is voor historisch onderzoek naar giftuitwisselingen in premoderne samenlevingen:49

‘A basic assumption underlying the work presented here is that gifts are not given, fixed entities, but contested constructions of social transactions. The meanings and implications of such

transactions are neither evident not inherent in the acts themselves. Such meaning in “negotiated” between social actors – and between modern scholars who study their traces.’50

Met deze visie gaat de bundel in tegen het idee van Mauss dat schenkingen automatisch relaties leggen door middel van reciprociteit. De betekenis van de schenking is namelijk niet voor elke actor hetzelfde waardoor het kan dat de schenker wel probeert een relatie te leggen, maar dat de ontvanger daar anders over denkt. Er is echter nog een ander aspect toegevoegd aan het schenken door deze bundel: de rol van de historicus. Ook hij bepaalt, bewust of onbewust, de betekenis van een schenking.

De visie uit deze bundel is sterk ontleend aan Pierre Bourdieu’s opmerking dat schenkingen vaak achteraf de door wetenschappers voorgeschreven regels volgen, maar dat op het moment zelf onzekerheid

47 Davis, The gift in sixteenth-century France, 14-16; Nelson, ‘Introduction’, 3-4. 48 Algazi, ‘Introduction’, 10; Nelson, ‘Introduction’, 2-3; Bijsterveld, Do ut des, 41. 49 Algazi, ‘Introduction’, 10.

(14)

13 de boventoon voert; tevens heeft het veel weg van Davis problematisering van reciprociteit.51 De bundel

voegt hier echter aan toe dat de historicus daarom degene is die bepaalt wat de uitkomsten zijn van de schenkingen. Schenkingen moeten daarom gezien worden als middelen waarmee in het verleden

geprobeerd werd om relaties aan te gaan en netwerken te vormen. Het is vervolgens aan de historicus om te onderzoeken of dat gelukt is. Dit geldt met name voor onderzoek naar de politieke netwerken van steden in de Lage Landen.

Steden en schenkingen

In 1988 was Marc Boone een van de eersten die onderzoek deed naar de schenkingen van een stad. In ‘Dons et pots-de-vin. Aspects de la sociabilité urbaine au bas Moyen Age. Le cas gantois pendant la période Bourguignonne’ onderzocht hij het politieke netwerk van het stadsbestuur van Gent door middel van een studie naar informele machtsuitoefening, ofwel de schenkingen.52 Aan de hand van de

schenkingen in de stadsrekeningen keek Boone niet zo zeer naar het uitwendige netwerk van de stad, maar meer naar het inwendige vanwege het particularisme binnen Gent tijdens de onderzochte periode

(vijftiende eeuw); daarnaast was volgens hem het uitwendige netwerk al redelijk bekend. Boone

concludeerde dat de bestuurselite van Gent schenkingen gebruikte om bestaande sociale relaties binnen de stad te behouden en om ervoor te zorgen dat de ambtenaren loyaal bleven.53 Boone laat met zijn artikel

goed zien dat schenkingen een middel zijn om een bepaald netwerk te onthullen en dat schenkingen ook werden gebruikt om een netwerk te maken.54

Ook voor de Hollandse stad Leiden is soortgelijk onderzoek gedaan naar schenkingen door Mario Damen. In ‘Corrupt of hoofs gedrag? Geschenken en het politieke netwerk van een laatmiddeleeuwse Hollandse stad’ (2005) onderzoekt Damen de relatie tussen de stad en gewestelijke ambtenaren. Daarnaast stelt hij de vraag of de schenkingen van Leiden aan deze ambtenaren werden gezien als steekpenningen of hoofsheden. Hiermee raakt Damen een discussie waar Valentin Groebner zich nadrukkelijk mee heeft

51 P. Bourdieu, Outline of a theory of practice. Vert. R. Nice (Cambridge 1977) 4-7; P. Bourdieu, The logic of

practice. Vert. R. Nice (Cambridge 1990) 98-121; Algazi, ‘Introduction’, 17-18.

52 In dit hoofdstuk wordt niet dieper ingegaan op de machtsaspecten van schenken. Socioloog Alvin Gouldner heeft echter al in 1960 een artikel geschreven over de rol van macht in reciprociteit: A. Gouldner, ‘The norm of

reciprocity’, American Sociological Review 25 (1960) 161-178.

53 Boone, ‘Dons et pots-de-vin’, 486-487; Van Steensel, ‘Giften aan vrienden en invloedrijken’, 2.

54 Het is alleen onduidelijk hoe Boone de vorming van het netwerk heeft geïnterpreteerd. Hij behandelt namelijk geen theorie. Wel lijkt het erop dat hij met het model van Mauss aan de slag is gegaan. Dit zou betekenen dat hij het netwerk wellicht van een meer eenzijdige kant heeft gezien en dat het interne netwerk van Gent, dat tot stand is gekomen door de schenkingen, moet gezien worden als de poging van het stadsbestuur om grip te krijgen op de stad. Boone, ‘Dons et pots-de-vin’, 482 & 486-487.

