• No results found

De grensoverschrijdende herinvesteringsreserve in Europees perspectief : Houdbaar of onhoudbaar op basis van EU-jurisprudentie en het Anti Tax Avoidance-richtlijnvoorstel?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De grensoverschrijdende herinvesteringsreserve in Europees perspectief : Houdbaar of onhoudbaar op basis van EU-jurisprudentie en het Anti Tax Avoidance-richtlijnvoorstel?"

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De grensoverschrijdende

herinvesteringsreserve in Europees

perspectief

Houdbaar of onhoudbaar op basis van EU-jurisprudentie en

het Anti Tax Avoidance-richtlijnvoorstel?

Joris Dortmans

juli 2016

Begeleider:

Hein Vermeulen

Mastertrack: Internationaal en Europees belastingrecht

(2)

Lijst met gebruikte afkortingen

ATA ‘Anti Tax Avoidance’ – de naam van het richtlijnvoorstel van de Europese Commissie van 17 juni 2016

A-G Advocaat-Generaal van de Hoge Raad der Nederlanden

BEPS ‘Base Erosion and Profit Shifting’; naam van het project van de OESO/OECD EER Europese Economische Ruimte, bij de Europese Economische Ruimte (EER) horen 31 landen, te weten: alle landen van de Europese Unie, Liechtenstein, Noorwegen en IJsland.

EU Europese Unie (nieuwe naam van de EG, vanaf 01-12-2009) EG Europese Gemeenschap (oude naam van de EU, tot 01-12-2009) HIR Herinvesteringsreserve; zie artikel 3.54 Wet Inkomstenbelasting 2001 HR Hoge Raad der Nederlanden

HvJ EG Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap (tot 01-12-2009) HvJ EU Hof van Justitie van de Europese Unie (vanaf 01-12-2009) IB Wet inkomstenbelasting 2001

IW Invorderingswet 1990

OESO Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling; in het Engels: OECD.

PwC PricewaterhouseCoopers

Vpb Wet op de vennootschapsbelasting 1969

(3)

Abstract

In deze scriptie staat de vraag centraal in hoeverre de grensoverschrijdende toepassing van de

Nederlandse herinvesteringsreserve houdbaar is met het oog op jurisprudentie van het HvJ EU en de nieuwe Europese ATA-richtlijn. Om een volledig beeld te krijgen van de herinvesteringsreserve worden

allereest de vereisten die de wet in artikel 3.54 IB aan de herinvesteringsreserve stelt behandeld. In dit verband komen achtereenvolgens bedrijfsmiddelen, vervreemding, opbrengst, het voornemen tot herinvesteren, de boekwaarde eis, het onderscheid tussen verschillende soorten bedrijfsmiddelen en tot slot de afname van de HIR aan bod.

Vervolgens wordt de toepassing van de herinvesteringsreserve getoetst aan verschillende grensoverschrijdende situaties. Hieruit komt voort dat de herinvesteringsreserve altijd kan worden toegepast, indien herinvestering in Nederlands vastgoed plaatsvindt. Indien een binnenlands belastingplichtige grensoverschrijdend herinvesteert, wordt de uitgestelde vermogenswinst ingehaald middels een lagere objectvrijstelling in de zin van artikel 15e Vpb. Dit geldt ook voor beperkt binnenlands belastingplichtige in situaties waar geen verdrag aanwezig is en artikel 2 lid 4 Vpb geldt. Daarnaast vindt er, in de gevallen dat een buitenlands- of beperkt binnenlands belastingplichtige die verdragsinwoner is van een andere staat herinvesteert in buitenlands vastgoed, een exitheffing plaats.

Echter is het de vraag of deze exitheffingen verenigbaar zijn met de verdragsvrijheden uit het Europese recht. In een aantal zaken heeft het HvJ EU zich over deze materie uitgesproken. Van belang is vooral de zaak National Grid Indus, waar het Hof heeft bepaald dat een exitheffing een belemmering van het vrije verkeer vormt maar gerechtvaardigd is met het oog op de verdeling van heffingsbevoegdheden tussen de lidstaten. Bij een exitheffing moeten bedrijven op grond van het DMC arrest wel de keuze krijgen tussen direct afrekenen of een uitstel van minimaal 5 jaar en mag er zekerheid en rente worden geëist. Nederland heeft zijn wetgeving door middel van artikel 25a IW in lijn gebracht met bovenstaande wetgeving. Zodoende is het opleggen van een exitheffing bij grensoverschrijdende toepassing van de herinvesteringsreserve houdbaar met het oog op het Europese recht.

Tenslotte wordt nagegaan of de grensoverschrijdende herinvesteringsreserve ook houdbaar is met het oog op de exitheffingbepaling uit de ATA richtlijn. De conclusie die hieruit volgt is dat de Nederlandse praktijk van inhaal van de uitgestelde vermogenswinst via de objectvrijstelling van artikel 15e Vpb wellicht niet langer houdbaar is met het oog op de ATA-richtlijn. Deze richtlijn schrijft namelijk voor dat lidstaten alle Europese situaties moeten oplossen door middel van een exitheffing. Het is hierbij dan ook de vraag of in deze situaties Nederland het recht verliest om belasting te heffen over de activa. Indien dit het geval is, dient Nederland ook in deze situaties een exitheffing op te leggen en zal

(4)

Inhoudsopgave

1. Inleiding ... 6

2. De faciliteit van de herinvesteringsreserve uit artikel 3.54 IB ... 8

2.1 Inleiding ... 8

2.2 Wettelijke vereisten ... 8

2.2.1 Bedrijfsmiddelen ... 8

2.2.2 Vervreemding ... 8

2.2.3 Opbrengst ... 9

2.2.4 Voornemen tot herinvesteren ... 9

2.2.5 Boekwaarde eis ... 9

2.2.6 Onderscheid tussen soorten bedrijfsmiddelen ... 10

2.2.7 Afname HIR ... 10

2.3 Conclusie ... 10

3. De grensoverschrijdende toepassing van de herinvesteringsreserve ... 12

3.1 Inleiding ... 12

3.2 Binnenlands belastingplichtigen ... 12

3.2.1 Vorming HIR en herinvestering beiden in Nederland ... 12

3.2.2 Vorming HIR in Nederland en herinvestering in het buitenland ... 12

3.2.3 Vorming HIR in het buitenland en herinvestering in Nederland ... 14

3.2.4 Vorming HIR en herinvestering beiden in het buitenland ... 14

3.3 Beperkt binnenlands belastingplichtigen ... 15

3.3.1 Vorming HIR en herinvestering beiden in Nederland ... 15

3.3.2 Vorming HIR in Nederland en herinvestering in het buitenland ... 17

3.3.3 Vorming HIR in het buitenland en vervanging in Nederland / het buitenland ... 18

3.4 Buitenlands belastingplichtigen ... 19

3.4.1 Vorming HIR en vervanging beiden in Nederland ... 19

3.4.2 Vorming HIR in Nederland en vervangingsinvestering in het buitenland ... 20

3.4.3 Vorming HIR in het buitenland en vervanging in Nederland / het buitenland ... 22

3.5 Conclusie ... 23

4. Jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie ... 24

4.1 Inleiding ... 24

(5)

4.2.1 Inleiding ... 25

4.2.2. Daily Mail (C-81/87) ... 25

4.2.3 Hughes de Lasteyrie en N-Zaak (C-9/02 en C-470/04) ... 26

4.2.4 National grid indus (C-371/10) ... 27

4.2.5 DMC (C-164/12) ... 28

4.2.6. Commissie/Duitsland (C-591/13) ... 29

4.2.7. Verder LabTec (C-657/13) ... 31

4.3 Aanpassing Nederlandse wetgeving naar aanleiding van de jurisprudentie ... 31

4.4 Conclusie ... 32

5. Anti Tax Avoidance richtlijn ... 34

5.1 Inleiding ... 34

5.2 Eerdere pogingen tot harmonisatie/ coördinatie binnen de Europese Unie ... 35

5.3 Anti Tax Avoidance richtlijn ... 36

5.3.1 Artikel 5 richtlijnvoorstel ... 36

5.3.2 Commentaar op het ATA-voorstel ... 38

5.4 Gevolgen voor de Nederlandse wetgeving ... 39

5.5 Conclusie ... 41

6. Conclusie ... 42

Literatuurlijst ... 45

Boeken ... 45 Artikelen ... 45 Commentaren ... 45 Jurisprudentie ... 46

Nederlandse officiële documenten ... 47

Europese officiële documenten ... 48

(6)

1. Inleiding

In een wereld van globaliserende economische activiteiten is het onvermijdelijk om internationale belastingheffing meer te coördineren. Zo ook in de Nederlandse vastgoedmarkt. In een recent onderzoek van PwC naar de Europese vastgoedmarkt is naar voren gekomen dat Amsterdam op de tiende plek staat van de meest actieve vastgoedmarkten van Europa.1 In 2013 en 2014 waren buitenlandse investeerders gemiddeld zelfs verantwoordelijk voor 66 procent van de totale transacties in Nederland, het hoogste gemiddelde binnen Europa.2 Ook de recente ‘Brexit’ zal vastgoedinvesteerders wellicht vanuit Londen naar Amsterdam leiden. Deze ontwikkelingen roepen vele fiscale vraagstukken op met betrekking tot vastgoedinvesteringen. Het vraagstuk waar in deze scriptie verder op in zal worden gegaan is de toepassing van de herinvesteringsreserve in grensoverschrijdende situaties.