(15)

14 beziggehouden: hoe werden schenkingen omschreven en opgevat door tijdgenoten?55 Damen concludeert

in zijn artikel dat de schenkingen niet werden beschouwd als corrupt.56

Het artikel van Damen draait echter meer om de schenkcultuur van Leiden. Dit doet hij aan de hand van het idee van reciprociteit en Bourdieu’s concepten van sociaal, symbolisch en economisch kapitaal.57 Damen behandelt op deze manier een ander aspect van giften, namelijk de vergroting van de

eer en reputatie, het symbolisch kapitaal, van de stad door middel van schenkingen. In combinatie met de andere kapitalen en reciprociteit, brengt Damen de schenkcultuur van Leiden in de late middeleeuwen aan het licht en legt hij het politieke netwerk bloot.58 Aangezien Damen zich bewust is van de beperkingen van

Bourdieu en reciprociteit gaat hij er niet automatisch vanuit dat schenkingen relaties leggen, waardoor Damen ook de effecten van de schenkingen laat zien.

Ook voor Haarlem is er door Arie van Steensel in ‘Giften aan vrienden en invloedrijken. Schenkgewoonten van de stad Haarlem gedurende de Bourgondische en Habsburgse periode’ (2005) onderzoek gedaan naar de schenkcultuur. Van Steensel heeft echter een andere aanpak dan Boone en Damen en kijkt veel meer naar de betekenis van de schenkingen van Haarlem. Wel signaleert Van

Steensel enkele verschillen met Gent en Leiden, vooral op het gebied van schenkingen binnen de stad, die zouden veel minder zijn geweest; over het algemeen zijn de schenkculturen van Leiden en Haarlem gelijk aan elkaar.59 Van Steensel richt zich op de periode 1427-1565 en sluit dus deels aan op mijn eigen

onderzoek, waardoor ik Hoorn de leidende stad heb gemaakt en Haarlem veel meer fungeert als een vergelijking.

Echter, zoals ik al zei heeft Van Steensel een andere aanpak en die heeft vooral te maken met de theorie die hij gebruikt. Van Steensel heeft zijn artikel namelijk opgedeeld aan de hand van de theorie van Marshall Shalins. Deze antropoloog vulde in 1978 Mauss’ model aan door reciprociteit in te delen in drie categorieën: algemene, gebalanceerde en negatieve reciprociteit. Met de eerste bedoelde Shalins giften waar geen directe tegenschenking tegenover stond (maar die kon nog wel komen); deze schenkingen kunnen dienen als smeermiddelen voor een goede relatie. Bij de tweede is er wel sprake van een (bijna) directe tegenschenking. En de laatste is een schenking om de eigen positie te verbeteren.60 Van Steensel

55 V. Groebner, ‘The city guard’s salute. Legal and illegal, public and private gifts in the Swiss Confederation around 1500’, in: G. Algazi e.a. ed., Negotiating the gift. Pre-modern figurations of exchange (Göttingen 2003) 247-267, aldaar 250; Groebner, Liquid assests, dangerous gifts, zie hoofdstuk 3.

56 Damen, ‘Corrupt of hoofs gedrag?’, 72-77 & 92-93.

57 Overigens is Damen niet de enige die Bourdieu gebruikt in verband met schenkingen. Zo gebruikt Poul Grinder-Hansen (2011) Bourdieu’s kapitalen in zijn artikel over de Deense adellijke schenkcultuur: Grinder-Grinder-Hansen, ‘Aspects of gift giving in Denmark’, 115.

58 Damen, ‘Corrupt of hoofs gedrag?’, 92.

59 Van Steensel, ‘Giften aan vrienden en invloedrijken’, 22.

60 Ibidem, 2; M.D. Sahlins, ‘On the sociology of primitive exchange’, in: A.E. Komter ed., The gift. An

(16)

15 categoriseert verschillende Haarlemse schenkingen in dit zogeheten reciprociteitspectrum en concludeert dat Haarlem schenkingen gebruikte om contacten op te bouwen en in stand te houden, al boden de schenkingen geen zekerheid.61

Met dit reciprociteitspectrum heeft Shalins naar mijn idee een concept bedacht waarin alle

elementen zitten die in dit hoofdstuk naar voren zijn gekomen. Zo laat het door middel van de drie soorten reciprociteit zien dat een schenking een middel is om een relatie te leggen, maar dat de tegenschenking nooit zeker is. De negatieve reciprociteit daarentegen komt in de buurt van Bourdieu’s kapitalen en laat zien dat eer en prestige ook een rol spelen bij het schenken, en het benadrukt de rol van eigen belang. In deze scriptie wordt het reciprociteitspectrum van Shalins dan ook gebruikt om de schenkingen van Hoorn en Haarlem te duiden. Maar om anachronismen te voorkomen is het wel noodzakelijk om te achterhalen of het spectrum ook terug te vinden is in de bronnen en de manier hoe zij schrijven over het schenken.

Het reciprociteitspectrum en de stadsrekeningen

In de stadsrekeningen van Hoorn en Haarlem, waar de schenkingen van beide steden zijn te vinden, is er geen discussie over de betekenis van de schenkingen voor de steden. Er staan echter wel een aantal aanwijzingen in die passen in het reciprociteitspectrum van Shalins. Zo is de algemene reciprociteit te vinden in een opmerking die af en toe een schenking in de Hoornse rekeningen vergezelt: ‘beter ghefen dan gelaten.’62 Dit wil zeggen dat Hoorn een schenking deed omdat het geen kwaad kon en wellicht in de

toekomst profijt voor de stad zou opleveren. Bij Haarlem zijn dit soort zinnen afwezig, maar in de

rekening van 1550 staat wel een reis naar Leiden betreffende een bespreking over de schenkingen van het hoogheemraadschap van Rijnland.

Op 10 december 1550 moest de pensionaris van Haarlem, meester Lambrecht Jacobsz., naar Leiden om het daar te hebben over de jaarlijkse schenking van bokking aan enkele heren in Den Haag, Brussel en Mechelen. Binnen Rijnland was er echter een discussie ontstaan over het nut van deze schenkingen:

Alsoe eenigen persoonen weesende up te rekeninge van Rijnlant inden vasten doen lestleden inden Haege hem lyeten duncken dat die voors. presentatie ende gescheynck te groot off noodeloos was. Ende was de voors. meester Lambrecht zijn laste datmen dese saecke vande

61 Van Steensel, ‘Giften aan vrienden en invloedrijken’, 21-22.

(17)

16 distributie vande ijbockinge committeerden die discretie vanden voors. heemraeden alsoe

hemluyden twelvaeren ende toesicht van theele lant van Rijnlandt gecommitteert was’.63

Deze discussie over de schenkingen van Rijnland legt enkele belangrijke zaken bloot. Zo laat het zien dat een schenking werd gedaan met een bepaald doel voor ogen, maar dat dat doel niet altijd werd gehaald, en dus zinloos kon zijn. Daartegenover staat echter de kans dat het wel iets opleverde, al was het alleen maar eer en prestige voor Rijnland.

Deze discussie zegt echter nog niets over de gebalanceerde en de negatieve reciprociteit, maar ook daar zijn aanwijzingen voor te vinden in de rekeningen. Zo schenkt in 1565 Hoorn een ‘goet vrient’ in Brussel een brood ‘voor den moyten dien die persoon mit ons hadde.’64 Hoewel deze schenking

vermoedelijk achteraf is gedaan, laat het alsnog zien dat er sprake is van een schenking waar een bepaalde tegenprestatie tegenover stond. Negatieve reciprociteit is daarentegen nog moeilijker te vinden, maar wellicht kan een schenking uit de Haarlemse rekening van 1511 geïnterpreteerd worden als een schenking puur bedoeld voor het eigen gewin: ’24 mengelen Rijnswijn … die den … pensionaris [van Antwerpen] vande voors. stede wegen gescent waeren om onse medepoorteren in hoeren saicken tot Antwerpen vorderlick te wesen.’65 Omdat het hier niet een schenking betreft die direct met de stad te maken had maar

met haar inwoners, is het lastig om dit te bestempelen als negatieve reciprociteit. Het laat echter wel zien dat schenkingen soms bedoeld waren om bepaalde zaken naar eigen hand te zetten.

De reizen

Er zijn dus aanwijzingen dat de verschillende vormen van reciprociteit ook te vinden zijn bij de

schenkingen van zowel Hoorn als Haarlem en zij kunnen dus dienen als middel om de politieke netwerken van beide steden in kaart te brengen en te vergelijken. Maar zoals hierboven al is aangetoond, zijn er meerdere onderzoeken geweest naar politieke netwerken van laatmiddeleeuwse steden. Mijn onderzoek verschilt echter op enkele punten, zoals het bestuderen van een kleine stad en die vervolgens te vergelijken met een grotere. Het grootste verschil met de onderzoeken van Damen en Van Steensel daarentegen is dat ik naast de schenkingen ook de reizen van de steden onderzoek.

De reizen van de steden staan net als de schenkingen in de stadsrekeningen en betreffen de reizen die door leden van het stadsbestuur zijn ondernomen of uit opdracht van hen zijn gemaakt; hierbij horen ook de boden die brieven brachten. Achter het reizen zit geen uitgebreide theorie zoals bij de schenkingen,

63 Noord-Hollands archief, 1573 Stadsbestuur van Haarlem (1245-1572), inv.nr. 401, 1550, fol. 57v. 64 Westfries archief, 0348 Oud archief stad Hoorn (1356-1815), inv.nr. 212, 1565, fol.36r.

(18)

17 omdat het idee achter hen vrij simpel is. Een reis maakt namelijk een relatie mogelijk omdat er sprake is van direct contact met een persoon of instelling, maar wanneer die reis vaker voorkomt, verandert zij in een relatie. Reizen zijn om die reden essentieel voor een onderzoek naar de politieke netwerken, maar ook omdat schenkingen niet alle relaties zijn die een stad aanging. Zoals uit de volgende hoofdstukken zal blijken, ging namelijk niet elke relatie gepaard met een schenking, waardoor de vraag rijst waarom dat niet gebeurde. Werd de relatie als vanzelfsprekend beschouwd? Of zag de stad geen heil in een schenking? In de desbetreffende hoofdstukken komen deze vragen verder aan bod.

De reizen zijn echter ook een weergave van de politieke positie van de steden op de verschillende niveaus: zij maken zichtbaar waar de steden naar toegingen, waar zij invloed hadden en welke middelen zij gebruikten om bepaalde zaken te regelen. In combinatie met de schenkingen komt zo een beeld naar voren van personen en gebieden waar de steden invloed hadden, waar ze invloed wilden hebben en welke relaties zij aangingen: het politieke netwerk. Aangezien de reizen net als de schenkingen te beschouwen zijn als middelen om een netwerk te vormen zonder dat zij daarvoor garanties bieden, zijn reizen en schenkingen voor het politieke netwerk onlosmakelijk met elkaar verbonden en het waard om beiden parallel te bestuderen.