De regeling van de herinvesteringsreserve uit artikel 3.54 van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (hierna: IB) is niet meer weg te denken uit het Nederlandse fiscale stelsel. Sinds de codificatie ervan in 19503 is het een voor (vastgoed)ondernemers onmisbaar fiscaal faciliteit geworden. Het doel van de regeling is simpel: het uitstellen van belastingheffing op de behaalde boekwinst bij vervreemding van een bedrijfsmiddel teneinde ondernemers zo een liquiditeitsvoordeel te geven. De werking van het artikel lijkt op het eerste gezicht ook vrij eenvoudig: voor de behaalde boekwinst wordt een reserve gevormd, worden er vervolgens bedrijfsmiddelen aangeschaft of in de onderneming zelf voortgebracht, dan moet die reserve worden afgeboekt op de aanschaffings- of voortbrengingskosten van die bedrijfsmiddelen.4 De werking en toepassing van de herinvesteringsreserve blijkt in de praktijk echter een stuk ingewikkelder dan het op het eerste gezicht lijkt.

De grensoverschrijdende toepassing van de Nederlandse herinvesteringsreserve uit artikel 3.54 IB ligt de laatste tijd langs een Internationale- en Europese meetlat. In een recente uitspraak heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) een oordeel geveld over de

1 PwC, Emerging Trends in Real Estate Europe, 2015, p. 29 [online via:

http://www.pwc.com/gx/en/asset-management/emerging-trends-real-estate/europe/emerging-trends-in-real-estate-europe-2016.pdf]

2 Nederland populairst onder buitenlandse beleggers [online via:

http://www.vastgoedmarkt.nl/nieuws/2015/02/13%5B2%5D/nederlands-populairst-onder-buitenlandse-beleggers]

3 De vervangingsreserve werd bij de Wet Belastingherziening 1950 in artikel 11 Besluit op de

Inkomstenbelasting 1941 opgenomen en was de voorloper van de hedendaagse herinvesteringsreserve. Zie Russo, Herinvesteringsreserve in kort bestek, 2005, p. IX.

4 Kluwer, Vorming van een herinvesteringsreserve (art. 3.54, eerste lid); inleiding op aant. 3 t/m 10 , in:

(7)

Duitse variant van de herinvesteringsreserve. Niet lang na deze uitspraak is de Europese Commissie gekomen met haar uitwerking in de vorm van een richtlijn van de Base Erosion and Profit Shifting (hierna: BEPS) actieplannen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (hierna: OESO). Het zogenoemde BEPS-project heeft de fiscale wereld doen schudden op zijn grondvesten. In deze ‘anti tax avoidance’ (hierna: ATA)-richtlijn wordt ook ‘exit taxation’ behandeld, hetgeen ook relevant is voor de herinvesteringsreserve. Deze gebeurtenissen werpen de vraag op in hoeverre de grensoverschrijdende toepassing van de Nederlandse herinvesteringsreserve nog voldoet aan de Internationale- en Europese uitgezette lijnen.

In deze scriptie wordt deze problematiek behandeld aan de hand van de volgende probleemstelling:

In hoeverre is de grensoverschrijdende toepassing van de Nederlandse herinvesteringsreserve houdbaar met het oog op jurisprudentie van het HvJ EU en de nieuwe Europese ATA-richtlijn?

Om deze vraag te kunnen beantwoorden zal in hoofdstuk 2 de Nederlandse herinvesteringsreserve uit artikel 3.54 IB en vervolgens in hoofdstuk 3 de Nederlandse visie op de grensoverschrijdende toepassing van de herinvesteringsreserve worden behandeld. In hoofdstuk 4 wordt de visie van het HvJ EU op de toepassing van de herinvesteringsreserve (en vergelijkbare buitenlandse regelingen) uiteengezet. Hierna wordt in hoofdstuk 5 de visie van de Europese Commissie op de herinvesteringsreserve behandeld aan de hand van de regels omtrent exit taxation uit het ATA-richtlijnvoorstel. In hoofdstuk 6 wordt bovenstaande vergeleken en samengevat en zal antwoord worden gegeven op bovenstaande vraag

(8)

2. De faciliteit van de herinvesteringsreserve uit artikel 3.54 IB

2.1 Inleiding

De herinvesteringsreserve staat in artikel 3.54 IB en geldt middels art. 8 lid 1 Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Vpb) ook voor de vennootschapsbelasting. Gelet op het woordje ‘kan’ in lid 1 is het een facultatief instrument. Verder is voor de toepassing van de herinvesteringsreserve in lid 1 vereist dat een vervreemding van een bedrijfsmiddel plaatsvindt, waarbij de opbrengst de boekwaarde van het bedrijfsmiddel overtreft en er een voornemen tot

herinvestering van de opbrengst bestaat. Tevens dient te worden voldaan aan de boekwaarde-eis uit lid 2 en blijkt het onderscheid tussen soorten bedrijfsmiddelen uit lid 3 en 4. Tot slot zal

kort worden ingegaan op de uiteindelijke afname van de HIR.

2.2 Wettelijke vereisten 2.2.1 Bedrijfsmiddelen

Artikel 3.54 lid 1 stelt als eerste voorwaarde dat de reserve alleen kan worden gevormd bij de vervreemding van een ‘bedrijfsmiddel’.5 Het begrip bedrijfsmiddel wordt in artikel 3.30 lid 1 IB ingevuld als: ‘goederen die voor het drijven van een onderneming worden gebruikt’. De Hoge Raad heeft bepaald dat bedrijfsmiddelen behoren tot het vaste kapitaal en bestemd zijn om voor de uitoefening van het bedrijf te worden gebruikt. 6 Ook voor wat betreft onroerende zaken kan alleen een herinvesteringsreserve worden gevormd indien de zaak duurzaam aan de onderneming is verbonden en het daarmee kwalificeert als bedrijfsmiddel. Indien de onroerende zaak wordt gekocht met het oog op de (door)verkoop ervan, kwalificeert het als voorraad en kan geen HIR worden gevormd.7 In de hiernavolgende hoofdstukken zal de herinvesteringsreserve worden bekeken met betrekking tot onroerende zaken en zal bij overige bedrijfsmiddelen niet worden stilgestaan.

2.2.2 Vervreemding

Bovenstaand bedrijfsmiddel moet worden ‘vervreemd’. Het begrip vervreemding wordt in artikel 3.54 niet uitgewerkt. Van vervreemding is in ieder geval sprake als een obligatoire overeenkomst tot stand is gekomen waaruit de verplichting tot levering van een zaak

5 Zwier, Artikel 3.54 Wet IB 2001, in: NDFR Commentaar, § 2 [online] 6 HR 11 maart 1953, ECLI:NL:HR:1953:AY3490, BNB 1953/119 [online]

7 Zie o.a. HR 16 december 1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2602, BNB 1999/145 [online], HR 26 april 2000,

ECLI:NL:HR:2000:AA5612, BNB 2000/201 [online], HR 1 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3022, BNB 2005/208 [online] en HR 14 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW1793, NTFR 2006/558 [online]

(9)

voortvloeit.8 De algemeen geaccepteerde visie is dat elke rechtshandeling van de ondernemer, welke als doel heeft om het bedrijfsmiddel in andere handen te laten overgaan, kan worden gezien als een vervreemding.9

2.2.3 Opbrengst

Voor wat betreft de opbrengst was het niet duidelijk of dit moest worden gezien als bruto- of netto-opbrengst. De Hoge Raad heeft zich hier inmiddels over uitgesproken: ‘onder het gebezigde begrip “opbrengst” moet worden verstaan de bij de vervreemding van een bedrijfsmiddel verkregen tegenprestatie verminderd met de rechtstreeks aan die vervreemding toerekenbare kosten’.10 Deze uitspraak had betrekking op de oude wet IB 1964 maar uit de wetsgeschiedenis blijkt dat er geen inhoudelijke wijziging is beoogd ten opzichte van de vervangingsreserve uit de wet IB 1964.11 Zodoende dient volgens de Hoge Raad uit worden gegaan van de netto-opbrengst.12

2.2.4 Voornemen tot herinvesteren

Bij de toepassing van de herinvesteringsreserve is ook een voornemen tot herinvesteren vereist. Ontbreekt dit voornemen, dan kan geen herinvesteringsreserve worden gevormd.13 Dit

voornemen moet volgens de Hoge Raad bestaan op de balansdatum, en niet reeds op het moment van vervreemding van het bedrijfsmiddel.14 Als het voornemen tot herinvestering niet langer aanwezig is, moet de eerder gevormde HIR in de winst worden opgenomen.15 De bewijslast hieromtrent ligt bij de ondernemer, hij moet aannemelijk kunnen maken dat het voornemen tot herinvesteren aanwezig is.16

2.2.5 Boekwaarde eis

In lid 2 van artikel 3.54 IB is opgenomen dat de boekwaarde van het bedrijfsmiddel of de bedrijfsmiddelen waarin is geherinvesteerd, na afboeking van de herinvesteringsreserve, niet

8 Kluwer, Begrip ‘vervreemding’, in: Vakstudie wet inkomstenbelasting 2001, art. 3.54 Herinvesteringsreserve,

aant. 4.1 [online]

9 Zwier, Artikel 3.54 Wet IB 2001, in: NDFR Commentaar, § 4.1 [online] 10 HR 6 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BA6418, BNB 2008/223 [online] 11 Tweede Kamer, vergaderjaar 200-2001, 27 209, nr. 6, p. 8 [online]

12 Ip, Het begrip bedrijfsmiddel in de regeling van de herinvesteringsreserve, MBB 2014/3, p. 123-129 [online] 13 Kluwer, Algemeen, in: vakstudie wet inkomstenbelasting 2001, art. 3.54 Herinvesteringsreserve, aant. 9.1

[online]

14 HR 18 juni 1980, ECLI:NL:HR:1980:AW9959, BNB 1980/234 [online]

15 Besluit van 27 oktober 2015, nr. BLKB2015/864M, NTFR 2015/2905, onderdeel 2.4 [online] en HR 9

november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX6705, BNB 2013/21 [online]