Conclusie

Schenkingen zijn sinds de jaren twintig van de vorige eeuw het onderwerp van wetenschappelijk onderzoek. Mauss was de pionier op dit gebied en bedacht een model waarin schenkingen door hun reciprociteitskarakter relaties vormden. Historici namen dit model in de jaren vijftig over en sindsdien is er alleen maar meer onderzoek gedaan naar schenkingen in premoderne samenlevingen. Ook voor de vroegmoderne tijd wanneer er volgens Mauss een afname was in het belang van schenkingen. Historici als Heal, Ben-Amos, Thoen en Davis hebben dit weerlegd en hebben zo het belang van schenken tot ver in de vroegmoderne tijd aangetoond.

Sinds de eenentwintigste eeuw is het concept reciprociteit steeds meer geproblematiseerd vanuit de historische hoek. Met name het feit dat reciprociteit geen gegeven is, is een punt dat meerdere historici maken. Dit zorgt ervoor dat giften niet meer automatisch zorgen voor het leggen van relaties of

netwerken, en dat de historicus degene is die moet interpreteren of een schenking zorgde voor een relatie. Dit neemt echter niet weg dat een schenking het middel blijft waarmee steden probeerden relaties te leggen en zo hun politieke netwerk probeerden te vormen en hun eer probeerden te vergroten. Het is aan de historicus om te bepalen of dat succesvol was.

In deze scriptie dient in navolging van Van Steensel het reciprociteitsspectrum van Shalins als het concept waarmee ik de schenkingen van Hoorn en Haarlem interpreteer. Dit komt omdat dit spectrum alle

(19)

18 aspecten van het schenken – reciprociteit, context afhankelijkheid, relatie leggend en eer verhogend – bevat en tevens gegrond is in een historische realiteit omdat er aanwijzingen zijn dat het spectrum ook te vinden is in de stadsrekeningen van Hoorn en Haarlem. Naast de schenkingen komen echter ook de reizen van deze steden aan bod om een completer beeld te krijgen van het politieke netwerk. Maar in het

volgende hoofdstuk ga ik eerst dieper in op de kwantitatieve zaken rondom de schenkingen en reizen van Hoorn en Haarlem.

(20)

19

Deel 2

(21)

20

Patronen in de schenkingen en reizen

‘Claes Boetsack van Enchuysen betailt voor 15 stroe bockings elcke stroe 32 st. met die oncost van de selve bocking inden Hage te brengen’.66

Begin 1546 schonk Hoorn 7.500 stuks gerookte haring aan verschillende heren in Den Haag.67 Hetzelfde

jaar schonk Haarlem 8.750 stuks in Den Haag, Mechelen en Brussel aan ‘diversche heeren ende

personagien als vrunden deser stede’.68 Deze twee schenkingen laten zien dat beide steden verschillende

schenkgewoonten hadden met betrekking op hoeveelheden en plaats. Dit kan ook gezegd worden van de reizen die gedeputeerden van de steden deden in het rekenjaar 1545: Haarlemse gedeputeerden reisden 46 keer naar Den Haag, Hoornse maar drie keer.69 Deze verschillen in schenkings- en reispatronen van de

steden staan centraal in dit hoofdstuk over de kwantitatieve aspecten van de schenkingen en reizen. Daarbij gaat de aandacht vooral uit naar de bestuurlijke niveaus – centraal, gewest, regio en stad – waar de schenkingen en reizen naar toe gingen. Tevens is er aandacht voor schenkingen die buiten de in het derde deel behandelde thema’s vallen, maar wel onderdeel zijn van de politieke netwerken.

Wat is een schenking?

In het vorige hoofdstuk stond ik uitgebreid bij de theorie achter het schenken en wat ik beschouw als een reis. Maar wat is een schenking? Voor deze scriptie hanteer ik dezelfde definitie als Van Steensel in zijn artikel: ‘In dit onderzoek zijn alle betalingen [in natura en geld] aan personen die niet als wedde (jaarloon) aangemerkt kunnen worden of waar geen duidelijke arbeidsprestatie tegenover stond als gift

gedefinieerd.’70 Van Steensel zet bij zijn definitie terecht de kanttekening dat het onderscheid tussen een

schenking en arbeidsloon in sommige gevallen niet scherp te trekken is.71 Dit is goed te zien bij de

schenkingen van Hoorn aan arbeiders. In verschillende jaren gaf Hoorn hen bier bovenop hun arbeidsloon omdat zij bijvoorbeeld ‘triet vanden dijck wechbrochten om de geuse knechten te resisteren.’72 Aangezien

66 Westfries archief, Oud archief stad Hoorn (1356-1815), inv.nr. 193, 1545, fol. 27r.

67 1 stro staat gelijk aan 500 stuks, J.M. Verhoeff, De oude Nederlandse maten en gewichten (Amsterdam 1982) 125. 68 Noord-Hollands archief, Stadsbestuur van Haarlem (1245-1572), inv.nr. 429, 1546, fol. 77r.

69 Noord-Hollands archief, Stadsbestuur van Haarlem (1245-1572), inv.nr. 428, 1545, fol. 47v-88r; Westfries archief, Oud archief stad Hoorn (1356-1815), inv.nr. 193, 1545, fol. 25r & 27r.

70 Van Steensel, ‘Giften aan vrienden en invloedrijken’, 3.

71 Ibidem, 3; Van Steensels definitie en kanttekening lijken sterk op wat Davis beweert in haar boek: Davis, The gift

in sixteenth century France, 14-15.

72 Westfries archief, Oud archief stad Hoorn (1356-1815), inv.nr. 213, 1567, fol. 33r. Hoorn was bang voor een aanval van de Watergeuzen die in deze periode enkele guerrilla-aanvallen uitvoerden in West-Friesland, J.P.