(10)

lager mag zijn dan de boekwaarde van het bedrijfsmiddel dat is vervreemd.17 Deze eis wordt ook wel de boekwaarde-eis genoemd.18

2.2.6 Onderscheid tussen soorten bedrijfsmiddelen

In lid 3 en 4 wordt onderscheid gemaakt tussen bedrijfsmiddelen met een afschrijvingstermijn van ten hoogste 10 jaar en bedrijfsmiddelen met een afschrijvingstermijn van meer dan 10 jaar (of waar helemaal niet op wordt afgeschreven). Bij herinvestering in bedrijfsmiddelen waarop niet of in meer dan tien jaren wordt afgeschreven, mag de HIR slechts worden afgeboekt voor zover de reserve is gevormd bij de vervreemding van bedrijfsmiddelen met eenzelfde economische functie als de nieuwe bedrijfsmiddelen.19 Met deze beperking wordt voorkomen dat een verschuiving van stille reserves van bedrijfsmiddelen met een relatief korte economische levensduur naar bedrijfsmiddelen met een lange levensduur kan plaatsvinden. Die verschuiving zou ertoe leiden dat de stille reserves gedurende een veel langere periode of in zijn geheel niet worden gerealiseerd.20

2.2.7 Afname HIR

Als herinvestering heeft plaatsgevonden dient de reserve op de kostprijs van de herinvestering in mindering te worden gebracht. Tevens moet de reserve afnemen indien het voornemen tot herinvestering wegvalt, er drie boekjaren zijn verstreken (lid 5), de onderneming ophoudt binnenlands belastbare winst te genieten of de onderneming in zijn geheel wordt gestaakt.

2.3 Conclusie

Allereerst kan de HIR alleen worden gevormd bij de vervreemding van een bedrijfsmiddel, hetgeen middelen zijn die bestemd zijn voor de uitoefening van het bedrijf. Daarnaast moet dit bedrijfsmiddel worden vervreemd, waarbij vervreemding ruim kan worden geïnterpreteerd. Voor de opbrengst in de zin van artikel 3.54 moet gekeken worden naar de ontvangen tegenprestatie. Het voornemen om te herinvesteren in een nieuw bedrijfsmiddel hoeft pas op de balansdatum te bestaan. Bij afboeking moet echter wel rekening gehouden worden met de boekwaarde eis en met het feit dat er een onderscheid tussen bedrijfsmiddelen met een korte- danwel lange levensduur bestaat. Tenslotte kan de reserve op de kostprijs van de nieuwe

17 Russo, Herinvesteringsreserve in kort bestek, 2005, p. 37.

18 Zwier, Artikel 3.54 Wet IB 2001, in: NDFR Commentaar, § 7 [online]

19 Heithuis, Kavelaars & Schuver, Inkomstenbelasting inclusief hoofdzaken loonbelasting en premieheffing,

2015, p. 209 – 210.

(11)

investering in mindering worden gebracht danwel na verloop van drie jaar of ten gevolge van eindafrekening aan de winst worden gevoegd.

(12)

3. De grensoverschrijdende toepassing van de herinvesteringsreserve

3.1 Inleiding

In onderstaande situaties zal steeds worden uitgegaan van hetzelfde (cijfermatige) voorbeeld. De omstandigheden zullen echter verschillen omdat in sommige situaties het vastgoed zich niet in Nederland bevindt. De uitgangspositie is als volgt: er is een pand met een boekwaarde van €100.000. Het vastgoed wordt vervreemd voor €150.000, zodat er een herinvesteringsreserve van €50.000 wordt gevormd. In het hierop volgende jaar wordt een nieuw pand aangekocht voor €250.000 en hierop wordt de herinvesteringsreserve afgeboekt zodat de boekwaarde van het nieuwe pand €200.000 wordt. Het pand wordt in 10 jaar afgeschreven met een bodemwaarde van €10.000. Met toepassing van de herinvesteringsreserve bedraagt de afschrijvingsbasis dus €190.000 en leidt dit tot een afschrijving van €19.000 per jaar (€190.000/10). Zonder toepassing van de herinvesteringsreserve zou de jaarlijkse afschrijving €24.000 (€240.000/10) bedragen. Het verschil in afschrijving is dus €5.000 per jaar. De totale belastingclaim over de vermogenswinst ter grootte van de herinvesteringsreserve van €50.000 wordt dus uitgesmeerd over 10 jaarpartjes van €5.000.21

3.2 Binnenlands belastingplichtigen

3.2.1 Vorming HIR en herinvestering beiden in Nederland

In deze situatie vervreemdt een binnenlands belastingplichtige Nederlands vastgoed en wordt de herinvesteringsreserve gebruikt bij de aankoop van in Nederland gelegen vastgoed. Een situatie zoals deze verloopt precies volgens het hierboven uitgewerkte voorbeeld. Omdat dit hoofdstuk dieper ingaat op de grensoverschrijdende toepassing van de herinvesteringsreserve valt deze situatie buiten de scope van deze scriptie. De uitwerking is identiek aan het voorbeeld in paragraaf 3.1.

3.2.2 Vorming HIR in Nederland en herinvestering in het buitenland

In deze situatie vervreemdt een binnenlands belastingplichtige Nederlands vastgoed en wordt de herinvesteringsreserve gebruikt bij de aankoop van in het buitenland gelegen vastgoed. In artikel 3.54 IB staat nergens het vereiste dat de herinvestering plaatsvindt binnen Nederland.22

21 Vermeulen, Ontwikkelingen bij de grensoverschrijdende herinvesteringsreserve, NTFR 2013-1257, § 1.2

[online]

22 Kempen, IB.3.2.25.C.i1 Herinvestering in buitenlands ondernemingsvermogen, in: Cursus belastingrecht

(13)

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 2 maart 1994 ook bepaald dat een vervangingsreserve kan worden afgeboekt op de aanschafwaarde van een in het buitenland gelegen onroerende zaak.23 In deze zaak kocht belanghebbende een fabriekshal in België en werd op de aanschafkosten een in Nederland ontstane vervangingsreserve afgeboekt. De Hoge Raad heeft in dit arrest goedgekeurd dat de vervangingsreserve voor binnenlands belastingplichtigen ook in grensoverschrijdende situaties kan spelen. De staatssecretaris heeft bovenstaand arrest van de Hoge Raad bevestigd in zijn beleid.24 Zodoende is afboeking op een in het buitenland gelegen onroerende zaak mogelijk, mits uiteraard ook aan de overige voorwaarden van artikel 3.54 is voldaan.25

De Hoge Raad heeft zich tevens uitgelaten over de manier hoe deze grensoverschrijdende vervangingsreserve moet worden verwerkt ter voorkoming van dubbele belasting. Hierover is de Hoge Raad de mening toegedaan dat de vervangingsreserve uitsluitend bij de bepaling van de generale winst in aanmerking genomen dient te worden.26 De staatssecretaris heeft dit in zijn beleid omtrent de herinvesteringsreserve bevestigd. 27 De totale wereldwinst wordt zodoende

berekend met inachtneming van de herinvesteringsreserve wat leidt tot een lagere afschrijving, terwijl voor de objectvrijstelling uit artikel 15e Vpb uit wordt gegaan van een hogere afschrijving op basis van historische kostprijs.28 Doordat bij de berekening van de aftrek ter

voorkoming van dubbele belasting de afboeking van de herinvesteringsreserve voor de buitenlandse winst wordt genegeerd, resulteert dit in een lager bedrag aan buitenlandse winst en dus meer belasting in Nederland.29

Voorgaande leidt ertoe dat meer winst aan de buitenlandse onderneming kan worden toegerekend door toepassing van de herinvesteringsreserve en de daarmee samenhangend lagere afschrijving. Voor de objectvrijstelling van artikel 15e Vpb wordt echter geen rekening gehouden met de herinvesteringsreserve, zodat de afschrijving hoger is en de vrijstelling lager

23 HR 2 maart 1994, ECLI:NL:HR:1994:BH8737, BNB 1994/190, r.o. 3.5 [online]. Ondanks dat dit arrest ging

over de vervangingsreserve uit de wet IB 1964 is dit van overeenkomstige toepassing op de herinvesteringsreserve uit de wet IB 2001.

24 De staatssecretaris heeft dit reeds bevestigd in het inmiddels vervallen besluit van 26 november 1981, ook in

het meest recente besluit van 27 oktober 2015, nr. BLKB2015/864M, § 5.4 [online] is dit expliciet bevestigd.