(22)

21 de arbeiders het bier kregen naast hun loon, kan dit gezien worden als een schenking ondanks de

arbeidsprestatie. De definitie van Van Steensel is zo zeer breed en verre van perfect, maar toch biedt zij houvast om de rekeningen te analyseren.

Dat Van Steensels definitie niet perfect is, blijkt wel uit het feit dat er tussen zijn onderzoek en het mijne enkele opvallende verschillen zijn. Dit heeft met name betrekking op de totale hoeveelheden

schenkingen van enkele rekenjaren die wij beiden hebben onderzocht; het gaat hier om de jaren 1545, 1555 en 1565 (in mijn onderzoek zijn deze jaren wel aangepast aan de Paasstijl). Van Steensel heeft het bijvoorbeeld over 2.042 giften in het jaar 1565, terwijl ik in dat jaar 152 giften tel.73 Dit enorme verschil

komt doordat ik Haarlem in het licht van de Hoornse rekeningen heb onderzocht, die veel minder informatie bevatten in vergelijking met die van Haarlem. Zo is er bij Hoorn alleen sprake van teerkosten, maar staan in de Haarlemse rekening de maaltijd apart van de wijn die daarbij is gedronken, en zo zijn er nog meer verschillen.74 Omdat Haarlem meer informatie geeft, kan Van Steensel dit als aparte

schenkingen opvatten en zo uitkomen op een hoger totaal aantal schenkingen. Om het verschil tussen Hoorn en Haarlem te overbruggen, heb ik ervoor gekozen om alleen de schenkingen aan de expliciet genoemde personen te onderzoeken (een schenking aan de stadhouder en zijn dienaren is dan alleen een schenking aan de stadhouder) en wanneer er sprake is van meerdere schenkingen op een dag, dan beschouw ik dat als een schenking (een maaltijd met een wijnschenking is dan een schenking).

Voor het onderzoek naar het politieke netwerk zorgt deze door Hoorn opgelegde beperking niet voor een vertekend beeld van de politieke netwerken omdat de schenkingen aan de personen waar het om draait – stadhouders, raadsheren, edelen en anderen – wel gewoon zijn geanalyseerd. Een vergelijking tussen de twee steden geschiedt zo tevens op een gelijk niveau zonder scheve verhoudingen als gevolg van de manier waarop de steden hun rekeningen opmaakten.

Totaalaantallen en grootte van de politieke netwerken

Om de schenkpatronen van Hoorn en Haarlem in kaart te brengen, moet er eerst gekeken worden naar het totaal aantal schenkingen per rekenjaar van de steden. In figuur 1 is dat weergegeven door de totale hoeveelheden schenkingen van Haarlem en Hoorn naast elkaar te zetten (voor de exacte aantallen, zie

aan arbeiders: inv.nr. 212, 1494 (1497), fol. 1v en fol. 7v; inv.nr. 188, 1517, fol. 7v; inv.nr 219, 1575, fol. 74r. Al deze bierschenkingen zijn voor arbeidsprestaties die een bepaalde urgentie hadden.

73 Van Steensel, ‘Giften aan vrienden en invloedrijken’, 4, 6 & 7, dit zijn de tabellen met de resultaten van Van Steensel.

74 Ondanks het verschil in jaartallen, vergelijk: Westfries archief, Oud archief stad Hoorn (1356-1815), inv.nr. 184, 1494 (1497), fol. 7r; Noord-Hollands archief, Stadsbestuur van Haarlem (1245-1572), inv.nr. 453, 1570, fol.67r. Andere verschillen zijn de vermelding van dienaren in de Haarlemse rekeningen en hoeveel maaltijden er worden geschonken. Hoorn heeft het alleen over diverse maaltijden.

(23)

22 tabel 1 in de bijlage). Daarbij valt meteen op dat Hoorn significant minder schenkingen deed dan Haarlem; gemiddeld schonk Hoorn 22% van wat Haarlem deed. De voornaamste oorzaak hiervan is

hoogstwaarschijnlijk het verschil in grootte van de steden. Haarlem telde aan het begin van de zestiende eeuw 10.000 inwoners en in 1570 zelfs 18.000.75 Hoorn daarentegen had rond 1500 3.000 inwoners en aan

het begin van de Opstand rond de 5.000.76 Haarlem kon zo meer inkomsten genereren door belastingen en

andere heffingen waardoor zij in vergelijking met Hoorn meer mogelijkheden had om te schenken. Daarnaast speelden de politieke positie en geografische ligging van beide steden een grote rol in het verschil in het totaal aantal schenkingen. Haarlem was de tweede stad van Holland met een zetel in de Statenvergaderingen en had zo een belangrijke politieke positie in Holland. Doordat de stad tevens in het centrum van Holland lag, kwamen er regelmatig bezoekers naar de stad van hoge komaf of met een belangrijke functie binnen Holland die Haarlem ontving met een wijnschenking (uit beleefdheid of om andere redenen).77 Dat de economie van Haarlem het begin van de zestiende eeuw stagneerde, had geen

75 Van Steensel, ‘Giften aan vrienden en invloedrijken’, 1; A. van Steensel, ‘Het personeel van de laatmiddeleeuwse steden Haarlem en Leiden, 1428- 1572’, Jaarboek voor Middeleeuwse Geschiedenis 9 (2006), 191-252, aldaar 195. 76 Van Marle, Hoorn au moyen-age, 10; Van Dierendonck, Hoorn van zee- tot landstad, 16 & 20. Van Nierop spreekt echter van 8.000 inwoners tegen de tijd dat de Opstand uitbrak, H. van Nierop, Treason in the Northern

Quarter. War, terror, and the rule of law in the Dutch Revolt (Princeton en Oxford 2009) 19. Op basis van de

gegevens van Lesger over de totale bevolking van Enkhuizen, Medemblik en Hoorn in 1561/3 (18.300) lijkt mij dit een te grote schatting van Van Nierop, aangezien die andere steden rond de 7.000 inwoners zouden moeten hebben. Lesger, Hoorn als stedelijk knooppunt, 222.

77 Damen, ‘Corrupt of hoofs gedrag?’, 83; Van Steensel, ‘Giften aan vrienden en invloedrijken’, 7-11.

Figuur 1: In dit figuur zijn de schenkingen van Hoorn afgezet tegen die van Haarlem. Voor 1490-91 en 1497-98 (in het Westfries archief foutief aangeduid als 1494) zijn er geen gegevens voor Haarlem. De grote hiaten tussen de onderzochte rekenjaren zijn weergegeven met een onderbroken lijn.

0 20 40 60 80 100 120 140 160

Totaal aantal schenkingen

(24)

23 grote invloed op het totaal aantal schenkingen in die periode.78 Bij Hoorn is de invloed van de

economische neergang wel zichtbaar, aangezien de schenkingen vanaf het moment dat het slechter ging ook afnamen en pas weer stegen op de momenten dat het economisch beter ging (rond 1518 en na 1560).79

De slechte economie is echter niet de enige oorzaak van het mindere aantal schenkingen, want door de beperkte politieke positie en geografische ligging ontving de stad minder bezoekers.80

Het verschil in het totaal aantal schenkingen doet vermoeden dat Haarlem een veel groter politiek netwerk had dan Hoorn. Ook bij de reizen is te zien dat Haarlem in de onderzochte jaren een groter totaal aantal had, maar het verschil is hier kleiner dan bij de schenkingen. Gemiddeld maakten gedeputeerden van Hoorn namelijk maar 25% procent minder reizen dan die van Haarlem (zie tabel 2 in de bijlage). Dit suggereert weer dat het politieke netwerk van Hoorn niet veel verschilde van dat van Haarlem. Naar mijn mening zijn de reizen van Hoorn dan ook veel doorslaggevender voor haar politieke netwerk en wijst het geringe totaal aantal schenkingen op het feit dat Hoorn geen, of in ieder geval een mindere, schenkcultuur kende.

Niveaus van de schenkingen en reizen

Ongeacht de verschillen in de totaalaantallen van de schenkingen kunnen zij in verschillende categorieën ingedeeld worden. In tabel 1 in de bijlage is dat gedaan voor de schenkingen van beide steden, met categorieën die deels afgeleid zijn van die van Van Steensel: centraal (ambtenaren en de vorst),

gewestelijke ambtenaren, gewestelijke dienaren, regionaal (directe omgeving en waterschappen), boden, geestelijken en binnen de stad.81 Wanneer de tabel nader wordt beschouwd dan valt op dat beide steden

niet regelmatig waren met hun schenkingen. Alle categorieën tonen namelijk sterke variaties in het aantal schenkingen behalve degene binnen de steden (inclusief de geestelijken). De onregelmatigheid van de andere categorieën suggereert echter dat Hoorn en Haarlem incidentele schenkers waren, of in de woorden van Van Steensel: de steden wendden hun geschenken functioneel en pragmatisch aan.82

78 H. Kokken, Steden en staten. Dagvaarten van steden en Staten van Holland onder Maria van Bourgondië en het

eerste regentschap van Maximiliaan van Oostenrijk (1447-1494) (Den Haag 1991) 20-36; Van Steensel, ‘Giften aan

vrienden en invloedrijken’, 1; Van Steensel, ‘Het personeel van de laatmiddeleeuwse steden Haarlem en Leiden’, 234; M. Damen, ‘Haarlem omstreeks 1500’, in: F. Lammertse en J. Giltaij ed., Vroege Hollanders. Schilderkunst van

de late middeleeuwen (Rotterdam 2008) 61-62, aldaar 61.

79 Zoon, ‘“Beter gegeven dan gelaten”. 16 & 26; Van Dierendonck, Hoorn van zee- tot landstad 11 & 24; Lesger,

Hoorn als stedelijk knooppunt, 53-54, 65 & 76; Velius, Chronijck vande stadt van Hoorn, 106-109.

80 1517 is hier een uitzondering op, want toen ontving Hoorn wel meerdere gasten omdat zij een belangrijke rol speelde in de oorlog die er toen was tegen de Friezen en Geldersen. Sigmond, Zeemacht in Holland en Zeeland in de

zestiende eeuw, 111-113.

81 Van Steensel, ‘Giften aan vrienden en invloedrijken’, 6-7. 82 Ibidem, 21.

(25)

24 Wanneer naar de categorieën die draaien om de centrale, gewestelijke en regionale bestuurlijke niveaus gekeken wordt (in de tabel: centraal, gewest (ambtenaren) en regionaal) dan valt ten eerste op dat Haarlem overal meer schonk (zie tabel 1). Maar wanneer de totalen van deze categorieën om worden omgezet naar percentages van het totaal, dan blijkt dat Hoorn relatief meer schonk op alle drie de niveaus. Door het verschil in totaalaantallen en de differentiaties in andere categorieën (zoals binnen de steden) is echter niet te zeggen dat Hoorn nadrukkelijker aanwezig was op deze niveaus. De reizen daarentegen geven daarover meer uitsluiting doordat zij nu eenmaal draaien om deze drie bestuurlijke niveaus.