25 Zwier, Artikel 3.54 Wet IB 2001, in: NDFR Commentaar, § 14 [online]

26 HR 2 maart 1994, ECLI:NL:HR:1994:BH8737, BNB 1994/190, r.o. 3.5 [online] 27 Besluit van 27 oktober 2015, nr. BLKB2015/864M, § 5.4 [online]

28 Kluwer, Herinvestering in het buitenland, in: Vakstudie wet Inkomstenbelasting 2001, artikel 3.54

Herinvesteringsreserve, aant. 12 lid 1 [online]

(14)

is.30 In ons voorbeeld leidt dit ertoe dat de winst die toegerekend wordt aan de buitenlandse onderneming jaarlijks €5.000 meer bedraagt dan het bedrag waar artikel 15e Vpb vrijstelling voor verleend. Hierdoor wordt de totale belastingclaim over de grootte van de herinvesteringsreserve van €50.000 dus uitgesmeerd over 10 jaarpartjes van €5.000 welke tot uitdrukking komt in een lagere aftrek ter voorkoming van dubbele belastingen.31

3.2.3 Vorming HIR in het buitenland en herinvestering in Nederland

In deze situatie vervreemdt een binnenlands belastingplichtige in het buitenland gelegen vastgoed en wordt de herinvesteringsreserve gebruikt bij de aankoop van in Nederland gelegen vastgoed. Deze situatie is echter vooral theoretisch omdat het situsland veelal geen reservering van de boekwinst zal toestaan en tevens zou deze situatie in Nederland ook niet zijn toegestaan (zie paragraaf 3.3.2).32

3.2.4 Vorming HIR en herinvestering beiden in het buitenland

In deze situatie vervreemdt een binnenlands belastingplichtige in het buitenland gelegen vastgoed en wordt de herinvesteringsreserve gebruikt bij de aankoop van tevens in het buitenland gelegen vastgoed. Door de objectieve vrijstelling, welke geldt voor vennootschapsbelastingplichtigen op grond van artikel 15e Vpb, heeft de vorming van een herinvesteringsreserve voor hen geen Nederlandse belastinggevolgen. Omdat de herinvesteringsreserve in zijn geheel ziet op een buitenlandse situatie, past de objectvrijstelling op grond van artikel 15e Vpb zich aan aan het deel van de winst die betrekking heeft op de buitenlandse onderneming. Meer concreet betekent dit dat indien de buitenlandse winst hoger wordt door een lagere afschrijving door toepassing van de herinvesteringsreserve, de objectvrijstelling ook groter wordt, zodat de invloed op het in Nederland belaste deel nihil is. Ook als de herinvesteringsreserve niet wordt toegepast en de buitenlandse winst zodoende lager is, wordt hiervoor objectvrijstelling gegeven zodat het gevolg voor de vennootschapsbelasting nihil is.33 Dit is ook logisch omdat er geen sprake is van grensoverschrijding. De boekwinst wordt in het buitenland gealloceerd en belastingheffing zal zodoende ook nooit in Nederland plaatsvinden.34 Zie voor een uitgebreid cijfermatig voorbeeld het artikel van Lohuis.35

30 Lohuis, Internationale aspecten van de herinvesteringsreserve, TFO 2015/137.2, § 3.1 [online]

31 Vermeulen, Ontwikkelingen bij de grensoverschrijdende herinvesteringsreserve, NTFR 2013-1257, § 1.3

[online]

32 Russo, Fiscale monografieën herinvesteringsreserve, 2004, p. 153.

33 Lohuis, Internationale aspecten van de herinvesteringsreserve, TFO 2015/137.2, § 3.2 [online] 34 Russo, Fiscale monografieën herinvesteringsreserve, 2004, p. 154.

(15)

3.3 Beperkt binnenlands belastingplichtigen

3.3.1 Vorming HIR en herinvestering beiden in Nederland

In deze situatie vervreemdt een (beperkt)binnenlands belastingplichtige Nederlands vastgoed en wordt de herinvesteringsreserve gebruikt bij de aankoop van in Nederland gelegen vastgoed. Als de situatie zich voordoet dat een natuurlijk persoon of rechtspersoon zowel in Nederland als in een ander land binnenlands belastingplichtig is, maar op grond van het verdrag als inwoner van dat andere land wordt gekwalificeerd, is deze persoon beperkt binnenlands belastingplichtig. Zodoende blijft de entiteit wel binnenlands belastingplichtig, echter beperkt het verdrag de heffingsmogelijkheden van Nederland in zoverre dat men in dit verband wel spreekt van ‘beperkte binnenlandse belastingplicht’.36

In de inmiddels achterhaalde algemene leer werd wel aangenomen dat het enkel hebben van een herinvesteringsreserve leidt tot het niet langer genieten van Nederlands inkomen. Indien een belastingplichtige zodoende alleen Nederlands vastgoed bezit en dit vastgoed vervreemdt kon op grond van deze leer geen herinvesteringsreserve meer gevormd worden en moest er afgerekend worden.37 Deze leer werd ook door A-G Wattel in zijn conclusie bij het arrest van

22 maart 2013 (zie hierna) verdedigd.38

Deze leer is door de Hoge Raad gecorrigeerd in het arrest van 22 maart 2013.39 In deze zaak stond centraal of een belastingplichtige is opgehouden Nederlandse winst te genieten als een vervangingsreserve wordt aangehouden.40 Belanghebbende in deze zaak was een naar Nederlands recht opgerichte BV met zijn werkelijke leiding in Luxemburg. Deze BV heeft in 1998 en 1999 twee in Nederland gelegen onroerende zaken verkocht en hiermee verband houdend een herinvesteringsreserve gevormd. In ieder geval tot 2000 heeft het voornemen bestaan om deze onroerende zaken te vervangen. In 2001 heeft de BV voor een bedrag gelijk aan de herinvesteringsreserve een agioreserve gevormd, terwijl de inspecteur dit bedrag tot de winst rekende. De Hoge Raad overweegt het volgende: “Zolang de reserve door

36 Raad, IBR.3.2.4.B.h De gevolgen van het uiteenlopen van woon- of vestigingsplaats naar Nederlands

nationaal recht en de verdragswoonplaats; beperkte binnenlandse belastingplicht, in: Cursus belastingrecht [online]

37 HR 15 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8315 ,BNB 2001/61, r.o. 3 [online]

38 HR 22 maart 2013, ECLI:NL:PHR:2013:BX6710 (concl. A-G. P.J. Wattel), BNB 2013/114 [online] 39 HR 22 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX6710, BNB 2013/114 [online]

(16)

belanghebbende werd aangehouden, kan dan, anders dan uit het hiervoor vermelde arrest van de Hoge Raad van 15 november 2000 wel is afgeleid, niet worden gezegd dat zij heeft opgehouden uit haar onderneming in Nederland belastbare winst te genieten, aangezien het zojuist bedoelde reserveren het gevolg heeft dat boekwinst ter zake van in Nederland gelegen onroerende zaken in de toekomst nog in Nederland belastbare winst zou opleveren.”41 Zolang

de BV de vervangingsreserve aanhoudt, heeft zij niet opgehouden in Nederland belastbare winst te genieten en dient, na het wegvallen van dit voornemen, de herinvesteringsreserve in 2001 tot de winst gerekend worden.42

De weg die de Hoge Raad door dit arrest is ingeslagen, is naar mijn mening een goede ontwikkeling. Een binnenlands belastingplichtige krijgt volgens de hoofdregel ook drie jaar om te bepalen of hij wil herinvesteren en het is niet meer dan redelijk om deze tijd ook aan een beperkt binnenlands belastingplichtige te gunnen. Temeer omdat beide qua activiteiten vergelijkbaar zijn doch alleen voor belastingbegrippen hun soort belastingplicht anders is.

Daarnaast stelt het verdrag dat Nederland mag heffen over op haar grondgebied gelegen onroerende zaken, maar zegt het niks over de vraag wanneer deze voordelen mogen worden belast. Zodoende staat het verdrag er niet aan in de weg dat er in een later jaar belasting wordt geheven over de vervreemdingswinst.43 De Hoge Raad bevestigt in dit arrest ook dat de vermogenswinsten vallen onder het vermogenswinst-artikel en niet onder het ondernemingswinstartikel uit de verdragen.44 Deze conclusie wordt onder andere bevestigd in een artikel van Pötgens en Bosman.45 Belangrijkste conclusie uit dit arrest is evenwel dat een (beperkt binnenlands) belastingplichtige niet ophoudt Nederlandse winst te genieten zolang een herinvesteringsreserve wordt aangehouden ter zake van in Nederland gelegen vastgoed.

In het voorbeeld veranderen de feiten wederom, nu de onderneming is opgericht naar Nederlands recht maar feitelijk is gevestigd in een land waarmee Nederland een verdrag heeft

41 HR 22 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX6710, BNB 2013/114, r.o. 3.3.1 [online]

42 Kluwer, Geniet een in het buitenland gevestigde belastingplichtige die uitsluitend een herinvesteringsreserve

aanhoudt, nog winst uit onderneming in Nederland?, in: Vakstudie wet inkomstenbelasting 2001, artikel 3.54 Herinvesteringsreserve, aant. 13 [online]

43 Kluwer, Geniet een in het buitenland gevestigde belastingplichtige die uitsluitend een herinvesteringsreserve

aanhoudt, nog winst uit onderneming in Nederland?, in: Vakstudie wet inkomstenbelasting 2001, artikel 3.54 Herinvesteringsreserve, aant. 13 [online]

44 HR 22 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX6710, BNB 2013/114, r.o. 3.3.1 [online]

45 Pötgens & Bosman, Het vermogenswinstartikel en het element “tijd” onder belastingverdragen, WFR

(17)

gesloten. De cijfers zijn wel gelijk en zodoende wordt een pand met boekwaarde €100.000 vervreemd met de vorming van een herinvesteringsreserve van €50.000, welke wordt afgeboekt op de aanschaf van een nieuw Nederlands pand van €250.000 zodat de boekwaarde van het nieuwe pand €200.000 wordt. De bodemwaarde is €10.000 en de afschrijvingsperiode is 10 jaar. Ook in deze situatie wordt de uitgestelde winst ingehaald gedurende de afschrijvingsduur van 10 jaar door een lagere afschrijving van €5.000 per jaar.46 Ook in het geval dat het andere land geen verdrag heeft met Nederland is de uitkomst hetzelfde omdat ook in die situatie de herinvestering in Nederland wordt gedaan en de boekwinst zodoende in de toekomst nog belastbare winst in Nederland oplevert.47