In figuur 2, en uitgebreider in tabel 2 in de bijlage, zijn de reizen onderverdeeld in de vier meest voorkomende redenen waarom de gedeputeerden van de steden een reis maakten; deze categorieën zijn in het derde deel individueel uitgelicht. Voor nu is het echter interessant om te zien dat Haarlem in alle categorieën, behalve bij de processen, de meeste reizen maakte. Wanneer echter naar de percentages wordt gekeken, dan ontlopen de steden elkaar niet veel. Dit betekent dat Hoorn en Haarlem soortgelijke politieke netwerken hadden, al verschilde de grootte enigszins. Alleen wanneer de reizen van de steden op het centrale bestuurlijke niveau worden geanalyseerd, is duidelijk te zien dat Haarlem een uitgebreider netwerk had dan Hoorn (tabel 2). De oorzaak hiervan was het feit dat Haarlem met de Staten van Holland regelmatig naar het centrale bestuurlijke niveau moest vanwege de Staten-Generaal.

Op basis van de kwantitatieve gegevens over de schenkingen en reizen kan geconcludeerd worden dat beide steden zich op alle bestuurlijke niveaus bevonden, al was Haarlem vaker op het centrale niveau te vinden dan Hoorn. De grootte van de stad lijkt zo maar een kleine invloed te hebben op welke niveaus de steden zich bevonden. In de volgende hoofdstukken wordt nader ingegaan hoe precies de steden zich op de verschillende niveaus bevonden, maar wat de kwantitatieve gegevens opleveren, is dat de steden op de aantallen na niet veel van elkaar verschilden.

Tabel 1 Totaal aantal schenkingen bestuurlijke categorieën

Centraal Gewest (ambtenaren) Regionaal Totaal alle schenkingen

Hoorn 15 (5%) 101 (35%) 38 (13%) 285

Haarlem 38 (3%) 153 (12%) 93 (8%) 1233

Tabel 2 Aantal reizen naar het centrale bestuurlijke niveau (Brussel, Mechelen en elders)

Haarlem Hoorn (zelfde rekenjaren als Haarlem) Hoorn (alle rekenjaren)

(26)

25 Bijzonderheden bij de schenkingen

Van alle schenkingen die ik voor deze scriptie heb onderzocht, zijn er een aantal die niet binnen de thema’s van de volgende hoofdstukken passen. Om die reden behandel ik hen in dit hoofdstuk omdat zij niet alleen iets zeggen over de politieke netwerken, maar ook omdat zij enkele patronen die hierboven zijn behandeld bevestigen. Dit is met name het geval bij schenkingen aan ambtenaren en dienaren die

algemeen reciprocerend waren. In beide steden zijn de nieuwjaarsgeschenken de meest voorkomende van dit soort schenkingen. Rond nieuwjaar gaven zowel Haarlem als Hoorn aan portiers en deurwaarders uit Den Haag en aan boden uit verschillende steden een kleine geldelijke schenking; deze lieden waren zeer belangrijk voor de steden vanwege de informatievoorziening en de snelle afhandeling van procedures.83

Over alle onderzochte rekenjaren heeft Haarlem het vaakst een nieuwjaargeschenk gegeven, maar deze gaan wel naar een vaste en beperkte groep van deurwaarders, portiers en boden uit Den Haag.84

Daarbuiten kreeg bijna niemand anders een nieuwjaarsgeschenk.85 Hoorn daarentegen is iets diverser met

83 Van Steensel, ‘Giften aan vrienden en invloedrijken’, 11; Damen, ‘Corrupt of hoofs gedrag?’, 80-81; Groebner,

Liquid assests, dangerous gifts, 40-41.

84 Deze lieden waren voor Haarlem zeer belangrijk voor de informatievoorziening en om geen vertragingen op te lopen wanneer er naar Den Haag gereisd werd voor de Statenvergaderingen. Van Steensel, ‘Giften aan vrienden en invloedrijken’, 5; Damen, ‘Corrupt of hoofs gedrag?’, 81-82.

85 Noord-Hollands archief, Stadsbestuur van Haarlem (1245-1572), inv.nr. 385, 1503, fol.21r; inv.nr. 394, 1512, fol.53r, 62r & 65r; inv.nr. 400, 1518, fol.39r & 46r; inv.nr. 425, 1542, fol.27v; inv.nr. 429, 1546, fol.39r; inv.nr. 435, 1551, fol.38v & 40r; inv.nr. 439, 1556, fol.43v; inv.nr. 444, 1561, fol.27v; inv.nr. 449, 1566, fol.25v; inv.nr. 453, 1570, fol.31r & 82v. 0 50 100 150 200 250 300 350 400 450

Regionaal Economie Beden Processen Overig

Totaal aantal reizen per categorie

Haarlem Hoorn (zelfde rekenjaren als Haarlem) Hoorn (alle rekenjaren)

(27)

26 haar nieuwjaarschenkingen, hoewel (gewestelijke) boden het vaakst zo een schenking kregen (zie tabel 3). Het lijkt er echter op dat Hoorn deze lieden alleen maar nieuwjaarschenkingen gaf omdat het toevallig rond nieuwjaar was.86 Dit zou betekenen dat Hoorn incidenteel dit soort schenkingen deed, waardoor het

idee dat zij een mindere schenkcultuur had overeind blijft.