3.3.2 Vorming HIR in Nederland en herinvestering in het buitenland

In deze situatie vervreemdt een (beperkt)binnenlands belastingplichtige Nederlands vastgoed en wordt de herinvesteringsreserve gebruikt bij de aankoop van in het buitenland gelegen vastgoed. Deze situatie verschilt van de situatie uitgewerkt in paragraaf 3.3.1, omdat de boekwinst in de toekomst niet meer tot belastbare winst in Nederland leidt in de zin van HR 22 maart 2013. Omdat de beperkt binnenlands belastingplichtige geen vastgoed meer in Nederland bezit en tevens geen herinvesteringsvoornemen meer heeft in Nederland (want er wordt in het buitenland geherinvesteerd) houdt zij op in Nederland belastbare winst te genieten. Dit wordt ook bevestigd door HR 17 februari 1993 (Ierland II), waarin wordt gesteld dat alleen voordelen die op grond van het belastingverdrag aan Nederland zijn toegewezen tot de Nederlandse winst horen.48 Omdat alleen voordelen op grond van het verdrag tot de winst behoren, is het niet relevant dat artikel 2 lid 4 jo lid 5 Vpb de voordelen (fictief) aan Nederland toekent. Zodoende moet er eindafrekening plaatsvinden op grond van artikel 15c Vpb. Deze eindafrekening bedraagt de gehele vermogenswinst, welke wordt behaald op de verkoop van het onroerend goed.49 Omdat het onroerend goed in Nederland is gelegen, voorkomt het vermogenswinstartikel (artikel 13 OESO modelverdrag) niet dat Nederland mag heffen.50

46 Vermeulen, Ontwikkelingen bij de grensoverschrijdende herinvesteringsreserve, NTFR 2013-1257, § 2.2

[online]

47 Vermeulen, Ontwikkelingen bij de grensoverschrijdende herinvesteringsreserve, NTFR 2013-1257, § 2.5.1

[online] en HR 22 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX6710, BNB 2013/114, r.o. 3.3.1 [online]

48 HR 17 februari 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC5259, BNB 1994/163 [online], HR 17 februari 1993,

ECLI:NL:HR:1993:ZC5259, BNB 1994/163, m.nt. Noteboom, p. 11 [online] en Vermeulen, Ontwikkelingen

bij de grensoverschrijdende herinvesteringsreserve, NTFR 2013-1257, § 2.3 [online]

49 Vermeulen, Ontwikkelingen bij de grensoverschrijdende herinvesteringsreserve, NTFR 2013-1257, § 2.3

[online]

(18)

In het voorbeeld leidt dit ertoe dat voor de in Nederland gemaakte winst van €50.000 geen herinvesteringsreserve gevormd kan worden. Dit is anders indien in eerste instantie nog niet vastligt dat in het buitenland geïnvesteerd gaat worden, in die situaties behoudt de vennootschap gewoon haar vervangingsvoornemen. Indien echter duidelijk wordt dat in het buitenland geïnvesteerd gaat worden of de driejaarstermijn uit artikel 3.54 IB is verstreken, vindt er een eindafrekening plaats op grond van artikel 15c Vpb. Op grond hiervan wordt de €50.000 toegevoegd aan de Nederlandse winst terwijl het nieuw aangeschafte buitenlandse vastgoed (in het buitenland) wordt geactiveerd tegen de werkelijke waarde van €250.000 zonder dat hierop iets kan worden afgeboekt.

Vermeulen constateert echter een uitzondering op het bovenstaande in de situatie dat het andere land geen belastingverdrag met Nederland heeft gesloten.51 In die situatie is HR 17 februari 1993 niet van toepassing omdat er geen verdrag is op grond waarvan voordelen worden toegerekend aan één van de verdragsstaten. Hier blijft de vestigingsplaatsfictie van artikel 2 lid 4 Vpb wel gelden en zodoende kan de herinvesteringsreserve gewoon worden toegepast in combinatie met een lagere objectvrijstelling (zie 3.2.2). In het voorbeeld leidt dit wederom tot het spreiden van de vervreemdingswinst over de afschrijvingsperiode middels een lagere objectvrijstelling van €5.000 per jaar.52 Ik onderschrijf de mening van Vermeulen hieromtrent.

Omdat er in deze situatie geen verdrag is, moet worden teruggevallen op nationaal recht en blijft derhalve naar mijn mening de vestigingsplaatsfictie van artikel 2 lid 4 Vpb onverkort gelden zodat deze situatie identiek is aan de normale binnenlands belastingplichtige.

3.3.3 Vorming HIR in het buitenland en vervanging in Nederland / het buitenland

Zoals ook al reeds in 3.2.3 werd aangehaald, komen deze situaties in de praktijk niet voor, omdat het buitenland waarschijnlijk niet toestaat dat er een herinvesteringsreserve gevormd wordt. Dit komt omdat Nederland in beginsel niet over de in het buitenland opgekomen vermogenswinst mag heffen. Zodoende zal deze situatie niet nader besproken worden

51 Vermeulen, Ontwikkelingen bij de grensoverschrijdende herinvesteringsreserve, NTFR 2013-1257, § 2.5.2

[online]

52 Vermeulen, Ontwikkelingen bij de grensoverschrijdende herinvesteringsreserve, NTFR 2013-1257, § 2.5.2

(19)

3.4 Buitenlands belastingplichtigen

3.4.1 Vorming HIR en vervanging beiden in Nederland

In deze situatie vervreemdt een buitenlands belastingplichtige Nederlands vastgoed en wordt de herinvesteringsreserve gebruikt bij de aankoop van in Nederland gelegen vastgoed. Dit is zodoende een in het buitenland gevestigde vennootschap met een fictieve vaste inrichting in Nederland. In 3.3.1 is het arrest HR 22 maart 201353 reeds uitgewerkt. Uit dit arrest kwam naar voren dat een (beperkt binnenlands) belastingplichtige niet ophoudt Nederlandse winst te genieten zolang een herinvesteringsreserve wordt aangehouden. Deze uitspraak had echter betrekking op een beperkt binnenlands belastingplichtige en in deze situatie is er sprake van een buitenlandse vennootschap met een vaste inrichting in Nederland.

Reeds voor het arrest van 22 maart 2013 werd in de literatuur al verdedigd dat, zolang er een herinvesteringsvoornemen aanwezig is, de herinvesteringsreserve kan worden gevormd door een buitenlands belastingplichtige.54 Vermeulen verdedigt meer recent dat HR 22 maart 2013 niet alleen hoort te gelden voor (beperkt) binnenlands belastingplichtigen. Het onderscheid tussen de (beperkt) binnenlands belastingplichtige en de buitenlands belastingplichtige is niet relevant voor de vraag of sprake is van een staking van de door die belastingplichtige uitgevoerde activiteiten.55 Zodoende geldt ook voor een buitenlands belastingplichtige dat deze

Nederlandse winst blijft genieten gedurende het aanhouden van de herinvesteringsreserve. Deze herinvesteringsreserve kan worden aangehouden zolang er een herinvesteringsvoornemen is en valt vrij indien dit voornemen niet meer aanwezig is.56 Ook in meer recente literatuur wordt deze mening verdedigd.57

Lohuis stelt dat voor een buitenlands belastingplichtige, die gewoon Nederlands inkomen blijft genieten na vervreemding van de in Nederland gelegen onroerende zaken, geen bijzonderheden gelden met betrekking tot toepassing van de herinvesteringsreserve. De buitenlands belastingplichtige moet aan dezelfde voorwaarden voldoen als de binnenlands

53 HR 22 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX6710, BNB 2013/114 [online] 54 Russo, Fiscale monografieën herinvesteringsreserve, 2004, p. 156.

55 Vermeulen, Ontwikkelingen bij de grensoverschrijdende herinvesteringsreserve, NTFR 2013-1257, § 3.1

[online]

56 HR 22 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX6710, BNB 2013/114, r.o. 3.3.1 [online]

57 Kluwer, Geniet een in het buitenland gevestigde belastingplichtige die uitsluitend een herinvesteringsreserve

aanhoudt, nog winst uit onderneming in Nederland?, in: Vakstudie wet inkomstenbelasting 2001, artikel 3.54 Herinvesteringsreserve, aant. 13 [online]

(20)

belastingplichtige.58 Ook stelt Lohuis dat door een buitenlands belastingplichtige, die feitelijk ophoudt in Nederland belastbare winst te genieten, een herinvesteringsreserve kan worden gevormd. Hierbij verwijst hij ook naar HR 22 maart 2013 en bevestigt hij de door Vermeulen ingenomen standpunt.59 Als voorwaarde noemt hij wel dat de vrijval van de herinvesteringsreserve op grond van het toepasselijke verdrag, kan worden belast in Nederland.

Ondanks het feit dat de Hoge Raad dit niet met zoveel woorden heeft bevestigd, omdat het in die zaak ging om een beperkt binnenlands belastingplichtige, ben ik evenwel van mening dat HR 22 maart 2013 ook hoort te gelden voor de buitenlands belastingplichtige. Indien dit arrest niet zou gelden voor buitenlands belastingplichtigem, zou deze namelijk nooit een herinvesteringsreserve kunnen vormen ondanks het feit dat er misschien wel degelijk een herinvesteringsvoornemen bestaat. Dit zou de (her)investeringen in Nederland, en daarmee het vestigingsklimaat van Nederland, niet ten goede komen en dit zijn naar mijn mening ongewenste en onnodige gevolgen.

In het voorbeeld kan de buitenlands belastingplichtige dus wederom voor de geboekte vervreemdingswinst van €50.000 (€150.000 verkoopprijs - €100.000 boekwaarde) een herinvesteringsreserve vormen. Deze herinvesteringsreserve kan worden afgeboekt op de aankoopprijs van €250.000 zodat de boekwaarde €200.000 wordt. Het verschil in afschrijving van €5.000 (€24.000 per jaar met toepassing van de herinvesteringsreserve en €19.000 zonder toepassing van de herinvesteringsreserve) leidt gedurende de afschrijvingsperiode van 10 jaar tot een hogere winst. Zodoende wordt de vervreemdingswinst in stukken van 10 jaar gedeeld en op die manier alsnog (uitgesteld) in de Nederlandse heffing betrokken.

3.4.2 Vorming HIR in Nederland en vervangingsinvestering in het buitenland

In deze situatie vervreemdt een buitenlands belastingplichtige Nederlands vastgoed en wordt de herinvesteringsreserve gebruikt bij de aankoop van in het buitenland gelegen vastgoed. Net als in de situatie die is uitgewerkt in paragraaf 3.3.2 kan een in Nederland gevormde herinvesteringsreserve niet worden afgeboekt op buitenlands vastgoed. Terwijl er in 3.3.2 nog twijfel was over eventuele werking van de vestigingsplaatsfictie uit artikel 2 lid 4 Vpb is dat artikel in deze situatie niet van toepassing omdat het gaat om een buitenlands belastingplichtige.

58 Lohuis, Internationale aspecten van de herinvesteringsreserve, TFO 2015/137.2, § 2.1 [online] 59 Lohuis, Internationale aspecten van de herinvesteringsreserve, TFO 2015/137.2, § 2.1 [online]

(21)

Zodoende houdt de belastingplichtige op met het genieten van Nederlandse winst, hetgeen leidt tot een eindafrekening in de zin van artikel 15c Vpb.

De Hoge Raad heeft zich in HR 1 maart 201360 uitgelaten over een vennootschap die zijn werkelijke leiding van Nederland naar Malta verplaatste. De vennootschap hield echter wel een pand aan in Nederland. Op grond van het verdrag was Nederland nog slechts bevoegd tot heffing van vennootschapsbelasting over de inkomsten uit de verhuur van het bedrijfspand. Zodoende eindigde de binnenlandse belastingplicht en ving tegelijkertijd hiermee de buitenlandse belastingplicht aan. Maar er diende alsnog te worden afgerekend omdat de geaccumuleerde verborgen winsten (lees: herinvesteringsreserve) na emigratie aan de belastingheffing in Nederland ontsnappen omdat het verdrag toekomstige heffingsbevoegdheid aan het andere land toekent.61 Dit arrest had echter betrekking op de voorganger van 15c Vpb. Vermeulen acht dit arrest echter van overeenkomstige toepassing voor de herinvesteringsreserve uit de wet IB 2001 in combinatie met de eindafrekening uit de wet Vpb. Vermeulen stelt dat het buitenlandse lichaam in deze situatie ophoudt in Nederland belastbare winst te genieten en zodoende in één keer moet afrekenen over de gevormde herinvesteringsreserve.62

In het algemeen is er overeenstemming over dat er in deze situatie in één keer afgerekend moet worden over de gevormde herinvesteringsreserve. Lohuis stelt dat bij buitenlands belastingplichtigen de afboeking van een herinvesteringsreserve op een herinvestering in bedrijfsmiddelen die niet tot de Nederlandse heffingssfeer behoren, leidt tot onmiddellijk claimverlies voor de Nederlandse fiscus.63 In tegenstelling tot de situatie die is uitgewerkt in paragraaf 3.2.2 heeft in deze situatie de Nederlandse fiscus geen zicht meer op het vervangende bedrijfsmiddel omdat in de in paragraaf 3.2.2 uitgewerkte situatie het buitenlandse vastgoed in Nederland nog in de wereldwinst moet worden aangegeven.64 Het claimverlies komt voort uit het feit dat Nederland niet over de materieel doorgeschoven winst kan heffen bij een latere vervreemding van het buitenlandse vastgoed.65

60 HR 1 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7926, BNB 2013/94 [online]

61 HR 1 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7926, BNB 2013/94, r.o. 3.3.2 [online]

62 Vermeulen, Ontwikkelingen bij de grensoverschrijdende herinvesteringsreserve, NTFR 2013-1257, § 3.1

[online]

63 Lohuis, Internationale aspecten van de herinvesteringsreserve, TFO 2015/137.2, § 2.2 [online] 64 Russo, Fiscale monografieën herinvesteringsreserve, 2004, p. 155.

(22)

Wat tegen het bovenstaande ingebracht kan worden, is dat er sprake is van discriminatie in de zin van de non-discriminatiebepalingen die in veel verdragen zijn opgenomen.66 Deze bepaling verbiedt discriminatoire behandeling in de zin dat onderdanen van een land in Nederland fiscaal niet anders worden behandeld dan onderdanen Nederland, mits ze in gelijke omstandigheden verkeren.67 Russo betoogt echter dat de Nederlandse fiscus niet kan controleren of de herinvesteringsreserve daadwerkelijk wordt afgeboekt van het buitenlandse onroerend goed. Volgens hem is er zodoende geen sprake van feitelijk gelijke omstandigheden.68 Tevens kan een in Nederland gevestigde BV geen HIR vormen ter zake van een herinvestering door een buitenlandse moedermaatschappij, aldus Lohuis.69 Gelet op het voorgaande is er geen strijd met de non-discriminatiebepaling uit de verdragen.

In het voorbeeld leidt dit ertoe dat voor de in Nederland gemaakte winst van €50.000 een herinvesteringsreserve gevormd kan worden zolang het voornemen nog bestaat om eventueel in Nederland te herinvesteren. Indien echter duidelijk wordt dat in het buitenland geïnvesteerd gaat worden of de driejaarstermijn uit artikel 3.54 IB is verstreken, vindt er een eindafrekening plaats op grond van artikel 15c Vpb. Op grond hiervan wordt de €50.000 toegevoegd aan de Nederlandse winst terwijl het nieuw aangeschafte buitenlandse vastgoed (in het buitenland) wordt geactiveerd de werkelijke waarde van €250.000 zonder dat hierop iets kan worden afgeboekt.

3.4.3 Vorming HIR in het buitenland en vervanging in Nederland / het buitenland

Zoals ook al reeds in 3.2.3 werd aangehaald, zijn deze situaties niet van toepassing omdat het buitenland waarschijnlijk niet toestaat dat er een herinvesteringsreserve gevormd wordt. Dit natuurlijk met het oog op het feit dat Nederland over de in het buitenland opgekomen vermogenswinst in beginsel niet mag heffen. Zodoende zou het een vreemde gewaarwording zijn als deze winst wel in een herinvesteringsreserve ondergebracht zou kunnen worden. Tevens is de situatie die in zijn geheel in het buitenland plaatsvindt, sprake van een transactie die zich geheel buiten de Nederlandse jurisdictie voltrekt en daarom zonder gevolgen voor de Nederlandse heffing plaatsvindt.70

66 Zie artikel 24 OESO modelverdrag

67 Kluwer, Kernbeschrijving, in: Vakstudie Nederlands Internationaal Belastingrecht, art. 24

OESO-modelverdrag 1992, aant. 1 [online]

68 Russo, Fiscale monografieën herinvesteringsreserve, 2004, p. 155.

69 Lohuis, Internationale aspecten van de herinvesteringsreserve, TFO 2015/137.2, § 2.2 [online] 70 Lohuis, Internationale aspecten van de herinvesteringsreserve, TFO 2015/137.2, § 2 [online]

(23)

3.5 Conclusie

Voor wat betreft de binnenlands belastingplichtige kan de herinvesteringsreserve volgens de hoofdregels worden toegepast in puur binnenlandse situaties. De staatssecretaris heeft bevestigd dat het voor een binnenlands belastingplichtige mogelijk is om zijn in Nederland gevormde herinvesteringsreserve aan te wenden voor de aankoop van buitenlands vastgoed. De herinvesteringsreserve wordt echter alleen in aanmerking genomen voor de berekening van de wereldwinst en niet voor de objectvrijstelling uit artikel 15e Vpb. Zodoende wordt de uitgestelde vermogenswinst ingehaald door een lagere aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Indien een binnenlands belastingplichtige een herinvesteringsreserve vormt door de verkoop van buitenlands vastgoed heeft dit geen gevolgen voor de Nederlandse belastingheffing.

Voor wat betreft de buitenlands- of beperkt binnenlands belastingplichtige ligt het anders. Deze belastingplichtigen houden niet op Nederlands inkomen te genieten op grond van HR 22 maart 2013 als alleen een herinvesteringsreserve wordt aangehouden. Zodoende kunnen deze belastingplichtigen normaal gebruik maken van de herinvesteringsreserve. Indien echter geïnvesteerd wordt in buitenlands vastgoed, dient te worden afgerekend omdat Nederland in die situatie niet meer kan heffen over de vermogenswinst. In deze situaties vindt de herinvesteringsreserve geen toepassing. In deze situaties vindt er een eindafrekening plaats op grond van artikel 15c Vpb. Ook indien een beperkt binnenlands belastingplichtige of de buitenlands belastingplichtige een herinvesteringsreserve op de verkoop van in het buitenland gelegen vastgoed, vindt de herinvesteringsreserve geen toepassing. Dit omdat Nederland over deze vermogenswinst niet kan heffen en het buitenland niet zal toestaan dat een Nederlandse herinvesteringsreserve gevormd zal worden.