Wanneer de haringschenkingen van Hoorn en Haarlem, waarmee dit hoofdstuk opende, worden vergeleken dan blijft dit beeld behouden. In beide steden zijn deze schenkingen het eerst waar te nemen in de jaren veertig van de zestiende eeuw.87 Omdat haringen geen luxe vissen waren, ging het bij deze

schenkingen vooral om de hoeveelheden die werden geschonken.88 Hoorn schonk in de jaren 1546, 1549,

1551 en 1556 tussen de 3.000 en 7.500 haringen aan de ambtenaren in Den Haag, en in 1564 ook een keer aan de centrale ambtenaren in Mechelen en Brussel.89 Deze haringschenkingen zijn niet regelmatig te

noemen en sommigen hebben daarnaast te maken met enkele gebeurtenissen in deze jaren. Haarlem schonk wel regelmatiger, namelijk in de jaren 1542, 1546, 1551, 1561, 1566 en 1570 tussen de 6750 en

86 Westfries archief, Oud archief stad Hoorn (1356-1815), inv.nr. 180, 1464, fol.10r & 14r; inv.nr. 182, 1490, fol.1r & 14r; inv.nr. 187, 1511, fol.24r; inv.nr. 188, 1517, fol.22v & 23v; inv.nr. 189, 1541, fol.16r & 23v; inv.nr. 191, 1543, fol.23v & 42v; inv.nr. 193, 1545, fol.22r; inv.nr. 198, 1550, fol.30v; inv.nr. 200, 1553, fol.28v; inv.nr. 202, 1555, fol.22r; inv.nr. 203, 1556, fol.30v; inv.nr. 205, 1558, fol.39r; inv.nr. 207, 1560, fol.34v; inv.nr. 210, 1563, fol.53v; inv.nr. 212, 1565, fol.41r & 45r; inv.nr. 213, 1567, fol.38r; inv.nr. 215, 1569, fol.43v & 45v; inv.nr. 216, 1573, fol.59r.

87 Dit neemt niet weg dat Haarlem al eerder haringen schonk zoals blijkt uit de tabel die Van Steensel geeft: Van Steensel, ‘Giften aan vrienden en invloedrijken’, 8.

88 P.J.E.M. van Dam, ‘Feestvissen en vastenvissen. Culturele, ecologische en economische aspecten van de visconsumptie in de Nederlanden in de Late Middeleeuwen’, Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis29 (2003) 467-496, aldaar 484-485, 491.

89 Westfries archief, Oud archief stad Hoorn (1356-1815), inv.nr. 193, 1545, fol.27r (7500 stuks); inv.nr. 196, 1548, fol.73r (3000 stuks); inv.nr. 198, 1550, fol.31r (4000 stuks); inv.nr. 202, 1555, fol.22v (4750 stuks); inv.nr. 210, 1563, fol.52r (2500 stuks). Zoon 19-20.

Tabel 3: Nieuwjaarschenkingen van Hoorn.

1464-65 5 Boden (van Karel de Stoute), deurwaarder (Den Haag), portiers (Den Haag)

1553-54 1 Bode (Den Haag) 1490-91 3 Boden (Den Haag), knecht procureur 1555-56 1 Bode (Den Haag)

1497-98 1556-57 1 Bode (Den Haag)

1502-03 1558-59 1 Deurwaarder (Den Haag)

1511-12 1 Deurwaarder (Den Haag) 1560-61

1517-18 2 Boden 1563-64 1 Bode (Den Haag)

1541-42 3 Bode (Den Haag), schouten dienaars, knecht procureur

1565-66 2 Bode, dienaar Brusselse hof

1543-44 3 Bode (Amsterdam), deurwaarder (Den Haag), schouten dienaars

1567-68 2 Boden (Brussel en Den Haag)

1545-46 1 Bode 1569-70 2 Boden (Brussel en Den

Haag)

1548-49 1573-74 1 Bode

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een andere opvallende uitkomst van het onderzoek is dat de lokale par- tijen in het algemeen minder moeite hadden om passende kandidaten voor de raadsverkiezingen te vinden dan

Joris Van Hove (de uitvoerende arts die werd vrijgesproken in het euthanasieproces en nu opnieuw een proces riskeert, ADB) bevestigde enkele weken geleden dat hij zich meer geremd

> Uitvoeringsstrategie: hoe samen met stakeholders verder werken aan de warmtetransitie in de wijken, in de gemeente en in de regio.. > In juni bestuurlijke afstemming met

Want, de Pramenrace mag meer en meer een ‘gewoon’ gezellig feest voor en door Aalsmeerders zijn ge- worden, toch zijn er teams die louter en alleen meedoen om de snelste tijd

Bovendien beslist de projectgroep over door de stuurgroep ingediende voorstellen voor concrete werkgroepen ; deze voorstellen worden zoveel mogelijk in contact met

Bouwkundige kwaliteitsgebreken alsmede eventuele aanwezigheid van verontreiniging of aanwezigheid van milieubelastende zaken worden geacht niet belemmerend te werken op het

In de Gouwzee komen de ambities vanuit natuur en recreatie samen en geldt; in het noordelijk deel meer ruimte voor het recreatieve vaarnetwerk, en het zuidelijke deel voorrang

Boetes mogen niet hoger zijn dan de maximumboetes zoals die van toepassing kunnen zijn in het Strafrecht (artikel 23, lid 4 Wetboek van Strafrecht). Dit houdt in dat alleen in