(24)

4. Jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie

4.1 Inleiding

In het vorige hoofdstuk is uitgewerkt hoe Nederland de herinvesteringsreserve toepast in grensoverschrijdende situaties. Het feit dat de herinvesteringsreserve ook kan worden toegepast in grensoverschrijdende situaties binnen Europa maakt dat de verkeersvrijheden71 in principe van toepassing zijn. Deze vrijheden helpen met het realiseren van het doel van de Europese Unie om een interne markt te creëren, waarin grensoverschrijdende economische activiteiten niet gunstiger mogen worden behandeld dan binnenlandse economische activiteiten.72

De toetsing van nationale wetgeving aan deze verdragsvrijheden vindt plaats door het Europese Hof van Justitie (hierna: HvJ EU). De nationale rechter kan het HvJ EU inschakelen door in een nationale procedure prejudiciële vragen voor te leggen aan het Hof en daarnaast kan de Europese Commissie een zogenoemde infractieprocedure starten tegen een lidstaat.73 Het HvJ

EU toetst aan de hand van de volgende stappen: heeft belanghebbende toegang, is er sprake van een beperking van een van de vrijheden, bestaat hiervoor een rechtvaardiging en voldoet de nationale wet aan de geschiktheids- en proportionaliteitstoets.74

Uit het vorige hoofdstuk is gebleken dat grensoverschrijdende toepassing van de HIR in sommige situaties leidt tot eindafrekening. Het HvJ EU heeft zich meermaals uitgesproken over de houdbaarheid van deze exitheffingen in Europese context. Recent heeft het HvJ EU zich ook uitgesproken over de grensoverschrijdende toepassing van de Duitse variant van de herinvesteringsreserve.75 In het hiernavolgende hoofdstuk zal de jurisprudentie van het HvJ EU omtrent exitheffingen chronologisch worden behandeld. Hierna zal de Nederlandse wetgeving kort worden besproken om vervolgens een tussentijdse conclusie te trekken.

71 Het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) kent zes vrijheden: Het vrije

verkeer van burgers van de unie (artikel 21), het vrije verkeer van goederen (artikel 28 t/m 32), het vrije verkeer van personen (welke uiteenvalt in: werknemers ex artikel 45 t/m 48 en vestiging ex artikel 49 t/m 55), het vrije verkeer van diensten (artikel 56 t/m 62 VWEU), het vrije verkeer van kapitaal (artikel 63 t/m 66) en het vrije verkeer van betalingen (artikel 63 t/m 65).

72 Korving, Europees Belastingrecht, p.7. 73 Korving, Europees Belastingrecht, p.12 - 13.

74 Eijsden, Kiekebeld & Smit, Nederlands belastingrecht in Europees perspectief, 2014, p. 6. 75 HvJ EU, 16-04-2015, C-591/13 (Commissie / Duitsland) [online]

(25)

4.2 Uitwerking jurisprudentie van het Hof van Justitie 4.2.1 Inleiding

Zoals behandeld in hoofdstuk 3 vindt er in sommige gevallen eindafrekening plaats bij grensoverschrijdende toepassing van de herinvesteringsreserve. Deze exitheffingen kunnen het vrije verkeer van vestiging beperken.76 In de literatuur en jurisprudentie wordt met enige regelmaat aandacht besteed aan de houdbaarheid van de exitheffingen in Europeesrechtelijk perspectief.77 In 2012 concludeerde Jiskoot nog dat de herinvesteringsreserve in strijd was met de vrijheid van vestiging.78 Ook heeft het HvJ EU zich meermaals uitgelaten over de vraag of eindafrekening verenigbaar is met de verdragsvrijheden. Deze jurisprudentie van het HvJ EU zal hierna chronologisch worden behandeld.

4.2.2. Daily Mail (C-81/87)

In deze zaak was een Engelse vennootschap voornemens om zijn bestuurszetel te verplaatsen van Engeland naar Nederland.79 Na deze zetelverplaatsing was de vennootschap niet langer onderworpen aan Britse vennootschapsbelasting.80 Deze zetelverplaatsing had als doel de

vermogenswinsten, die ontstonden door het verkopen van aandelen onbelast te laten plaatsvinden.81 Voor de zetelverplaatsing was voorafgaande toestemming nodig van het

Engelse ministerie van financiën, welke echter niet werd verleend.82 Het Britse High Court of

Justice stelde over het voorgaande de volgende vragen: allereerst of het recht van vestiging een vennootschap het recht verleent om zijn zetel naar een andere lidstaat te verplaatsen en indien dit het geval is of de lidstaat van oorsprong hier eisen aan mag stellen.83 Het hof concludeert in deze zaak dat deze eindafrekeningsverplichting het gevolg zijn van de verschillende regels die in de diverse lidstaten gelden (een dispariteit) zodat ze toekomt aan toetsing van de beperkende regeling aan artikel 49 VWEU.84

76 Zie voor natuurlijke personen artikel 49 VWEU en voor rechtspersonen artikel 54 VWEU. 77 Boer Artikel 15c Wet VPB 1969, in: NDFR Commentaar, § 8 [online]

78 Jiskoot, De herinvesteringsreserve in Europees perspectief, FF 2012/225, § 11 [online] 79 HvJ EG 27-09-1988, C-81/87 (Daily Mail), r.o. 6 [online]

80 HvJ EG 27-09-1988, C-81/87 (Daily Mail), r.o. 4 [online] 81 HvJ EG 27-09-1988, C-81/87 (Daily Mail), r.o. 7 [online] 82 HvJ EG 27-09-1988, C-81/87 (Daily Mail), r.o. 5 en 8 [online] 83 HvJ EG 27-09-1988, C-81/87 (Daily Mail), r.o. 9 [online]

(26)

4.2.3 Hughes de Lasteyrie en N-Zaak (C-9/02 en C-470/04)

In de zaak Hughes de Lasteyrie du Saillant ging het over een aanmerkelijkbelanghouder die emigreerde van Frankrijk naar België. Volgens de Franse wet wordt er bij emigratie een conserverende aanslag opgelegd indien er sprake is van een latente aanmerkelijkbelangwinst in een in Frankrijk gevestigde vennootschap. Onder voorwaarden (onder andere zekerheidstelling) kan uitstel van betaling worden verleend voor de belastingaanslag. Bij realisatie van de aanmerkelijkbelangwinst binnen 5 jaar dient de belasting alsnog betaald te worden.85 Het HvJ EG oordeelde dat een grensoverschrijdende verhuizing minder gunstig behandeld wordt dan een binnenlandse verhuizing en dat dit de vrijheid van vestiging belemmert. Hiervoor bestaat geen voldoende rechtvaardigingsgrond.86

De N-zaak gaat verder in op de Europese houdbaarheid van exitheffingen bij natuurlijke personen. Hier betrof het een natuurlijk persoon die emigreerde van Nederland naar het Verenigd Koninkrijk en een aanmerkelijk belang hield in drie op de Nederlandse Antillen gevestigde vennootschappen. Er werd een conserverende aanslag opgelegd op grond van de Wet IB.87 Het Hof oordeelde dat de opgelegde conserverende aanslag in strijd is met de vrijheid

van vestiging uit artikel 49 VWEU. Deze strijdigheid zat hem volgens het HvJ EG in het feit dat er zekerheidstelling vereist was en dat de conserverende aanslag wel rekening hield met waardestijgingen doch niet met waardedalingen.88

Naar aanleiding van bovenstaande arresten heeft de staatssecretaris de regeling omtrent de conserverende aanslag in overeenstemming gebracht met Europees recht in deze situaties.89 De belemmering die een conserverende aanslag oproept kan worden gerechtvaardigd door het territorialiteitsbeginsel.90 Voor natuurlijke personen geldt sinds bovenstaande twee arresten dus dat een conserverende aanslag mag worden opgelegd, maar dat deze niet acuut mag zijn en er rekening moet worden gehouden met toekomstige waardedalingen en geen zekerheid geëist mag worden. Na het Lasteyrie arrest stelde de staatssecretaris in 2005 dat voor wat betreft de

85 HvJ EG 11-03-2004, C-9/02 (Hughes de Lasteyrie du Saillant), BNB 2004/258, samenvatting, p.1 [online] 86 HvJ EG 11-03-2004, C-9/02 (Hughes de Lasteyrie du Saillant), V-N 2004/15.9, samenvatting, p.1 [online] 87 HvJ EG 07-09-2006, C-470/04 (N), BNB 2007/22, samenvatting, p.1 [online]

88 HvJ EG 07-09-2006, C-470/04 (N), V-N 2006/46.4, samenvatting, p.1 [online] 89 Boer Artikel 15c Wet VPB 1969, in: NDFR Commentaar, § 8.2.5 [online]

90 Albregtse, IB.2.3.5.D.b, Strijdigheid met het Europese en Internationale fiscale recht, in: Cursus

(27)

eindafrekening in de vennootschapsbelasting het arrest Daily Mail nog niks aan geldingskracht verloren heeft en dat bovenstaande arresten alleen voor de inkomstenbelasting gelden.91

4.2.4 National grid indus (C-371/10)

In dit baanbrekende arrest heeft het HvJ EU een belangrijke wending aangebracht ten opzichte van het arrest Daily Mail.92 Belanghebbende in deze zaak was National Grid Indus (hierna: NGI), een BV opgericht naar Nederlands recht, welke tot 15 december 2000 haar feitelijke bestuurszetel in Nederland had.93 Op deze datum heeft NGI zijn feitelijke bestuurszetel naar het Verenigd Koninkrijk verplaatst. Hierdoor was NGI vanaf dat moment inwoner van het Verenigd Koninkrijk voor verdragsdoeleinden, ongeacht de vestigingsfictie van artikel 2 lid 4 Vpb.94 Als gevolg hiervan was NGI opgehouden in Nederland belastbare winst te genieten zodat er een eindafrekening plaats moest vinden.95 NGI was sinds 1996 houder van een vordering van ruim 33 miljoen GPB op een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde vennootschap.96 Na een stijging van de koers van de pond ten opzichte van de gulden is een niet-gerealiseerde koerswinst op deze vordering ontstaan van ruim 22 miljoen gulden op 15 december 2000.97 Ter gelegenheid van de emigratie naar Engeland heeft de inspecteur die stille

meerwaarde van de vordering belast (de exitheffing).98

Het Hof Amsterdam constateerde dat de valutawinst niet daadwerkelijk wordt gerealiseerd maar wordt behaald als gevolg van de exitheffing. Deze exitheffing zou in een puur binnenlandse situatie niet plaatsvinden. Deze exitheffing acht het Hof in overeenstemming met Nederlands- en Internationaal recht. 99 Het Hof constateert dat bovenstaande een beperking van de vrijheid van vestiging oplevert en vraagt zich af of hiervoor een rechtvaardiging bestaat.100 Hierover stelt het Hof in het kort de volgende prejudiciële vragen: is de eindafrekening die wordt opgelegd bij zetelverplaatsing van Nederland naar het Verenigd Koninkrijk toegestaan onder artikel 49 VWEU en indien dit is toegestaan of de aanslag acuut mag zijn en er rekening gehouden moet worden met latere waardeverliezen.101

91 Brief staatssecretaris van Financiën, 9 februari 2005, nr. WDB 2005/77U, NTFR 2005/218 [online] 92 Boer Artikel 15c Wet VPB 1969, in: NDFR Commentaar, § 8.2.7 [online]

93 HvJ EU 29-11- 2011, C-371/10 (National Grid Indus), r.o. 10 [online] 94 HvJ EU 29-11- 2011, C-371/10 (National Grid Indus), r.o. 13 [online] 95 HvJ EU 29-11- 2011, C-371/10 (National Grid Indus), r.o. 14 [online] 96 HvJ EU 29-11- 2011, C-371/10 (National Grid Indus), r.o. 11 [online] 97 HvJ EU 29-11- 2011, C-371/10 (National Grid Indus), r.o. 12 [online] 98 Boer Artikel 15c Wet VPB 1969, in: NDFR Commentaar, § 8.2.7 [online] 99 Boer Artikel 15c Wet VPB 1969, in: NDFR Commentaar, § 8.2.7 [online] 100 HvJ EU 29-11- 2011, C-371/10 (National Grid Indus), r.o. 18 – 19 [online] 101 HvJ EU 29-11- 2011, C-371/10 (National Grid Indus), r.o. 21 [online]

(28)

Het HvJ EU beantwoordt de eerste vraag bevestigend. Een naar het recht van een lidstaat opgerichte vennootschap die haar feitelijke bestuurszetel naar een andere lidstaat verplaatst, kan zich op artikel 49 VWEU beroepen om de rechtmatigheid van een door de eerste lidstaat aan haar opgelegde heffing bij genoemde zetelverplaatsing aan de orde te stellen.102 Vervolgens concludeert het HvJ EU dat er sprake is van een in beginsel verboden beperking van de vrijheid van vestiging.103 Het HvJ EU concludeert vervolgens dat artikel 49 VWEU zich niet verzet tegen het feit dat de conserverende aanslag geen rekening houdt met eventueel later optredende waardeverminderingen of meerwaarden.104 Artikel 49 VWEU verzet zich er echter wel tegen dat invordering over de latente meerwaarden in de vermogensbestanddelen onmiddellijk plaatsvindt.105

4.2.5 DMC (C-164/12)

In de DMC-zaak heeft het HvJ EU zich onder andere uitgelaten over de minimumeisen die aan het uitstel worden gesteld. De casus betrof twee Oostenrijkse rechtspersonen die een vaste inrichting in Duitsland hadden in de vorm van een fiscaal transparante Duitse commanditaire vennootschap.106 De participaties in de commanditaire vennootschap werden ingebracht in een

Duitse beherend vennoot, tegen uitreiking van aandelen.107 Hierdoor werd in Duitsland een

eindafrekeningswinst in aanmerking genomen.108 Op grond van het geldende Duitse recht kan deze winst worden verdeeld over vijf jaar, mits er zekerheid wordt gesteld voor deze termijnbetalingen.109

Het HvJ EU bepaalt dat de belastingplichtige de keuze moet worden gelaten tussen enerzijds onmiddellijke betaling en anderzijds uitgestelde betaling.110 In het geval van uitgestelde betaling is een periode van vijf jaar, zonder dat er rente wordt berekend, aan te merken als een geschikte en evenredige maatregel.111 Indien er gekozen wordt voor uitstel kan slechts

102 HvJ EU 29-11- 2011, C-371/10 (National Grid Indus), r.o. 33 [online] 103 HvJ EU 29-11- 2011, C-371/10 (National Grid Indus), r.o. 41 [online] 104 HvJ EU 29-11- 2011, C-371/10 (National Grid Indus), r.o. 64 [online] 105 HvJ EU 29-11- 2011, C-371/10 (National Grid Indus), r.o. 86 [online] 106 HvJ EU 23-01-2014, C-164/12 (DMC), r.o. 9 en 15 [online] 107 HvJ EU 23-01-2014, C-164/12 (DMC), r.o. 10 en 12 [online] 108 HvJ EU 23-01-2014, C-164/12 (DMC), r.o. 16 en 17 [online] 109 HvJ EU 23-01-2014, C-164/12 (DMC), r.o. 5 [online] 110 HvJ EU 23-01-2014, C-164/12 (DMC), r.o. 61[online] 111 HvJ EU 23-01-2014, C-164/12 (DMC), r.o. 62 [online]

(29)

zekerheid worden opgelegd als het risico van niet-invordering vooraf wordt ingeschat en deze verplichting afhangt van het werkelijke risico van niet-invordering van de belasting.112

4.2.6. Commissie/Duitsland (C-591/13)

In deze zaak heeft het HvJ EU een oordeel geveld over de houdbaarheid van de Duitse variant van de herinvesteringsreserve113 onder de Europese verdragsvrijheden. Deze zaak betreft een door de commissie ingestelde infractieprocedure tegen Duitsland. Al in mei 2009 heeft de commissie een aanmaningsbrief aan Duitsland gezonden, waarin zij erop wijst dat de Duitse HIR mogelijkerwijze onverenigbaar is met het vrije verkeer van kapitaal.114 Duitsland reageert hier vervolgens op door te stellen dat de regeling niet valt onder de vrijheid van kapitaal, maar onder de vrijheid van vestiging en dat de regeling hiermee verenigbaar is.115 De commissie concludeert echter na onderzoek dat de regeling wel degelijk in strijd is met de vrijheid van vestiging.116 Nadat de Commissie en Duitsland het hierover niet eens werden, heeft de Commissie eind 2011 een procedure ingesteld bij het HvJ EU.117

De procedure draait zogezegd in de kern om de vraag of de Duitse HIR in strijd is met de vrijheid van vestiging uit artikel 49 VWEU.118 De Duitse regeling komt erop neer dat

belastingheffing over de gerealiseerde meerwaarde van bepaalde goederen kan worden uitgesteld door deze ‘over te dragen’ op nieuwe goederen. Er geldt echter wel de voorwaarde dat de aangekochte of geproduceerde goederen deel moeten uitmaken van het vermogen van een op het nationale grondgebied gelegen vaste inrichting. Indien de vervangende goederen deel gaan uitmaken van het vermogen van een buiten dit grondgebied gelegen vaste inrichting, moet de gerealiseerde meerwaarde onmiddellijk worden belast.119 Dit verschil van behandeling is volgens de Commissie een onrechtmatige belemmering van artikel 49 VWEU. De Commissie gaat vervolgens in op eventuele rechtvaardigingen, maar concludeert dat hier in casu geen sprake van is.120

112 HvJ EU 23-01-2014, C-164/12 (DMC), r.o. 66 en 67 [online]

113 § 6b, leden 1 tot en met 4, van het Einkommensteuergesetz (wet op de inkomstenbelasting; afgekort: ‘EStG’) 114 HvJ EU, 16-04-2015, C-591/13 (Commissie / Duitsland), r.o. 3 [online]

115 HvJ EU, 16-04-2015, C-591/13 (Commissie / Duitsland), r.o. 4 [online] 116 HvJ EU, 16-04-2015, C-591/13 (Commissie / Duitsland), r.o. 5 [online] 117 HvJ EU, 16-04-2015, C-591/13 (Commissie / Duitsland), r.o. 6 - 8 [online] 118 HvJ EU, 16-04-2015, C-591/13 (Commissie / Duitsland), r.o. 27 [online] 119 HvJ EU, 16-04-2015, C-591/13 (Commissie / Duitsland), r.o. 2 en 28 [online] 120 HvJ EU, 16-04-2015, C-591/13 (Commissie / Duitsland), r.o. 30 - 37 [online]

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

waste or war?: the global resource nexus and the struggle for land, energy, food, water

Stap 3 : het bepalen van de trofie-indicatie van een BWK-hoofdeenheid Voor elke van de 147 BWK-hoofdeenheden werd door deskundigenoordeel de verwantschap bepaald tussen

The general anti-abuse rule (GAAR) is formulated in Article 6 of the ATAD, which provides that the EU Member States (MSs) shall, for the purposes of calculating corporate tax

A qualitative research approach was followed in this rapid review, followed by the basic research goal which was to explore existing literature and obtain an answer on the review

Het Zorginstituut berekent het gemiddeld marktresultaat door voor het totaal van de zorgverzekeraars het verschil tussen het herbere- kende normatieve bedrag kosten van

De lijst met E-nummers is overigens niet statisch: stoffen worden toegevoegd, verwijderd op basis van nieuwe gegevens of uit- gefaseerd als een beter (dat wil zeggen veiliger)

ß-Glucanen zijn onderwerp van onderzoek, onder andere van- wege hun vermeende effect op de immuniteit, in het bijzonder door hun vermogen te binden aan cellen van

Commission stresses, in the Explanatory Memorandum of the Directive, that these authorities need to be able to monitor compliance of distribution and transmission operators with